Google

This is a digital copy of a bix>k thal was preserved lor gcncralions on library shelves bel ore il was carefully scanned by Google as part ofa project

to makc the world's books discovcrable onlinc.

Il has survived long enough Tor ihe copyright lo expire and the book to enter the public domain. A public dom ai n book is one that was never subject

to copyright or whose legal copyright term has expired. Whether a book is in the public domain may vary country to country. Public domain books

are our gateways to the past. representing a wealth ol'history. culture and knowledge that 's ol'len dillicult to discover.

Marks. notations and othcr marginalia present in the original volume wil] appcar in this lile - a reminder of this book's long journey from the

publisher to a library and linally to you.

Usage guidelines

Google is proud to partner with libraries lo digili/e public domain malerials and make ihem widely accessible. Public domain books belong to the public and we are merel y iheir cuslodians. Neverlheless. ihis work is expensive. so in order lo keep providing ihis resource, we have laken sleps lo prevent abuse by commercial parlics. iiicliiJmg placmg lechnical reslriclions on aulomated querying. We alsoask that you:

+ Make non -commercial u.se of the files We designed Google Book Search for use by individuals. and we requesl ihat you usc these files for personal, non -commercial purposes.

+ Refrain from tmtointiteil //nerying Do nol send aulomaled queries of any sorl lo Google's syslem: II' you are conducling research on machine translation. oplical characler recognilion or olher areas where access lo a large amounl of lexl is helpful. please conlacl us. We encourage the use of public domain malerials lor these puiposes and may bc able to help.

+ Maintain attribution The Google "walermark" you see on each lile is essenlial for inlbrming people aboul ihis project and hclping them lind additional malerials ihrough Google Book Search. Please do nol remove it.

+ Keep it legal Whatever your use. remember that you are responsible for ensuring ihat whai you are doing is legal. Do nol assume that just bccausc we believe a book is in ihc public domain for users in the Uniied Staics. thai the work is also in ihc public domain for users in other

counlries. Whelher a book is slill in copyright varies from counlry lo counlry. and we can'l offer guidancc on whelher any specilic use of any specilic book is allowed. Please do nol assume ihal a b(K>k's appearance in Google Book Search means it can be used in any manncr anywhere in the world. Copyright infringemenl liability can bc quite severe.

About Google Book Search

Google 's mission is lo organize the world's information and to make it universally accessible and useful. Google Book Search helps readers discover Uie world's books while lielpmg aulliors and publishers ivacli new audiences. You eau search llirougli ihe lïill lexl of this book uu ihe web al|-\:.:.^: / / böökj . qooqle . com/|

Google

Dil is een digitale kopie van een boek dal al generaties lang op hihliollieekplanken heeft gcslaan. maar iili zorgvuldig is gescand dooi" Google. Dal

doen we omdat we alle boeken ter wereld on line k-se hik baar willen maken.

Dit boek is zo oud dat het auteursrecht erop is verlopen, zodat het bock nu deel uitmaakt van het publieke domein. Een boek dat tot het publieke

domein behoort, is een boek dal nooit onder het auteursrecht is gevallen, ol' waarvan de wettelijke auleursrechllemiijn is verlopen. Het kan per land

verschillen of een boek tot het publieke domein behoort. Boeken in het publieke domein zijn een stern uit het verleden. Ze vormen een bron van

geschiedenis, cultuur en kennis die anders moeilijk te verkrijgen zou zijn.

Aantekeningen, opmerkingen en andere kanttekeningen die in hel origineel stonden, worden weergegeven in dil bestand, als herinnering aan de

lange reis die hel boek heelt gemaakt van uilgever naar bibliotheek, en uileindelijk naar u.

Richtlijnen voor gebruik

Google werkt samen mei bibliotheken om materiaal uit hel publieke domein te digitaliseren, zodal het voor iedereen beschikbaar wordl. Boeken uit het publieke domein behoren toe aan hel publiek; wij bewaren ze alleen. Dit is echter een kostbaar proces. Om deze dienst ie kunnen blijven leveren, hebben we maatregelen genomen om misbruik door commerciële partijen te voorkomen, zoals hel plaatsen van technische beperkingen op automatisch zoeken. Verder vragen wc u het volgende:

+ Gebruik de bestanden alleen voor niet-conunerciêle doeleinden We hebben Zoeken naar boeken mei Cioogle ontworpen voor gebruik door individuen. We vragen u deze bestanden alleen te gebruiken voor persoonlijke en niel-coniniercië.le doeleinden.

+ Voer geen geautomatiseerde zoekopdrachten uit Stuur geen geautomatiseerde zoekopdrachten naar hel systeem van Google. Als u onderzoek doet naar computervertalingen, optische lekenherkenning of andere wetenschapsgebieden waarbij u loegang nodig heefl lol grole hoeveelhe- den tekst, kunt u contact met ons opnemen. We raden u aan hiervoor materiaal uil hel publieke domein ie gebruiken, en kunnen u misschien hiermee van dienst zijn.

+ Laat de eigendouisvurklaring staan liet "watermerk"' van Google dal u onder aan elk bestand ziet. dient om mensen informatie over het

project Ie geven, en ze te helpen eslra materiaal Ie vinden met Zoeken naar boeken mei Google. Verwijder dit watermerk niet.

+ Houd u aan de wet Wal u ook doel. houd er rekening mee dal u er zelf verantwoordelijk voor beni dat alles wat u doet legaal is. U kunt er niet van uilgaan dal wanneer een werk beschikbaar lijkt ie zijn voor het publieke domein in de Verenigde Slaten. hel ook publiek domein is voor gebruikers in andere landen. Of er nog auteursrecht op een boek rust. verschilt per land. We kunnen u niet vertellen wat u in uw geval met een bepaald boek mag doen. Neem niet zomaar aan dal u een boek overal ter wereld op allerlei manieren kunt gebruiken, wanneer het eenmaal in Zoeken naar boeken met Google slaat. De wettelijke aansprakelijkheid voor auteursrechten is behoorlijk streng.

Informatie over Zoeken naar boeken met Google

Het doel van Google is om alle informatie wereld wijd toegankelijk en bruikbaar Ie maken. Zoeken naar boeken met Google helpl lezers boeken uit allerlei landen ie ontdekken, en helpt auteurs en uitgevers om een nieuw leespubliek te bereiken. U kunt de volledige tekst van dil boek doorzoeken op het web via|http: //books .google .com|

i'7*

/'

i*

ff>Y><

^»>-

Tv « «

BIOGRAPHISCH ANTHOLOGISCH en CRITISCH

WOORDENBOEK

DER.

NEDERDUITSCHE DICHTERS.

BIOGRAPHISCH

M'

ANTHOLOGISCH m CRITISCH

WOORDENBOEK

DER

NEDERDUITSCHE DICHTERS.

BIJBXH TI1Z1MXLO IIC VXT91G1TIS

>ooi

P. G. TVITSEN GEYSBEEK.

Oensfemper Batavém, mee inhofpiia Mufië*

ivfti omoTivi»

EERSTE DEEL.

ABE BTN.

*

•• « *

. ••

t *

.

- #

.

'

,«•

VB A

STERDAM bij

SCHLEIJER. 1821.

.') *"? '

i

> ..- *-<

» «

*• . ,.

NAAMLIJST

O E.B

IN TEEKEN AREN,

ZIJNE MAJESTEIT

DE KONING

DER

N EDE RLANDEN.

%*

x NAAMLIJSTDer

jia(Mt. C. P.Robidév*ndcr}> Proknreur bij tleRegt-

bank van Eerfteh Aanleg, te Leeuwarden.

Abraham* (Gebr.), Boekhandelaren , te Middelburg» s Ex*

Ameiheff (P. 70* te Amfterdam.

AmesAof'P.J.), voor het Leesmufeum , te Amfterdam.' '

Ankringa (?•), Prseceptor der Latijnfcbe fenolen, te

Leeuwarden.

Arbon Krap% Boekhandelaren, te Rotterdam, 2 Ex;

Arntzeniut (Mr. R. /f.)» Advokaat- Fiscaal voor de MicU delen te Lande in Noord - Holland , te Haarlem.

Baar fel (fF. C~vari)% te Amfterdam.

Backer (C.) , Jur. Utr. Stud. te Groningen.1

Backer (JV. HS) , te Amfterdam , best pap.

Beekman (/ƒ. J.) , Eerde Onderwijzer op de Departe» mentale School , te 's Uage.

Beeldfnijder (G. ?. Bare*) , te Gouda.

Benten {A. van) , Boekhandelaar , te Ledden.'

Bergen en Comp. (JF. ran)9 Boekhandelaren, te Breda, zes Exemp.

Bergsma (Mc P. A.)9 Prokureur, te Leeuwarden.

Bernhard (?. ƒƒ.), te Amfterdam.

Binket (Mr. F.), Advokaat, te Leeuwarden.'

Btankenberg (B.H*)9 te Amfterdam, best pap/

Blnsfê van Oud Alblat (P.), te Dordrecht.

Bemmel (Mr. A. van)9 fungerend Officier van Joftitie» te Haarlem.

Beun (3*0* te Amfterdam.

Boegaard (F.) , Eerfte K!erk Notularfs bij het Gouver- nement van Noord-Holland, te Haarlem.

Brak rA. W.)9 te Amfterdam , 1 ord. 1 best pap»;

Brak en Zoen (fVed. C.)> te Amfterdam.

Brink (Mr. £./*«)• Hoogleeraar, te Groningen^

Bruine rMt*>A* de), Advokaat, te Amfterdam^

Brunner (#.), te Dordrecht , 2 Ex.

Buddingh (/V. W.)> te Utrecht.

Buijs (Mr..G.), Advokaat, te Amfterdauv

I N TrE E K F/MAR E' ïfc tb

I

Cleef (de Gebr. v)an) , Boekhraóderaren 9 te 9s Ha ge , zet Exemp. i best pap.

Ckrcq (iSFL de)9 te Amfterdam.

Coelmijer (y. A.la Lau)9 Huisonderwjjzer, te AmfterdL:

Or**/ (2V.), Boekhandelaar, te Rotterdam.

Delprat <C. 27. il/.) f Ptedikaut bij de Waalfche Ge- meente , te Leeuwarden , voor het Leesgézelf. Euterpe*

Delprat (70» Kapitein Ingenieur, te Delft.

Dries (C. D. van den), Boekhandelaar, te Rotterdam.

Dalman (C), te Amfterdam.

Echentque (% <T)9 te Amfterdam , best pap.

Eek (C. Framfeu van) , Hoogleeraar en Predikant te Deventer.

Elias (P. fPitfen)9 te Amfterdam.

Engelen (J* H.van)9 Jur. Utr, Stud.te Groningen, best p.

Enfchcdé (JC. J.)9 te Haarlem.

Epkema (£•), Rector der Latijnfchc fchoie , te Middolb.:

Eijmberts (L. C.)» te Breda.

FalckfjC.J. C.) Douairiere IValland^ te Utrecht.

Fnick (Mr. A. R.) , Minister voor het Publiek Onder* wijs» de Nationale Nijverheid en Kolomen.

Faüée (2?. /ƒ.)> te Amfterdam.

Ftbvre (Mr. £.7. /*), Advokaat, te Amfterdam.

Frijmerfum (G), te Amfterdam. .

Qanswijk (2). J. ten Zelden) , Chef der Griffie van Zuid. Holland, te 'stiage.

Gevers (jM. B. H. IK), Referendaris bij den Raad van State, te 's Hage.

*sGravefande (N.J. Storm van)9 te Rotterdam.

's Grayenweert (Mr. J. van)9 te Amfterdam.

Green (TV. B.) , Geëmploieerde bij de In- en Uitgaande Regten, te Groningen.

Groenenbergh QR.van), Boekhandelaar, te Groningen*

Groot (/>. de)9 Boekhandelaar, te Delft.

Haack en Comp.9 Boekhandelaren, te Leyden.

Hakbijl QL.)t te Amfterdam.

•4

xu NAAMVIJS T de r l

Hall (Mr. M. C. rast), Advokaat * te Amfterdam;: . . J

Happé (H)9 Notaris , te Amfterdam , best pap.:

Hartfinck (/>.), te Amfterdam , beat pap.

Hafelaar (tf. A.)9 Notaria, te Haarlem.

JJattem (2V. J. ran)9 te Amfterdam.

Hang (C.F.)9 Hootfeeraar in de Gefthred en Aardrifka- ' kuode en Fraaije Letteren aan de Koninki. Artill. «f. Geniefcbool , te Delft.

Idem , voor 'c Natoor- en Letcerk. Oenootfcbap onder de ifnfpreuk: Aan fVetenfchap gewijd*

Volmaakter door den ttjd. te Delft. Hazenbergh Jr* (ƒ/. #.), Boekbandelaar , te Leyden.'

. Hengst en Zoen (P. den) , Boekhandelaren , te Amfterd.r

Hensden (JP.ran)9 Onderwijzer» te 's Hage.

Hej (Jok. rap der)9 IJoèkhandelaar , te Amfterdam.'

Hoeuft (?. H.), ). U. D. te Breda.

Hegendorp (IV. ran) , Directeur der Regiftratie en Do- meinen, te Amfterdam.

Holle (Mr. /. H.)9 Frokurenr, te Dordrecht.

Hortus 'L. £), Amfterdam , best pap.

Huijsfen van Kattendijke Q.W.)9 Kamer beer va» Z. Bfc den Koning.

Jddekinge (7. J.*an)9 J. ü. St. te Utrecbt.

Immerzeel Jr. rJ.)9 Boekbandelaar, te Rotterdam, 3

Jabot (ƒ.), te Haarlem.

Jong (A. dé), te *• Hage. ' >

Jong (Geur. de)9 te bmüttóm*

Jong (Jacob dé) , Directeur der Onderlinge Brand- Waar* borg- Maatfcbappij , te Amfterdam.

Jordens (B. jS. van Munster) , voor bet Leesgezelfchap, te Deventer.

Kerkhoven (7\ J.)9 te Amfterdam.

Keuchenius (Mr, 9V. f.)> Advokaat , te 's Hage.

Kinker (Mr. 7.), Hoogleeraar, Luik, best papT

Klijn Bz. (£.), te Amfterdam.

Klijn (#. H.)$ te Amfterdam.

1

I N T E E KEN Aft E N. mi

$*ƒ (Mr. 7* Bakker)* Advokaat, te Amfterdam.

Lama r que (F.), te Amfterdam.

Idem voor het Coüegie Minerva.-

Lankhont {jilb.)* te Amfterdrtn, best pap.'

Lee (P. van) te Haarlem .*

Leesgenoegen (het Gezelfthap), te Amfterdam»

Z**w (/f. van de)* te Arnhem.

Leeuwen £J* van)* te Leeuwarden*

Leeuwen (J. J. van)* voor het Leesgezelfchap ter Oefe- ning eo Verpoozing, te Utrecht.

Leeuwen (?. AP. ***)» Boekhandelaar, te Leijden.

Lclijvelt CM.J.) Boekhandelaar» te Rotterdam.

•/ Lezen ffrekt tot Nut * Fermaak ,; Bevordert en Verfijnt den Smaak (het Leesgezelschap)* te Amfterdam.

Liefde tot Orde (hetLetteroefenendGenootlchap), teAmft.i

Lochem (//. van)* te Deventer.

Loots (Corn*)* Ridder' der orde vati den Nederlandfcheft Leeuw , Lid van het Koninklijk Inftiiuut t te Amfterdam,,

Lubeck (/f. K. van)* ce Amfterdam. ,

Luhfi (Mr. B. H.)* Hoogleeraar * te Groningen.

Maezen {M. J. van der) , Sekretaris van de Kamer van Koophandel , te Antwerpen.

Mahne CM. /f*)* te Gend.

Manger (/£)» Predikant, ie Haarlem.

J&argadant (P. C. L. JA* Onderwijzer op de Departe- mentale School , te 9s Hagb.

Meijer (C. J.)* Hoogleeraar aan het Athenaenm , teBms- fel, best pap.

.Menfing en van Wettreenen* Boekhandelaren, te Rott.

Meynts (Mr. J. //.)» Advokaat, te Amfterdam.

Moulin (70» te Kampen.

Mulder CJV. B.)* Inftituteur , te Haarlem.

Munnich (P.)* Ontvanger der Regiftratie , te Edam. . Nleuheff (A), Hoogleeraar, te Harderwijk, best pap.

Noltheniut (JV. H.), te Amfterdam..

*5

xiv NAAMtlfST 'der

Hofman (Z? Baron dé) Lid der Algemeene Rekenkamer, te *$ Hage.

Nufges (?.), te Amfterdauv

Oefening baart Verlichting (het Leesgezelfchap),, te Amft.l

Oomkens ( 'J^% Boekhandelaar , te Groningen.

Oorde (Mr.v*« ufffelen van)f Advokaat, te Amfteidam«{ \

Oostkout (?. C.)f te 's Hage.

Palier en Zoon (//O* Boekhandelaren, te 's Boscli.

Paulus (/?.), Onderwijzer» te Aufterdaa,

Pfeil (J. M.)9 Notaris, te Monnikendam.

Pieper en Ipenbuur% Boekdrukkers, te Amfterdam.'

Pool Jr. (J. /*.)» te Nijmegen.

Presburg (Mr. Z>. ?.), Advokaat t te Amsterdam.,

Peeteer (J. /ƒ.), te Amlterdam.

Riedel (ƒ/.), te Holwert.

Rinsma (F.)f Apothecar, te Groningen.

Pocquette (T, P.), te Amfterdam»

Romelingh (?.), Boekhandejaar , te Groningen,'

Rondeau Jr. (J.), te Amfterdam.'

/toto (/7. 7V), S. S. Theol. Cand. te Leyden*

Rosfitm (wf. y*0)» te Haarlem.

-Ruijter (J. dé)9 Boekhandelaar , te Amfterdam , drie Ex/

jLijcken {J. ^0> te Breda.

Sacré (Q. IPalaardt'), Prokureur, te Haarlem.

4 Schelle (G**an)f Ontvanger der Regiftratie en Domei- nen , te Dokkum,

Scheltema (Mr. J.*)% Ridder der orde van den Nedertynd- fchen Leeuw, Lid van het Koninklijk Infticuut en andere Maatfchappijen van Weten&happen, te Utrecht.!

Schertnacher (?.), te Amfterdam;

Schier beek (£. ?.), Boekhandelaar, re Groningen* Schlevenbus (/f.), Boekhandelaar, te Amfterdam. Schlosfer {F. !F.)9 Schout, te Bodegraven. Sthoonhoven (?. van)ê Boekhandelaar, te, Utrecht, aEw Schouten (?.), Scbeeptbouwmeener , te DtrdttahW

INTEEKE NA RE N. **

Schrtnder (BS) » Directeur en Onderwijzer vto 's Lands Kweekfchool voor Schootondertwijzers , te Lier.

Schouten (H. ;.)» Med. Doctor > te Amfterdanu

Schuil (Mr. Pm &), Advokiat én Notaris, te Dordrecht.;

Schuitze (//.)» Eerfte Commies by* het Gouvernement van Vriesland » te Leeuwarden*

Schut (J. 3».), te Amfterdam. .

Seijdel (G.)» te Amfterdam.'

Sigtenherst (A. J. van den)* Boekhandelaar » te Deventer»

Smit (C.)» te Amfterdam.

Spandaw (Mr. ZiT. ^/.)» Advokaat» te Zuidbroek, Pro?.] Groningen.

Sobbe (J>.)» Procureur, te Amfterdam, best pap.'

Stachouwer (Jenkheer E.T.Starkenborgh) , te Groningen.,

Staveren (T. van), te Utrecht.

Steenbergen van Goer » Boekhandelaar» te Leeuwarden,aEr.

Stevens (N. ?.)» Directeur van het Stedelijk Inftituut van hedend. Talen en fraai) e Wetenfc happen , te Haarlem.»

Stqrdeur (;, Plum)% xe Amfterdam»

Terveen (jJ.G.van), Boekhandelaar» te Utrecht» 4 Ex.

Thieme (C.^f.)» Boekhandelaar en Couranten Drukker» te Arnhem.

Thieme (H. C. A.}> Boekhandelaar » te Zutphen » 2 Ex.

Thoir ( y. van)9 Boekhandelaar » te Ley den. .

Thijsfens en Zeen (y. ?.), Boekhandelaren» te Leydeo.'

Tot Nut en Beschaving (het Genootfcbap), te Amfterdam» best pap.

Tuijnzing(Ph.)9 Boekhandelaar te Rotterdams

Permaesen (JP. G. F.\ Onderwijzer » te. fs Hage^

Perschoer (N.E.)% Schoolopziener» te Sleeuwtyk.

Pesveij (Bern,), Lid der provinciale Comfnisfie van . Onderwijs ia Zuid-Holland en Predikant » te '* Hage » 1 ord. 1 best pap.

Pletter (JP. C.de\ Onderwijzer» te Rotterdam.

Vollenhoven (A. Malj van)% Boekhandelaar», te Rotter- dam» a Ex*

xvi NAAMLIJST de* INTEEKENAREN.

Voorman (7.)» Kunscfchilder 9 te Amfterdam»

Voorst (7. E. G. van), te Amfterdam.

Vos (G.)9 voor het Genootfchap ten fpreuk voerenden Bsjchaving en Veredeling , te Amfterdam

Vo% (70» tc > Ha«**

Ifa enComp* (y. ^), Boekhandelaren , te Dordrecht , 3 Bkj

*W« (^. •&)> te Haarlem a

Vries (Jeron. de), te Amfterdam.

Wal (9. van der), Boekhandelaar f te GoYinchentv

Walré (j. van}, Oud- Raad en Curator der Latijnfche. icbolen, te Haarlem.

Wansleven (W.C.), Boekhandelaar, te Zutphen.

War in (Jr. j. N.), te Amftetdam.

Warmolté (Mr* C. C. C), te Leeuwarden.

Warnars(P. Meijer), Boekhandelaar, te Amfterdam 9 3 Ex#j

Weelden (jê. ?. ?*»)> Boekhandelaar , te9s Hage 4 best p#i

Welsenes (C.van), te Dordrecht.

//?/</<? (ƒ. 2?. de)9 Amfterdam.

Willcket (7. JK) t Pröknteur b$ de Gedeputeerde Staten van Noord - Holland en bij de Regtbank van Eerfte Inftantie, te Haarlem.

Winter (7. de), te Amfterdam.

Winter (Mejonkvr.van), te Amfterdam .*

Wiselius (Mr. S.Ipz.), te Amfterdam, best pap.

Idem , voor de Tweede Klasfe van het Koninklijk Ne- derlandsch Inftituut, best pap.

Withuijs (C. G.), te Amfterdam .1

Wolterbeek (R. />.), te Amfterdam/

Wijk Rlsz. (7* van), Kostfchoolhouder ,• te Hattem.i

Wijn (H.van), Archlvarius van 't Rijk, te 9s Hage/

Zee (P. E. van der), S. S. Theol. Stud. te Lei) den*

Z immer man (7. Decker) , Predikant bJJ de Ev. LutfieN fche Gemeente, te Utrecht.

Zoon (Tennis), Koopman , te Amfterdam.

Zuidscharwoude {JW. W. Noodt van) , Sobftltunt . Ofticffëit by de Regtbank van Eerden Aanleg, te Leeuwarden.

rooR*

PO O R A E D Ë.

ss Hadden toij ten oogmerk 9 eenè volledige Gcfchié* Tydcnis onzer Dichtkunde , of een beredeneerd Dichtkundig Woordenboek te fchrijvcn, wij zou* uden breedvoeriger uitweiden en naauwkeurigef onderzoek doen omttent *iele Dichters , wier na* y^men wij nu Jlcchts zullen aanflippen^9 zegt de oordeelkundige Heer jeronimo de vries, in zijne uitmuntende Proeven eenér Gefdiiedertte der Nederduitfche Dichtkunde (i). Dit oogmerk had ik reeds voor ruim twintig jaren; en hot* zeer het bejluit tot het zamenfiellen Van zooda* nig een Woordenboek welligt met dezelfde jeugdige drift ware uitgevoerd geworden als hetzelve geno+ tnen was, verheug ik mij echter dat van tijd tot

tijd

(i) II Deel, b!z. 101. Onder dezen afzonderleken titel ij cyn bekroond antwoord op de vraag der Bat. IVfyatfchappjJ van Taal- en Dichtkunde, wegens de vorderingen en veracb tering der Nederduitfche Dichtkunde (bet IU en IV Deel van tiara uitgegeven werken) insgelijks verkrijgbaar.

xviii VOORREDE.

tijd hinderpalen , die in den aard der onderne- ming zelve lagen » eene vertraging in de uitvoe- ring te weeg bragten9 die niet dan ten hoogften voordeelig voor derzeher uitflag kon zijn. Immers hoevele iouwfloffen hebben in dien tijd de Heeren

VAN WYN, SCHELTEMA, SIEGENBEEK,, YPEY, KANTE* LAAR, TYDEMAN, WILLEMS» KOOPMANS, ACKRRS-

MjK , cappelle y en andere voortreffelijke letter» kundigen , niet aangebragt , en mij hoevele aders aangewezen , die ik ftechts te volgen had , om% voorgelicht door de fakkel van hun helder oor» deel, eene rijke mijn te vinden 9 waar het zui- verde f oud mij uit de erts van over twee eeuwen Ugenblonk t

Gelukkig , durf ik zeggen , trof dit ijverig op* zamelen van lang verholen letterfchatten zamen fpet de lichtftralen , die de Critifche Wijsgeerte in ep* vaderland over het asthetifche van onze dicht* kunst verfpreidde; zij jlelde het criterion daar9 dat mij poczij van verzenmakerij leerde onder- fcheiden ; ik zag dat dichtkunst bij ons veelal niet meer dan eene bloote wetenfehap was , die duizende makers van ge/pierde verzen en vertalers van Franfche treurf pelen in rijm konden uitoefenen , zonder ooit dichters te zijn , en dat hunne dicht- kunde bitter weinig poezij opleverde , die ik toch in de verwante kunsten f de muzijk, fchildir- en beeldhouwkunst > zoo rijkelijk aanwezig vond.

Van dat oogenblik af las ik geen gedichtenbundels

dan

V O O R R E D E.

dun met de pen in de hand; mijn Mnemonicon en Floriiegium namen toe in dikte , en mijne por* ttfeuille met eigen op/ieIlen9 die ik iet publiek voor gedichten dacht op te dringen 9 geraakte allengs ledig; fchier dagelijks veroordeelde ik eenigen ten vure9 en gunde mijnen voormaligen * kunst genoot en^ gaarne de fchrale voldoening dat zij hunne ge f pier de rijmen tusfchen de herlevende echte pogzy in/choven , doch die 9 in weerwil van al hunne fpierkracht zich toch niet aan den oever konden vasthouden van den ftroom die hen naar Letbe voortjleepte.

De Prijsvraag der toenmalige Bataaffche Maat* Jchappij van Taal- en Dichtkunde , wegens de vorderingen en verachtering der Nedcrduitfchf Dichtkunde 9 zoo allesafdoende beantwoord door den verdienstelijken Heer de vries f trok een oogenblik mijne aandacht ; ik verbeeldde mij (waartoe zou ik hier met eene hoogmoedige nederigheid pronken?} gewapend met dien voorraad van aanteekeningen van het beste en flechte uit zulk eene menigte gedichtenbundels 9 en de daarbij gevoegde critici naar mijn* geheel anders gewijzigd en toets dan men tot hiertoe gebezigd had9 mij insgelijks in het gelid te kunnen [lellen; dan ik onderwierp alvorens de vraag zelve eerst aan de critiek» Men vroeg namelijk : welke zijn de vorderingen , welke de ver» acht er ing f Die vorderingen en ver achteringen wa' ren fpoedig opgeteld; men had Jlechts dege/chiedenis

en»

XX VOORREDE.

onzer vaderland fche letterkunde te door hopen 9 van coorenhert en spieghel (i) af9 tot anto- nidbs en brandt tot , om deze vorderingen als ■. met den vinger aan te wijzen 9 en vervolgens de verachtering van pels en zijn genootfchap tot , Peitama en van mekken gelijken tred te zien houden met de toenemende btfchavingszucht en dorre taal» en rijmviUerij 9 tot dat bellamy de ware dichtkunst weder opwekte uit de apathie , waarin zij door allengfche verfiapping was vèr~ vallen 9 en eindelijk dat de ftaande rijmlegers9 vulgo dicht genoot f chappen 9 eerst ontbonden moesten zijn* eer zich de zelfftandige echte dichters der negentiende eeuw konden doen opmerken. Dan zoo gemakkelijk 9 begreep ik , wilden de uitfehrijvers der Prijsvraag derzelver beantwoording niet ma- ken ; ook zag ik weinig nut in zoodanig eene -blootc optelling van vorderingen en verachtcrin* gen. Daar nu geene gewrochten zonder oorzaak bcfiaan 9 dat iedereen zonder aristoteles of wolff wel weet9 moesten noodwendig die vorde- ringen en ver achteringen insgelijks eene oorzaak hebben , en deze oorzaak kon men billijk vcron-

der"

(i) Het vroegere tijdvak van mrus stokk en marrlant kan men als de kindsheid der kunst aanmerken; dat der rederijkers is zoo volledig mogelijk befchreven do«r den kundigen w. kops , Wtrken tan tti Maetjchaffif dtr Nedtrl. Letterkunde te Lejdtn9 U Deel, blz. 213.

yOORREDS*

der/letlen dat iedereen niet wist, weshalvtn het mij voorkwam dat de bedoeling der uitfchrijve~ ren was dat men die oorzaak tevens opfporen en ontwikkelen zou , en het bleek dat de Heer bb vries dit ook zoo begreep; althans hij heeft ie, waar zulks te pas kwam , zeer oordeelkundig aan* gewezen.

De vraag dus in dien zin opvattende, zag ik wel dat men die oorzaak uit meer dan ecne bron opfporen moest; dat vooral der dichter en leeftijd , beroep, ruime of bekrompen omfiandigheden , ka- rakter , betrekkingen, zedelijkheid en verfcheiden andere individueel e bijzonderheden in aanmerking moesten komen, zoowel als de gang der gebeur- tenisfen in hunnen leeftjd en de geest hunner eeuw: ik zocht dus hunne biographiw zoo Volledig mogelijk te maken, en hield dit alles zorgvuldig in het oog; een eenvoudig ver/aargedicht, de nietibeduidendfle lijkzang op hun overlijden , of een winderig lofdicht op hunne werken , bragt mij dikwijls tot refultaten, die ik geheel niet verwacht had; maar de uitgebreidheid , die ten minste mijne beantwoording daardoor zou bekomen hebben, zoowel alt de korte tijd, dien men ter beantwoording had bepaald, fehrikte mij «f van de mededinging , en met bUjdfehap ont* ving ik de bekroonde verhandeling van den Heer de vries, die in zoo vele punten met mijn idéé , hoedanig de vraag moest beantwoord v orden, za- mentrof.

**3 On-

Wtr F O Ö R R E D B.

Ondertusfchen was het geen ik had bijeengb* bragt, en nu en dan in openbare en bij zondert bijeenkomsten van vrienden onzer vaderlandfeht letterkunde voordroeg , te veel , en laat ik het maar zeggen , in hunne en mijne oogen tb belangrijk % om te verfeheuren. Men gaf mij allerlei vormen aan de hand, in welken ik het publiek dit zou kunnen mededeelen ; te meer , daar mijn arbeid , wel ver van door de verhandeling des Heeren de vries, en nog minder door die waarmede de Heer van kampen, over een gelijk- foortig onderwerp , een jaar vroeger , den eerprijs bij teylers Genootfchap had behaald, nutteloos gewerden te zijn, in tegendeel aan belangrijk* -heid gewonnen had. De eerste moest , om in geene te groote uitgebreidheid te vervallen, het bij de bloote vermelding der namen van fommige dich* ters laten blijven, die van ecnigen zelfs geheel overjlaan; de tweede, een beknopt (i) overzigt

lé-

(i) De Heer van kampen voorzag ons, nog niet lang geleden, Tan eene Verkorf Vaderlandfche Gefchlcdenis , en geeft nu weder eene Beknopte Gefchiedcnis der Letteren en Weten fchap- pen in hec licht. Onze voorvaderen kenden geene abrêgi$y die «ene uitvinding der Franfchen en meestal boekverkoopersfpe- culatiCn zqn; die ongelukkige beknoptheid is niet zelden net onvolledigheid verknocht , en de vruchtbare moeder van die halve kundigheden en oppervlakkige begrippen, die voor de wetenfehappen zoo fchadeljjk zijn. Het Is naar m||n gevoelen etn Hecht compliment aan wagewaar. en stvArt dat men com-

FOORREDE. ntirf

leverende van de gefehiedenis der dichtkunst Bij Je oude en hedendftagfche volkeren, kon ld hei eng befiek van 54 bladzijden (1) onmogelijk alles zeggen nat er van onze vaderlandfche dichters behoorde , ja noodwendig moest gezegd vorden , vilde men hen regt laten vedervaren. Deze over* veging en de aanmoediging van verfcheideh acS- ting-waardige letterkundigen bewogen mij om mijn* arbeid voort te zetten en aan het licht bren* gen, te meer daar ik de grenzen van mijn ge*' bied zoo ver kon uitbreiden als ik zelf vilde, ed niet gehouden vat binnen de beperking te Blijven , die eenig genootfehap had afgebakend.

Ik behield dut den. eerst gekozen voordcnBoeh* vorm , die in mijn oog vele voordeden boven" den' chronologifchcn opleverde. Ik kon' vooreerst leder* dichter afzonderlijk als het ware eene monstering' laten ondergadn , en , hoe veinig ook , zeker iets, zoo niet belangrijks, ten minste lutmigs zeggen. In eene door hopende gefchledenis, en althans toö> die ongelukkig beknopt vezen moest, zou ik vele* opmerkingen, bijzonderheden, anecdeten, venten! en andere détails hebben moeten over /laaft, die men nu hier met genoegen zal aantreffen- test

an-

flendianw vu de Vaitrtmifkhi HlUtrti en Himilafikt CtfMt- jtmltfi* heeft gemaakt ; men beeft ben daarmede Ditzwijeend verweten dit «ij langdradig rijn. (O Verheidelitig vu ran-eis tweede CencrdilVhip XV St.»

jociv POOKJIEJ) E,

anderen 9 door deze ifolering kwam de verdienste, van menig een9 in voord eeliger licht dan wanneer hij , in aanraking mei zijne beroemder tijdgenoot tfn voor gefield , door hunnen, glans, als het ware werd yveggefchenen. De bloemlezing uit hunne werken kon niet alleen overvloediger en doelma* tiger uitvallen , maar bekwam ook natuurlijk eene veel bevalliger fchakering* Het is bijkans van het tegenwoordig publiek niet te vergen een ge* heel boekdeel met rijmen uit de vijftiende en zes-* tiende eeuw te lezen 9 gelijk bet eerste deel der bloemlezing bevat van den Heer vissc hf.r, die de tijdorde volgt , en welligt ondank met zijt? danh 'er 'dienenden arbeid behaalt. De crifiek ion cok even daardoor meer objectief handelen; het Hographisch gedeelte van menig artikel wees dik* wij Is het ftandpunt aan9 van het welk zij hare veelzijdige bcfchouwing doen moest < Daar ik het zoo onkiesch als mij zelven onbevoegd achtte om in dit werk wegens levende dichters uit f pr aak te doen9 latende zulks over aan de fchrijvers der Galleric <Jes contemporains en de Kccenfenten 9 die zich met het fchild der anonimiteit tegen alle verantwoording dekken 9 /f ad noch hartstocht noch [chroom dep mins» ten invloed op mijne beöordeeling 9 waarin ik meestal mijn gevoel en mijne wijze van zien volgde % en het tflkens erkende , wanneer ik met het oordeel van an+ deren inflemde 9 of hen , wel befcheiden 9 maar toch xrijmotdif tegenfprak> vooral dan9 wanneer zij

tnij

V O O R R E D E. .»»

mij bij name bekend waren* Ik kan in mijn pordeel dwalen , 'en wie toch is daarvoor bevel* ligdf maar ik heb 9 waar zulks ten minflen noo* ifig was, telkens de gronden aangevoerd \ waarop ik oordeelde of met het oordeel van anderen al *f niet in jl cm de ; meer is billijker wijze in dit opzigt niet van mij te vergen.

Eene andere vraag is het , of mijn oordeel iets afdoet , of het publiek er iets aangelegen is , hoe- danig ik over dezen of geenen dichter en zijne (jicht [lukken denk, of zulks aan derzelver wezen* lij Jee waarde iets toebrengt of beneemt. Ik ben de eerste die daarop rondborstig antwoord; Neen9 voor het tegenwoordige voljlrekt niets hoegenaamd^ yoor zoo ver men fl echts hooggeleerde 9 getitelde 0n gefternde beoefenaars der wetenfehappen , of in het duister fc huilende Reeen f ent en tot openlijk ttoordeelen bevoegd acht ; neen, dan vol fl rekt niets % tn ik zou mij moeten regtvaardigen wegens zulk ttne verregaande onbefchaamdheid en laatdunkendheid '; Joch zoo dwaas is het publiek niet. De titelglav* moge de oogen des grooten hoops verblinden ^ of het gevestigd gezag van een9 of anderen naam fnog$ tnet magtfpreuken bij fommigen veel9 zoo niet al* les afdoen , de vtrflandigc en onbevooroordeelde yoorjlander der wetenfehappen denkt geheel an- ders. Het is mijne fchuld niet dat de fortuin of Je gunsf der aanzienlijken mij niet in dien /land gfffaafst Aefft9 waar ik mijne onbctcugelbare

* * 5 tucht

fcttï r O O R A E D E.

tucht naar kennis en vordering onbekrompenef kon involgen* De deuren der gjmnafiën , athenaêri en academiën waren voor mij gefloten , met de on* begrijpelij kfte moeite leerde ik de Latijnfche en Griek/c he9 zoo wel als de meeste levende talen , door het vergelijken der vertalingen met de oorfpronglijke werken. Vondels prozavertaling van horatius was mijn eerste leermeester in het Latijn , het Nieuwe Testament in het Grieksch, de gevallen van' Telemachus in het Fransch9 het Engelsch leerde ik terwijl ik een werk van twee deden daaruit vertaalde QoriN bigland's Letters On History) het Spaansch uit de brieven dié ik op een koopmans kantoor kopieerde , zoo dat ik eene taal verftond en regelmatig fchreef eer ik de gronden van dezelve wist% en die ik misfehieh nog niet weet. Deze inderdaad hoogst moeilijke leerwijze t bij welke veel opmerkzaamheid te pai kwam, fcherpte mijn oordeel ongemeen; tot hel voortzetten van mijne verdere letteroefeningen had ik geene andere hulpmiddeltri dan alixcder mijne leerzucht; de boekwinkel van uylenbroek was fnijne academie , de aldaar dagelijks verkerende letterkundigen waren mijne profesforen. In deze fchöol werd mijn /maak gevormd en -*— bedorven. 1fij hadden geregelde bij eenkomsten 9 waar elk op zijne beurt een gerijmd {luk leveren moest , dat eerst emphafisch gelezen , toegejuichd9 maar éan ook zoodanig gelikt en befchaafd werd> dat

het

J

POORRRDË* *#m

het handfchrift naauwlijks me&r leesbaar Wast Gepierde verzen , gladde verzen , rollende verzen j vloei} ende verzen , was al wat men verlangde ; vaè poêzij had men geen begrip ; milton , Shakbsééar. f

SCHILLER, ANTONIDES, VAN HAREN Waren mOM*

tcrs, die men niet noemen mogt; hoogvliet* Abra- ham volt aires Henriade de allervolmaaktfte Helden- dichten , die men wenjchen kon, en de portrctteti van van winter en van merken verfierden de zaal als zinnebeelden van Hét fummum der vers* maakkunst.

Niettegenjlaande ik zelf groot aandeel had in ie daarftelling van dit gezel fc hap , gevoelde ik toch wel dat wij den regten toon niet aAr<floegen; én ik dank het kant , die lang geen dichter was , dat ik de dingen op zich zcherij en dus ook de poêzij in abftracto leerde befchouweh: en nu vond ik haar in duizenderlei geheel andere gedaanten en vormen dan in die van gerijmde regels , dlè veeltijds bij ons niets meer waren dan vergulde lijsten zonder fchilderijen. Toen zag ik met blljd- fchap den dageraad vah de tegenwoordige goudeft eeuw onzer vaderlandfche dichtkunst aanbreken. Bilde rd ij r keerde in ons vaderland rug, AeL-

MERS, TOLLENS, LOOTS , SPANDAW, VAN HALL,

kjnker, wiselius, simons, Iragteh de na dek dood van nomsz en uylenbroêic nog al zoètvtoci- jend voortneuriënde discipelen uit deze fchöól , cft daaronder ook mij 9 tot zwijgen; en zéér zeker ,

dó-

txrm VOORREDE.

dewijl ik gevoelde 9 (yele anderen hadden het geluk met dat zij het gevoelden) hoe ver ik als goed ver» zenfabrikant bij hen ah dichters te kort fchoot ; ik kon , ik belijd dit gaarne , ik kon wel

den klank van hunne (naren

Bewondren, maar nooic evenaren;

en ik verheug mij nog dat ik zulks gevoelen kon ; wa nt dit getuigt juist van mijn waar poëtisch gevoel en onpartijdig oordeel ; en ik beroep mij op het publiek zelve 9 hetwelk ik9 na dat de dichterlijke Hand- fchriftcn en de Dichtvruchten , de gewone bergplaats [en. mijner poctifchc expectoratiën , met derzelver Horrearius hebben opgehouden te bcflaan , met geene verzen heb lastig gevallen 9 behalve een paar dithyramben bij de gelukkige bevrijding van ons va" der land van het juk der Franfche heerfchappij ', en die ik mij nog niet fchaam ; het zijn misfehien de eerste dichtftukken 9 die ik na duizende verzen in het licht bragt; ook zal niemand onnozel genoeg wezen om mij de eer aan te doen van mijne rij* mende en niet rijmende puntdichten voor poe zij te houden* De titel zelfs van fommige verzenboeken in quarto Poe 'zij van N. N9" hindert mij; Jints ik eene poe zij der natuur 9 des gevoeh , der fchoone kunsten , enz. ken 9 bejlaat er voor mij geene poëzij van een9 enkeP mestsch 9 wel gedichten 9 waarin poëzij is of niet is.

Even zoo hindert het mij ook dat ik hier genood- zaakt ben zoo veel van mij zelven te fpreken9 en

dat

VOORREDE.

dat wel juist ten behoeve der geenen die mii wel* ligt het meest daarover zullen bedillen. Ware ik een geleerde ex profesfo, voerde ik een Mr. voor mij if naam, droeg ik een ordelint , ware ik lid van het Koninglij k Inflitvut, of ten min ft en van tenig geleerd genoot/chap9 dan had ik dit alles bij fommige lieden niet noodig , die niet begrijpen kunnen , ja het misfehien vermetel vinden , dat men zonder zoodanig iets een werk van zulk cett aard als dit kan en durft ondernemen , en witn gewis lijk even daarom aan mijn oordcel niets gele* gen is. Dat echter anderen , en zelfs Zijne Ma- jesteit onze geëerbiedigde Koning 9 die doorluchtige befchermer en krachtdadige onder ft euner der we» t en f c happen i kunsten en fraaije letteren , en zoo vele achtingwaardige geleerden en regtfehapen voor- ft anders onzer litteratuur , daarin nog al eenig vertrouwen ft ellen (i) blijkt uit de naamlijst der

hier-

(O Kort na de verfchijning van het Prospectus las men ia bet Brusfelfthc dagblad J*urnal Général dtt P*yt-Bas% Feu* dredt 3 Sept. 1819, N°. 338:

Le Staats- Courant1 donne heancoup d'êloges a uu onvrage qui va se publier en langue Hollandaito cliez les lil) ra i re s Geysbeek et Fils k Amsterdam, et dont le Prospectus vient de paraitre* Ge sera un Dic-J tionnaire biograpbique 9 antbologique et entique des Poëtes de notre patrie. Les artides que le prospec- tus contient comme modèles concernent les poëtes

Aft»

axx V O O R R E D E*

tiervoor geplaatftc intcckcnaren op dit werk; en kunne bclangflclling in hetzelve bemoedigt en ver» eert mij des te meer, daar zij zeer wel weten dat mij het geluk van antonides of nieuwland nooit te beurt viel, en er zich voor mij geen bujsbro of de boscu opdeed, die mij een aange- naam verfchiet openden.

Gaarne had ik echter gezien dat men mij op de ttitnoodiging in het Prospectus wat meer levtnsberig» ten en ongedrukte of minbekende dicht/lukken had toe* gezonden. Ten minsten die voor dit deel heb ik zelf moeten opfporen en al de artikels geheel alleen bearbeid* Zoodanige toezendingen onmiddelijk aan mij of aan den uitgever zullen mij als nog har* telijk welkom zijn; en te meer, daar de hebzucht van een paar fchatrijke Gothen en Wandalen mij in de knellend pc omfiandigheden mijns levens in de hartverfcheurende noodzakelijkheid bragt, om mij. van het groot fie en beste gedeelte mijner bi» bliotheek te ontdoen , die ik met zoo veel zorg en §f offeringen federt dertig jaren verzameld had,

Dit

ê

AdsIo et Hart si nek» Nous aurons blenlót Toccasion de levenir sar cet ouvrage , et nous nous con ten ter ons de dire que Ie public pourra d'autant plus s'attendre ■k nne bonne exécution de cet ouvrage f qui doit con- tribuer k lever 1'honneur de la patrie, que 1'édileur |f« Geysbeek lui-même s'est déja souvent distinguê comme poe te et comme auteur d'un savoir profond.

VOORREDE.

Dit behoort wel niet hier; maar ik kan mijne verontwaardiging niet bedwingen, als ik bedenk dat ik mij van jmijne dierbare boeken beroofd \ en in het bezit zie van dure nietswaardige met brabbeltaal bekladde . gezegelde prullen. Men ge* voelt dus hoe welkom mij elke bijdrage moet zijn.. Haastte men zich9 toen martyni lacuna in Duitschland voor eenige jaren zijne bibliotheek door brand verloren had9 van alle kanten in ons vaderland om dien waardigen geleerde zijn ver» lies zooveel mogelijk in natura te vergoeden (ik zelf zond hem boeken) , wie zou dan ntet gaarne zijne bibliotheek voor een9 landgenoot willen open* fiellen9 dien de hebzuchtige domheid van een paar gemeene parvenus in denzelfden toeftand gebragt heeft f

Overigens weet ik niet waaromtrent ik mij aan* gaapde dit werk nog zou moeten regtvaardigen\ misfehien wegens de luchtige fcherts , waarmede ik fommige artikels behandeld heb, misfehien ook niet9 en zal gerust afwachten welk een onthaal dit eerste deel geniet. Befcheiden teregtwijzin- gen9 Jcherpe berispingen zelfs 9 om het even van wien 9 als ik mijn9 beoordeelaar flechts kenne , zal ik gaarne ontvangen en er voordeel mede trach- ten te doen. Voor naamloozen lof ben ik even zoo ongevoelig als voor naamloozen laster.

Eindelijk 9 heb ik mij in de opgave van eenige bijzonderheden vergist 9 aan dezen of genen geen

regt

Xttfi VOORkÈÜË*

y *

regt gedaan , in mijne oordeelvelling gedwaald + verlaat voot de voltooi jing Vdn dit werk eene of mndere onzer tegenwoordige v aderlandfche dich- ters het leven (yurig wcnseh ik dat dit niet gé* beure\ of heb ik iemand overgejlagen , die in dit merk vermelding verdiende 9 dit alles zal in een aanhang fel achter het laatfle deel, waarfchijn* lijk het vijfde 9 verholpen 9 bijgewerkt , Verbeterd , ingevoegd en aangevuld worden.

0

BIO

BIOGRAPHISCH

ANTHOLOGISCH tv CRITISCH

WOORDENBOEK

DER

NËDERDÜITSCHE DICHTERS,

ABEELÉ (ACHIOR VAN ÖEN) is bekend al* fchrijver van een (lichtelijk werkje op rijm , getiteld : Den Ifeg der Vergankeljkheyd (i); behelzende befpiegelingen tot over de kleinfte bijzonderheden toe 9 die bij het ziek worden 9 derven en begraven Van den mensch plaats hebben; alles zeef plat gefchreven en met fchriftuiirplaatfen gewapend, inisfehien om de critiek Van zijn' tijd daardoor af te fchrikken ; want de man zégt zelf in zijne rczolutie tot het uitgeven van dit Boekje:

* Doch heb ik fi rechte wit

Vtelmaalen niet getreft in zaaken en in Dichten , Denkt het maar (luk werk is, 't geen ik u prezen teer, En nergens meer toe diend als elk met my te (lichten, Om 't volmaakt zalig eynd te krygen by den Heer»

Al* (O Te Haarlem, 1717. 8vo.

A B E. A C K.

Als dit' ftuh/erk inderdaad bij fomimge lezers gediend heeft om 9t volmaakt zalig ejnd te krij- gen, dan hebben zij voorzeker zich aan deze rij- men zalig gelezen.

Behalve dit beftaat er van dezen man nog een werkje . van den zelfden ftcmpel : Eens jongeling* Pelgrimagie, of 'wandelweg , beplant met Gedich* ten en Gezangen over vèrfcheyde voorwerpen (i), waaruit wij den lezer toch yoor de aardigheid een ftaaltje zullen mededeelen:

Och, Heer! wat zijn wy zwakjes I

Als 't windje fchudc de takjes,

Zoo ligt won men bewogen, . K

En raakt uyt fijn gefchiktheyd , %

Waarin men als verftïikt leyt ,

De vryheyd uytgevlogen.

Hoe ligt beflnat zielsglan*je!

Hoe ligt doorflaat dat blansje

Van een bedaard gemoed je 1

De vyand is ons nakend',

Dies zoo m* niet fcherp blijft wakend',

Wijkt men heel ligt een voetje

Uyt 't zaligmakend fpoortje,

Op *t zielbevelend woortje

Van Jezus, onzen Heere,

Dient dan vooral geletiet, enz.

ACKET(JAN;was vervaardiger van een Vlaamsch

treurfpel, getiteld: Clarinde, Princes/e van Man-

! tuay

(i) Haarlem, 1718. 8vo. blad?. 49.

A C *K. m |

tua9 gefpeeld op bet rederijkerstooneel door het gilde der wei r de dry e Santinnen 9 te Brugge , den 15 Februari) 1700. In de opdiagt van dit (hik zegt hij:

De Brughfche PoëGe vint nergbens wederga;

Zj troeft den Amscelaer, hier helrflenfchaele fwtnger

Baert rymen

Bij voorbeeld als deze, die onmiddelijk op da Qpdragt voJgen:

ABN DB LASTZRAER9,

Poêetfche wecenieten

(Die gal en fwadder fchiecen

Op al het geen uit jonst

Ghebooren worde door koost,)

Hier is een nieuwe ftoffe,

Om n te lomp en doffe

Nagbt-uyl, en Ezel-brein

Te flypen , zoo ick mein.

Vergacrt dan Venus-dighters,

£11 Glas en Kanne-lighters:

Maer eer ge 't oordeel velt ,

En rym en Rymer fcheld',

En Koppel-woorden knabbelt,

En als een dwaefen babbelt

Op reen en *t fpel-verdeel ,

En kleedingh en tooneel,

Dient elck de magfat te weten

Van Schilders en Potten,

En als* ge die verftaet,

Schixnt , blaemt , en fchaeft en fchact ,

A 2 Nock

é ACK. ADR'. AG Kr

Noch heb' ge roem ce wachten : * Of anders domme-krtchten , lek zinghe toe uw' fpijt , 'K en acht u niet een mijt.

Men zal toeftemmen dat deze Brughfche Poèfie in 1700 nerghens wederga vond in armzaligheid.

Met nog een ftuk , de Gheluckige en ongheluckige Minne-flrjdt 9 in 1706 operafche wij f e ten toontclt gh*vocrt\ fchijnt deze poëet zijne theatrale loop- baan befloten te hebben, althans op de naamrollen1 is verder niets van hem bekend.

ADRIAANSZ (A.) heeft eene niet onverdienste- lijke vertaling in verzen geleverd van lemierres Hypermnestra , in 1762 voor de eerde maal, en federt nog lang op den Amfterdamfchen fchouw- burg vertoond.

AGRON (PIERRE) gaf in 1794 een boekdeeltje in het licht met eenige niet onbehagelijke gedich- ten, getiteld: Eenzaam Tijdverdrijf ', die den man van fmaak en gevoel kenfehetfen, en met eene los* heid en natuurlijkheid behandeld 'zijn , die den lezer innemen; bij voorbeeld:

BIJ HET ZIEKBED VAN MIJNEN VRIEND»

«

Vermogend good, zoo meoigmaal

Een bron van alle kwaad ! » Waqneer gij fomtijds goed kunt doen

Verbergt gjj uw gelaat (1).

Cl) Het g**d een gilsat toefchrjj ven dunkt mtf toch een weto** fterk. Vêtbtrgt gij , ware n%ns oordeels genoeg.

1 *

I

:a g r^ 4

9

Gij woont bij onmenschlievendheid » '

En in eene ijzrea kist, Terwijl de bange ellende zucht f

En uwe voorfpraak mist.

Gy zoekt de plaats waar gij reeds zfjt,

En waar gij wezen moet Verwacht men u (laftg vruchteloos

Gij fpot met tegenfpoed.

Hoe dikwijls wordt, door uwe magtt

De ftille deugd verdrukt 1 Terwijl, door u reeds vrij gekocht,

Het wanbedrijf gelukt 1

Gij zijt het die verdiensten geeft,

liet dom v^rftand verlicht; Daar , voor 't gefchitter van uw' glans»

Eene arme braafheid zwigt.

Gij m^akt op aard', de grootheid uit;

Waar gij u Hechts vertoont, Woedt zelfs de minde fterveling

Met rang en gunst bekroond*

Vervloekt metaal ! ik haat uw gunst

Ik vind, bij n, geen* fchat: En . . . echter 'k zou gelukkig zijn ,

Als ik u thans bezat»

Daar. ligt, helaas! mijn brave vriend

Op *t ziekbed uitgeftrekt Daar vt kenmerk van een grievend leed

Zijn bleek gelaat bedekt,

A 3 Dt

6, A G R.

Oe dringendfte armoe knelt hem reeds

Hoe fchreic zijne echtgenoot I Zij heft harp oogen hemelwaarts ,

Van alle hulp ontbloot.

Elk oogenblik, in vt grootst gevaar»

Met fchrik op fchrfk vervnld , Om zich te wreed vervolgd te zien

Voor een geringe fchuld*

Zij roept mij . 6 zij fmeekt om hulp -*

Ik deel in hare (mart; Maar . ik kan nooit haar redder zijn i

Dit valt mij duldlooj hard.

ó Rijken, die, met fchat belaén,

Op loutren wellust doelt En u», door 't akligst treurtooneel

Niet eens getroffen voelt 1

hier klaagt en lijdt uw evenmensen,

Die bittre tranen flort ; Daar gij, van 's Hemels gunst omringd,

Nog onopboudlijk mort.

Ach! 'had ik flechts het kleinfle deel

Van *t geen ge onnut verteert ! De rampfpoed van dit huisgezin

Wierd daadlijk afgeweerd.

Maar ik heb niets alleen een hart

Dat voor de vriendfehap pleit ; En, daar het niet vertroosten kan;

Inwendig zucht en fchreiu « W

„4

A-

A G R. *ALB. A L E. 7

», 6 Gif, Wiens sorg alom regeert Die deze ellende ziet !

99

Verlos hen toch , door uwe magt, Uit hun benaauwd verdriet 1

Schenk hen uw* zegen 9 groote God!

In *t leed dat hen beftrijdt Dit wachten wi alleen van u,

Wijl ge onze Vader zijt (1) r

ALBERTHOMA(ADELGUNDA), geb ILBERI. Van deze niet onverdienstelijke vrouw heeft men Gouden keten der Goddelijke waarheden in rijm, Gron. 1738 en den Ihidelbergfchtn Catechismus berijmd f ald. 1739. Zij was gehuwd met . ALBERTHOMA (ROBERTUS), Predikant te Groningen 9 die insgelijks de dichtkunst beoefende, blijkens zijne in 1730 uitgegeven Bijbelpoëzij \ ver- •volgens Ondervij zingsliederen en Mengeldichten,

in 1754*

ALEWYN (ABRAHAM) bloeide in het laatst der XVil* en in het begin der XVIII* eeuw. Hij was in zijn' tijd een Liet ongeacht dichter. Behal- ven j. basnage's Groot Waerelds Tafereel , het welk hij uit het Fransch vertaalde, en met verzen verrijkte, heeft men van hein Zede- en Harpzan- gen met eenige Mengeldichten , waarvan in 1713 de derde druk in het licht verfcheefi, en voorts de volgende tooneelftukken , als: Amartllis, 1693,

Be«

: (*) Eenz. Tijdverdr. bladz. Cu

A 4

I AL E.

Bedrooge Woekeraar , 1707 * Latona9 of de ver* tndering der Boeren in UkrorfcAen, 1703, PA/* /'W ^r* Koppelaar 9 1707, Be flikte Swaantje^ 1715, Z>* Puiterveenfche Helleveeg f 17*0 » J^ii iö/, o/ dfe Bedrogen Oostindiesvaer , 1721, ben©? yens nog een paar herdersfpelen en een muziek- ftukje, getiteld: Örpheus Hellevaart,

Alewyn onderfcheidt zich niet onvoordeelig bo- ven velen zijner dichtoefenende tijdgeriooten. Zijn fiijl . vooral die zijner blijfpelen , is natuurlijk , los f p vloeijend ; echter wist hij 9 wanneer zijn onder- werp zulks vorderde, zich ook krachtig uit te (Irukken; bij voorbeeld in zijn' zegezang op print

EUGENIUS:

'6 Zuil van 'tRoomfche Ryk, die 's Keizers Oorlogsvanen Hebt in Piemont geplant, ten troost der Italjaanen, En fnoode Tiranny en ftaarzncht ingetoomt, Ten blyk dat d'Adelaar voor Vrankryks Zon niet feb roomt 9 Maar durft , in vuur en gloed , door wakkerbeid gedreven , Met opgefpart gezicht haar onder d'oQgen dreven.

Daar gy , als 't Opperhoofd , aan 't hoofd der legerbenden Het uitgetoogen zwaard floot zelfs in 's vyands lenden , En voert bet Leeger aan in vuur en zwaveleloed. £n felle Krygs-orfcaan y die uitfpat als verwoed t En yfe'tyk rammeit met pare donderdagen Van 't zwangere Kartouw , vermengt met bagelylagen Van handgranaten, loor en heete Blixeipilfflal , Terwyl men ziet alom het feberp geilepen daal Met opgeftroopten arm van uwe Helden zwaajen 9 'Hét bloedig oortogsveld met lyken digt bezaajen (1).

Zijne

(1) Zede- ea Harpzangen j blad». 7$.

A L El 9

Zijne blijfpelen, inzonderheid de drie laatst ge*

noemden, die hij in Batavia opftelde, zijn langen

tijd op den Amsterdamfchen fchouwburg met goeden

uitflag vertoond. De natuurlijke en levendige fchiU

dering der volkszeden van dien tijd maakte dezelven

behagelijk; verfcheiden uitdrukkingen, die wij in

onze dagen min kiesch, en zelfs onbetamelijk zou»

den vinden , waren het waarfchijnlijk toen niet ; en

ttiettegenftaande alewyn in de opdragt van zijn

Be flikte Swaantje zegt „dat zijns wetens (!) daarin

„niets aanftotelijks of onhebbelijks te vinden is,"

zouden wij er thans zeer veel aanftotelijkheden en

onhebbelijkheden in aantreffen, ja zelfs het geheele

onderwerp , het geregtelijk opdringen van eene be«

zwangerde ligtekooi aan een' onnoztlen boer, ten

hoogfte walgelijk vinden , en het befchaafd tooneel

onwaardig oordeelen ; al ware het ook dat het comisch

pleidooi onze lagchfpieren in beweging bragt. On»

dertusfehen had dit ftuk zulk een' goeden uitflag,

dat de dichter er een vervolg op zamenftelde , onder

den titel van De Puitcrvtenfch* Helleveeg , in den

zelfden ftijl en fmaak, hetwelk mede zich lang

fcaande hield. Eindelijk zag men toch het wan»

▼oeglijke van deze beide ftukken in. Toen het

laatfte den a Sept. 1762 gefpeeld was, fchreef een

openlijk beoordeelaar : De tytel zelf van dit ftuk

„is zo heerlijk voor een Blyfpel, dat ik my niet

„kan begrypen, hoe men op het leezeh deszelven

„het niet dadelijk verworpen heeft. Het voldoet

j,ook aan zynen tytel wonder wel, want het is tot

A5 wal-

K> . AT L B.

walgens toe met origerymdheden overftelpt ; daar- *by is het onbegrypelyk , dat een fatfoenlyk mail „diergelijke fchandelijkè taal uit zijne pen heeft „kunnen laten vloeijen; of de Dichter moet het n alleen gemaakt hebben , om een party Oost-Indisch* n vaarders te . doen lagchen. Want een kind in de n lutje ren met het hoofd in een emmer met water *te fteeken, en een onnozelen Boer door eer* „kwaad wyf geduurig te zien afrosfen , zyn zaken * „daar iemand, die flechts een weinig fmaaks heeft, ^niet veel behagen in zal fcheppen ("ƒ'• Als een blijk echter van het behagen dat men voormaals in deze beide (lukken fchepte, merken wij aan dat de beroemdf c. troost defzelver onderwerpen mees* terlijk gefchilderd heeft, welke fchilderijen in plaat gebragt en met Franfche verzen van h. j. roul» laud en Nederduitfche van l. pater in het licht gegeven zijn.

's Mans vroeger uitgegeven Latona of de vcran* der ing der Boeren in Kikvorfchen is eene niet qngeestige fatyre op de in zijn' tijd nog beftaande boerenrederijkkamers , bij welke de poëzij allerdeer- Hjkst gehavend en .zoodanig mishandeld werd, als hij daarin fcheitfende heeft voorgefteld. Om zich van deze boerenrijmers en hunne werkzaamheden een denkbeeld te vormen , zal het genoegzaam zijn den zoogenaamden Prolegus van dit ftuk hier af te fchrijven.

EER*

(*) HoIlandTcfce Toopedbefchouwer f N9. 2. bladz. 95,

EERSTE TOONEEL-

Verbeeldende een Landfchap, in het zelve een Poel, of eenig wacer; en in 't verfchict de Zee.

Èen Rederyker 9 de Rei verbeeldende 9 gevolgt van 'vier Boertjes, komt flat ig te voorfchyn , onder Trommel/lag en Trompetten , van boven tot den middel manlyk ge- kleed ^ draagende afhangende vrouwe Lubben aan de elboogen; hebbende een Kraag om den hals9 en een Hoed9 als een Zulkerbroodi met een Roozenkrans vef- fierd9 op zyn hoofd ; waar van vief S lui jen van vier koleuren , rood , blaauw , oranje en wit afdaalcn , die % met vier ringen aan een fpUletje op de kruin vaft ge- maakt zyn , en om de zelye kunnen draai jen , welke door de voornoemde Boertjes opgehouden , en nagedragen won- den. Het onder gedeelte verbeeld Jtet vrouwijk f door een roode Rok met zwarte Gimpen 9 die hem even boven Se kuiten komt , echter de knien dekt ; welke rok , van de middel af9 halver weeg9 met vergulde Falbolaas en Campaanen9 zwierig gefierd is9 draag en de boy en zyn

- kuiten twee blaaawe geftrikte Kouffebanden met Franje 9 die hem tot de enkels afhangen 9 hebbende een rol Papier In zyn 'hand , en zwarte Kamoesde Schoenen 9 met oranje

Strikken 9 aan zyn voeten*

Voor hem heen 9 werd door een ander Rederyker 9 wiens Wa* penrok , met het merkteken van de Kamer 9 geftoffeert is 9 het Blazon van de bloeijende Lauwerieren , aan een Standaard gedraagen 9 verbeeldende een Pot , waar uit

. bloeijende Lauwerieren fpruiten , opgehouden door twee Dorpelingen ; gefehilderd op een vierkant doek*

Rei tot de dan f c houwers.

De Vrinden believen, mit andacht, te letten op dit wyd*

vermaerde Trunrigfpcl.

1 Ong-

H A L EL

Ongze Rederykers Kaemer heeft de Story uit Mcttefor- mus van Ovydus ebaeld , en edichc , kortois en wel.

Het zei je verhaelen , hoe de bedroefde Laetonae , zong- der verftrangen ,

In verre Landen ezworven 'et , toenze van twie kyers by Suipitaer groot is cgangen.

En zo de veorfchreven Ovydus , die geen leugenachtig oud wy f is , verflaec , aeu het Ailand Delos , is belend ;

Alwaer ze Aeppollo en Dyane e worpen 'et , as ongs hiele Dorp is bekend,

Daer en boven, zei ze, mit traenen en twie roodbekree- ten oogen,

Bitter klaegen , boe de Boeren aldaer beur te lydig heb- ben bedroogen,

Toen ze waeter mfende te fcheppen uit den Poel , veur den grooten dorst,

Want de Kinkels badden den grond omeroert , en 't water begaait en bemorft.

Zo dat zy , noch de Kyers daer aen gien bek konden fteeken ;

Om dat de Poel, as ien privaet, (lonk, zo as ongs Rede- rykers is cbleeken.

Ook zei je, on g der ien fchoone Malledy , Suipitaer zien nederdaelen zeer ydoon ,

Met zyn Geeraelin Juyno minjoot, doch elk, uit voor- zichtighaid, op ien byzonderen Troon,

Dat wonderlyk zei zyn , in gedoente , om aen te kyken.

Daer zei by, mit de Kroon op 't hoofd , gebiel verweeut, zitten te pryken.

En , op Laetonaes be{ , die mit veul moeite , deur den Bakker Laurls, is op efteld.

De Boeren in Kikvorfcben verangderen , alles , mit groote korten en veul geld ,

Koriftig uit e wrogt. Ongder alle heb ik vergeeten te zeggen ,

Dat 'er ien drommels huis tusken Suipitaer en Juyno jZel leggen ,

Die malkanderen zwart en wit zeilen verwyten , en wat laelyk word enaemd,

En, na dat ze, as Appelteefjes, ekeeven hebben, en efcholden , dat et zen zei ven fchaemd ,

Zei.

A L È. \s

bellenze allebai , vreedzaem in Juynoös Pouwetroon rifcer boven keeren,

Tot verwondering der Aenfchouwers. Ten lellen zei uien de Liefhebbers vereereu ,

JAit ien aengenaeme Dans van vier levendige Workers , die, zeer gieflfg en net,

Op de maec van de vioel zeilen fpringen , en daer mee mie dat vleugje naer bed.

Maer , om dat de Redery kers my tot Uitlegger van die uitnemeude Truurfpul hebben verkooren.

Zei ik je verflaen , dat je den Aerend van Suipitser zelt zien en hooren,

Spreekende of 't ien leevendïg mensk waer; beneffens den Draek,

Pikton genaemd , die zyn fnaeter zei roeren , as Lobbetje Labbekaek.

Want *et Spul mot zen ais hebben , zo wel in knnft aj koftelykfcaid en benieren ,

J*yk ongze Kaemer vermaerd is deur 'et adevys van bloedende Louwerieren ,

Daer Peenneus Dafïbee , die fchoone Maegd , op beur fmceken , in verangderd had ,

Toenze van Aeppollo vervolgd wierd ; wangt , hy was op haer zo fmoor verliefd , as ien maerfte Kat.

Een yder dan word verzogt, om met open mongd, neus , oog en ooren ,

Terwyl ik hier, mit ongze Blatzondraeger , van 't begin tot het aind, zei blyven ftaen, dit veurtreflyk Truurfpul te zien en aen te hooren.

De vier Boertjes ntaaken een Dans, en houdende de Sluijert in keur handen , verheelden sy, door verfchefr dene zwieren , dan Moolenwieken , en dan wederom an- dere figuuren.

TWEEDE TOONEEL.

Latona, in een net Boerinnenkleed ', een kroontje op 'S hoofd, een Kraagje om den hals, de B f agoenen ver- guld t het aangez'gt vol goude Moesjes , de Rok kort ,

t

en

tn met vergulde Valbolaas gefierd, hebbende een groote Pypkan aan den gordel; Apollo, een jong Boers jen van het hoojd tot de voeten in V blaauw , fteekende zjn hoofd , door het midden van een groot e Zon van Klater-

goud tegens Bordpapier geplakt , die hem van achteren tegem V hoofd aanfluit, en van voor en de borft dekt, met twee Zonnebloemen aan de kuiten voor kouzebanden 9 *n een Zonnebloem voor in broeksband, in plaats van een knoop , houdende in de eene handt Kindermeuletjes ;

Diana, een Boerinnetje, het Kapzel, met Starren op Pannetjes flaande beflooken , voerende een groote halve Maan voor heur lyf, aan een blaauwe Snoer ofSluijer,

^ welke hab'e Maan met de Punten opwaardsjlaat ; Rbi Blazondraager voor op het Tooneeh

Rei tot de jdanfchouwer*.

Daer komt de Goddin Laetonae mie heur twie Kyers', daer die Truurfpul van begint ;

Die iene hiet Aeppollo de zon, en de ander Dyanae de Maen , zo as men in de Story vind.

Alle zaemen op die Ailand Delos deur Juyno edreeven ;

Krygende ce veel om te derven , en te wainig om van te leeven ;

Waerom ze , as ien fchooifter , mot loopen over baarg en dal ,

En fs nachts in ien Hooibaarg flaepen, of ien krep in de Paerdenftal.

Men let 'er vry op , hoe de arme Zwerfftcr zei klaegen ,

Van fmagtïge dorft , die ze lyd , en niet lenger ken draegen ;

Zie iens op wat veur ien gieftige wyze, en mit welk ien wongderen geelt ,

Zy heur Kyers troost , al bad ze al heur leven in de Woneld eweeft.

L A T O N A.

Waer zei ik arme (loof nou heen ,

Mie myn vermoeide kreupel beeuf

En

A L E. A L P. 15

1 En ba! myn Ryers , zóngdèr Vaetf,'

In denze Wilderniflea , naer?

« Och ! had ik nou iea oog vol rted

Van Suiphaer, myn befte miei (1).

De overige blijfpelen van alewyn hebben min*r der opgang gemaakt. Hoewel men zijn' Bed rog e fl

«

Woekeraar en Phitippjn Mr. Koppelaar nog te- genwoordig onder de goede öorfpronglijke blijfpelen zou kunnen rekenen.

ALPHEN (HIËRONYMUS VAN), een klein* toon van den beroemden Utrechtfchen hoogleeraar

HIERONYMÜS VAN ALPHEN, en ZOOU Van JOHAN VAIf

alphen, raad in de Vroedfchap en fchepen def ftad Gouda , en wilhelmina lucia van alphen, werd aldaar geboren den 8 Augustus 1746. Deze waardige man , die de aanzienlijke en gewigtige ambten van Procureur Generaal van het Hof van Utrecht $ van Pehfionaris der ftad Leyden erf van Thefaurier- Generaal der Unie heeft bekleed, beoefende niet te min met lust en ijver de fraaije letteren en we- tenfcliappén , zoo wel de godgeleerdheid als de tegtsgeleerdheid , zoo wel de gefchiedenis als de dichtkunst. In alle deze verfchillende vakken heeft hij onvermoeid en met gelukkig gevolg gearbeid, ïteeds in zijne jeugd verwierf hij hoogachting en roem aan de Utrechtfche en Leydfche hoogefcho- len; op de eerfte verdedigde hij, onder voorzitting Tan den Hoogleeraar tïjdemaü, een opftelóver de

Schii*

CO I-atona , of de verandering der Boeren In Kikvorfcben , Amit. 1703 bladz. 7—11. -••...

i* AL

Scheiding tusfchcp tafel en bed, het welk ieders welverdienden lof wegdroeg; en op de laatfte* bij zijne bevordering tot meester in de regten, in 17689 eene verhandeling over den ouden regtsgeleerdea javolenus priscüs. Zich vervolgens in Utrecht gevestigd hebbende , gaf hij , gemeenfchappelijk me* p. l. van de kasteele, in 1771 en 1772, eene Proeve van Stigtelijke Mengclpoèzij in het licht % in 1777 Gedigten en Overdenkingen; vervolgens eene vertaling, of liever omarbeiding van riedels Theorie der Jchoone Kunsten en Wetenfchappen y met bijvoegfelen , aanmerkingen en eene inleiding , in 1778—1780(1), die hij in 1782 liet volgen door zijne Digtkundige Verhandelingen; wijders Mengelingen in Polzij , in 1783, en Proeven van Liederen en Ge* zangen voor den openbaren Godsdienst in 1801— 1802, Ztzi voordeelig onderfcheiden zich zijne Nederland* fche Gezangen in 1779 uitgegeven, en Kleine Gedig- 4en voor Kinderen , voor het eerst in 1781 en federf herhaalde malen gedrukt. Het is niet zoo gemak* -^kelijk," zegt de Heer de vries (2), „als de y> meeste in den eerden opflag wanen , Gedichtjes 9 ^ voor der kinderen bevatting gefchikt , zamen te ftellen ; die van van alphen zijn proefondervin- yy delijk welbehagelijk bevonden ; zeer velen hebben hetzelfde met hem gepoogd , en geen is met zoo

«ge- CO De uitgave van dit werk gtf aanleiding tot eene brief» w'sfcÜDg tusfehen d* pulponcrfk en van alphen, over bet Schoone, welke in 178) in het licht verfchcen.

(a; Gefch. der Nederd. Dkfctk. II Peel , MadJ. sSé.

ALP* i?

n gelukkigen uitflag bekroond geworden; Ik weet,; * wel dat eene gemakkelijke verfificatie hier veel afdoet; maar dit toch weet ik ook, dat de een* r, voudige taal van het kinderlijke hart , zonder plat of laag te worden , te bezigen , aan weinigen met van alphen gegeven is. De naam van de- zen Kinderlievenden Dichter zal (leeds in waarde blijven bij deugdzame ouders en leergierig kroost."

Hij heeft ook verfchefden godgeleerde gefchriften met en zonder zijn* naam uitgegeven (i); zijne verhandeling oVer de voortreffelijkheid Jer burger* lijke Wetgeving van moses boven die van lycur* gus en solon, door teijlers Godgeleerd Genoot* fchap met de gouden medaille bekroond, wordt in liet IXe deel der verhandelingen van dat genootfehap gevonden. Ook in de werken der Maatfchappij eer Nederlandfche Letterkunde te Lejden^ waar* van hij federt derzclver oprigting in 1766 lid was* vindt men verfchcidfin verhandelingen en opftcllen van zijne hand.

De brave werkzame man overleed in 9s Hage± den & April, 1803 in den ouderdom van 57 jaren* Twee malen was hij gehuwd, eerst met johanna hakia van ooens, wier nagedachtenis hij in zijne Gedigten en Overdenkingen eene aandoenlijke .hul* de heeft toegebragt, en naderhand met c at ha iu na

CEERTRUJDA VAN VALKENBURG, die hem Overleef*

de<

(1) Ecnigc Lcerftukken van den Pi ot. Godsdienst verdedigd , tegen F.BERii/tRD; Gronden myncr Geloofsbelijdenis; De Chris- telijke Sjfrectr.tor; Predikt bet Euangclium allen Creaturen, en neer anderen.

B

i9 ALP.

de. * Van de dagen zijner jongelingfchap ,'f getuigt de ' hoogleeraar j. w. te water (i) » w tot aan „aijfceti d*od was hij op deze onvolmaakte aaide „aan blinkend voorbeeld van zuivere deugd en on* a gevdnade godzaligheid^ welke htm , zelfs onder de treflfendfte rampen , die hem en zijnen huize 9 vooral * federt weinige jaren , overgekomen zijn , met oot* „moed en eerbied teer Je bukken voor Gods albe- „ftie rende voorzienigheid en (KI berusten in het „wijze welbehagen van zijnen hemelfchcn Vader." ' Eenige ellendige rijmen, door den Goudfchen predikant bussingh verzameld en onder den titel vtn Lijkzangen uitgegeven, waren geenszins ge- fchikt om zijne nagedachtenis te vereeren, die ook toch wel zonder deze gebrekkige hulde onder onze landgenooten in eere gehouden zal worden, zoo lang wij nog eenigen prijs ftellen op hetgeen zede* lijk goed en echt fchoon is.

Over het algemeen heerscht in van alphens dichtftukken een godsdienstig gevoel , het welk bij iemand van minder fmaak al ligt in platte of laffe myftikerij zou ontaarden (2). In de Proeve van

Stig*

CO Aanfpmk in de jaarljjkfche alg. vergad. van de Maat- schappij der Ned. Letterk te Lcyden , denSOct. 1803, blz 35.

ii' By voorbeeld, deze vier laatfic regels van een overigen* fraai dichftuk:

Gods reinigend bloed heeft het vuil niet verborgen» Maar mogt ons waarachtige reinheid bezorgen, Wier luister in 't gloeien der zon niet verteert. Maar eeuwig , door Jefus öefchenen , vermeert.

Pr. v. St. Mengel/, blz. 53 f

J

A L 19

SMgttk/k* Méngclpoiztj is mét jttageduid welke ftukken van hem zijn en welke van d$ kahtbsl* geleverd heeft , en echter zijn ze niet moeUijb te - onderfcheiden , , niettegenftaande zij vrij gelijkvormig In ftijl en denkbeelden zijn.

Van alphen was een warm vriend zijns va- derlands: godsdienst en vaderlandsliefde vervulden zijn opregt hart. Jammer is het dat niet meer onderwerpen uit onze vaderland&he geschiedenis bezongen heeft. Welk* eene kracht vtti uitdruk- king , welke ftoute beelden » welke fchoonheden van den eersten rang treft- men* in de weinigen reeds aan, die wij van hem bezitten (1)! Bij voorbeeld :

DE DOOD VAN PRINS WILLEM DEN BERSTEN.

u Daar Ifgt de hoop van Sttot f wie fluit nu Spanje* woeden t „De handen hangen flap: de held is bleek van feb rik l

Wie leeft er, die na h cm<«j' Neer J tnd <k«> b«h oeden ?" Zofprak het weerloos volkjmaarNeéfIandsGodzef:„lRfftjr*

Bc

(O ^Byzonder wel,*' fchreef de heer de *eepoi*che* aan den dichter , „hebt gy in alle de e ze flukjes den tpon gevat 4, dei tycfs, dien gy u hadt uitgekofen. De 'roemrykfte en „befte tyd voorwaer van om gemeenabeit I Een tyd» daer ik niet aen denken kan, zonder myn boezem van ontroering, „Vreugd en dankbaerbeid te voelen kloppen, en die roy doei 59 trots zyn , een Nederlander te zyn gebooren ! Hou u nog „lang by dien tyd op. Tragt den geest deszelven in enze „harten te doen herleven) dan is ons Vaderland gered, enz."

(2) Nederl. Gez blz* 9.

Ba

*o AL P.

Ik vind dit „God zei: Ik" nog fchooner dan het beroemde Q/i'H mourüt van den ouden horatius

bij CORNEILLE. «

Los , vloeijend , en toch krachtig , is zijn

ZEGEZANG DER MATROOZEN , NA DE VEROVERING DER 6PAANSCHE ZILVERVLOOT.

Hoezee ! hoezee ! de Spaanfche vloot

Bnigt haren rijkften fcbat Den Nederlander in den fchoot,

Eer 't volk geftreden had. Wat baten goud en zilver daar,

Waar moed en kragt ontbreekt, Wanneet meü, in het grootse gevaar 9

In plaats van vegten , fmeekt ?

Wij maakten op die geilen jagt J

't Was hein , die 't ons beval. Zij beefden voor bon rijke vragt»

En ftoven naar den wal. Wij klommen in de boten Beer,

Vol ongeduld en moed: Zij hoorden pas ons febietgeweer ,

Of vielen ons te voet.

Toen fpeelden wij het fchoonfte fpel ;

En , niet belust op moord , Verleenden wij hun 't leven wel,

Maar fprongen fluks aan boord. Daar zagen wij de kisten ftaan,

Daar loeg, aan allen kant Ons blinkend goud en zilver aan ,

Robijn en diamant.

Daar

A LP/ *t

Dttr kregen wij de boofdfom wéér»

Ons uitgefchoten geld, Door NeêrUnd aio zijn* wreeden he&

Gedwongen toegereld. Wij hadden lang genoeg geduld ,

Maar nu , dat marren moê, Betaalt men ons eene oude fcbuld

En wat , voor 'c wagten 9 toe.

Verlaat, piet hein! 't Havaanfche flrand,

En kies de volle zee; Zeil vliegend naar het Vaderland ,

En (leep uw* rijkdom meé. Ontlaad de fchatten die men wagt ,

Verdeel den rijken buit , Dan zeilen wij, op nieuwe vragt9

Mee leege fchepen uit CO»

Ook in het lierdicht flaagde hij niet ongelukkig. Met genoegen fchryven wij de volgende proeve af:

9B RUST IN GOD. ODE,

In God berustend trek ik de wildernis Der weereld eenzaam , zonder te vrezen , door. Gy zijt mijn rotsfteen, mQn befchermer! •lc Noem u bec leven van m{]n gezangen.

Welk eene bltydfchap , dat zig een arme worm (Die bevend voortkruipt, krnipende wederkeert Tot (lof waaruit h\J is genomen ,)

Moge in gedagten tot U verheffen.

Mij* (1) Ncdcrl. Gex. blz, 47-

»3

\

ft* ALP.

Mijn geest gedenkt thans aan zijne onfterflijkheld , Mijn geest verheft zich boven het aardsch gewoel; En zingt , terwijl mijn oogen vloeien , Blijde, verrukkende hallelnjabs*

Wat geeft deze aarde ? Moeite met bang verdriet Een vreugd van tranen oorgegaan , vaak begroeid , En agtervolgd. Een vreugd die flikkert Om in de duisternis te verdwijnen.

'k Wil op de liefde , die mij het leven gaf, Op die genade , die me vergeving fchonk , Dat vaderhart , die wakende oogen Mij vergenoegd en gerust verlaten*

Ach 1 laat uw aanfchijn , vriendlijke Vader I mij .Op mijne reize nimmer verborgen zijn* ^ Laat tnijn vermaken , laat mijn fmarten Uwe getrouwheid mij doen bevinden»

Ja 'k zie de rustplaats, fchoon ik geen rust geniet, Dan die de hoop mij fchenkt in 't vooruitgezigt, Die hoop, die mijn verlangen koestert, Zn mijn beftemming mij doet gevoelen.

Ach ! laat me leven, dat ik, der deugd gewijd, En onverfchrokken 't rondom mij ftormen laat. Geen kiel , die Jefus beeft beklommen , Hebben de wateren ooit verbrijzeld (r)#

Voor

(O Cedigttn en Overdenkingen , blx. 4*

A L ?. ss

Voor van alphen was het vak der oratorifche poëzij in onze letterkunde nog oi;he arbeid. Hij leverde drie cantaten, die, door den verdienstelijken NiEuwENHüiZRN in muziek gezet zijn. Eene der- zelven, in ons oog de beste, Iqtcn wij hier vol* gen, namelijk

DE STARRENHEMEL* EENS CANTATE.

C'ioor.

Nu lust het ons vin Gpd te zingen,

Den Schepper va» het .grootscb hceUal ; Den Heer - den Vriend der ftervelingen;

Die is ; die was ; die wezen zal. . Schoon de avond vale, zijn gunstbewijzen

Verdwijnen niet , gelijk de zon. De nsgt zal ons gezang doen rijzen,

Wasr nooit de dag het voeren kon.

Solo.

Sprei uit uw vlerken , dille nagt !

6 Wolken ! drijft voorb'J ! Dat 's hemels glans in volle pragt

Voor *c menschdom zigtbaar zijl

Ckêtr*

Sprei uit uw vlerken, rtiiie nagtt ó WqJkeu | djijfc voortui

B 4 jta»

64 AL V.

Recitatief.

Daar rijst het tlntlend ftarrenheir I

En de aarde zwijgt verbaast* ft Geftarnte fpigelt zig in 't meir,

Waarop geen windje blaast, 't Is alles hemel wat men ziet ;

Zelfs bergen vingten heen. ^ Verdorde blaadje fchuifelt niet ;

't Geftarnte fpreekt alleen.

Choor*

m

Kniel , tnenschdom , kniel I bid zwffgend aan } py englen moet de citers flaan ; Knielt , menfchen I zwijgt ! . . . bidt aaq. Bidt aan 1

Sotö.

f> Stilte, die pQn aandagt boeit 1..,

ó Stroomen van gedagten , Die bruifchend door m^n boezem v loeit 1...

Hoe zalig ztfn die nagten 1 Waarin *t gordijn wordt opgehaald , £n my 't beel-al in de oogen (Iraalt.

Uuetto.

Wie kan al de darren meeten?

Wie fyreekt hun getalen nit? Wie hun doel en dnnring melden,

Of den kring, die hun befluit?

B.

A L Pi %$

B.

Hyt die al wat bij formeerde 9 Mee een wenk regeeren kan ,

Noemt de darren bij bon namen, Meet den hemel met een fpao.

A.

Eeuwig Godl onze oogen fcheemreni Wat ia groot dan gty alleen?

B.

Eenwig God! uw magt en goedheid Drlj ft de darren voor zig heen.

« A. en B. K

Zonneftelfels ! kleinfte ftofjes I

Zingt zijn liefde en majesteit 1 Ja, een febepfel Gods te wezen f

Dit aireé is zaligheid.

Laat dan dit (lipje van *t heel-al,

Een droppel aan den emmer wezen. Waar ooit een fchepfel wonen zal, Wordt nimmer God vergeefs geprezen. Ja noemt deze aarde een niet, De Godheid hoort haar lied. *

B 5 Chm%

f# ALP,

Chotr.

De Godheid hooit ooi lied ; wij tingen .

Hec hoofd .omhoog.» een vroiyt liedk Al is 't maar Mal van fterveliogen ,

Het choor der englen woonc bier niet. Blaar hunne taal zal de onze wezen ,

Als 't licht rijst uit de duisternis; "Wanneer de dooderi zijn verrezen ,

En de aarde op nieuw een Eden ia.

Recitatief.

»

Is de nagt niet reeds een Eden ? Schenkt de nagt geen zaligheden,

Bij het licht der avouditer? Ja y door zonnenglans befchenen , Reist Saturnus vrolijk heenen;

Naast hém wandelt Jupiter.

Solo.

Spoort mij de dag tot danken aan. De nagt doet mij verdommen;

En ik zie duizend darren ftaan, 'k Zie duizend heiligdommen.

Waarin mijn Schepper wordt geëerd, Ais die *c heel-al regeert» .

Choor. Als die 't heelal regeert.

%tr*

a l ï. «r

Terz&tto. A%B en ft

Zon 't Christendom zf g niet verblijden 9 Wanneer hun oog de ftarrea ziet?

Datr (taan de grenzen van het lijden; De ftarbewooners weenea nieu

ui.

Eedle grijzaarts, die net zilvren hafren Bukkend, wagg'lend, necrziec in het grtf,

Ziet de wooning , waar ge heen zult varen : Legt gerust het aardfche leven af.

Jongelingen , maagden , frisch van kragten ,

Uwe vroome vadren woonen daar; Staan met open armen u te wagten:

Eert hunn* God en (heeft hun deugden naarl

C.

Menschdom! zie het huis van Jezus Vadert Zie den troon , waarop hij zelf gebiedt.

Zondig menschdom, tree eerbiedig nader: 't Is de troon t dien by om u verliet»

A% B en C.

Ja ! Orion is ztyn wagen ,

Gy , ó melkweg 1 zjjc z(fn pad; Juicht , wanneer ge hem moogt dragen , Die geen darren tot ztfn wagen

Noodlg had*

aft AL P.

ChoOfm

Deze aarde zelf heeft hem gedragen ;

ZU is de parel van 't heel-al. In haar fchiep Jezus welbehagen 9

Hy nam haar op in haren val. 4) rollen daar tienduizend zonnen

Rondom bet ongenaakbaar licht , Hier is zijn levensloop begonnen,

Hij heelt zijn zetel hier geitigu

Solo.

Gij englen, die op darren treedt 9 Aanfcbouwt met eerbied onze woning; Schoon gij met luister zijt bekleed,

Uw vorst is hier ook koning. Wij zijn ook fchakcls van 't heel-al , £n leden van het rijk dat eeuwig bloeijen zal.

Choor.

Ju'ch, bemel9 juich! de Koning leve!

Zijn ryk groei aan in deugd en magt. Dat al wat leeft hem eere geve.

Voor 't geen zijn goedheid heeft volbragt. Grijpt moed, bedrukte ftervelingen !

Loopt hier uw pad door een woesttyn, De fchepping zal eens famen zingen ,

En God in allen alles zijn (*)•

Hoc

(•; Mengelingen in Proze en Po S zij , tweede druk , bla. &8s » alwaar ook de aanmerkingen over de Cantate , blz* 099 zeer lezenswaardig ztfa.

A Lr K *?.

Hoe teder, roerend, troostrijk *n opbeurend te- vens zïjii de (tukjes, vervaardigd bij gelegenheid van het overlijden van zijn* oudften zoon, die, gedurende deszelfs krankte, door zijn eenig kind in het graf voorgegaan , en door zijne eenentwintig-* jarige weduwe fpoedig gevolgd werd ! Zij zijn niet openlijk uitgegeven , en dus in weinige Handen 9 waarom wij des te gereeder er eenige fragmenten van afïchrijven.

MIJNE GEDACHTEN NA HET AFSTERVEN VAN MIJNEN OUDSTEN ZOON*

Met een bewogen ziel fta ik voor U, 6 God f Mijn Vader 1 moest uw kind ook dezen last nog dragen f

Dat hij , Sn 't hart gewond , bij h dierbaar overfchoe Van zijnen oudften telg, na korte vreugd, moet klagen*

Mijn zoon, waaraan natuur , bij fterkte , fchoonheid gaf; Met gaven rijk voorzien , die geest en hart vergieren ;

Zonk, als een lentebloem verwelkt, in 't zwijgend graf; En dringt ons , bij zijne asch een fomber feest te vieren.

Een plant , waarvan men reeds gebloemce en vrugten las. Moest voor een knagend gif , na langen weérdand , bukken.

Een Heen , die glans verfpreidde, en t flijpen waardig was , Zag ik aan mijne kroon , helaas ! zo vroeg ontrukken.

^^^^^^^^^— ^^^^^^^_^_ ^^^^^^^^^_ ^_^__ ^—— ,^m ^^^^^^^^mm s^^^^a^^^ ^^^^^^^^^m

Wat kleefde uw ziel aan mij , in uwen jongden nood » Mijn raad , mijn onderwijs , ftijn troost kon u behagen* .

Ik was, in Jefus hand, uw leidsman tot den dood; En 'k bleef bij Hem voor u (leeds om genade vragen* ,

Bewondrend peinze ik foms op uwen laatften tijd , Toen vaderlijke liefde u hulp en moed mogt geven ;

'kWas bij uw krftnkbed ielfs wel eensinGod veiblijd; Als ik uw heldren geest toe Hem zag opgeheven.

Viel

3* AI» ft

Viel u fcee fcfaeiden toog , wanneer geaanfcheiden dip; Sn 'c ongetemd gemoed zig niet naar God won voegen ;

Genade boog uw hart ; zij gaf in zwakheid kragc ; Een zagce en dille vree verving uw angftig zwoegen. Toen zaagt gij , hoe het leed ons dient tot artzenij. Hóe lijden 't paadjen is, om hooger óp te dreven»

Hoe diep Gods wegen zfjn ; hoe onverftandig wij % Hoe veilig 't is, zftn lot in 's Hemels hand te geven* < De zorg voor uwe gade ontweek uw egter niet* De teerde liefde bleef 't gebogen hart bewoonen.

Gij blecfc weemoedig zien op haar, die gij verliet; En wees haar op dien God , die hare min zou loonen» . Hoe dankbaar was uw hart toen voer 't genoten goed. Dit deed u 't langfaam kruis , eerbiedig lijdfaam , dragen, t Zoude ik (dns fprak uw mond) na zulk een overvloed f Om 't lijden , dat mty drukt , mij over God beklagen ?

Gij dagt aan 't bloedig zweet , toen , in uw laatften ftond ^ Het doodzweet uw gelaat deed kwijnen en verbleeken. Een droppel lieflijk vogt, gebragt aan uwen mond, Deed u van Hem, wien gal Ie en edik laafde, fpreken.

Wy zagen faam op God , die zig met ons belaadt ; En fpraken in den ftrfld reeds van triumphgezangen.

Uw oog zag toen op 't rijk, dat eeuwig zeker Haat; En waar geen fnaarentuig zal aan de wilgen hangen.

Wat klonk uw Amen fchoon, te midden vandenftrijd; Toen mijn geloof en liefde u gaf den laatften zegen ;

Toen 'k u aan Vader, Zoon en Geest heb toegewijd; En u, van 't altaar zelfs, verhoogd heb weérgekregen.

'k Heb zelf uw veepe hand gelegd in Jefus hand; Toen gij het eenzaam dal des doods ftondt in te treden;

Ik Wees u op dien gids, door 'c onbetreden land; En volgde n, in den geest, al worstlend, met gebeden.

Toen

ALP* 8*

*k, n nw Ititften (bik, uw mond-en oogen floot # weenend : Rost , mijn kind ! uw bun Is afgeloopen. De tadatn ploegt niet meer. Hij drstgt reeds in zijn fchooc De' garf; waarop de Heer des oogftes hem deed boopen*

BIJ HST GRAF VAN MIJNE L1ETI «CBOONDOOTOU

Uw diepe kelk is dan ook uitgeledigd !

Doorworfteld is bet ftrtydperk van verdriet* Gy hebt ook zelf dit bongrig graf bevredigd ;

Daar 't u, by uw beweenden, rnsten riet, Ik zong, verheugd, drie jaaren pas geleden,

Op uwen egt een lied van dankbaarheid (i) 2 De hoop dies daags ligt voor mtyn voet vertreden g.

En op m\Jn tent i$ nu een floers gefpreid. Gij zaagt uw kind, bet eerde, in 't graf be floten;

Uw gade, toen reeds tot zijn prooi beftemd; Werd , naast u , door den pijl der Dood doorfeboten I

Daar ftondege alleen rondom in Anart gekiemd. Uw leven , enkel rouw / werd enkel kwtynen.

Uw geest , geheel in 't weduwkleed gehuisd ! Doorwandelde, in 't vooruitzigt, flegts woestijnen,

Waarin geen muschje tjilpt, geen beekje ruischt. Mijn Aagje lief! hoe fcbieiyk moest gij lijden,

Na 't morgenrood van opgerezen vreugd. U kwam een ftorm , die eiken velt , bedraden ,

£n floeg al 't loof van uw ontloken jeugd.

•kZag

(0 Die veri wordt insgelijks gevonden in het bundeltje, waaruit de bier aange baalden zjjn overgenoü&en , en hetwelk , onder den titel i Ter Gtêsgtênêt% in 1800, bjj j. thiiilrij ey C üensi.ng , in 'j Hage is gedrakt.

3* £f V P3

'k Zag fotns oj> u met naauw bedwongen traanetf :

En dage: „óGodl waarom die drank zo wrang l »,Zal dan baar zon nooit moede zijn van tanen;

„Of volgt voor haar bet banger flegts op hangt „Zi$ beeft met hem, dien wij nu faam beweenen,

„Zo veel getorst, om hem zo bang getreurd; „Ach werd haar tent door uwe zon befchenenl

En 't hart , door druk bezweken , opgebeurd I Toen haar en mij , bij 't zien der hooge Wegen ,

,,Waar langs gtf haar, een bange wed uw, leidt; „Dat blijvend heil wordt in dat fpoor verkregen;

„En dat het eind eens ztyn zal: zaligheid! „Gij tog alleen zijt wijsi wij? enkel dwazen!

Gij goed , ook daar , waar 'c oog flegts ftrengheid ziet* ,/'tls fchijn, waarop wij, (leeds kortzigcig, azen*

En op de fchelp zien wij de paerel niet/9

Ja, Aagje lief! de kelk Is uitgeledigd!

Verbroken ligt de fmeltkroes van verdriet , Uw lieve gaé is doof' uw komst bevredigd,

Daar hij zijn wensch voldaan, u bij zig, ziet. Gij hebt dan 't kruis tog niet vergeefs gedragen*

De hand , die u op doorens heeft geleid , Heeft niet vergeefs u afgemat door plagen ,

Gods doen was liefde ; en niet fleges majefteit* Dien God in weinig (londen véei wil leeren,

Die rijpen moet in de ugteud zijner jeugd 4 Moet rozenpaén verwagcen noch begeeren.

Een fcherpe klip leidt naar geloove en deugd. Uw leidsman febeurde u los van ai wat de aarde

Bevallig kent ; van al wat fchepfel heet. Hli rtop: „Verbrijzeld hart! gevoel uw waarde!

„Verdenk mij uict, bij 'c klimmen van uw Ie:d.

Voor

ALP. *S

hVoor u is ook bij ui] verkwikking, vrede;

„Voor n is kragt; en licht in duisternis* „Wie mij verwagt, fchoon hij op adders trede ,

Bevindt in 't eind , wie God , wie Jefas is," Die item drong foms ook u, met kragt, In de oorcn,

Een zagte lagch was dan de ftllie taal Van 't bart9 waar in 't geloof, uit God geboren»

In 't lijden zag de kiem der zegepraal. Zo bebtge u, als eene eenzame* opgedragen

Aan 't beerlijk hoofd , dat voor zijn bnlsgezia Veriaatnen zoekt * ben ptafttst nftar welbehagen ,

En ffaiat voor 't eind zo wel als voor 't begin* Al moest gij , in verfcheürende oogenblikken 9

Bedwelmd vin rouw * ontzenuwd door verdriet ; Van angst doorkdaagd ; voor dood en leven fchrikkeu 3

't Ontwrong u tog aan uwen Heiland niet. Hebt gij den ftrtjd , aémegtig foms , geftreden ,

Gij (treedt hem tog* Hij, die uw kragten woog* Zag uw geloof: Hij heeft voor u gebeden j

Ëen kleine vonk is kostlijk in zijn oog* Hij kende uw fmart , waarop alle artzenijeü

Vergeefs hun kragt beproefden maar zijn bloed* Had kragts genoeg: dit kon u gantsch bevrijen;

En fcheppen, door den dood, uit bitter» zoet.

Zong ik dan blij, drie jaafen flechts geleden*

Op uwen egt een lied van dankbaarheid; Nog ligt mijn hoop niet gantsch in 't (lof vertreden j

Op 't grove floers ligt fijner glans verfpreid. 't Zegt veel, een zondig lijf zo kort te dragen,

Zo ras bevrijd van 't gif des doods te zijn ; Van 't weduwkleed , reeds voor den tijd , omflageti f

-Slegts agter zig te laten een woestijn,

C Wat

$* i ALP.

Wat hefetge nu t "mijn treutfterl méér verloren?

Al uwen fchac vindt gij bij Jefua weer. Na zijtge op nieuw, en voor elkaér geboren; ,

En faam bekroond mee reine vreugd en eer. Moet Ik uw huis zien voor mijn oog verzinken;

Treurt mijne ziet, gelijk een vader treurt; Ik zie een Har door al die nevela blinken ;

En mijn geloof wordt boog om hoog gebeurd. Rust , heilig drietal ! in die graf geborgen t

Smaak zaligheid , in uwen Heer verheugd I Mijn taak liep af* Daar God voor u wou zorgen f

Ben ik voldaan. Uw vader gunt u vreugd. Ik zwijg» aanbid ik wil mijn God verbeiden; .

Schoon Hij voor mij zig met een kleed bedekt ; Hij zal ook mij , op 't eind , naar 't graf geleiden ;

Dan rust ik ook , toe mij een Engel wekt.

Was van alphen gelukkig in het treffen van den kindertoon, niet minder daagde hij in den po- pulairen ftijl ; ook zelfs in dezen bleef hem eene deftige eenvoudigheid bij, die ernstig tot het hart fpreekt. Hoe nadrukkelijk prijst hij, onder anderen , de naarstigheid aan:

Werden kuhflen en fabrieken , als voorheen , alom geagt ,

Hoe veel afgeleide beeken zag men wcér terug gebragtt

Ziet men nu verbleekte wangen door gebrek met kommer tan,

Op die treurige aangezigien zouden roozen bloeiend (laan*

Luiheid baart verdriet en armoe ; bang gebrek aan kleed en brood:

Vlijt geeft beide , en koos gezondheid tot haar discb- en reisgenoot.

Waar de voorfpoed harten kluistert aan 't belang van 't vaderland »

Neemt men graag voor huis en akker zwaard en fpiesfen in de hand»

Men

*% f. M

Men verkoopt zijn eigen have nlet.dan net vérlhtt van WoédJ Strijdt voor vrouw en troon gewillig met voorzigtieheld

en moed. Armoe , dogter van lnfheld i !s vrede , wlen z|) dient * Kweekt zelft Hangen In haar boezem i vrecitgeén vijand,

kent geen vriend. t\] verheft , In alle (treken , kligten van bet bangic verdriet ; Maar een vaderland, en pligten, daaraan Ichuldlg.tcent ze niet. Zon men helden zien verTeh(Jnerij als de welvaart oni verlaat f Neen , de weigezeten bnrgéro ztfn de helden van den ftaat. Bargen , die door vlijt én ijver deelen In net ruim genot Van de gaven} hun gelcbonbén door een vl(J tbemlnnendGodj Dragen willig pest en honger. Tuig dit Leidens burgerij I Uw (land vastigheid In 't «rijden roemen en verecre» w#. Naardigbcld kweekt dan ook helden. Htf , die naardigheld

beloont , Geeft der dapperheid een vesting , waat zij eenwen veilig

woont (i). Behalve zijne hier opgenoemde en meer andere oor-* fpronkeüjke fchf iften , leverde van alphen ook nog eenïge vertalingen van goede buitenlandfche wérken * onder anderen reeds in 1777 de Verhandeling van TH. ab6t over de Verdientten. Hoe veele lezers»'* zegt zeker beoordeclaaf, door den hoogleeraar tb water aangehaald (a) , +, hij moge aantreden , dis *, over verfcheïdene onderwerpen anders dan hjj v, denken, zal echter dat verfchil in denkwijze bij ., verfhndigen geen oorzaak zijn , dat iemand hetd i, dien lof weigere , welke aan eene matige juistheid] i,van oordeel, aan uitgebreidheid van kennisfc^ „tan.

O) Aanfpraak aio de Leden dei Oecanomifebea tak», d«* Jtarteiaent Ucreft ; bd f elefcnfacid van de uitdeeling der prjjzc* «p bet fp'nnen , den s April 17B1. Mi. 9.

(■) Aanfpraak Ik de Maatren, der Nederl. ietterk. blz. 31'

c %

36 At T.

„aan befchaafdheid van vernuft en aan netheid „van taal en ftijl behoort gegeven te worden."

ALTHUYSEN (JAN), predikant op de Joure, gaf, in 1755, a's een waardig navolger van c. Ja- cobs , een* bundel met Friefche gedichten in het licht van hem zelven en van zijn' vader, benevens de Pfalmen door hem en g. jacobs berijmd, onder den titel van Friefche Rymlery, jn twaa dielen byftande9 wier fin it ierfte byftiet yn Forjyerings* rjmmcn\ Brulloftsrymmen f Forfiarringsrymmen in Alingclrjmmcn ; it oorde diel byftiet uwt dj 150 Pfalmen fin David mey dy oorre Lofzangen. ,,'kVind hier," getuigt e. w. higt ïn zijn klink-* dicht voor deze verzameling geplaatst,

„*k Vind hier 't natuurlyk fraai , dat Theocryt deed pryzen : f,fk Vind hier een deftigheid van Maroös fterderswyzen : Hier maakt der Boeren fpraak den Stedeling be&haaind,"

Deze getuigenis is geene vleijerlj, maar wordt (door het werk zelve in alle opzigten geregtvaar- digd; doch daar hetzelve geheel uit gelegenheids- gedichten van tamelijk langen adem beftaat, kunnen wij er niet wel hier eene proeve uit mededeelen. Maar niet te min, dit kunstftuk: zeggen wij met

J. DE KRUYFF,

„Dit kan st (luk zal zyn' roem beftendig net zich dragen,

„En 't fchranderst'Friefch* vernuft % door 't fraai verrukt, doen vraagen:

Wien komt de zangpry s toe » den vader, of den zoon (i)f

AMP- (1) Naklank op den flotregel van bovengcm. klinkdicht van

E. W. MIGT, t. ft. p.

A

A M P. 57

AMPZING (SAMUEL), zoon van den Haar- lemfchen predikant johannes ampzing, werd in 161 6 predikant te Rijsoord en Strevelshoek , en vervolgens in 1619 te Haarlem. Reeds in 1617 had hij een' aanvang gemaakt met het b e fch rijven van zijne geboorteftad in dichtmaat , waarin de be- roemde petrus scriverius hem de behulpzame hand bood. Deze befchrijving is verrijkt met eene menigte historifche aanteekeningen , met fraaije pla- ten naar de teekeningen van p. zaenredam ver- fierd, en getiteld: Btfchryvinge ende Lof der fiad Haerlcm in Holland: in Rym bearbeyd: endc met veele oude ende nieuwe flucken buyten Dicht vyt verfchtyde Kronyken , Handvesten 9 Brieyen , Mcmoricn ofte Geheugenifzen 9 ende diergelyke Schriften verklaerdf ende bevestigd. Door sa m vel, ampzing, van Haarlem* en aldaar gedrukt in i6a8. Vooraf gaat eene zekere verhandeling of berigt we- gens de . Nederduitfche taal (1). Bij hetzelve is gevoegd: Petri scrivèrii Lavrekranz voor Lav- rbns koster van Haerlem # ccrjlt vinder van de Boeck-drvckerye.

Dit werk is ongetwijfeld van meer belang voor de gefchiedenis van 's mans geboorteftad dan wel om deszelfs dichterlijke waarde. Ondertusfchen draagt zijne berijming van fommige gebeurtenisfen

toch

(1) Hetzelve is ook afzonderlijk gedrukt, onder den titel Van SAMVELJS AMP2KG1I Tstl'bêrisht dtr Ntdtrhnéfthi Sftlting: Dê§r c. van aiVLiN tytrfitm #* wrbêttré. Wormerveer 1649 4n 8vo« -

C3

3* A M P.

tóch blijken van een' beteren fmaak dan in zijn* trjd heerschte , ten minste eene betere taal en fpel- Jing, en geene of zeer zeldzaam barbaarfche bas* terd- en ftopwoorden treft men er in aan, waart mede de rederijkers toen zoo veel ophadden (t). Pij was voor zijn' tijd een man van geleerdheid en eeq gezond oordeel, en zijne vriendfehap met scmvk- rius bragt hem bij het beoefenen der dichtkunst gewisfelijk meer voordeel aan dan de toenmaals te Haarlem in zulk een groot aanzien (bande kamer 4er Pellikanisten , onder de zinfpreuk : Tr&uw moet blijken (a), die den ao October 1606 eene intrede hield van verfcheiden Hollandfche rederijkkamers (3), welke hij zelf befchreven heeft (4), en eene der aanzienlijkften was, zegt de Heer kops, die in Holland voorviel , en dezelve daarom ook uitvoerig befchrijft (5). Ik vind nergens eepig fpoor dat

AMB-

O) Zie bfl voorbeeld j Den Irtthtf rsw Rkmrkm 1596» 2>#r

Rtdêmrycks C§*st 11$ f hebbers StUh'têtytkê Rurmth 1599» Ws*r-

jiagki Riéêmrytkbtrgh 1617 , *n vele anderen, die volftrekc

^ eene andere waarde Rebben 4an die der zeldzaamheid.

Ca) Dezelve werd opgerigt la 1503 , en beftond , zeker la eene geheel andere gedaante , nog voor weinig jaren ; althans Ik bezit een* jaarzang aan de broederfchap jjer kamer , van dsa factor j brobse, At. op dea cerften dag dei jaan 1809 geit*

teld 5 D* tijd bssri r#«#«.

«

Cs) Constthoonend luweel bg de- lojelycke S;adt Haarlem 9 ^edr- te 2W 1607*

(4) Be dhr. van Haerl. blz. 598.

Cs) Schets eener Gefchicdenii der Rederijkeren , dqor w. kom» JPtrkt* vu» éê Mëëtfth* iêr Nêdtïl. Limrk.xe Le$dea, lIDcel* Mz. s8a«

AM P.

skPtwo lid van deze of eene andere kamer is geweest; en waarlijk , daartoe had hij ook te veel goeden fmaak en een te gezond oordeel. Zeer lezenswaardig is het flot van zijn Tael- bericht, waarin hij de regelen der rijmkunst, of liever der zoogenaamde Rhetorica9 opgeeft, en het welk ook voor onzen tijd nog «enigen goeden wenk behelst. Behalven zijne reeds vermelde Btfchrijving van Haarlem , heeft men nog van hem Rijm-Cattchis* mus, Leyd. 1624 en Christen Hooghtijden 1625* Uit het eerst genoemde deelen wij tot eene proeve mede het verhaal van den beruchten togt naar Damiate.

3S6 Bom ter ftmit ttttyrf / ttt trt Romeinfche daden %

JBan b'onfen aengetitüit bnn} filoefigjegb en ton} tabtw €n tonbt onbet bteï infonber$epb beeg itoee/ t35eleg ban Vmniütt en ban on$ epge ftee.

9ff£ Keyfer Frederick (1) een Röüte magt ban fint CSttlt

€n een gttoeïbfg bnïfi en leger 19 bee teelten / ^een /

Üutkt Floris (a) Hollands Graef met $aetlem me te

0$ bat fp tenen todjt 09 'tlanb bet Curfien beent &o fön fp met getoeïb te famen intt gun allen 4ta met gtmtpnber fianb in Palestijn getallen / (ftg&t/ tffn (ebben na beel fpoebg / tot meetmael£ beige* 41 fitpt in Cgppttnlanb bost Dan»iaet getotfit/

Cen-

(l) FtlDUK *Aft*A&QCS&«

(O f&o&u UI) dertiende fratf *in HollaajU

C4

4* A M P

«en ftab natuiitlijb bagt/ mitg 09 be See gelegen/ .

€n aen ben Nijlfchen vloed, bit 00b notg meetber fegtn Bm ftetbte aen fïtg gab / booj ftetenftgap betticgt/ ©00^ fianft te toeeg gebjagt/en boo; pjafitijb geftttgt:

ifcant in ben monb beg Nijls twee Torens aen be fijben

SBelegetben ben fttoatn / ben ingang te betyfjben Mtt ijPren Ketcn-tuych , bat tfnbt* in ben bloeb

Ifun alle tyee$ benam/ en b'onfen al ben moeb; &o bat fijn JUBajegtept bie ©amiaet belegde/ '<të opbjeben ban fijn gepi baet obee nu betepbe/ Mtt fijnen ganftgen taeb. Wit geeft bie ftganb ge* 8llg onf e butgeti j / bie pbet geeft geleerb / (toctth §©at Bloebgepb / en beeftanb / betnjift/ en geeft bet raa* 3£at gelben al fieftaen bie maet na ece pogen * (8*1/ <5n gebfien met pjabtijb een flflbe ftale Saeg Ü&eneen aen 't Schip gegetgt/ en aen be biel qnj laeg/ Cn fo ban in 't gefit gt ban alle onfe ftgepen ©00$ fterben toinb gejaegb be beten$ afgenepen -Mtt gun metaele biel/ en fcgerpen pf ten tanb. «&H ftqeten met getoelb be eaebjcen op get lanb. ©ictoti! (Cgepj bat botgt* ©aet gaen top genen fttijben «Ên balten geftig aen/ en boen be Curben toijbe*/ €n ffaenfe ban be btal / en fyeben in be ftab / ©ie boo; bit moebig fèpt ben moeb betloten gab* 4&n£ fiuaec# trobben in/ ban baenbelen bie blogen/ Oatt na guam al get gept na on$boo£b£ ingetogen/ ^né butgetg gabbenb'eetenb'eetftentotgtboojal/ #ettoinnetg ban be ftab / betfyefietg ban be toal/ C n $'bpanb£ googen moeb. ©leg üietb on$ pf gégeben #002 fulb bloebftnnigfept met fUlben moeb beb^eben/

«rt

A ivi P.

€n ooft ten meerber &tgilb ban font ÜSaJegtept 3(n trp&en en ter eet ban notg meer tyomitgegb : 3&ant fiet top joegen nu alee 't öefienbe tefien Ban tmje bapperijepb tot meeemaefê toe geblefien/ ©it tupgbe 't bloedig veld, bit #ber Ster baer in/ €n gabben te faem/ geur Vieren befen fïn(i)* &ulftt bat be meerbergepb bee ftetren 't onjct eten 9e toi&e feftergepb ban on;e BIoeBgepb leren : Cn tniHen ban be bier bat boften bienpael geeft Uoo: 't moebige getoelb ban onfc bug$t gefieeffc. ©aer 6p bit böfbe Somt en 't meefte toel ban allen/ &at gier boor ©amiaet attm$ booajebaïlen : €n fa bot ter tgb bit fcgllb 008 notg beemkejb/ Cn met een Sil ver Swaerd en Kruyz baer op bereed

jfëet bit Devijs baer 6p : de magt is overwonnen

Doormoed(a)tn bapperötgb/'tgctoelb fa berfïonnen/ $et anberfaegbe gert geeft al be$ WJanbg pjatgt Cn fijnen fterfien arm en toaï ten bal gefi^agt.

fMt bOÏleWapen-fchild metSwaerdenKruyz en Sterren f

JEKetfuïfiennaemgeBatïb/ en eeutaig lof ban betren/ i£o£b met den Silv'ren Boom en baer aen baftgefiioerb / %I$ een en dobbel Schild (3) toel meeft ban on£ geboejb. &o geeft ooft on$ boïft tot eer ber Ü&atpbieeen/ Cot eer ban befen tot fit/ gun Schilden en banieren $an baer te gui£ getyagt/ aï£ elfi ber^egengab/ (tot roem ban ffjn gefïagt/tot roem ban onft ftafc

0oi

(1) Derde wapenfefaild der (lad Haarlem*

(2) Vierde wapenfchild , met de fprenk i Heit firn y/rf **

(3) Vïfde wapenfcjiild.

t* A M P. A N A.

€»& Hfit giet trad) Bp on$ twee Klokjes frt den ttteit JtanftojtetpB rattael/ We tof f nacfi batfiïö&jc Boten/ J^atrötptr^bfen^ttiumpöë/bit ban tot meet ötfeïjepti 9e Damiaetjes fijn ban ©amiaet grfep& (O*

v3 Mans geboorte- en fterfjaar is mij niet gebleken. Zijne afbeelding is door suiderhoef in het koper gebragt.

«

ANASTASIO (OLIVERIÜS & StO, gezegd DE CROCK (ft), een Karmelieter monnik van Iperen9 geftorven te Brusfcl in 1674, was de fchrijver van tenige Latijnfche tractaatjes en drie poëtifche werk* Jes , als Den geestelijken Lusthof der Carmelieten , .% deelen Antw. 1659— 1661. De Onderwjfende Tfaemenjpraecken der Beesten , eerst in het Griecs befchreven door den ff. Cy rillus; met Die At en en Slujtredens verfiert9 1666. Den Triumph van de ff. Maria Magdalena van Pazzi, 1669.

Volgens bet geen de Heer willems van hem aanhaalt (3) uit De Onderwjfende Tfaemenfpraeeken te oordeelen, was hij voor zijn' tijd gansch geen onverdienstelijk dichter; en, bij gemis van de drie •pgenoemde werkjes, maken wij geene zwarigheid het door hem aangehaalde hier over te nemen. De dichter, over het nut der fabelen fprekende, zegt;

Dia

(1) Befchr. ende Lof der ftad Haerlem, blz. 149.

(1) Paquot, Mem, pour serrir a 1'Hist. litt. des Pay«*B«; Tom. XVIII. p. 65.

(3) J- r. willkms, Verh, orer de Nederd. TaeNen Lettert* II Deel, blz. 137.

A N A. ^j

•We op den hooghften trap der deughden wffe geiaecken, Moet onderwefen fijn met alderbande faecken ; JSeni wel begeeft gemoet, een redelfjcken geeft Wort menigmael geleert oock van een domme beest* Natuer heeft yder faeck verfcheyden kracht gegeven» Om dat de reden fou daer trachten naer te leven : Een peert, een fchaep, een koy, ja oock het voy Ie fw^n Kan aen een reyne Ziel een fpoor ter deuchden ziJnQi).

Het is inderdaad of men verzen van onzen cats leest, die den dichter ongetwijfeld bekend was.

Naer ons finnen zijn gheneghen Komt den duy vel ons bewegben 9 Jonghe menfehen beet van bloet Brenght by wellust in 't ghemoet; Proeve finnen komt hy qu ellen Met de wanhoop, vrees der hellen; Kurfelkoppen brenght hy voort Tot gevecht of wreede moort (a).

Dichterlijk, zeggen wij met den Heer willêms, is het vers op de kwaadfprekende tongen :

Teghen tonghen is den ftrijdt Voortgebracht van wreede Hangen # Pie uyt etter voetfel langen

Opgekoefiert van den nfldt, Aen de Pblegetonfche tornden

En gewapendt in den monde

Met de feberp verflaelde tanden

Van Cerbeer den helfchen hondt (3),

Zulke

{O Ondcrw. Tfaemenfpr. Vaofr. (ft) Bid. bfa. 19. 4|) Ibid. bis. 7&

4* A N A. A N D.

» Zulke trekken, zulke kleuren, als deézen,* zegt de Heer willems , „vind men bij onze Zuyd- M nederlandfche Dichters maer zeer zeldzaem (i)", en eindigt zijne uittrekfels met het flot van eeij gedichtje Op den Dcugdzacmen 9 dus luidende ;

Niet en is dat fulck een man

Deeren ofc befchaeden kan ;

Dac de zee haer dullen tocht

Heffe tot aen d'hooghfte lochc:

Meent, ghy dat fay 'c ongeval

Van de baeren vreefen fal?

Dat den grammen hemel fpouwt

Blixem, daer de ziel af grouwt.

Meent ghy dac hy worde beducht

Ofc van vreefe Gt en fucht?

Verf van daer! hy is gheftelt

Ais een onverfaeghden helt,

Oft als een onwinbaer flot

Twelk met gans een legher fpot ;

Hy en vreest gheen aertfche kracht*

Tzy Fortuna weent of lacht \

Tis hem altijt even goec 9

Want hy weet dat Godt het doet (2)-

ANDRADE (JACOB D') heeft eene middelmatig berijmde vertaling vervaardigd van den Eigenzinnh gen, uit het Fransch van destouches, gedrukt te Amper dam m 1778.

ANDRIESSEN (ANDREAS) was in het midden

ea

(1) J. F. willems , Verhandel. II Deel blz. 13*» Ca) Qnderw* Tfacmentyr. bjx. it8.

xrx

T

AND. 4?

eb in de laatfte helft der vorige eeuw predikant te Veere , en verdient hier vermelding, niet zoo zeer om zijne dichterlijke bekwaamheden, die niet meer dan zeer middelmatig waren, blijkens zijn Katc- chismus in dichtmaat, 1755, Diehtlievende uit* fpanningen, I756en Hiskia, in drie zangen , 1760* welke drie werkjes niets behelzen dat der aanhaling waardig is , maar om dat hij toevallig de aanleidende oorzaak werd, dat men eindelijk de handen aan het werk floeg om de gebrekkelijke Pfalmberijming van dathb nus uit de Hervormde kerk van Neder* land te verbannen en door eene betere te doen vervangen.

Andriessen had namelijk in zeker dicht* (luk (1) met minachting van deze Pfalmberijming gefproken , en zijn verlangen naar eene betere uitge- drukt. Petrus dathenus, böekverkooper en fta- tencf rukker te Middelburg, regtftreekfche afllamme- ling en naamgenoot van den Pfalmberijmer , daar over verftoord, liet zich tegen zijne vrienden ver- luiden, dat hij den Veerfchen predikant deswegens in gefchrifte zou aantasten , die , zulks vernemen- de, voornam den böekverkooper als dan met een dichtftuk te beantwoorden, geheel in den ftijl en met de gebrekkelijke uitdrukkingen van zijnen voor- zaat opgevuld, die hij met dit oogmerk zorgvuldig «anteekende ; doch de dood des boekverkoopeis

maak-

(O GepRitst voor de Gedichten van j, BïoorsiaS, in 1745 door Mr. f. bodbaf&t uitgegeven.

4$ A tf D. A N G.

maakte deze verdediging onnoodlg (O* Andrie* sbn voltooide des^jettegenflaande zijn' arbeid., eft gaf denzelven in 1756 in bet licht, onder den titel van Aanmerkingen op de Pfalmberijming van petrus DATHENüs. Hetzelve werd gretig gelezen* fcberpzinnlg beoordeeld (a) en bet gevolg was dat men des te meer tegenzin kreeg in de wanhebbelijke berijming van dathen us» die door versheiden an* «dcre geestige gefchriften de gemeenten geheel en al onfmakelijk werd gemaakt, met dat gevolg, dat men eindelijk ernstig bedacht werd om deze berijming baar affcheid te geven , en wel juist in den tijd dat het gedacht van dathenüs met gemelden boekver* kooper uitftierf.

ANGELKOT (HERM ANUS) voorzag den Amftef- damfchen fchouwburg in 1679 van een kluehtfpel, genaamd Vechter , herdrukt in 1710, voorts van eenê voor z#n* tijd redelijk goede vertaling van molières Mifantrope* in 168a, en het trcurfpel Soliman% naar het Fransch van de la tuilerie, in 17894 Na zijn9 dood gaf zijn zoon

ANGELKOT (HERMANÜS), de jonge, zijn' vaders vertaling of liever verhollandfching van th* corneilles huitenfporigen Herder in 17 14 in hef licht. Gemeenfdiappelijk met p. lange ndyk vef- vaardigde bij eene vertaling van ad disons treurfpel

Ca*

CO J. VATt ipmsrf, Kerkelijke Hist. Tan het Pfalirgexanf , % Deel blz. 447.

Ca) Maendel. Bi/dr. ter opbouw ran Neerl. Tael- tn Dicfctk. X Deel blz. 0s, 109. |#3,

A N G. A N a 4?

tate9 dat in 17 15 in het licht kwam, wijder» Ie* verde hij insgelijks eenc overzetting van th. cor* neilles Don Ce/ar (PJva?$s9 onder den titel rail Don Ce/ar of de Broederlijke Minnaar in 1717, en eindelijk in 1721 het klucbtfpel Hei Vroutje fan Ephcfen.

ANSLO (REINIER) was een klein- zoon van claas claaszoon anslo, geboren in 1555 te Anflo, tegenwoordig Chrtstiania* in Noorwegen , die zich omftreeks 1580 te Amflcrdam nedergezet hebbende, aldaar het Anjlos Hofje (lichtte (1); hij had verfcheiden kinderen, waarvan een, cor- nelis claaszoon anslo, leeraar was bij de Wa« terlandfche Doopsgezinden, en een ander, reyer. claaszoon anslo, de vader van onzen reinier anslo, die te dm fier dam in het jaar 1626 gebo- ren werd; zijne moeder, hester willems ro- denborgh, was van adelijke afkomst (2). In zijne jeugd had hij omgang met de beste dichters van zijn' tijd. Vondel noemt hem „een' dichter van „cierlijke netheid (3),*' en six van chandelirr m jonge prins der Amftelfche poëten (4).** In het jaar 1649 begaf hij zich naar Rome, alwaar Paus innocentius X hem voor eenige Latiinfche verzen op het jubileum met een' gouden penning, en de Zweedfche Koningin christina met eene gouden

keten

CO Wagihaak, Amft. foL II Sc. bU. 35*»

fa) Ibld. III St. blz. 947. j. kok , Vtilerl. Woordenb* tri awuo.

(j) Vondels Leven , bis, 80.

(4} P»*Zy Van J. S1X YAZf CBAIOHfLIEA, bl*. 41*

43 A N S.

keten befchonk, waarvoor hij haar bedankte met een krachtig dichtftuk , getiteld : Papier voor gout (i). Op het een en ander, zoo wel als op zijn omhel- zen van den Roomfchen godsdienst, ontving hij een9 geestigen brief in verzen van zijn* vriend six van chandelier (a), welken wij op diens artikel zullen mededeelen. Hij bleef zich in I talie ophou- den, en ftierf te Perugia in het jaar 1669.

Zijne gedichten, eerst hier en daar in afzon* derlijke dichtverzaüielingen gedrukt , zijn door j. de haes in 1713 in een9 bundel in kl. 8vo te Rotter- dam uitgegeven, onder den titel van r. anslöos Toezij * met zijn portret, naar de teekening van c flinck, door j. folkema gegraveerd.

De Heer de vries noemt met regt zijne poézij „krachtig en vol van fijne en oorfpronkelijke ge- dachten (3) ," en voert ten bewijze aan den fel van Navarreefche maagden, uit zijn treurfpel de Parij 'fiche Bruiloft (4), het flot van het verhaal van condé (5) , en deze fraaije vergelijking in een* der reijen van dk treurfpel :

Helaas I wat !s de heerfebappy Als zorg? de zorg, als flaverny? En zal de flaverny bekoren Het barte van een vrygeboren i

Het dunkt deü koningen heel fchootf *

Dat zich de zon op bunnen troon

Ziet

(1) R ANStoos»Poëzy, blz. 198»

<9) Poëzy van j six van cnANDELiB*, Hz (Sof.

(S) J. db vries , Êrocve eener Cefch. der Ncd. DÏchtk. I.blz. ifiS«

(4) R. AicsLoos Po£zy, blz. 4S9.

(5) lbid. Hz. 448.

A N 8. 49

Ziet blindt, en mee haar fterke ftraten

Niet by hun glorie weet te halen. Maar even als verinolfemt hout By duider heeft den glans van gondc * Zoo zyn ook de verduifterde oogen Der vorften hier omlaag bedrogen (i)«

Tot een bewijs van *s dichters vredelievende eii Verdraagzame denkwijze, omtrent verfchillende gods« dienstige begrippen, ftrtkke bet volgende:

Men ftryd'niet om 't geloof, die daarom bloet verftort, Toont, dat by met bewys van rede fchiet te kort, En is ook buiten 't fpoor der waarheid afgeweken. Men kan in 't aardtfeh gemoed die homelvlam ontfte';** Niet door een oorlogsbrant , maar door een gloeient vuur, Genomen van 't altaar der heilige Schriftuur. Laat Spanje met gewelt dat Godtlyk recht beft omen, Het vat geea hemel fch goet in menfebelyke vormen* De geeftelyke mont des Priefters wordt befmet, Wanneer de vreébazuin blaart als een moorttrompet. Geen heilig orgel voegt by wereltlyke cyter, GeenBisfchopsftaf by 't zwaart,geen ftormhoet op den myter

co-

Anslo behoorde ongetwijfeld tot de verdienste- ltjkfte dichters van zijnen tijd. Zijne gedichten, meestal in hal il vervaardigd, dragen doorgaans den (lempel van eene geestkracht, die, bij cene verdere ontwikkeling, inderdaad iets groots liet verwachten.

» Zijn

(i) R. anslooi Poëzy, blz. 418.

fa) Ibid. blz. 1&3.

D

5* A N S.

Zijn gedicht op de Pest te Napels " zegt de Heer van kampen, en wij met hem, „is een waarlijk „verheven f tuk, waarin men rijkdom van denkbeel- den, zoo wel als hooge dichterlijke vlugt bewon- deren moet(i)." Dit dichtftuk is ongemeen ftout en fchilderachtig ; en hoe uitgebreid hetzelve ook is , kunnen wij echter ons het genoegen niet ontzeggen hier een groot gedeelte daarvan af te fchrijven, Hoe eenvoudig , en toch dichterlijk fraai , is de aanvang f hoe klimmend in belangrijkheid is het onderwerp, ep hoe ftout en treffend zijn de détails , die met het levendigst coloriet geceekend zijn !

DE PEST TE NAPELS*

De pefc , die felle plaag, die nu ce Napels woedt, Geeft aan myn veder ftof, offchoon ik in 'tgemoedt Een* voorfchrik heb gevat, dat zulk een brandt on t (leken In 't ryk zoo dichte by , te Romen door zal breken. De JYliddelandfcbe zee, die 't dor Afrykfche ftrandt Scheidt van Italien , dat ryk gezegent landt, Loopt om een eilandt , daar al by zyn vaders dagen De zoon van Herkules zyn' luft nam in het jagen , Geheten Sardas, door zyn dapperbeit beroemt, Heeft hy 't van onds naar zich Sardiniën genocmt. Een zware en dikke lucht veroorzaakt hier veel quslen, Men heeft meed overal moeraflen in de dalen, Die naau zyn 's zomers droog: maar nergens is 't zoo erg Dan dicht by Kalary , in 't hangen van een' berg.

Een

Ci) N. o. van kampen, Ondcrz naar de Lotgev. derDichtk. Vcrhand. van tcylers Tweede Geuootfch. XV. St. hlz. 386.

A N S* st

Efcn ongezonde poel gelegen In het Zuiden, Vergiftige hier de lucht en boomgewas en kruiden* Geen vogel $ die hier met 2yn wieken overdryft, Als by Avernus lak (i), lang in hec leven blyft9 Maar vale terftont om laag ; geen barder laac hier drinken Zyn zat geweide vee , gewaarfchuwt door bet (linken* liet is er droef en naar. Hier heefc péft haar hof, En altyt tot haar* dienst veel toebereide ftof Oin haar vergiftig laadt in ftadt of ryk te zieien, En daar in overvloei de vruchten van te maeien Met lyken zonder tal; 't is baar een tydt van oegft,- Wanneér de (leden dootfeh , en d'akkers zyn verwoed. Hier (laat haar zetel vafl j van hier af zal zy trekken Tot aan des werelts eind , en verft gelegen plekken , En wordt haar vuur gedooft aan d'een of d*andre kuft^ Hier is het in zyn kracht, en nimmer uitgeblufcht , Maar dagh en nacht gevoedt , gelyk Vertaler nonnen Aanqucekten't eeuwig vuur, nooit van den flaap verwonnen*'

Nu bad zy 't weer gemunt op Napels , 't eelft geweft Der werelt , van natuur tot 's volks gemeene beft Begaaft met vruchtbaerheit en groot getal van zielen.

Daar lagen aan de zee zes koninglyke kielen Vol krygsvolk , dat in dienst der Spaanfcbe monarchy Naar Napels werdt gevöert ; zy vifcht op dit gety En geeft zich mede f febeepj en laat zich overbrengen*; Terwyl zy baar vergift allengs begint te mengen En fpreien binnen boordt; niets blyft er ongeraakt; Zy kruipt geftadig voort, bet zy men flaapt of waakt, En fchoon 't niet wordt gemerkt , verfteekt zich in de ploiefj Der kleérén hier en daar , ja neftelt in de koien.

Zoo gaat de vloot door zee, waar die de golven klooft/ Daar zweeft een bange zucht en nevel boven 't hooft*

ITO

(O HC£ ^Iccr van Afcrno.

D a

5& A N S,

Nu was die in 't gezicht van Napels aangekomen * 't Geen van de torenwacht alleen niet wordt vernomen 9 Maar van 't gemeen , dat by eikander rot en mort , Waarom dit volk niet eer op droog geholpen wordt*

Een fterke tegenwindt, die van het lande quara waeien , De haven hieldt gedopt. Het hof, om'tgraeutepaeiea, Zendt zes galeien uit, die, roeiende al baar beft, De vloot heeft ingevoere, die zwanger ging vao peft. Zoo werd te Troie 't paarde der Grieken ingetrokken, En 't zeepaardt te Amfterdam ; op 't luiden van de klokkeu, Met blydfehap ingehaalt, daar Gysbrechts burgery Haar ondergang beweent met Priams beerfchappy : En Napels , nu het dacht , gefterkt met deze knechten Voor 't dreigende gevaar , veel moediger te vechcen , Heeft zelf. door deze hulp , haar eigen ingewandt Geftelt in zulk een vuur en onuhlesbren brandt. /-^en

De heele ftreek der ftadt , daar 't krygsvolk t'huis quam leg- Was voort met pefc befmet, daar hielp geentegenzeggeu Noch klagen aan het hof, eer men daar acht op (laat, (Zoo floeg het euvel voort) zoo is 't helaas 1 te laat ; Terwyi dat ou verlet de peft zoo breet gaat weien Te Napels niet alleen , maar komt haar quaat verfpreien Door d'adren van het ryk , zoo ver 't gebiedt zich Urekt , En aliemans verdriet en jammeren verwekt. Men zeit, dat haast de bron van 't onheil op zal droogen, Maar och! wie flopt een welTgeen menfeh beeft dat vermogen» Men (luit zomtyts een' ftroom, hier is de peft een zee, Die paft op dam noch dyk, en fleept het alles meê. Wie vindt nu ankergrond in zulk een' ftorm van zorgen, Of hy den avondftondt zal knoopen aan den morgen ?

Maar 't is verwondrenswaardt , en waardig aangemerkt» IJoe vremt de ziekte zelve in d'een of dander werkt.

Deea

A N S- 5S

Dees derft al biddende, dfe braakt zyn ziel met vloeken ; Dees wringend zich in een zyn* vyandt wil verkloeken ,• En worftelt met de doodt, die werpt het al in 't zand. Die rukt al fluimerend , die fchreiende van kant. Dees juicht, en hoopt van Godt genade te verwerven, Nu het hem beuren mag al lachende te derven: En fommige, zoo ras het quaadt hun komt op 't iyft Zyn onbewegelyk f en , als een (lok , zoo ftyf. Men zag 'er anderen , die zich de kleedren reten Uit bangheit van het lyf, als razende en bezeten, En holden door de ftadt, geiyk in d'andere eeuw Naaktloopers t'Amfterdani , wier ysfelyk gefchreeuw En belfche tuimelgeeft het minft geen Kriftgezanten Maar dullerikken pafte, en woedende Bacchanten.' Zoo zingt 'er een op 'tleft, terwyl hy doodtlykquync, En kunnende pas ftaan, tot danften zich verpynt. Daar zyn 'er andren , die 't op 't bedt niet kunnen harden Noch dekens op het lyf, die rukken zy aan flarden. Zy zyn van dorft verfmacht , hun moèdt en kracht verflaaui» Hoe gloeit bun ingewandt, wat is hun 't hart benaauwtl Zoodat zy tegens d'aarde, om zich wat te verkoelen, Neerleggen op bun buik; in plaats dat zy gevoelen Verfrifling voor hun kwaal, zoo wordt eer d'aarde heet , Dan zy van 't aardtryk kout , zoo taplings loopt hun zweet Van 't bange lichaam af. Hier loopen langs de ftraten De kinderen verftroit, van 's ouders hulp verlaten*

. ■■ ' Hier komt een maagdenrei

Met hangend hair, en fcheurt de lucht met haar gefebrei. Men weet niet , waar men zich n*ar keeren zal of wenden , Om ergens buiten 't perk te treden van elenden. Wat was dit onlangs nogh een luftprfeel I maar 't bladt Is omgekeerd , helaas 1 die werelt van een ftadt

D3 Is

S6 A N S.

Dat hindwerk ongewoon , vroemoeder van zyn kint. De weedom is gedaan, als 't lyden eerft begint. Helaas f wie geeft hier raad ? Hoe zal Faufty n zich dragen , Nu onder d'okfels baar de peft is uitgeflagen ? 't Onnoozel wichtje fchreit , de vader zit verftomc Van droef heit , nu dit quaat zyn huisvrou overkomt. /-ren . Hy fpreekt op*tlaatft:myn Iief,elk moet zyn'plicht betrach* Zoo gy ons kint niet laaft , zoo zal 't van dorft verfmachten. Zult gy aan hem , dien gy gevoede hebt in uw' fchoot , De borfcen weigren, en zyn oorzaak van zyn doot, Djen gy in 't leven hielpt ? Hoe fnyden door het harte Die woorden aan de vrou , die 't hooft van pyn en fmart* Noch naau oprechten kan 1 Wat, zeit ze, gaat myaaol Myn mellek is vergift, ?al die nu dorft verdaan? De man daarop: Van niet kan 't kleent je al rooi niet leven? Geef gy hetgeen gy hebt ; Godt zal wel uitkomft geven. Fauftyne, dus geperft, is droef tot in der doodt, Wat is hier 'tminfte quaadt? hoe vinnig nypt de noodt I Zy beeft op 't laaift tot Godt haar handen opgeheven En bidt : het worde my tot fchult niet aangefebreven , Zoo ik myn vrucht vergeef: dit fpreekt ze, en geeft haar kindt Te zuigen , daar 't zyn' luft , en zy haar heil in vindt. Godt heeft het zoo gefchikt , dat hier bet quaadt niet lette. . Hy fterker dan natuur, vaak aan het vuur zyn betre, De peft baar kracht ontneemt , die hier van zelf vergaat. Wie peilt dit diep geheim in d'afgront van zyn' raadt? Nadat zy 't uitgehardt dus hadden negen dagen, Gevoelt de man, helaas! en durft danrvan niet klagen, Een duizeling in 't hooft; hy maakt zyn huisvrou wys Dat hy moet buiten 's huis te merkt om drank en fpys. Hy fluit de deur in 't (lot, en gaande naar beneden, Gevoelt , dat hy , verzwakt , niet over ftraat kan treden* Hy rust zich wat. Hoe ras is 't met een menfeh gedaan I Hy leit ziek neer, waarvan hy nöit is opgedaan.

Faut

A N S. 57

Tauftyn » niet wetende , waar dat het by mag komen Dat zy haar ega mirt , nu haar de nacht doet fchroomen , En d'eenzaamheit verfchrikt, roept valt: Antoniol Antonio, myn lief! kunt gy uw lieffte zoo Verlaten In den noodt? zal zy u niet verwekken Dat gy uw ooren tot haar klagten uit zult (trekken 9 Uw banden tot haar hulp ? Ei , denk toch aan uw wees , Want lange maak ik 't niet: dus klaagt ze en roept zich heefch, Tot dat ze, ziende nu geen eind van ongenuchten, Verkroppende haar leedt , geen woorden meer» maar zuchten Heel flaau ter werelt brengt, en eindlyk afgewaakt, Verwonnen van de vaak , aan 't fluimeren geraakt* De nacht icbeen deel met haar in 't ongcdult te dragen » En fchreide met haar' daan , die in de zomerdagen Nu noit gevallen is ; de kruiden , dor en flaau 9 Zyn op dien tyd verquikt met frifler morgendaau* Zy beter nu gemoedt (licht heeft haar aangefprokén Gods engel toen ze (liep) begint wat vuur te (loken, Waarby zy't wichtje warmt,wiens noodt haar 't meefte fmart. Een halve fles met wyn, en broodt, als (leen zoo hardt 9 Was hier al' d'eetbre waar, om 't leven by te bouwen* De kraam vrou, dus geftelt, fprak met een vast betrouwen * Myn Heilandt , die weleer met luttel gerfienbroodc Hebt duizende gefpyft, daar meerder overfchoot, Als eerft was opgedifcht , verhoor my op myn fmeeken. Dit breek ik , hopende dat my niets zal ontbreken. De hemel hoort haar aan ; zyn ooren zyn niet doof Voor 't yverigft gebedt van zulk een (terk geloof. Klarinde, heel goet arms, niet ver van hier gelegen Onthielt zich met der woon, die gaat het hof bewegen, Op dat het onderzoek', hoe 't met de buurvrou (laat, Daar nu zoo lang geen deur of venfter opengaat.

Hierop zoo komt de fchout, heel plegtig uitgeftreken , Met dienaars van 't gerecht, en met gewelt zelfs breken,

D5 Van

A N

Van booger band belast , in 't toegefloteti huis. Hoe fidderde van angft de kraamvrou door 't gedruis!

Tapyt noch tafereel geen muren bier bedekken ; Alleen zoo hing by *t bedt om d'aandacht op te wekken» Gefchildert op een print , de Schepper van 't heelal , Gebakert in een krib, geboren in een' (lat. D(t heet recht armoede en elende , 't ia hier even Een fiethlehem in print, een Bechlehem in 't leven. Wat ftelt men hier te pronk , daar al de huisraad wat Met luttel aardewerk een bank , een (loei , een kas , Een bedt niet lang genoeg om zich recht uit te (trekken , Een deken, die niet wel de voeten kon bedekken. Mfin vond in 't ganfche huis (men denke eens hoe 't er ftond , Om dat het van de handt gefpyfe wierdt tot den mondt), Alleen een arm vol houts, een bak met dodvekolen, Daar was wat meer geweefc , maar onlangs haar ontfcolen. De man lag op den vloer lang uitgeftrekt , half naakt , Hy back van weinig fcroo een bedt voor zich gemaakt. De kaars was uirgebrandt, die 's avonds was ontfeeken. Hy in zyn flinke handt hielde een gebedeteken, En in zyn rechte een kruis , het zegel van 't verbondt , Geviert van d'englen om Godtszoon daaraan gewondt. Zoo hadt hy zich getrooft, en was daarop gefturven. Heel diep heeft dit verlies Fauftyne 't hart doorkurven. Zy > die naeu d'eerfte reis ontworftelt was de fmart , Hier krygt weer op een nieu een tweeden torn in 't hart; Maar wanhoop kon niet meer in haar den moet verftikken , Nu haar Klarinde milt van alles toe doet fchikken , Meer als de nootdruft eifcht ; maar och 1 de giften zyn Voor haar vergift geweest, en goet als in een' fchyn. Zy, die verhongert was, en naau haar luft kon bluflchen, Veraaft zich aan de fpys , en heeft het voetfel tuflehen De tanden , als zy fterft, ■■ »

Mee

A- N- S,

Met een zoo fterft het kinc , nogh hangende tin de borft

Met mellek in den mont , daar 't lang naar hadc gedorfc (i>

V

De aanfpraak van merkurius aan de Amfterdam* fche ftedemaagd , bij gelegenheid van bet leggen des eersten (teens aan het nieuwe ftadhuis, in het gedicht Het Gekroonde Amflerdam 9 voegt bij uit*

ftek wel in dèn mond van den god der welfpre*

»

kendheid.

Doorluchtig Amfterdam, Cdlt hebbende uitgefproken ,

Zoo zweeg hy (til, maar niet als of 't hem had ontbroken

Aan *t geen hy hadt bedocht ; maar op dat elks gehoor

Zou op zyn' open mondt opdoen een open oor)

Zie hier (zoo voer hy voort) den zaalgen tyt genaken ,

Die u tot keizerin van heel Euroop zal maken»

Zy is uw onderdaan, die inderdaat gevoelt,

Dat al baar beil alleen is in uw befl bewoelc.

Hét is nogh uitgeftelt. Hoewel gy lang voor dezen

Dees krooning in myn* zin wel waardig fcheent te wezen ,

Zoo werdt het opgefchort ; gelyk als nu ter tyt

De Zweedfche koningin den fcepter toegewydt,

Die tyteleer verdient , hoewel zy door haar (tanden

Tot nogh niet is gekroont, tot roem der Gotfche landen*

Waartoe nu meer gewacht , nu zelf de haat en nyt

Vry willig heeft bekent, dat gy de grootfte zyt?

Oflchoon Venetië, die by u niet kan halen,

Zoo lang voor u gebout, wou op uw jongkheit finalen *

Daar zy is afgeflooft , en gy zyt jong en fris.

Haar heb ik omgezet door dees gelykenis :

Genomen dat er twee op d'Alpen zouden ft y gen ,

Ei, zeg my , wie van hun was waard denprystekrygent

Hy, ft) R* ansloos Pociy, bis. io$— late

6o A N S.

Hy , die daar langzaam klom met moeite al hygend op , . Of hy, die met een* zet zich zetten kwam in top? De zaak leit veel te klaar. Waar zou zy toch oproemen, Die op geen* eenen dag is by uw eer te noemen ? Toen zag zy zich verzet, zy ftont zich zelf in 'tlichu De verf van haren rok vloog haar naar 't aangezicht. Want zy , die u hierin den nek zocht toe te wenden , Hadt toen een purpre keurs geflingert om haar lenden» Elk kent u voor haar hooft: maar Londen, nimmer ftü Van oproer of verraat , daar ieder anders wil , En niet weet , hoe hy wil , kon naauwelyks gedogen , Dat gy, als zy in wenfeh, zoo ruim zyt van vermogen» Blaar ochi wat kan ze doen? Voors was 'erniemant meer 9 Die zich naar zyn verdiend toerekende deze eer. Kleen waart gy in 't begin, tot grootheid niet geboren, Maar door uw* eigen dien ft tot die waardy verkoren* Dit zag ik te gemoet , wanneer de felle brandt U trof zoo deerlyk tot in het ingewandt. De nydt, die toen Vulkaan zag woeden in uw wallen, Hadt in uw ongeval toen maar te klein gevallen , Omdat gy in dat deel , als 't oude Rome, tracht In , als ge uw magt verlieft , te krygen meerder magt. De brandt verarmde u niet , gy koft daar nut uit krygen* Toen zag ik van omboog den zegen nederzygen Op uwe kroon en kruin ; en hoe gy , Amfterdam , Toen vlamde op beter ftandt , in 't midden van de vlam s Tot dat gy op het beft moogt met dees gaven pronken * Door uwe deugt verdient , en door 't geluk gefebonken. Uw groote magt ter zee , bet magtigfte gewin Daar gy het Jant meé houdt, bleek zelf in uw begin, Toen gy ten waterftryt (i) meer fchepen wift te zenden Dan al het heele lant , om d'overlaft der Wenden

<0 1*1441.

A N S. 61

Te .wenden vin üw' hals , al wie u tegenftont

Die liep zyn* ondergang van zellef in den mondt.

Ik krimp my n zeggen in. De ty t zou my ontbreken ,

Indien ik naar waardy uw daden uit wou fpreken,

0 Spanje , Iaat my toe , dat ik In ty t van vree

(Van vree , die eeuwig duur'l) uw nederlaag ter zee

Maar ophaal met een woordt om zoo in top te halen

De macht van Amfterdam , gebou wt op Noordtfche palen.

Het heugt Britanje nogh , indien haar ongeval

Het toelaat, hoe gy laatft met vloten zonder tal

In zoo een* korten tyt waart binnen Duins benepen 9

En onlangs nogh bezet met zoo een handt vol fchepen.

Gelyk vróu Cybele, door 't dringen van den noodt

Van Jupiter verkreeg» dat zy Eneas vloot,

Der Frygen óverfchot, om Turnus vier te leflchenf

Veranderde in der haafc in gladde fcroomgodeflen :

Zoo werdt aan u vergunt, dat nimfen van het Y

Verfchiepen zich terftond in fchepen op een ry

Met fcbeepsvolk voort gemant. Gy zyt het , die de Goden

Kunt wenden naar uw* wil ten dienft van uw geboden , ,

Tot dat hun ryke gunft op dezen watertocht

Nog op het left uw' iaft naar wil en wenfeh volbrogt.

Zoo was 't er toen te doen. De vergelegen Moren ,

Wanneer zy in hnn lant van u maar fpreken hooren,

Door 't momplen van de faam , zoo denkenze al gelyk

Niet dat ge zyt een ftadt, maar zelf een koningryk*

Daar 't alles komt te koop (wie zou hier door niet hopen

Om 's werclts heerfchappy op eenen dagh te koopen ?)

Daar *t wankclbaar geluk, dat zich hier heeft geplant,

Nu luiftert op uw woordt , en vliegt u van de handt.

Nu (laat uw ftaat zoo feboon : geen ftadt, hoe hoog gedegen»

Kan grenzen aan uw macht , hoe dicht by u gelegen*

Gy hebt in uw begrip , en binnen uwen wal

En d'arbeit en natuur , het noodlot en 't geval.

Het

A N &

Het noodlot 4aat wel toe » bet geen men heeft genoten * ' Maar zal., om uwe ftadt nogh roeerder te vergroote* In Mjelvaaxt en in macht, gelyk een (berken muur» Hier vefcen het geval en d'arbeit en natuur.

Zoo fprak vrou Majaas zoon, en liet het hierby (leken* Hy merkte dat de vree lees tot het Y wou fpreken.

■^»

«Hierop voer Hennes voort: Gy, die eer hebt verkreged Op uwe wapeukroon den keizertyken zegen , Voor 't geen ge in cyt van noodt uw'lantvorft hebt gedaan Ten dien ft van *t ryk , gy waart aan Maximiliaan De zenuw van zyn' arm , toen hy het oorlog voerde » Tot dwang van Rotterdam en 't fterke flot te Woerde. Toen heeft hy u een kroon voor deze hnlp belooft. Hy zette ze op uw fchildt , ik zet ze u op bet hooft. En niemant zy zoo ftout , dat hy daar naar koom' fteken * Om dit beklemde recht u uit de hand te breken.

Zoo fprak hy » wel ter taal.Toen ging door 't groot gerucht I)e naam van Amfcerdam tot boven in de lncht f En voort de ftacy aan. Hierna werdt opgezongen Haar lofzang dat het klonk op al de bemeltongen. Toen beeft Fortuin zich zelf in haren dienft befceedt ; Zoo dat ze nu voortaan ftaat onder Amfteis eedt. Met zulk een heerlykheit , daar niemant op mag hopen * Is tot haar eeuwige eer dees kroondagh afgeloopen (i).

Nicttegenftaande zijn verblijf in Italië, en hij zelf getuigde dat zijne

ruwe zangheldin het Duitfch verleert te fpreken,

Cta dat de Tyberftroom zoo verre loopt van 't V (a) *

lag

(i) R. ANstoos Poezy, blz. 236—243. (a) Ibid. blz. s*6.

A N & 6$

hg de beoefening en de zuiverheid der Nederduit* fche taal hem toch aan het hart. Te Rome ver*4 vaardigde hij zijne meeste Nederduitfche gedichten; te Rome fchxeef hij :

6 Neérlantl wie is n in fpraak gelyk

Zoo kort, zoo net, zoo zin-, zoo woordenrykt

Niet dat ik 9 van een* ydlen waan bezeten»

Wille onze taal een Paradystaal heeten ;

Maar 'c dunkt me vreemt , dat gy uw zuivre fpraak

Befinec en vindt in eene onzuivre froaak.

Wik gy uw gout voor zitver gaan opzetten ,

En wiflelen uw zy voor vuile (letten t

Zoo koomt bet als ge uwe eigen taal verfmaadt,

Dat gy u zelf noch anderen verftaat (i)«

Men ziet uit de aangevoerde voorbeelden dat ANSLO ook in een vreemd gewest de waardigheid zijner moedertaal handhaafde, de ingeflopen bastaar* dij zorgvuldig vermeed, en zich op krachtige echt* Hollandfche uitdrukkingen toeleide; waarvan fom* migen tegenwoordig in onze ooren eenigzins plat klinken, bij voorbeeld in De Pest te Napels:

Schoon Godt zyn plagen (lort, gelyk een* regen neer, Zy acht die plagen niet , zy fpetlt nu fteeds m$oi wser&y*

Doch dergelijke uitdrukkingen treft men insgelijks

bij antonides en poot aan , en worden alleen in

onzen kiefchen tijd afgekeurd.

AN-

(O &• amloos Poczy blz. 971.

(2) Ibid- blz. 110, en nog eens blz. aa8 zelfs met eene woordfpeliug « ftitn ftitldê nooit op ftroom, in mooier weer, m*$i w#/rtt

64 A N T\

ANTONIDES (JO ANNES) van der GOES (i), dus gebijnaatnd naar zijne geboorteftad Goes > in Zee» land, alwaar hij den 3 Mei, 1647 het licht aan* fchouwde, kwam in zijn vierde jaar met zijne ou« ders, antoni jansen en magdalbna stenaerts, te Amflcrdam, alwaar hij de Latijnfche fchool be- zocht, en, behalven aldaar , nog de bijzondere onder* rigting in het Latijn en Grieksch genoot van den geleerden jacobus coccejus , conrector der Latijn- fche fchool van Haarlem , terwijl de beroemde abra- ham de graf.p hem in de eerfte beginfelen der wiskunde onderwees. Genoegzaam gevorderd zijnde in de kennis der Latijnfche taal, vervaardigde hij eenige gedichten in dezelve; doch het lezen der dichtftukken van hooft en vondel boezemde hem fmaak en genegenheid in voor de Nederduitfche poëzy. Hij begon met eenige vertalingen uit hora- tius, ovidius, silius italicus en anderen, en vervaardigde zijn treurfpel Trazil , of het overrom* pelt Sina9 het welk vondel onder de oogen ko- mende, dien grijzen vorst der Nederlandfchc dich- teren zoo wel geviel, dat hij, om den jeugdigen dichter aan te moedigen, eene fpreekwijze daaruit overnam in zijn treurfpel Zungchin(ji). Veel voor- deels trok hij uit de vriendfehap van vondel, die

hem

(O *P- dv la *vb, Gelett. Zeel. blz. 231. Leven van Nederl. Mannen en Vrouwen , II Deel , blz. 233. kok , Vader la adsch Woordenboek , art* aktonides. Saxii Ontmast. Tom V. pag. 189* J. db vriii, Gefcb. der Ned. Dichtk. I Deel, blz. 069.

(2) Vondels Leven blz. Go.

A N 6s

hem zijn9 zoon in de kunst noemde; ook genoot hij de bijzondere genegenheid van buizero , fran- cius, six, broekhuizen, bakje ,pluimer en andere aanzienlijke beoefenaars en voorftanders der lette- ren; inzonderheid was de eerstgenoemde oorzaak dat hij gelegenheid kreeg om zich uit de apotheek, waar zijne ouders hem als leerling hadden befteld , naar de hooge fchool te Utrecht te begeven, al- waar hij , zijne ftudiën volbragt hebbende , in bet jaar 1673, na het verdedigen eener verhandeling over de draai/ing des hoofds , welke vondel met een lofdicht vereerde (1), tot doctor in de genees» kunde werd bevorderd.

Reeds in 1667 had hij zijn dichtftuk Bellone aan bant voltooid , van het welk vondel getuigde dat hij het zoo fchoon vond, dat hij zijnen naam er wel wilde onderzetten. Dus krachtdadig aangemoe- digd, ondernam en voltooide hij gelukkig het voor* naamfte en beste zijner overige werken, namelijk het dichtftuk DcTjiroom* toen hij naauwelijks vier- entwintig jaren oud was. Hetzelve werd met geen minder geestdrift ontvangen dan zijn vorig dicht- ftuk, en verwierf met regt de goedkeuring der ken- ners. Zijn ftraks genoemde begunstiger buizero, inmiddels gecommitteerde wegens Zeeland ter ad* miraliteit op de Ma ze geworden zijnde, kreeg daardoor gelegenheid om hem het ambt van eer- den klerk ter fecretarie aan dat hof te bezorgen ,

ten

(O Vondels Fotzy, II Deel, Mz. 253.

66 A- N, TV

ten einde zijn9 dichtijycr, onder onbekrompen om- flandigheden , des te meer aan te fporen. Behalven dat hij vriendfchappelijken omgang hield . met de ftraks genoemde aanzienlijke letterkundigen , was hij ook eenigen tijd lid van het Amfterdamfche kunstgenootfchap NU volentibus arduum, alwaar l)ij deel had aan het overzetten van de treurfpelea Agrippa en het Huweijk van O rond at es en Statira , benevens bet blyfpel De , geijkt Tweelingen van plautus f en het opftcllen van het blijfpel Het Spoo- kend Weeuwtje; doch eenig. ongenoegen met den heer pels (O was oorzaak dat hij hetzelve verliet. In 1678 trouwde hij met. suzanna bormans, zuster van den predikant petrus bormans. Sedert hield hij zich onledig met het ontwerpen van een heldendicht 9 den apostel paulus ten onderwerp hebbende , doch er is niets van gekomen 9 want in 16^4 werd hij van eene blocdbraking aangetast, die hem den 18 September deszelven jaars in het graf ftortte. Zijn dood werd door de voornaamfte dichters zijne tijdgenootcn in deftige lijkzangen be- treurd ; en reeds in het volgende jaar gaf zijn vader zijne bijeen verzamelde gedichten in het licht, die in 1705 door een* tweeden druk gevolgd werden; in 1714 verfcheen een andere druk onder het op- zigt van d. van hoogstraten , voor welken des dichters welgelljkend afbeeldfel door p. van gunst, naar de fchilderij van l. bakhuizen , is geplaatst.

Meer

(1) Wagutaai, Amft. fol. III St. Llz. as?.

A N T. 6f

Meermalen zijn de gedichten van Antonïde* door bevoegde kunst re gters in openbaren gefchrifte beoordeeld geworden; fommigen hebben dezelven hemelhoog verheven 9 en van detzelver gebreken of gezwegen, of dezelven als ftoute en krachtige beel- den eii uitdrukkingen doen voorkomen, en onge- wone hoogdravendheid geacht, hetgeen de latere naauwziftende , befchavende en eentoonig zoetvloei- jende dichtöefenaars winderigheid en gezwollenheid hebben gelieven te noemen. Wij ftemmen toe dat zijne diehtftukken daarvan zeker niet zijn vrij te pleiten, doch % men moet in aanmerking nemen in welk tijdperk hij bloeide, het fchitterendfte voor Neérlands krijgsroem ter zee , 'a dichters jeugd en oorfpronglijk welig vernuft, tot bedwelming toe bewierookt door de lofdichten der beroemdfte dich- ters van zijn* tijd, en men zal zich verwonderen, over de zedigheid, waarmede hij zich bij o. brandt yerontfchuldigde , die hem het uitgeven zijner ge- dichten aanraadde; heeft, zegt hij,

Heeft Scatfger niet Flakkus lier,

Zoo goddejyk van. klank en zwier, Befcholdigc van vervajfchte fnaren 7

En wort niet Nazoos eedle geeft -Gebrantmerkt, als of ze onervaren,

Te los en welig was ge weeft? Wie zoekt zich dan in *t licht te geven, Wórd dit die helden aangewreven?

Dies duik ik veiligst onder 't loof, In brnine fchadnw neergedoken»

£ a Daer

68 A N T.

Dier 'e fchemerlicbt my lieflijk (loof. En myne dichcluft , onbefproken ,

My zelfs verftrekke een (lil vermaek,

Als dat de middagzon my blaek' Een roofte , als die , in 't licht gedegen ,

Mijn oog zie fcheemren door dien gloet, En ik met Faëton verlegen ,

Te fpa beklaeg mijn* trotfen moet. Hy heeft geen boogen val te vreezen, Die by zich zelf vernoegt kan wezen (i).

Wij aarzelen niet om antonides onder de eerste dichters te plaatfen , waarop ons vaderland roem draagt, en hij ftaat bij ons, met al zijne gebreken, op oneindig hooger' prijs dan vele nette, zoetvloei- jende , en alle taalregelen zorgvuldig in acht nemende verzenmakers uit de laatfte helft der vorige eeuw, bij wie de kracht van uitdrukking , de ftoute oorfprong- Iijke beelden , de juiste en welaangebragte gelijkenis- fen en ftevigheid van veriificatie, die wij bij anto- nides roemen en bewonderen, ver te zoeken zijn, en die dit alles op een' beflisfenden kunstregterlijken toon, zoo wel in openbaren druk als in genoot- fchappelijke voorlezingen, ftout weg voor valsch. vernuft, kwaden fmaak , bombast en wildzang verklaren. Ver van ons deze onregtvaardigheid ! Wij maken het ons ten pligt aan te toonen, dat, zoo het alles geen goud is wat hier bliokt, het echte goud daarom niet verworpen moet worden,

dewijl

(i) J. amfo.mdes Gedichten , Il Deel, Uz. aot.

A N T. 69

dewijl het minder of ook wel in het geheel niet- blinkt; en dit oordcelen wij best te kunnen doen, wanneer wij Hechts die dicheftukken doorloopcn, die hij bij zijn leven heeft uitgegeven. Met uit- zondering van zijn' eersteling , bet treurfpel Trazil, achten wij juist zijne Bellone aan bantj De Teems in brant , den Oor/pronk van *s LanU ongevallen 9 en vooral zijn' Tftroom , die allen bij zijn leven inv het licht kwamen, als zijne beste voortbrengfelen, die hem zulk eene algemeene toejuiching verwierven tls hoogstraten getuigt CO 9 en waaruit wij met dit oogmerk eenige proeven zullen mededeelen.

Wij beginnen dan met zijn* Tftroom , het uitge- breidfte en ongetwijfeld het beste zijner dichtftukken. Hetzelve is niet alleen door den Heer de vries (a) zeer geprezen , en opzettelijk door j. macquet (cherpzinnig beoordeeld (3), maar ook zelfs door een' Engelscfaman op zijne waarde gefchat (4), die het een zeer edel dichtftuk noemt.

Wij zullen ons niet angstvallig verpijnen, om te onderzoeken of dit dichtftuk onder de heldendich- ten

(l) D. VAN HOOGSTRATEN» LCVCI1 TOÜ ANTOHIDF.S, VOOF diens

gedichten geplaatst, (O Gcfch. der Nederd. Dichtk. I Deel , blz. «73-

(3) Proeven van Dichtkundige Letteroef. II Deel, blz. 149.

(4) VAit dss ooes was a poet of a rich and fnbline genius» His poem on the Y, a f rrall river, tbat floods into Amfterdam, and fills the channels of that great city , is a very noble piece.

7ht Pftfent Stmti HêlU*dy paf. s$5«

E 3

7* A' N Ti

ten behoore of niet ; hieraan is luttel gelegen* Genoeg is het dat hetzelve , ondanks de gebreken # die het met tasso's Jeruzalem verlost 9 miltons Verloren Paradijs en camoens Luftadc gemeen heeft, ook wegens deszelfs menigvuldige fchoon* heden, door ware kenners in gelijken rang met dezen geplaatst, en voor de vergetelheid bewaard wordt. Het is ook geenszins ons oogmerk om het plan en de uitvoering van dit dichtftuk te ontleden , of des- jselfs bijzondere deelen aan eene ftrenge cridek te onderwerpen, fchoon wij bij het op den voorgrond ftellen der fchoonheden nogtans de gebreken geens- zins onopgemerkt zullen voorbijgaan* . „Het eerste boek, in zijnen aanleg eene eenvoud „dige befchrijving van den IJkant te Amfterdam, die bij zoo vele andere dichters eene dorre en „koude befchrijving zoude opgeleverd hebben, is „hier eene verrukkelijke en ftoute fchildering van „de levendigfte en geestigfte werkingen (4)*" De befchrijving, ook zelfs van de gewoonfte voorwer- pen, die de dichter op zijne veronderftelde wande- ling ontmoet, is ftout en krachtig} bij voorbeeld (ïeze

BESCHRIJVING VAN DEN HOUTTUIN.

Na ftaet een lange ftreek, in 't midden ingeboogea, Gelijk de halve macu zich op doet voor onze oogen, Ten Ooften op te flacn , de lange Houttuin in ; Die hout in gout verkeert , een koftelijk gewin !

d'Oli'mp

Cl) J- »b vans» Gefcb. der Ktderd, Dlcktk. IDccl ,012.273.

A N f; 71

fOtimp mach snee zijn kruin voortaen 't gellfrn te tergen 1 Wy fteigren naer de lucht met vuure en greene bergen , AU of men "c Noortfche wout , berooft van telg en blad» Tot eene houtmijt bier by een géftapelt bad. Mier leer niet al re trots op uwe grootbeit pronken » Een gloet kan a! *t gevaerte td eene zee van vonken Aftreien, dat het ftuive in d'oogen van de zon (1).

1 Of die van

DB NIEUWS V1SCBMARKT*

Nn volgt de Vifchmarkt , die zicb fpiegelt in het Yt En febaft ons overvloei van waterlekkerny. De blanke Baerzen, in *t gezicht der Stad gevangen» De bruine en fwaere Bot , des vremdelings verlangen , Biet Gelcekarpers, en den Braeflem, geel van kok, De kortelij ke Griet» de fiere watertank, Om wie Domitiaen, in wulpfcbek nitgelaeten9 De breede vierfchaer fpande , en daegde uk alle Staete» Den Raed by een , om van dat dertele banket Te vonnisfen9 zoo breet, als was *t voor rfjk en wet; De Snoek, een Vy ver wol f, de Zeelten* Barm, en Vooren» Van menig , als het puik der VifTcken , nltgekooren» Hier zwemt van allen kant een firoom van villen aent Die in het groeizaem veen van YY te weide gaen» Die «TYflel (tiert , en die de Waterlandfche vlieten Uit ruime Kieren hier op onze banken gieten: Maer treêo wy her wa erts aen , daer deelt de milde zee» In hun fcizoen een fchat van vifchgerechten mee;

Be

<l) De Tftroom, 1 Boek, bis. $.

E4

7* A N T.

De Heilbot , blank van vifch , de Rochen , Pliet en Tongen 1 En vecce Zalm9 die, in bec braifcbend nat befprongen , Daer zich de ftroomkruik van de Maes in zee ontlaet, Noch bloedende op de fnee , hier duizenden verzaet. Maer wie onthout zich in de May van watertanden? Wanneer de Schelvifch , in het oog dep WQkerftranden , En al de Duinftreek langs van Zantvoort , tot de kult Van Egmont, of in 't diep verraft, 'hier naer uw luft Wort fpringendt aengevoert, en , krimpende onder *t fnyden, TJ nodigt vroeg een eind te maken van zyn tyden. Maer als de Winter met zyn* zeiflen loof en kruit Heeft afgemaeit , en (leekt het hooft al brullende uit Zijn fneeufpelonken op, en tergt de Noordfche Beeren, Toe zy Apollo zelf verbaefc te rug zien keeren, Op *t dreigen van hun klaeu , en *t zonnep^ert gevlugt Uit verder kim alleen begroeten onze lucht, Dan zal de Kabel jan, een watervorft gebooren, Met lieflijk voedzel wéér uw oog en mont bekooren, ' En leeren , als hy wort in mooten afgedeelt , En d'afgefnede moot in putten krimpt en fpeelt, Dat elke holte u tot een* beker moet verftrekken , Om onder zoo veel wijn zyn lichaem te bedekken, Als hem weieer een plas van zeenat heeft bevloeit (i).

De dichter aan de woning van den admiraal de ruiter komende, roept met geestvervoering:

Bedrieg ik my ? of klimt het water aan die ftreek Ten boorden hooger op, en bruift terwyl ik fpreek Met open keel vooruit, en lekt de.hooge randen Met zijne zachte tong? Zoo juichten allé firanden,

De

Ci) De Yftroom, I Boek, bl*. 4,

A N T. 73

De grtfze Tiberijn fok 't hooft ten liezen uit Met vreugde, toen Auguft, rijk van Egiptfchen buit, Zyn' vloet quam opgezeilt met zegenrijke vlooten; De Krokodil des Nijls, in ketenen gefloten, En dolle Anubis, heefcb van blaffen en gehuil, Naefleepte op *c Kapitool by zyn* befchuimden muil , En touwt den ruigen rug des Nijlftrooms met zyn zweepen, Tot hy zijn* mont bedekt,van fchaamte aan 't hert beknepen, Om eeuwig in het zant te fcbuilen met ztyn hooft. De naam van Ruiter, die Auguftus zeeroem dooft, En fcheller zal op zee als Tritons hooren brommen 9 ~ Slaet met eerbiedigheid de watergodendommen ; Die buigen driemael 't hooft , en dry ven *t zeenat aan , * En wenfehen , dat hem noit de zeekrans moet ontftaen (i)«

Welke

<i) De Yftroom, I Boek, bis. 14. Allergelukkigst heeft men deze fchoone plaats in Franfche verzen overgebragt. *Wjj kun* nen niet nalaten deze vertaling hier mede te deelen:

Me tromperais-je ? au nom de ce fameux héros

Le fleuve, en bouillonnant , enfle *es \astea eaux;

Au pied de aon palais je le vois qui s'avance ,

11 en baise les bords plein de reconnaissance.

Tel le Tibre au tref ui s, par sa joyé entrainë9

Sortit des eaux, ie front de jou es enviromé,

Quand chargé de lauriera le magnanime Octave

Par le chemin sacré menait PEgypte esclave,

Et charmant les regards de son peuple surpris ,

Aux pieds de Jupiter attacbait Anubis.

Bui ter, ton uom plus grand que legrand nom o'Augastf j

Arracbe aux dieux des eaux le respect le plus jusle;

Pour ta sage teleur plein de zêle et d'amour

Je les vois s'incliner trois foia vers ton séjour;

Proeven van Dichtk. Letteroef, II Deel, Mz. cói.

Es

W A N T.

Welke heerlijke teelden, welk een9 rijkdom vut gedachten, welk eene edelheid van uitdrukking, welk 'eene ftoutheid van verbeelding moeten wij bewonderen in zijn dichterlijk tafereel van

*ET BOUWEN DIR SCHEPEN*

Men leert de wijsheit van Natuur hier over 't hooft* Het aerdrijk wórd van bofch en wildernis berooft , De boom ontwortelt en ontheiftert van z\f n *looten y Om die in 't water , en onvrucbtbaer ftrant te pooten. Wy leeren de Meermin hier zonder voeten gaen , En glljen op den rug door wilden Oceaen, Het Zeepaen binden wy den breidel aen van achter: De wint verftrekt de zweep, die *tfnellerjaegt of zachter* Wie rwijffelt dat Dedael, het Kreetfcbe ftrant ontvlocht, Op wafle pennen vont een beirbaen door de lucht? De Kreten* seker, «fln 't niet al gewent te liegen, Nn Noordfche boomen zelf door 't water henevliegen.

Hier ttaet een nieuwe kiel aen 't groeien, en bykana Tot aen des hemels tin gebonwt met trans op trans , Dier bonte ribben , uit den kiel geteelt , van buiten , En binnen wel verzorgt , een' hollen buik befluiten. Zoo vindt d'oncleder , die , op 't fnyfpoor van Vezael En Veiling, leeft in doó geraemten, altemael De ribben rechts en flinks , gewulft als halve ronden 0 Aen eene rnggraet en haer wervels vaft gebonden En in gel tj ft, met fpier en peezen hecht verknocht, En eerft na tpkitig jaer te recht fn ftant gebracht. De Boukunft klimt almeê by trappen op in *t bonwen* Zy kerft , en klutft , en kromt , woelt met bepekte touwen,

Splift

flpllft ankerfcabelf ; hecht met yrrt bomen' vaft » En tiet verbaeft hoe crteg het bobgevaerte tvaft , Dit ia een' oogeobiik hec krijgsgevaer zou breeteea, Quim wéér de dolle Mars de bloetklaroen te fteekeo, Te Mtfen üraot op ftrant, en vloot op vlooteaaen(i),

' Met weerzin moeten wij verfcheideh prachtige lefchrijvingen overflaan, als van het West-Indiesch Huis, het Zee-Magazijn , de Scheepstimmerwerf, en andere voorwerpen, om dat ons bedek de mede*, deeling bier niet toelaat, Eene bij uitflek fraaije en gelukkig aangebragte epifode vinde evenwel hier eene plaats; het is de

VERSCHIJNING VAN DEN GZZST VAN ATABALIBA.

Men zegt dat Schippers hier by naeren nacht den geeft Van Acabaliba , angfivallig en bevreeft , Op 't onbewoonde ftrant rinkinken zien en fpooken Mee een bebloede toorts: de zwarte haeren rooken Van *t bloedig zweet , dat van de doodfche wangen droomt* Hybromt,maer fmoort zQn vloek in' tharte,als nogbefchrooöt Na zijn rampzalig eind, voor troowloosheit en laegen. Men hoorde hem in *t eind vervoert van gramfchap klaegen 9 Met zulk een hol gedruifch, dat al den oever vult, Gelyk een bofcbleeuwin in wilderniffen brult r Wanneerze dol van wraek den roover na wil jaegen, Die baer verraederlijk de jongen beeft ontdraegen En *t weerloos neft gefchaekt. ó,4 Sprak hy, die met my De flagen hebt gevoelt der Spaenfche tieranny I

•c Ver-

(i) De Yftroom , n Boek , blz. a$*

J6 A N T.

*r Verveel o niet mijn nmp en ongeval' te hooren.

Zoo draede nieuwe vloot quam door onze engten booten En linde In l'anama, (och wit zy noit getint) 1 Of bad ikze In het eerft gerei In lichten branc ) Liep ftnx een hofgerucht: op drijvende paleizen, Qnam een gebiert gedacht nlt d'andte werreli reizen, Niet zwin , maar \ lengezicht zoo wit all krijt geverft. Een koude fchrik rijt door mijn leden, 't hooft bederft. Een deerlik voorfpook I *k voel nujn* zetet driemael krieken* Een bange en diepe zacht rolt driemael door de daken Van 't hof, en hadme toen mijn nootlot niet vemen , 'tPalel» van Magokappe en Kmko zou noch (tien (i). *k Had bf>n op ftnnd geflight , vermant de zwakke vloot» Ei *t goddelooze bloet al Juichende vergooien. Noch treénze toe , en zien met arendioogen om Nier gout , hun hoogde goet en eenlg heiligdom. Zy Dokken 't vraetlg in afi hongerige neven , En hingen op het aei. Men zletze alom aan 't draeven. En grijpen, 't Eene fcbip volgt nn op 't ander voort. . Toen kreet bet ganfcbe rijk gednorig bram en moort. "Wie zouze tegenflaen f zy bllzemen en donderen , Ala of om d'ifgront zelf beltonnen quim vin onderen t En aerde en hemel , van hnn dwinglandy vermant , Mee bid gezworen in bon tronlooi vlnekverbant. Vat dolheit voerde n icn , zegt , bloedige tierannen , Zoo verre nit onze lucht en werrelt weggebannen ,

Te

(O fttifl* Diirvo'ilng vin virgilih >

Bi f fmtm d.im , f turnt *•* Ut* fkiifit , Imfmlirii f,rr» ArgtlitMi fmitn Uuhrat t Tr*/*f»« tJhmi Jlirti , Pritmijdt tra «/»• mantrmt,

£n«id, U. Ij.

A N T. 77

Te uilen in ona erf, en 't rijk, daerge n geen' voet Moogc eigenen mee recht, te meften met ons bloet? Dier 't Efmeraltebefch de vrouwen 't baer zag wringen Tot droppen , of het hart te barfte op rotfen (pringen* Terwyl Tuniê noch het albefpieglend oog Der zonnegodhelt fmeekt , dat zy haar wangen droog* 't Giet wel : de wraek is gaande, en wankt baer taeie roede* Ik zie'er duizenden , noch dronken van den bloede » Een bloetvlak meeten , en den afgeweiden grond , In 't vallen , bQten met een half bedorven mond : Den broeder van zQn bloet in 't harnas aenge vochten, De IQken tot een prooi van honden en gedrochten , En met nw eigen zwaert , 6 wreede , die verwoei Uw felle klaeuwen verwde in mtyn doorluchtig bloet, HQn droeve fchim gepaeit , die eind. ijk ruft van waeren*

Oe fchippers zfen allengs zijn hevigheit bedaeren , En 't ongerufte fpook fchijnt- vrolijker van tret, Nn 't hoort, hoe moedig Spanje in Neerlaat is verplet v En eindeiyk, vervolgt, verjaegt op alle ftranden, De viag der hoogmoet fcr^kt, en groet de vreelanden* Daer al de mijnen van het koftlijk Potozy, De zilverkuilen van Ciarke, in zulk een ry Van jaercu nooit gefchaekt, de fchatten van Afryke, En al het gout van 't uitgeplondert Ameryke, Niet ftopten aen die bron en fpringvloet van verderf, Dat drie Filippen heeft geftooten uit hun erf (i).

Deze

Ci) De Yfiroon , Il Boek , blz. 40. Ook dit gedeelte is door (1 zelfde btnd als het vorige volgendermate in het Fransen overgezet :

Compagnons autrefois de mes affreus malheurs,

Yous, qui de Ptispagnol sentites les fureurs, Prêlez, prêtez 1'oreille, et de ma destinéa Ecoute* atteniifs 1'histoire inforlunée.

Au»*

ff A N %

Dese vereen zijn. inderdaad zeer krachtig; es * mes zou iet gehele ftak," zegt de Heer van ka mp bw CO» volftrekt als eene navolging van „osman aanmerken, wist men niet dat deze toen „nog geheel onbekend was." m Dat bij zoo veel ware verhevenheid en manne- lijke hoogdravendheid, als wij tot hiertoe hebben aangetroffen» de befchuldiging van gczwollcnhcid

'Ausst-tót que je vis des gens barbus et blancs Approcher de nos bords sur des palais flottans, Mon corur fut pénétré d'une frayeur mor tel Ie} Je frissonne, je sens que mon tróne chancelle9' Au gure trop certain de ma funeste mort.

»' Que n'étais-je en ce temps attentif a mon sortl Cusco serail encox; j*aurais de eet te harpie Monstra horrible en naissant percé 1c flanc impie. lis entrent dans nos inurs, et les yeux enflanimés^ ,lfertoat ils cherchent 1'or dont ils soul affarnés* Tel un vautour, brülant d'une maligne joye Anime sa fureur, suspendu aur sa proye. Cea tyran* «ont suivis par de tyrana nouveau* f Leurs vaisseaux sur leurspas trainent d'autresvaisseautf Qui leur résisterait? La foudre et Ie tonnerre Se liguent avec euz pour les suivre a la guerre. Soumis a leur pouvoir', 1'enfer, la roer, les deux Dans leurs affreus desseins conspiraient avec euz. Tuut mon peuple est en proye auz fureurs du carnage*' Parlea , bourreaux , pariez ; par quelJe infame rage Osiez*yous envakir ce terroir, engraissé Du, sang de mes sujets, a chaque pas verse?

* Je respire; du ciel la vengeance s*apprête9 Je vois leur propre foudre édater sur leur tète.' lis pan den t leur san? , de mon sang enivrés,

i Pur les mains 1'un de ra utre ils tomben! décbirés.' Eux-mêmes, pour mon ombre agréables victimes, Par des crimes nouveaux ils punissent leurs crimes»*

Pi o even van Dlcfctk. Letteroef. n Deel, blz. *6u <0 Vtrh. van tktlsjls tweede genootfehap, 2VSt.blz.300.

tn winderigheid toch niet geheel ongegrond is, moeten wij en zal elk met ons erkennen, na de lezing der volgende vrij winderige , ja zelfs onftui- mige befchrijving van een' orkaan bij de Kaap da Goede fioop,

Die, als een breede tong, weérzijts in zee gelegen , Om aemtoeht hijgt, en roept Neptuin om ftorm en regen; Die meenigmael , vermoeit vin 9c bidden en gekrfjt , Met bei zfln handen 't nat der zee ten hemel fmljt ; Dat voert een wint, matroos uitdroegen, op zjjn veder: 't Stort door ztfn zwaerte in *• eind gelijk ten donder neder 9 Knarft rotfen en gebergte in flarden , torft de kiel Aen *tblint geftarnte, en druktzeofzeindenafgrontviek Der wolken fpongïe febijnt met een* greep uitgewrongen» Op cPeene ftortvlaeg komt voort d'andere aengedrongen* De zwarte nacht voert ftorm op ftorm aen op baer vlerk; Nu fcheort de droom den gront, nu rtyfthy als een kerk* 't Vervaerlijk onweer loeit met weérlicht , blïxem , donder En donderkloot , en roere , al buldrend , 't opperde onder* Een donkre Orkaen rammeit» en (hort met flag op dag* Als of wéér d'acrdkloot in een ruwen baiert lag, Eool rukt brullende de ftormrioolen oopen. Al d'onweérwinden , van vier oorden toegeloopen* Beproeven krain op kruin al zwoegende en verhit, Daer d'elementen , zelfs gefchokt , naeu hun geilt Bewacren. Febus, 't hooft verschuilende in zwart laken En lamfer, hoort zijn as en kopren diflel kraeken Van 't ftormgewelt. De kap des hemels dreunt en beeft* Het pekel zied en fchuimt ; de dolle zeeftorm heeft Het grondzant omgeroert ,het grondloos hof doen beeven Vao Tbetys, klippen van haer wortels afgedreven,

De

A N T.

De hnlken, f o dien noot verfcroit van ree tot ree* Een bondert myi te rog gerukt fa wilde zee (i).

Dm 's dichters jeugd, zijn weelderig vernuft t en de fmaak van zijn' tijd, waarin zelfs dichter» van naam met valsch vernuft fchitterden , en het ge- zwollen en brommende voor hoogdravend en krach- tig hielden, dit alles pleit zeer tot zijne verfcho- ning : waarom wij hier er ook niet verder op zul* len hechten, maar liever de fcherpe berisping af- fehrijven, die onze voorvaders, blijkt hier, reeds zoo wel verdienden als wij. Na de koopmanfehap- pen opgeteld te hebben, die Frankrijk ons zendt, vaart hij in dezer voegen uit tegen der Nederlande- ren dwaasheid in het het naarvolgen der Franfche modes :

Met zoo veel nnt voorziet ons Vrankrijk; mier met eet* Van zQn lichtvaerdigbeit en wifpeltuurigbeên , Die, onze eenvoudlgbeit verbalerende, zeden En draghten indringt, by onze ouders niet geleden: By wien een. man in 't veld by 't klinken der trompet Wicrt uitgekooren , geen hof jonker in 't fa let. Men* kende geen pluimaedje , als op den kam der helmen. Geen deegens , als tot fcraf van moordenaers en fchelmen. Hvt (trekt het bei tot pracht, die 't jonkerdom verfraeit, Zoo dra 't de weérhaen maer in vt hof van Vrankrijk kraeitf a)*

Die

(O De Yftroom, II Boek, blz. 44.

(a) In onzen tj)d krsaifin de wi*rhê»sn niet , maar wijzen flechts flilzwjjgend de windftreek aan.

A N T, Sr

Die leert (i) ons na bet hooft en beide cToogen duiken In 't masker en de pracht van krullende parruiken, Ons hser te fcheeren , om fieraet met geit betaelt f En licht een* dooden romp van 't fchandig rad onthaelt. Zoo drae de morgenzon haer roden heeft geflagen In 't gloeiende gareel , en van den gouden wagen De werrelt toelacht met een vroltyk aengezichc , Gewennen we ons , verwtyfde , als was 't onze eer en plicht » Tevraegen, welk een wet ons Vrankr\jk heeft gegeven. Wat kleedinge ons belaft* Waer toe vervalt ons leven I Zorgvuldige Natuur , gy had ons door uw hand Geen reedelijk begrijp genoeg in 't hert geplant Om 't ïyf te hoeden voor de lucht en haere (tonnen, 't En waer men 't laeken fheede in allerhande vormen , En elk een Proteus fcheen in draghten nae 't geval , Of eene kameloen in kleuren zonder tal (a>

Men

(i) Die zelfde knagende weerhaan namelijk; nu, déze rari- teit bad wel verdiend in bet nationaal mnfenm geplaatst te worden I

(a) De Yftroom , II Boek , blz. 66* Dtze inderdaad fraaie en krachtige verzen luiden, in het Franich overgebragt, aldns:

Avec ces biens réels, sources de nos ddlicea. La France dans nos port* décharge aussi ses Yices, Et, fouillant de nos moeurs 1'aimable purcté# Introduit des faux airs la puérih'té, Ce col te extravagant des modes fanatlques, Idoles sans autels chez nos ayeux rustiques, Un combattant poudreux obtenait lcurs faveurs j Kon un fade Adonis, qui triomphe des coeurs. Les plumes seulement sur leur casque flot tantes Frappaient des ennemis les troupes chanceJIanles* lis ne portaient Ie fer que pour venger les loix, Ou bien pour secouer Je joug irop dur des rois.

8t A N T.

» Men weet dat er voor ontdekking van Ame- rika flechts eene foort van fandelhout bekend was, namelijk het witte of bleekgeele ; naderband heeft men in de Oost -Indien en in Zuid •Amerika ook het roode ontdekt, en deze bijzonderheid heeft den dichter aanleiding gegeven tot eene bij uitftek gees- tige en geheel nieuwe vinding ; hij levert hier eene uitmuntende

POêTSSCS- NATUURLIJKE HISTORIE VAN UET

SANDELHOUT.

JVaeloutheid zag door al d'Ooftïndiacnfche rijken De $apdeli van gedacht en verf elkaêr gelijken % En een citroene kleur verdeelt in al hun bout. Jk&acr zedert gierigheit zich heeft op zee betrout, En 't (lome Portugnel, ter werrelt uitgetrokken, .Heel Indien vermat in. zijne keel te dokken ,

En

A présent, dès qu'en France un caprice en deelde 9 Ces ornómeus eu paix pafent Ie plus timide. Pourquoi, laches mortels 9 aux oidres de Paris Assujettisont-nous dos airs et tios habits? Jusqu'a quand, de ia mode esclavcs volontaires, Ahx vices étrangers seroris-nous tiibutairea? Sous den cheveux trompeurs, avec art hcVissés, La nature en gémit, nos fronts sont afiaissës. Selon que de la cour ia girouette ordonne, L'cflemii.'ë Bat ave et parlc et se fcconne; Qu'importe qu'ori négligé, ennemi du bon sensj De garaotir son corps des injures du temps* Pouivu que des ciseaux i'é toffe rnaltraitée Ch'ange röomme a la mode en bizarre Protée, Et que de cent coulcurs Pinconstante union l/uu et re qui conct.it lasse un cainéJéon.

Pioevcn van Dichtk. Lettcrocf. II Deel, blz. itfs*

A N T. 83

En dreef zijn hengften in een 2ee van bloed te wed, Dat zelf Aaroer, wanneer zy 's morgens uit het bed Van Tbyron , haer' geniael , verrees aen d'Oofterkimmen , Haer vierige oogen zach mee roode (Iraelen glimmen Door eene wolk van bloet , gedroopen in der nachc Door *c dak van 't flaepfalet , cerwijlze 't minft verwacht. Sints heeft ook dit geboomte, afyrijflelijk verflaegen, Van baere onmenfchlijkheit de teikenen gedraegen. Een deel beftorf van fchrik , en zweemde nae de door. Een deel klom 't bloed om hoog van gramfchap,of wierd root Van fchaemte, en heeft 9 uit een erbarmelijk mödoogen, De bloedrivieren door zfln wortels ingezoogen , Dat nn d' Euro per noch met ruime handen plengt , Tot mortel rafpt, en in z$Jn roode verwen mengt (1).

Regt levendig , krachtig en waar is de volgende

BESCHRIJVING VAN DEN WALV1SCHVANGST.

De Groenlandsvaerder tart, op faemgekleefde boomen , In baere zee 't gewelt van itormen en van flroomen , Ysbergen , rotfen en gedrochten , een gevaert Dat vlooten 'tlichaem kneu ft en morzelt met zijn' fliert, Noch kan by 'taitemael verd uuren, en gebrooken Door ys en ineeu, in 't oog 'der hongerige fpooken, De waterm on fiers in hun eigen rijk en ftrand Met fpooren noopen , en hun leiden nier zijn hand. De walvifch woelt vergeefs met bulderen en wenden, Als hem de zeeharpoen gcftraelt is in de lenden : Hy blaeft vergeefs door twee fonteinen nae de lucht, En verft het pekel met fcharlaeken waer hy vlucht.

Zoo

(1) De Yftroora , II Boek , Hz. 49.

F 2

84 A N T.

Zoo wijkt een hart, te fpie bekommert voor zijn leven, Den dood e iy ken pijl hem door den rug gedreven. Geen fcbuilplaets noch fpelonk verlofc hem van dat wee* Hy fc brij ft zijn vlncht mee bloet9en draegt zQn'vijant meé(i)9 Dac monfter , *c geen een klip kon fchy nen voor de vlooten , Valt eindlijk meé in 't net , en wort gekapt aen mooten » Van zijn baleinen voort ontleed, en al zijn traen En fmout in tonnen en karteelen afgelaen (2).

«

Wij zullen van dit tweede boek afftappen met de befchouwing van een f tont en fikse h naar vir- giliüs (3) gepenfeeld tafereel der

UITBARSTING VAN DBN BERG HEK LA.

De felle Hekla , van een teering aengerant ,

Spuwt haer verzengde long en brandend ingewand

By

(i) Deze gelijkenis ti uit virgilius ontleend, en hier zelft fraayer uitgedrukt dan by dezen ; men oordecle 1

1 Qualh cenjectd cery* fagittê ,

Qjsam precml i at au tam nemers iater Crefia fixit

Paster agent telt*, liquitqae yëlstih ferrtsm

Ni/ei**; lila fuga filvat faltmtque persgrst

Dictëtis : haeret later i letalit •rund:

JEneid IV. 69.

(ft) De Yftroom 9 II Boek , blz. 58*

(3) Sed hêrri fiets jmxts tem at Jet na rniuts , Interdnmane stram premmpit ad aethera nnbem% T*rbin$ fumantem picee9 et csndente fa f i/ia f Jttêltitqmê glebet flsmmsrnm , tt fders lambit s Interdam fcpnlet avuifaqae vitara mêutit Er i git emctant9 lisnefsetsaue Jsxs fnb sa ras Cum gemitst ghmerat , /andofae txaefimat /•#•

AneicU III. 57«.

A N T. S5

By groot e brokken uit , die bulderen en draeven , Als of de Hemel ftorte uic zijn gewricht en naven. De vlam der binnekoorts, die haer allengs vrijbuit, Bsrft menigmaal ten keele en monde al loeiende uit* Heel Yslant beeft, wanneer dat groot gevaerte aen 't kraeken, Een blaeuwe zee van vier en zwavel fchijnt te braeken, En wentelt uit zijn keel en fchoorfteen met een zucht Verbrande fceenen, aerde en aflcben naer de lucht, En roltze al gloeiend , roet den blaesbalg van z\)n aeffem , Door d'oopen lucht,bezwalkt van zwarten rook en waefTem ; Waer in zy flikkeren als darren met hnnn* gloed , Tot datze ai fiüende neérplompen in den vloed (i).

Het meest dichterlijk, en met fchoonheden van den eersten rang rijk geftoffeerd, is het derde boek, hetwelk eene uitvoerige en uitmuntend fraai uitgewerkte epifode behelst, namelijk de gouden bruiloft van thetis en peleus, op welke de voor- naamfte ftroomgoden , en gevolglijk ook de Ygod , genoodigd waren. De vinding is inderdaad vernuf- tig en gelukkig* Ook de wijze , waarop de dichter, zonder de waarschijnlijkheid te beledigen, getuige van deze feestviering wordt, heeft niets terugfto- tends; want toen de dichter

—— op zijne onbedachte beé , Wiert over bals en hooft gedompelt in de zee 9

werd hij, even als phacton (2),

- met

(1) De Yftroom , II Boek , blz 58. («) Metamorph. II. 122.

Fj

tt A N T.

met een lieflijk fap het voorhooft overftreeken , Om onder *t water zelf te konnen tien en fpreeken ,

en

- daelde zachtlQk door de grondelooze kolk , Van Tritons onderfceunt en zeegroen watervolk.

In bet einde kwam hem

_. _ een ftroomheront van onder groeten.

Ify droeg z;Jn konings merk en groene ftroomlivrei (r);

namelijk dat van den god des Yftrooms. Ver- volgens zag hij

__ in *t verfchï'et nae hem een* langen rei

Van Yprincefljn , elk gevolgt van kamerveren , Die yverig Mevrou opheemlen en verderen (3).

Deze Mevrouw was De Zuiderzeeprincei met zijne trou vereert (3).

De ftroomheraut doet vervolgens eene optelling der namen , afkomst en minnarijen van deze Ynyra- phen, op het voorbeeld van homerus en vircilius, die eene optelling doen van de namen der Griek- fche helden, en ovidius van de namen der honden yan acieon en der nymphen van diana. De na*

men

Cl) Te Yftroom , III Boek f blz 6>. (z) Ibid, blz. f o. (3) Ibid, hlz. 76.

A N T. «7

uren van xRt YgoSirmentTmmer zijn nogtans £eenfe qdele klanken , raaar "hebben eenc vernuftige betee* kenis CO* Hierop geeft de dichter de volgende

BESCHRIJVING VAN HET HOF DEI YiTROOMGODS.

Het Hof des Yftrooms fchijnt uit louter rots^eklookenf Zoo hecht is 't buitenaen van marmer en albafi, (Gevifcht uit fchepen, door een1 fiorm op zeeverraft, En tot een hofgebou en voorraet weggefloten.) Met mofch aen een gekleeft , in 't warer opgefchoten. De paerlemoederfchtlp en 't eedele gefceent Schijnt hier geregen* , en de kon ft met pracht vereent» En twijffelt iemant noch uit onkunde aen busfpreekent Hoe , zou't een ftroom aen fchat en hcerltykheit ontbreeken* Die al den rijkdom van de werrelt noch vertiert I Beneem den Moor dan 't gout , den Ru (Ten 't wilt gediert» De hooge hofpoort wort geópendt midierwylen , En knarft met yzren monde op zijn metale ft ijlen, Gezien al 't zeebof te vcrduuren , ongcfchokt , Indien een zwarte bui van oorlog, die vaft wrokt, Zijn* wafdom had, om met een fpring vloed aen te breeken., En eene vlam van nijt in 't Godendom t'ontfteken , Terwijl de voogd van 't Y noch hand noch vinger roert. Maar uit zijn' wapenburg hun aertsgewelt beloert. Men mompelde, en het is van hooger band gekoomen, Hoe d'Ygod vreeflijk wiert benijt van vele ftroomen, Wien 't hert verdikte van venijn en groene gal, Vergeefs voorfpellende in hun droomen zijnen val.

(i) Opheldering van het Ygodinnentimmer van j. jitroMDxs

TAN DKB GOM, door M. NIBUWCMiUlZKN. WCfkea V8D htt

ATnft. Dicht- en Lettcroef. Gcnootfch. II Deel, bU. asu

F4

A N T.

De bon van 't hof Is zelfs niet zonder fchamper wrokken,

(Duf luk de Waterfaem) zoo heerelQk voltrokken*

Mits d'ingang zich vertoont, en d'eerfte galery

In 't opgaen van de poort, praelt aen de rechterzy

De koninklijke troon 9 op trappen hoog geheven ,

Getooit met beelden , door een net penfoen gedreven ,

En overrijk verGert met goud en waterfchat.*

GeheimenifTen van geen fterflijk brein bevat.

En met 'een9 zwarten nacht en fchadnwen bewonden,

Op Glaukus raed gefchikc, dieze eerft heeft uitgevonden,

Of uit Egfpten (eer hy *t fterflflk kleet verliet

En wiert een Zeegod , rflk en maghtig van gebiet.)

Ontleent, en uit den mond van Hennes onderwezen.

Op vijftig pyiers ftaet het zaelgewelf gerezen,

Gehouwen uit arduin en helder bergkriftal:

Veel minder om het dak te {tutten in ztyn* val ,

Als om de majefteit een grooter glans te geven ;

lVJet root en wit korael, eerfk in de lucht ge(teven*

Geflepcn , gepoiyft , en fiereiyk gedraeit ,

En ronde paerlen en geüeenten r{jk bezaeiu

Men ziet *er afgemaelt in fenixfchilderijen ,

De zèebifcoriën van oude en nieuwe tijen :

Hoe deerlijk Scylle vlucht, en ommeziet naer 't fcraht,

Om cTeechenis (i) van zeegedroghten aangerant,

Met opgefparden muil noch fcbjjnende te blaffen,

Om dus baer preutsheit en verwaenden moet te ftraffen*

Zy ftaet , gelijk een hart , dat , uit den aém gevlught ,

In eenen waterftroom zich ncérftort met een* zucht,

Een doodftnip voelt, terwijl het, overlaén van wonden,

Omringt wort van een* troep afgrijflelijke honden :

Het voelt zjjn* loop gedut, zijn krachten afgeftreén.

En fchijpt alree van fchrik herfchapen in een' (teen*

Men

CO Kiuaan: Eechenisfe, /*{•#«, de onderbuik, llesch.

A N T. 8*

Men ziet de Spienfcfae vloot aen <Tandre zy befbeeden Vin God Neptoin , gefchokt , gewrongen uit haer leedea, De Kneken door den ftorm geplondert van hun want 9 Gevterten hooger als een kitytberg aen het (brand* Hier drijft 'er een , berooft van braemzeil en zijn blinden , Gins worden rae en mars gefchenrt van felle winden , De fokken nic bec HJk gerokt, de maft aen twee» En bak* en fchoverzeil met kracht geplompt in zee. Al 't hof is rijk voorzien van koninklijke zaelen En hofvertrekken , die met koftüjkheden praelen , Een koning waert f die , nit een rflk van kleen beflagh , ATtwerrelts koften heeft befchadowt met zynvlagh(i).

Eindelijk geleidt de ftroomheraut den dichter op eene fchulpkaros,

gevoert van fnelle zee-dolfijnen ,

Die hy met zQn gezang den weg wees door den droom. Die ftrekte 't koeti gefpan voorhaifter, zweep en toom (a),

naar bet paleis van den zeegod, alwaar de gouden bruiloft van thetis en peleus zou gehouden wor- den, en de dichter,

van de brnlloftdifch gefcheiden met gordijnen,

alles zien kon wat er omging. Onderweg zeide zijn leidsman , dat de dichter welligt

geen

CO De Yftroom, I Boek, blx. 71. (a) Ibid, blz. 73-

FS

A N T.

geen Brnfloftvretigd meer feilen twflt 2011 bftoren: Hoe *t nart der vorften barnde In een gecy van haet ; Maer dat zijn Koning niet bezweek voor nijt noch fiaaet, Hy kende zijn geztgh , en zijne boncgenooien : Zy zouden vruchteloos de hoorena op hem dooien.

De vlugtige befchrijving , die de dichter vervol- gens geeft van het zeepaleis van oceanus, is te eenemaal verongelukt , en gezwollen wartaal, die geen volledigen zin oplevert. Hetzelve komt

opdaegen voor onze oogen,

Met hooge pijlers en gehouwe marmer boogen :

Alfamen een gevaert, gcljjk van Tyfons rot

En zijne renzen tot een eeuwig waterflot,

Dat» rijzende nit de vloén met twee verheven kruinen,

Van ganfche rotfen en gefcheurde marmerduinen ,

Alle eenwen tart en fchijnt den tijt ten trots geftiebe (i).

Typhon en zijne reuzen, weet men uit de my- thologie, ftapelden bergen op elkander, om den hemel te beftormen , even zoo fchijnt dit waterflot van ganfche rotfen en gefcheurde marmerduinen, lomp weg op elkander gefmeten en met twee ver- heven kruinen uit de vloeden te rijzen. Dit ge- heele beeld is onedel en louter klinkklank; want wat zijn toch marmerduinen? in de natuur bedaan geene andere dan zandduinen. Behalve dit alles is bet opperhoofd der zeegoden in dit lomp gevaarte,

(1) De Yftroora, II Bock, blz. 74.

A N T. ïi

apl3kvtóTYPHON$rot,Mvtfj wat flechtcr gehuisvest dan de Ygod , die toch in alle geval een god van minderen rang is. Hoe het zij, dit zeepaleis levert een misrelijk locaal op tot het houden van eenc feestviering, waarop de voornaamfte fcroomgoden en andere aanzienlijke peifoonaadjen genood'gd zijn» Uitnemend gelukkig , fraai en geestig is daartegen de vinding van de gouden bruiloft , tot welker fchil- derachtige befchrijving de dichter nu overgaat, na alvorens ovidius, aangaande zijn verflag wegens het huwelijk van thetis en p e leus (i), op eene regt vernuftige wijze gclogenfcraft te hebben. zullen deze fchöone epifode , ondanks hare uitge- breidheid, in haar geheel mcdedeelen:

Vron Thetys walgde lang van Triton haer* gemael, Die,traeg en ftram, vergat het minnelijk onthael Om zulk een fchoonhcit, die den Zeegod zelf deed blaekea In beete vlam , nae haer begeerte te vermaeken : Toen d'ouderdom zoo ver den grijzaerc overwon. Dat al haer vier zijn fneeu niet langer fmelten kon. De droef heit dwong haer uit het hooftpaleis te fcheien, Haer* weduwlijken ftaet en onheil te befchreien. Het luft o nu niet meer, ó Thetys, in uw bron Het hoofc te fpiegelen , uw lokken in de zon Te toien, en een' krans van wier, met zeegewaflen En paerlen gefebakeert » op 't geele haer te paffen , De fchoonfte hoorenrjes te rijgen tot een fnoer, Uw kleet te zoomen met korael en paerlemoer.

En

(i) Mc tam. Lib. XI.

9* A N T.

En door den (luier f van een9 zachten wint bewoogen ; De blanke borden, by geval, aen *s minnaeri oogen \ Ontdekken , en hoe teer de boezem zwoegt en fpeelc, En aen het blaen facryn een' darden luider deelt. Gelijk de lentezon zich toont aen d'aerdfche volken, Wanneerze flikkert door een blaeu tapijt van wolken. Neptnin wert in zjjn ziel medoogende om haer leet, Verdroeg niet langer dat zy das haer leven (leet: Hy noodze wéér ten hove, en zweert met heilige eeden, By Styx en Acheron, Vloekftroomen , die beneden Des werrelts kim gedoemt in eiudeloozen nacht, Den zwarten afgront met moeras en dubble gracht Omfinglen, haer verdriet door zijn gezagh te keeren; En ftemt haer reukloos toe wat beé zy zal begeeren. Wie kan een fchoone vrou iets weigren , als zy fchreit 1 Geen blixem treft met zulk een onweérftandlifkbeit. Zy vat den God op ft woort, en tegen zeegeboden En wetten , eenwig in den raet der watergoden , Als Hemelval en ftaetorakels vadgezet, Ontheiligt d'echt, en eift verandering van bed. Toen had men 9t zeepaleis een Troye zien vertrekken, De goden in dagorde elkandre tegen trekken , En Tbetys een Heleen vertoonen in den vloed, Had Triton niet , te vuig en vadzig van gemoet , Oneedle ruft bemint, zich laerende bekooren, Met vrijer nu den demp te volgen als te vooren, Noft met den nek begroet te worden van zijn vron, Indien hy nevens hem gedoogde een anders trou. 't Verbont is vaft geftelt. De Vorften van de ftroomen Zijn elk de hooftpoort van de hofzael ingekoomen ; Daer Thetys van een* helt, gekooren nae haer9 zin, Den trouring wachte , en hem zou kroonen met haer miif»

De

A N T. 93

De Koning van het Y mocht die geluk verwichten * Hid niet een andre reets verovert ztyn gedachten , En over zQn belofte en min getriomfeert. (De Zoiderzeeprinces wti met ztyn tron vereert , Enfcheen hem Thetys verre infchoonheitt'overwinnen.) Din vu de Maes , dan 't Scheld de vierigfte in *t beminnen, Nn ftreeken zy de vlagh voor Tyber , Po en Rfln. Een* ftaet maer aen hier keur, en hondert willen 't zijn. Zy had op dezen dagh mlflchien noch niet gekooren , En al de Watergoón, ontdek van btfftren tooren, Elkaer te vier en zwaerde nit mfnnenljt ontzegt 9 Had d*Oppervoogt der zee. den twift niet bijgel eghtt En aen het zeegeflacht de tronhoop afgefneeden , Om die gevaerltyke echt aen Pelens te befteeden, Een fterflijk helt , van hem om zijne deugd geacht , Die dan <TonfterfliJkheit met een waa toegedacht , En *t ZeevoogdQ febap tot een Bruidfchat toegeweezen. De breedc waterraed heeft d'ultfpraek hoogh gepreezen, En *t vonnif toegeftemt. Held Peieui wort gelicht Van cFaerde , en zijn natuure ontrukt door krachtig dicht En onbegrijplijk nat, waer meé hy wierd begoten» En heeft een grooter leeft van lichaem aengefchoten , Waer in zijn gemalin , te vreden en gefiert , Noch jaerelijx den dag van zijn herfchepping viert. En, krachtiger van min getroffen nae het trouwen, Nood al het hof, om wéér de gulde feeft te houwen, Tot erfgedachtenis van die doorlnchte ftont Dat zy voor 9t haetHjk floot dit wenfchlijk echtverbond*

Nu was die blijde dagh verjaert , de waterheeren Ten hoov' verfcheenen , om de Bruiloft te vereeren 9 En 't Vloedgodinnendom , getoit en geblanket, Verwachte om nae haer' ftaet te worden eengezet.

Ter*

94 A N T.

Terwijl ne d'Ygezant de namen der Rivieren Verklaerde, hun gezagb, en door wat land zy zwieren 9 De paelen van hun rijk en onderdom en ftaet.

Zie,, fprak hy, die hier priek in *c hagel wk gewaed, Zoo deftig geparruikt met lange en grijze haeren , JBekranft mee matei ief, $n vroolijk oofc en blaeren Van vogtig waterlifch, is d'oude Tybergod (i). Die eer drie werrelden het hooft op z||n gebod Za&b buigen» of hun dwong met triomfante zwaerden, En vefte 't rijxgebied den Adelaerftandaerden Zoo ver de zon het hooft der vlieten overfcraelt. Zijn bron is d'Apennijn, waer uit hy adem haek, En *t aanfchyn heft in 't licht , eu eindlijk met zijn ftroomen Eerbiedig fpoek en fpeelt door 't albeheerfchend Roemen , Daer nu de krijgsbannier en heirbijl wort vertreén, En *t geeftelijk gezach , ootmoedig aengebeén , Van Eiflchoppen gefterkt en purpre Kardinaelen, Blinkt door Europe met een goude (rits van ftraelen.

Die berwsert met een kroon van beukenbladren treet Is d'Arno, die, in 't eind hoovaerdig, wijt en breet, (Als niet gedenkende hoe teer hy wert geboren, Wat fteilten in *t begin zijn golven fchier verfmooren, Daer 't Apenntynfch gebergt bij Fakeroon hem teelt,) En van veel bronnen maghc van water toebedeelt, Die milt hun aderen en borft in hem ontladen, Door't fchoon Florenfen ftroomt,befaemt door heldendaeden

En

O) &9 virgilius is de Ty Vergod eigenaardiger gecostumcerd:

Umie dtms ipf* hei , fit.fi ê Tiberinus ammm§ P opu! es in ter feniêr /> mtt$ll*f frtniêt Vifut. Eam ttnuis gfsutê velsbttt mmictu Catlmfns , $i et int t ümbrofs ttgcb*$ mruni;

JEneid. VIII. 31.

A N T. 95

In *t lot «ter Mfedlces , ra 't weifelend geval # Dn eedlfe Bleien treft, gekaetft gelijk een bal, Natte barndyten fel vervolgt, vernoem, verdreven, Dtn boven *t grimmen van de nijt ten troon geheven ; Wier uit dat ftamhuii nn , onrworfcelt alle wee , Doorluchtig bloeit en hond zijn erfbezit in vree. Zoo nikt hy voort, en deelt de vrnchtbre korenvelden, En bruifebt door Piza heen , vérmaert door letterhelden , En laeft den gront van *t vet Toskaenfche Parades , Tot hy zijn golven ftort den Oceaen ten prijs.

Kent gy dien ftroomgod niet , die zQn gekrolde haeren VerGert beeft met een krans van breede popelblfteren t 'tlsd'Eridaen, geiyk hy wiert genaemt voorheen; Maer federt Faëton, om zQn lichtvaerdigheén Op *t gloeiend zonnefpoor, ten wagen uitgeklonken, Door eenen blixemftrael , is in zyn' ftroom verdronken. En al het zonnendom vernietigt aen zijn* grond. Heeft hy op Febus bêé, te jammerlijk gewont Van rou om 't fnenvelen van zyn beminde looten , Den haeteiijken naem van Eridaen verft oot en ; Die aen den Zonnegod zijn droevig harteleet Gefc&eg erinnerde , en niet toeliet dat het fleet : Nu wort hy Po genaemt, en komt, als d*eer der vlieten, Die dóór Itaeljen met gezwollen aders fchieten Ten toppen van Vezuul affcroomen door het zand. Hy vaert van d'AIpen af, en laeft het dorftfg land , En houd aen 't hemelhoog gebergt' zijn hooft gedooken , Tot dat by , loeiende ten afgront uitgebroken , En allermeeft verfcerkt in 't heetfte zomerweer, Stort. met vijf monden in het Adriatifch meer. Men zegt, en 't wort gefterkt door 't woort der zeegodinoen, Die zijn weifprekentheit en zucht lot konft beminnen.

Dat

A N T-

Dat by pleeg dagen lang ce hooren nier de Her Van Flakkus, als hy acn den kant van zijn rivier De golven luiftren deed naer zijn LatQnfche fnaeren* De darde Chloê vleide, en Lalage, onervaeren In minnekozery , of dankte Melpomeen % Dat zy aen haer* Poëet zoo minnelijk verfcheen , En zong Mecenas lof 9 en hielp ztyn jaerty vieren , Bedekt in *t zangprieel van jonge populieren» Ook zegtme , dat gy , ó doorluchtigfte Aertspoëet Virgijl ! aen ztynen vloed doorgaens uwe uuren fleec* Het water zweeg» om niet uw toonen te verfcroien, En leerde uit uwen mond den ondergang van Troyen , En dreef met min gedruifch zijn1 droom in zee te wed. Om 't oor te ftreelen door den klank van uw trompet. Gy zoekt hem dankbaer wéér die dienden te vergoeden , Als gy hem Koning noemt der Italjaenfche vloeden (i).

Ziet

fl) Quel est ce fleuve* allier? Sa longue chevelure Du peuplier d'Alcide emprunte la parure. Cest 1'iUustre Eridan; tel fut jadis ton nom, Avant ton sort funeste, orgueilleux Phaëton. Mais dès que dans ses caux Jupiter trop sévère Du char brülant du jour jetta ie léméraire, Pour ne pas aggraver Ie de uil d'un père en pleura Dont ce nonx rappellait les trop vives douleurs, 11 prit celui du Pd: des Alpes descendue, Bon oude prisonnière est cacWe a la vue; Mais bienldt, plein de fougue, il délivre ses flots Des gouffres tortneux de leurs vastes cachots* De-Ik roulant son eau dans sa course embellie 9 11 appaise la soif des sillons d* Italië; Et ce fleuve gonf , par cinq bouches enfin Du golfc Adriaiique enfle Ie vaste sein. On dit qu'un jour, surprjs par 1'éloquente audace Ces chants harmonie nx dont 1'amoureux Horace Jadis d'un ton touchant célébrait ses amours, l\avi de set accords, il fuspendit son cours 9

Qüand

A N T< 97

Ziet gy dien halven Moor, den Indus, ia 'tvferflhiet? Die Stroomgod wijkt geen* vloec in grootbeic vingebiet, Wanneer hy , uit bet Weft ten Ooften opgedragen , Een krokodilgefpan voor zijnen gouden wagen Doet fpoeien als een ptyl, en honden beeken groet , Die elk bun waterkruik uitgieten in zijn* vloed» En ziet een lange ry Rivtergodeflen blaeken Van heete minne , mee gefchenken hem genaeken * En al haer waterfchat uititorten ip ztf n bron , Alleen op hoop , of die zijn hart verzachten kon. De klippige Kankaes, ten wolken ingevaeren, Die van 't rijk Aziën in d'Afrikaenfche baren Met zijnen wortel reikt , is min bekent door ftraf Des (i) Vierdiefs, die de klay bootfeerde en leven gaf, Met zijn geftolen vlam de Zon ter duikt ontnomen , AU dat hy voed dien voogd der Indiaenfche ftroomen, Die 'e rijkfte landgeweft met z\jnen naem vereert. Noch lijd de Ganges niet door hem ee zj|)n verbeert.

Gy

Quand Ie cJiaütre exaltait lés charmes de Glycère, Ou peigneit tendiemeot 1'araour et Ie my stère, Invoquait Melpomèoe , ou chantait les vertua Da faincux Mecenas soos des arbres touffus, D*Auguste il rehaussait les exploits et la gloire Oq bien chez Jui priait des amis pour j boire»' Et toi du dien des vers Ie plus cher favori , Tu frëquentas souvent ce rivage fleuri, Virgile, et 1'air pompeuz de tes cbants héroïquea Frappait d'étonnement les nimpbes aquatiques. Lc i'icuve interdisait Ie rourmure a ses flotSj Quaud d'llion en feu tu sauvais ton béros, JLt Ie me na is vainqueur en la riche Ausonie,

Lesliné par les dieux au lil de Lavinie.

*

Proeven van Dichtk. Letteroef. II Deel , Ma. 264. (1) PaoHETUcys.

G

A K T.

Gy ziet hoé moedig hy hem naetreet op de hielen. Die vloed brutfbht allerbreetft mee zyne waterwielen , En glipt 'op zijn karros, als-hy van hoogmoed zwelt 9 Verre over ftrand en peil, en fleept op 't kruidig veld En fpecery warande een' oegft van goude zanden, En edlen diamant, geplengt met ruime handen. Die in het kriftaiijn van zijn' doorlachten vloed Als ftarren tintien, en verfchieteo met een' gloed* Gy ziet de (luiers zelf, die van zijn fchouders daelen 9 Met darren geborduurt en breede goüde ftraclen. Die Fenixvederkroon , verzamelt aen zijn ftrand , Is hem tot een juweel gevlochten, door de hand Der Bronnajaeden, en 't kanneelaltaer ontdraegen , Wauneer de Fenfx aen zijn kolk in zomerdagen Zijn eigen lijkvier ftookt, en uit zijn vruchtbaere afch Een fchooner nazaet teelt , en Fcnix , als hy was. Noch roemt de Gangesgod zijn' ouderdom met reden, Ais die het taradijs, den hof van 't Oofterfch Eden, Heeft met zijn zilvren well' doorwatert en verquikt, Doen 't aerdrijk, overhoop, noch ruw en ongefchikc En ongebout, was met zijn' eigen laft verlegen. Hy komt in 't oog der zonne al bruifchende opgeftegen, En hoort het ongedierte ombrullen aen zijn vliet.

Daer ftaet de Nylftroomgod , die ui et een kroon van riet En wier om 't grijze hair, zoo breet komt ingeftreken* Hy fchept zijn' waterval en opkomft uit de kreken

«

Van 't Sügeiaenfch gebergte , en fpoeit met fnellen gang Door dorre zanden en woeftljnen, wijt en lang. En fmachtende van dorft , tot hy , door grove klippen Gefluit, beneden d'aerde allengskens voort kemt glippen, En met zijn hoornen breekt door fchenkels en geraemt' Van klipfteen, om hun trots en zynen laft befremt.

Hier

A N T. 99

Hier btrft by eindelijk uit mee neérgeftorte wateren , Die vreeflijk barnen in dien iteilen val, en fchateren, Gelijk of Triton , op 't bevel van god Neptuio , Den zeeftorm wekte f en dreef de golven tegen duin En bevende oever , dat het kraekte en f chulmde , en d'oorea Verdoofden op 't getoet van zijnen onWeérhooren. Niet tnders knarft en brult de donder, die, gefluit In 't rollen, als hy groeide en toenam in geluit, Op Atlas fchoften breekt; die, van dien flag g- troffen, Den dondérkloot In zee al bardend neer boort ploffen. Egypte groet op vt laetft dien grooten Watergod, En dankt hem biiiyk voor het kofcelijk genot Vin haere vruchtbaerheit , alleen door hem verkregen Wanneer hy 't land verquikt met zijnen waterzegen: Dan ziet d'Egyptenaer met vrengd het korenveld Verdronken, en zijn erfjn baere zee geftelt. Als die, wanneer de Nyl laet d'aftochthoorens fteeken, En al de golven in hun boezem zijn geweken, Voor zulk een' waterfiroom , die 't braekland had verkracht , Een koftel ijker zee van koorenfehat verwacht» Wie kent de Naelden niet aen zjjn beroemde baren» Met hunne fpits zoo hoog ten wolken ingevaeren? De grafgevaerten, om bun pracht en boubeleit, Als werreltswooderen met recht d'onfterflijkheit Geheiligt ; maer laet u zijn fchoonheit niet verlokken. Het fchadeiykft vergif fchuilt in vergulde brokken. De govóe fchotel dekt het doodlijk Akonjjt. Maer reift gy aen zijn ftrand, ziet voor u, en vermis Den fchalken Krokodil,. die, onder 't riet gedoken, Verraderlijk komt uit zijn' fchuilhoek opgebroken , Den onvoorzigtigen op 't lijf valt en vrijbuit, En in 't rampzalig graf van. zijnen buik befluit.

G 2 Meer

ioo A N T.

Meer had hy licht tot lofdes Nylftroomgods gefproken, Had mijn nieuwsgferigheit zjjn reden o!ec gebroken» Twee goden, even fier in 't waterblaeu gewaed, Maer d'eene woefter en geftrenger van gelaet, De breede borft gekerfc met eerelij ke wonden , Toen 't fel Janiffardom hem trotfce op eigen gronden , En d'arider , 't hooft bekranft met groene wijngaerdblaên , Noch met bun rijp.» druif en troffen overlaén , Begroeten 't godendom der h eerelij kfte ftroomen, En 't hofgezin, voor hun ter feefczaele ingekomen; Den Ygod bovenal , die zijn aenzienlijkheit Volmaekte met een ingetoogen majefteit: Het- was de Donau en de Rijnftroom, die, gefcheiden Voor eeuwig , nu alleen vereenden met hun 'beiden* Hun volgt de Seine, met een breet gevolg en ry Van watergoden, die zijne opperheerfchappy Erkennen , hem als 't hooft der Franfche vloeden eeren , En op z\jn' la ft het land roet koelen drank ftofcren. Nu naderde de Teems, Brittanjes eéifte vloed, Met d'lber, Wijffel, Taeg en Bosfor, root van bloet Der Kruienen, de Maes en Schelde, en al de ftroomen, Die vader Oceaen op zijne rol ziet komen , Bekent en onbekent van naemen en gedacht.

Nu wiert de hooftherout van 't Y ten difch verwacht. De feboone Thetys quam met zedige gebaeren Ter bofzaele innetreén. Zy bad de loffe haereu Omvlochten met de geele en witte waterroos. De tedre fchaemte gaf op elke wang een bloos , Die Lieflijk aflhk op den blanken bals, gedreven Van levendig albaft , of fchooner als het leven. Zoo biooft de dageraet by helder wéér, en muit In 't root fcbarlaeken fchoooft op witte wolken uit. 1 Print

A N T. ioi

PrtnsvPeleos (lat faaer arm, noch even jong van wezen* Zy hebben 't wreet geval der jaereu niet te vreezen, Het nootlot ftaet hun toe eene onverwelkbre jeugd.

Elk wort zijn plaats befchikt, en'tfcheen de bruiloft vreugd Zon nu het godendom eerft recht nea 't harte raeken ; Ten ware al vroeg een vlam van nijt begoi .te blaeken: Om dat de ftrooinvorft van het Y, door Thetys wet, Op 't wenken van Neptuin, wiert boven aengezet, En volgde 't godenheir der zeen , en wilde meeren , Die onder 't hooftgezagh des Oceaens regeeren, En dwingen vlieten en rivieren, kleeu en groot, Om hunne fchattingen te Horten in den fchoot Der voriten , die met recht hun leen verheergewaeden. - d'Ykoning fcbeenme in 't eerft met zulk e en e eer beladen , Als die meer toeleit op ziju zeegez&g en macht , Dan in te zien hoe hem de waen der vreemden acht. Nochtaus hy volgde, en dacht de belgz'ucht voort te dooden, Nu hy niet zat, als daer 't Neptuin hem had geboden. Geenfins om dat die plaets te hoog was voor zijn' ftaet') Maer dat zy hem te dier te koopen fcheen voor haet. De zedigheit des gods , en 't diep ontzich der grooten Hield lang het wrokken in hun boezems opgefloten

De jonge Tritons en Najaeden , elk om ftrijt Op 't puntigfte gehuld , en voor de bruilofttyt Van overlang bereit , begonden 't oor te flreelen Met kunftig maetgezang en vreemde waterfpeten. Men zagh eeo' regenboog van allerley gewaed En kleuren, gefchakeert tot welluft en fieraed. Die had bet glansrijk baer met gout geftrikt naer boven. Dees' praelde, om prachtig uit te. munten in hetbooven, Met lofle vlechten , die zich fpreien om den nek En nstekten boezem , blank als marmer zonder vlek.

G i Een

ioa* A N T.

Een andre, om 'e heerlijk ftal re toooen van haer leden, Wift met een eng fatijn die geeftigh te bekleeden, Dtc alles uitpuilde , en bedekt zich (telde in 't licht. De fiere Watergaerde , op treken afgericht , Kon krachtige in dien rei de minnetoght verwekken , Met achteloos zomwijl haer fchoonigheit t'ontdekken. Terwijl de dochters van vrou Doris, en de (toet Der Ymevrouwen , en zeejoffers » vlug te voet , In hun volmaekten dans verbeelden d'oude veede Van wrokkende Eris, die, uitbuldrende en f on vrede, Op ft eerfte huwlijxfeeft van Thetys , die de goón Van hemel , aerde en zee toen liet ter bruiloft noón , En haer alleen vergat, den appel, onder allen De fchoonfte toegekeurt, liet op de tafel vallen: Waaruit die Ilias van ooreloogen fproot, Op 't fchendig vonnis , 't geen de Troyfche harder floot. En 't fcheen een voorfpook van den twift , die nu zou rijzen* Dees hoorde men 't gefpeel , dien d'eedle danflen prijzen , En hoe ze naer de kunft zich wenden keer om keer, Na fluiten in een' kring , dan , triplende op en neer Met loflen zwier , zich zelf wéér floopen , wéér vermengen , En vol verandring dus den dans ten einde brengen. Een ander vergde va(t den grooten hofpoëet Heer Proteus 't bruiloftliet , voor deze feeft gereet, Als fuffer Triton noch half ronkende aen quam fleepen , En voort een goude kop met wijn heeft aengegrepen, Die Zeehachant, noch vol en dronken van het nat, Hetgeen by 's morgens zelf gedoken had voor 't vat. Hy floeg met moeite zijn gezwollen oogen open , En kbegde dat de wijn nu weigerde in te Ioopen, Op zulk een hooge feefc , dat hy zoo lang een tijt Verwachtte , en wiert de vreugde in haer geboorte quijt.

Die

A N T. ics

Die kop was evenwel tot 's Bruigom! eer gedronken.

Hierop wort hooft voor hooft een beker vol gefchonken.

't Gewoel vermeerderde in het plengen van den wijn.

De dichter, onderwijl door Ygod,Seine en Rijn En andre watergoó n , en Thetys zelf bewoogen , Om 't gulde feefc gedicht te leezen voor hun oogen, Hield mijn gedachten als betovert aen zijn' mond.

Hy zong in 't esrft den lof van 't heilig ecHtverbond, En 't kuifche minnevier , belachte de Poêeten , Die nooit aU by den wijn van Venus toghten weeten, En noemen alles, wat in zee leeft, koel van aen, Schoon Venus rit een fchelp in zeenat is gebaert. Hy prees de fluikery der goddelijke grooten : Want zelf de minne was van 't wufte fchuim gefprooten, Het zeefchuim, daer de wint meé guichelt naerztyn'zin. Hy noemde 't fnoepen een fiantvaftigheit van min , 't En ware een zelve fchoonte en d' eigen luft van leven, Waer door de minnacr eerft tot liefde werd gedreven , En d'echteling bet hart aen d'egaé trouw verbont, Bleef kleven in haer ziel en zacbten rozemond: Gelijk dit groot geluk held Pelcus, onder allen, En feboone Thetys was alleen te beurt gevallen , Nu zulk een' langen ry van eeuwen achtereen.

De vader Oceaen was met dien zang te vreên, En Boreas , die ftout de kuiflche Oritbïye Ontfcbaekte, vleide zich in zijne fnoeperye. (Want 't was zijn beurt nu bier te drijven over 't vlak) Men hoorde hoe hy voort zijn vinnen hooger ftak, En dapperder als ooit de ftormklaroen liet klinken. En zeker op zijn ttyt: want nu quam onder 't drinken De haet wéér boven. Al de hooftrivieren zijn Verongelijkt, de Taeg, de Donau, Seine en Rijn.

G4 Dt

io+ A N T.

De Seine meeft. En 't (lont gefchapen , dat dit baeren Den fchfppers zelf, die nu dees (treek der zee bevaeren, Zon klinken in het oor. Gelijk een wolk, die lang Betrokken , en reets zwart gezwollen door *t gedrang Der winden , hangt en pruilt , tot ze endelij k aen 't fchenren , Als eene zeefluis, die vaft bruifcht niet open deuren 9 Van boven met een zee van water nederftort. Dus woelt men hier, zoo drae de nyt heeft uitgemort, In 't heimlijk binnen 's monds; wie durf ons hier braveeren , En zitten bovenaen by zoo veel waterbeeren ? Riep d'opgeblazen Seine, en grimmende overzy, Rand dus den Ygod aen: gy beerfchap van het Y, Oneedele , wie raed o dus om hoog te ft ree ven , £n boven d'eedelen o aen den difch te geven? Kom , flae uw ftamboek op , en toon ons uw gedacht i Die niet dan viflebers zaegt in 't flijm van uwe gracht , £n kleene kreeke een bot en bruinen baers verraden , Of taeien baring, waerd den roem van uwe platten. O waterplaeg I van waer komt u het hart zoo groot 1 Of zon 't uw fcheepsmaght doen(i)? wy kon n en meê een vloot Uitleevren, en uit zee onze oevers hooren febateren, Wanneej.'s Rijxamirael, gegroet van onze wateren,

Ce- CO In 1805, en dus honderd vierendertig jaren later, zong 4e Franfche dichter eiménard:

Aux rires de 1'Ainstel , au milieu des roseaux, Le Batave aflerrni sur 1'onde obéissaiite A jou te a chaque \ille une ville flottante* Une forêt de mits a'élève dans les airs; Jbes navires pressés couvreot les f Jota amers; Ét bieniót s éloignant d'une terre chérie, Sur les deux océans transportent leur patrie.

jLa Navigation, Cb. VI. Tom. II. pag. ty.

A N T. 105

Geroofde prijzen fleept ten mond in van mijn9 vloed: En lokc den Franfchen Mars, zoo vol beieic als moet, Die al de werrelt nocb zal dwingen mee zijn grooten, Om op mijn* mg te zien den rijken oegft der vlooten, Zoo ver de wint haer volgt, nu 't aerdrykomgedwaelt.

Maer d'adelijke glans, die uit ons wezen ftraelt, De grootsheid , die , befaemt door eeuwen en kronjjken , En ftamregifters, elk met openbaere blijken Onze eedele afkomft toont, is iers waer op ik meer Als onze maghten roem. Mjjn adeldom en eer, En fchat en grootheit gaen alfacmen n te boven: En gy braveert my in 't gezicht van defe hoven En hooge vierfchaer, die zo mcnigmael mijn maght Erkent heeft, en my naer mijn waerdigheit geacht?) Gy watervorften en hooftftroomen , hoog van waerde, Die in uwe armen fluit het grootfte deel der aerde, Hoe? zal nn een klein heer van een bekrompen vliet, Die 'k zelf niet weet of een riviergod is of niet, De vorfteÜJke achtbaerheit , eo zonder draf, fchoffeerenl

Hierop begon 't gedrnifch afgrpijk te vermeeren. TerwQl veel watergoón uit heimelijke nijt Grimlachen in hun vnift, om zulk en bits verwijt.

De god des Yftrooms rees wel driewerf om te fpreeken; Meer driewerf zach men wéér de Seine een keel opftecken, En in zijn hevigheit ten laetften boven ftaen.

Dns vaert hy eindlijk voort. Gy tw^ffelt mooglijk aen Mijn hooger adeldom , en weigert my te wtyken. Wel aen , ik zal met reen n flux de vlag doen flryken. Want lang zagb ik myn* nacm en grootheit aengebeén, Eer nocb ow brakke poel van viflehers wert betreén , En gy ter naeuwer noot wift uw vervalle wegen , Met zulk een handvol nat, van fltyia en wier te veegen,

G 5 En

Xö6 A N TV

En Hchtiyk liegt gy noch tot een moeras begroeit , 't £n wier de Zuiderzee zich uwer had bemoeit,

Hoe onverdraegheiyk is 't opgeblazen leven Van bon, die. on verdient door 't blind geval verheven, Het al beneden zich waerdeeren, en te ftout, Het onbefchaemt gezicht bemaskren met hun gout 1 Maer fchaemte is als het vier , dat , hoe geheim verfteeken f Te fterker flonkert» en weet klaerder door te breeken: Zy kuaegt , als zy de mont der naekce waerheit hoort , Hec drieft geweten , 't geen haer gaeren zach gefmoort (i). Maer leer, verwaende, leer voortaenuw'moedbetoomen, Herdenk uit welk een laegte uw magbt is opgekomen, 't Rechtvaerdig noodlot kaetfc de troffen als een bal , Verheftze alleen, om wéér te lachen in hun val (2).

Maer

Ci) Met deze uitmuntend fraajje regels als eene fcherp be- rispende zedeles in den mond der fnorkende Seint te leggen, en den Ygod op. eene fchampere wgze te laten toeduweu , heeft de dichter de les van horatius uit het oog verloren:

Qmf didicit pst r Ut quid d*b*aty &c. Ridder i fërfiwaê fsit fuytnienti* cuiqttt.

De Arte poet. 311— 315.

Althans de Ygod had, naar m$n oordeel , dezelve integen- deel met vrq wat meer regt de Sn' mi knnnen toevoeren.

CO Het gevoelen der ouden, dat de dichters tevens waar* zeggers zijn , wordt hier als het ware bevestigd ; want hoewel ahtomdss in 1670 zeker de trotfche minachting bewust was met welke lodewijk XIV op ons vaderland nederzag, en dien- volgens de S<int hier eene taal tegen den Ygod laat voeren , geheel in den geest van dien qjd, kon htf toch met geene moge- lijkheid op dat tjjdftip «weten dat men , twee jaren daarna , in

ié;a,

A N T. 107

Maer hoe verheerlijkt gy nu fcbijnt ia top geklommen , Hoe luide gy de Faem van uwen lof hoort brommen 9 Ja, fchoon al 't waterrijk uw ftaet en roem verbreit, Noch haelt gy zeker niet by mijne majefceit.

Of zoudge uw grootheit meé wel boven mijne fretten, Die moede en buiten aém geronnen , en aen 't zwellen Ten einde van mijn bron , met zulk een kracht van nac Ia zee valle, als gy pas in uwe wadde omvat, En *t geen gy zelf niet zoud verzwelgen in uw paelen ?

Verfchoonme,zoo'knujn roem te hoog febijne oj> te haelen, 0 groote Koning en Monarch , in een gebiet, Dat Tbetys zoontje met zijn handboog t'enden fchiet. Het fcbijnt Natuur beeft zelfvooru, noch eerft geboren , In uwe bakermat, een' fpotnaem uitgekooren, U met een letter, en een' enklen klank vereert, Net op de leefc gefchoeit van 't rijk , dat gy beheert.

Nu gingen altemael de monden weder open. De hofgezant , terwijl van tafel afgeflopen , Vertelde my, die, kout en bleek van fchrik, den grond Niet kende van 't krakkeel, waer uit bet eerft ontftont.

Hoe onlangs Y en Teems, te trots op hun vermogen, Door kunft der Seine , eikder was in den fchild gevlogen Met openbaer beilagh van oorlogh, daer de god Des Teems , belegert in zijn eigen waterflot , En op zijn' eigen grond geplondert van zijn fchepen, In rook en vier vergaen , of in triomf gegrepen ,

Ver-

1671, te Parijs een' fchimppenning op de Nederlmden zou Haan, voereode eenc zon, die de dampen uit de moemsfen op- trekt, en tot bjjschrift de genoegzaam woordelijke vertaling van dezen regel in het Latijn : Evexi fed disevtiam. Wagenaar , Vad. Historie , XIV Deel , blz. 6.

io8 A N T.

Verzoende met het Y in een verhaefte vree,

En zegelde het zwaerd des oorloghs in de fcbee,

Na een benaeude trits van jaeren, dat het weidde

In bloed en moord f 't geen al bet waterdom befchreidde»

De Seine alleen zugh dit met lachende oogen aen9 '

En hoopte faemen hun te gronde te zien gaen ,

Vernielt door eige kracht. Gelijk twee fteile rotfen

Te mortel fpatten , als zy faemen nederbotfen ,

En horten tegen een. Maer 't eeuwige veibond

Der waterkoningen dort zelf zijn hoop te grond9.

Hy zweeg; gelijk al'thof: want d'Ygod, opgerezen, : Verhief zijn (tem, en fprak met een bezadigt wezen:

Grootmachtig koning, die van uwen glazen troon Zoo veel rivieren dwingt , en ziet voor uwe kroon De waterlingen met eerbied igbek gebogen, Wat wolk van gramfcbap heeft uw beerlijkheitbetoogen? Wy hebben ongeveinft uw vrientfchap gewaerdeert Tot noch, zo lang ons die niet heimiyk beeft verheen, En weigren noit de vlagh voor uwen Haf te ftrijken. Maer zal de zeevorft meé voor uwen tijtel wijken f Dien wtft bet, dat hy ons, verhoogt door zijne macht, En buiten ons verzoek , deze eere waerdig acht.

6 Thetys, die aen ons deze eerplaets hebt befeboren, En gy , ó goden , die mijn reden aen zult hooren , Vergeeft het my, zoo ik, geteiftert buiten lchult» Dus bits en onverwacht , de maet van uw gedult Te lange rekke , en mijn verdading buiten reden , En mijn belang vermenge in uwe vrolijkheden.

De Seine, fchoon hy ons voor geenen ftroomgod acht , Draegt noch eerbiedigheit tot mijne watermacht, En bad my *t eene met het andre liefft benomen , Indien by floppen kon den mond van zjjne ftroomen,

Die

A N T. 109

Die daeglijz vloot op vloot zien drijven langs hun kaft Met duizenden, ten ftrijde of koopvaerd uitgeruft; Die Vrankrijk met een zwarm en vliegend bofch van fchepen, Tot zinkens toe gelaén , aen mijnen oever fleepen. Maer fchoon hy niets van al mijn fcheepsmaght had gezeit , Geen golf fpanfeert in zee, die niet mijn' lof verbreft. Geen ftarren fleren 's nachts de blaeuwe wolktapeeten , Hoe ver verdeelt, die niet van mijne kielen weeten; En hier valt ziju gezagh by 't myne veel te licht.

Macr laet eens zien , hoe ver mijn afkom ft voor hem zwign Want fchoon geen waere roem kan op den nazaet kleven , Van 't geen de voorzaet voor vele eeuwen heeft bedreven» Noch noopt des ftamheers denghd den eedleri naeneef aen , Om meé zijn loflyk fpoor groothertig in te (hen , Gy durft ver boven my op uwen adel boogen. Maer welk geval heeft eerft u in het licht getoogen? Want d'outheit, zoo haer geen vermaerde daet verzelt, Is doot , en wort vergceflch by uwen roem geftelt. Gewiflijk 't Roomfche juk heeft eerft uw' naem doen leven , Waer onder gy met dwang uw fchouders hebt gegeven , En vreefde 't flaeffch gezicht te fteeken uit uw kil. Maer hoe, lagh toen mijn vloed noch ongerept en ft il f Die glori evenwel behoude ik onbefproken, Dat ik de tieranny van Nero heb gewroken, De legioenen zagh verftuiven als het kaf. En floeg bun vaendelen en Arentftanders af. Onze oevers dronken 't bloet der Roomfche dwingelanden; En Nederduitflant red zich moedig uit hun banden, Dacr gy uw' vrydom hen opveilde laf en blint. Maer fcae hem toe, dat hy op ons dat voordeel wint. Zyn ftamboom evenwel heeft eens begin genomen , En boe veel vroeger hy aen 't waflen is gekomen ,

Hoe

uo A N T.

Hoe eer het noodlot dreigt die weelderige fpralc

Te fnoeiea , en met ftam en diepen wortel uit

Te (cbeuren , fchut dat vry , vertraeg't met ai uw krachten,

Gy bebt dien zwaerea flagh meé op uw beurt te wachten;

En moogltyk of het rat, dat alle fcaeten keert,

My lang na u , gelijk ik opwaerts klom, verneerr.

Maer.fchoon mijn vloed niet fproot nic ad elijke looien 9 Ik beb noit minder eere in 't zeepaleis genoocen. De Teems en Ibergod, de Beltmonarch en Zont Verfmaeden niet met my te treeden in verbond. De Bosfor zelf, hoe fors op zijne maenbannieren ; En Tyger weigeren mijn vrientfchap niet te vieren ; Al vorften minder van gedacht noch ftaet als gy , En die -de grenzen van hun trotfche heerfchappy Niet naeuwer zien bepaelt, als gy uw ruime ftranden, Al had gy meé mijn' vloet geOaegen in uw banden.

Nu roem uw grootheit, en verhef ze boven maet. Z'is klein, zoo lang als u begeerte ruimer gaet. Ja, fchoon u god Neptuin den drietant gaf te draegen 9 Een heimelijke vlam zou noch uw' boezem knaegen, En maelen u by nacht uw eigen kieinheit af, Sprong uwe heerfchzucht dan noch verder als uw ftaf. Genoegen geeft mijn* fcaet , wiens kieinheit ik durf roemen , Een grootheit , met uw rijk niet op een' dagh te noemen. Ook rekke ik mijn gezagh tot d'andre werrelt uit: Dat weten Tritons, en de vorfteljtyke briiit, Die van de ftroomen, die my hunnen leenheer groeten» De tollen menigmael opofferde aen myn voeten, Met leeijfchenkaedjen, my geftiert uit Weft en Ooft. Maer wy zijn uw bravaede en fchampery gctrooft, Kn voelen defcen pijl niet flechts op ons gefeboten, Maer op den Golfgod meé , zoo eng als wy befloten ,

£n

A N T.

En echter 'duizend en meer jaeren achtereen. De krijgselenden en gevaeren doorgeftreén , En vit de klippen , na lange aenwas , opgeklommen , Nu heerfchende In een ry van Wfctervorftendommen. Verhef den Walvifch , om zijn onbefuift gevaert , Meer als den Dolfijn , zoo gezwint en fier van aert : Daer ftort hy op een droogte , en blijft in 't midden hangen , Door zijn zwaerlijvfghek en groote zelf gevangen ; Waer flus de Dolfijn vlugge is overheen gezwierc. Gelijk een vloèt, dien ruim de teugel wort ge viert, Voorby fchiet , en zijn kracht voelt wijt en zjjt verfpreiden 9 En kabbelt Hechts , en kuft de lippen van de weiden , En hoe hy ruimer velt met zflne golven wint, Hoe meerder hy allengs zijn* loop gefleten vint: Maer zoo hy van een rots en fteilte neór moet bruizen , En barden door den mond en naeuwen hals der (luizen. Dan zwelt zijn' moed» dan kraekt en davert al het (hand ; Hy dokt en wentelt in zijn kolken akkerland En Hulpen , vee en hofgevaerten , fchokt in 't rukken En ftorten, rotfen en arduingebergte in Hukken; En wikt dan eerft te recht hoe ver zijn krachten gaen, Zoo lang hy beeren vint , die zijne drift weérftaen. Dus gaet het in 't gebiet. De grootfte heerfchappijen Zijn allerzwakft te voet en in gevaer van glyen. Geduurige onruft knaegt, gelijk een kanker, 't hart Der ftaeten , in hnn grootte en ommeflag verwart. Maer landen, die de vorft kan van zijn troon befceeren, En net geevenaert naer reik van zijn begeeren, Staen onbeweegbelijk: een zelve liefde en zucht Drijft boven , en verwekt een ongedwonge tucht. Het zelve voordeel houd al 't lichaem aen elkander. 't Geen 'teene lid verheft, verflerkt de kracht van 't ander.

En

i!» A.N TV

En fchoon van binnen zicb een ftaetkrakkeel verheft 9 Het wort gefuft, eer hun eea ftorm van buiten treft. Al 't lichaera wort gequetft in 't minde van zijn leden. Zoo ziet men (lieren , die elkandre fel beftreden , Den pais vernieuwen» en in eene maetfchappy Den wolf verwachten , die hen aengrimt van ter zy, Maer rijken , aengegroeit uit allerlei geweften , En door gewelt in 't juk geflagen , zien ten leften Hun dwingelanden het belang en voordeel af, En vloeken, en ontvlién uit wraek hun yzren fcaf«

Maer dwougt gy me opentlijk in'tveld het hooft te bieden, Wy zouden, hoe gering, u niet een flap ontvlieden. Nu voegt geen oorlog , en te min daer 't bruitsbanket Dus openhartig en tot vreugd is opgezet. Wy hadden allerlief ft gezwegen op uw reeden; Om 't gulde feeft , had dat mijn eer en ftaet geleeden.

De viflchersknaepen , die voor menige eeuw myn vloed Met booten ploegden, en gelukkig op dien voet, Geen ander werreltdeel, als mijne plafTen kenden. Geen andre rijkdom als hun armoede en elenden, Waardeerden mogelijk, indien het graf z^n* mond Óntfloot , en levend hen herftelde aen mtynen grond , Hoe nieuw, en in den loop des oorlogs onervaeren, Mijn ftaet nu groot genoeg om d'uwen t'evenaeren. Maer fchoon zy zwijgen, en het veen hun Item verfmoort, Al 't goi vendom ( i) hier meê vergadert , (preekt hun woort.

De

(O De dichter fchynt zeer met dezen uitgang Ingenomen : allerwegen treft men denzelvén aan, en vooral in koppel woor- den, gelyk ft rak s nog, hiervoor blz. Ui, fTatirvorfttBépmmtm. Dit Cêhenéom behaagt m$ zoo min als het ZontHmfom , blz. 95. Van effen fp t r gt geestig met dezen uitgang in zgn* ƒ/*//• Sfcaal«rx I Deel, N°. a, blz. IO.

a n r.

Hg

De vader Oceten , noch Peleus méc *tfn Raedërf *

En gy miflehien zond zelf mQn aenzien niet verfmaederi*

Ook heeft mijn naem(boe fcherp gy met zy n kleinheit lachc) 'tWaerachtig voorfpook, en een teken van mija maght* Die naederband zoo wijt zQn takken uit zon fpreien * Alt beide cT armen van de poelen hem geleien* Hy is de fleutel , die het hemelfche betiuit En 't werreltfche geval élk opent en beduit* Hy ftrekt. een kort begrip, een ftapel van de fckatten * Die zoo veel boeken en kronykén in zich vatten » En wjjjö, als in een fchets* het menfchiyk leven aen* De flinkerzyde is breet* en makiyk op gaén* Maer boven zit de draf alle ongetrouwe zielen Met bolpees , wroegingen en zweepen op de hielen* Heel fmal loopt d'audre kant nae boven * met gevaer* En fteiler in den top* Al valt de heirbaen zwaer, De loon zal rykeltyk den arbeit Weer verzoeten 9 En leggen hen de kroon en lauwer voor de voeten* Nn pronk met langer naetn, en laet alleen aen my De beeldefpraek: en 't merk der Pitagorifche

Zoo lang hield d'aendacht al het zeedom opgetdoged Wanneer de Seine, met ontfteke en dreigende oogen Omloerende* geiyk een arend, die een vlucht, Van valken , drQvende en braveerend* in de lucht* Weofcht in te vliegen 4 en , verftrikt ia twijfelingen 4 Niet weet van waer hy beft het legér zal befpringen* Dat , in een ronde zich befluitende als een wal , Aen allen kant hem bek en kïaeuwen bieden zal , Dos nitbarft , brullende en ontdek i in grammen moede; Begnnfiigt iemand noch die fcherpe waterroedé? Kan d'lber, van haer* flagk tot in het ingewand Getroffen» noch het hooft ontkreuke* in deez* ftandf

H (Öot

i!» A N T.

(Ook was bet zoo ; hy fcheen zich hetmlijk te vérbfljen , Ht zagh 't door d'opening der zaeltapeetferijjen » En 't donkere gezicht der watergoden (Irak Opbeldren , toen het Y de Seine tegenfpnk) En zal hy mijn gezach en kroonen vergelijken , Met bannelingen en rebellen van zUn rijken? Gelijk hy onlangs al dien aenhang van het Y Heeft uitgekreeten , voor bebipt met muyteryt Lafhartige, onderwerp u wederom den Mooren. Geef my den fepter, die, tot hooger drift gebooren, Door mijn gelnk en kracht van 't zegenrtfk geweer, De fchenders dwingen zal te buigen voor hunn* heer. De deftige Iber , 't hooft met kroonen overlaeden , Rees op in 't midden van zijn koninglijke rieden, En koningen , die hem bedanken voor zijn leen» Waer voert u d'overmaet van uwe driften been? Waer zien wy eens het eind van 't on recht vaerdig wrokken , Dns fprak hy, fchuddende tot dry werf toe zijn lokken: Nu vaer den Ygod vry in 't diamanten fchilt: Wy zien de fchicfaten van uw hevigheit gefpik, En mogelijk den vloek en dat ontaert braveeren Met meer fchandael noch tot uw zelven wederkeeren* Heeft d'oude wrok my in het ooriogsa vontuur Gewikkelt met dien god, voorwaer het ftond my duur. Holp onze vyantfchap het hevig bloet aen 't kooken, En heeft men vier en vlam aen wederzy gefproken, 't Is al door 't oorlogsvier gezuivert en verteert. Wy hebben hem als vry , en wettig vorft geëert. Wy brok en zelf de draf- en krijgsroé voor ztyn voeten , Noch weigeren hem noit als een' Monarch te groeten: En wijken niet een' voet van 't oude vreéverbond. Zïc toe , gy zeilt op hem uw qfzhulk in den grond.

Eb

A N T; 115

Ên ott gf *t «liet wenfcbt in uwen klaeu ce grijpen , Ziet licht de Jaeger wil 't gefpannen zeil aen 't gijpen. Maer wenfcht gy *c Ygezagh te bonzen uit den croon # Weerom my onverwacht gevioogen in de kroon, En ti bet godendom* ten bruiloftdifch gezeeten, Dot van ter zijden tneé gétaiftert en verbeeten ? tftifn lafbek zeker brak den vijand bitter op * Toen Agtrs flaeftch gebroet zich met bebioeden kop Ter vlugt begaf , en ik mijn maghtigfte geweften Zagh op een* fprong gevaegt van Mooriaenfche pelten* By hondertduizenden , te vier en zwaerde ontzeit, Ten trotfen wraek van mQn gehoonde Majefteit. Gae, zie in Barbarye, en haere plonderfteden < Hoe moedig ik dat vier verbrant heb uit mQn leden * En denk, hoe lang gy zelf, verfuft In flaveroy, Den Teems hebt ingeruimt uw troon en beerfchappy.

De groote Seine riep: my zult gy niet vervaeren, Al ftoftge op 't vingten van vertwijffelde Barbaren, Griffoenen dol op roof, ontaert van regt en eer. Indien ik n zoo lang had onder mijn geweer Gedwongen * en mijn* (lam geworteit in uw landen* Gy laegt noch vaft gedrukt, geknevelt in mijn banden 1 En 't V, met zijne bord gedoken in het riet En brak moerafcb , verhief zoo hoog de horens nieto Hy zon zijn fcheepvaerc zien mét ztyne kolk bepaelen* En 't Zniderzeérak 't verft* daer zijne booten dwaelené

Al voelde ik van uw juk mijn fc houder ingedrukt, Noch zagh ik uwen wenfch, fprak d'Iber, niet gelukt | Zoo lang de Siciljaen ons met zijn Avondzangen (1) Het hart verqnikc, en u by d'ooren weet te vangen.

Zoo

(1) De moord der Franfchen in Sicilië, in iifia , is in de ge- fcbicdenis bekend onder den naam Van Siciliaanfchcn vesper,

H 2

Ii6 A N T.

Zoo lang de Denre en Leie f als 't moedige genet *

Onechten bind verfmaede, en trots en on verzet,

Dnrf achternitflaen ; maekt zich zelf een veilig open,

En werpt de vremden af, die hem met fpooren noopen»

De Loire wringt de Scherp* geen halfter in den mond,

En *t Schelde flaepc geruft op*tbaflen van zQnf Hont(i).

Maerfchoon die wachter in zQn* droom wiert overrompelt:

De Scharp' gemntlband , en in z\j ne kruik gedompelt t

Ik zag hen beide wéér ontwortelt uw ge weit,

De banden afgefcheurt , de kluifteraers gevelt ,

En d'onde Waterdogge aen *t balken, rijten, breken,

Op d'erffeeweldenaers met winft de fchaden wreken.

Ja wreek u, fcbreeutdeSeine, enftygt van zijnen (toe!,

En. grijpt, voortbarftende en opftnivende in 't gewoel

Der goden , 't (tonen en rinkinken van de bancken

En kriftaiynen, daer geweer en bekers wancken,

Den Iber, eer hy zich kan redden aen den difch,

By zijnen mantel (2) fleept en fleurt hem , en gewis

Het konjnglijke kleet was in dien (lorm gefchonden ,

Had zich de Belt en 't Y en Teemsgod niet verbonden 9

Den. overweldigden , aen allen kant benart ,

En in zijn eigen pracht en breed gewaed verwart.

Voor (bellen overval te redden naer de wetten ,

En moedig 't alles toe z\Jn welvaert op te zetten (3)1

Zy (O De Htnd, een arm van de Schilde, ten westen van Znidb*p$land, voorbj] Fltsfingên % in zee Hortende.

(a) Zinfpeling op den inval van lodewijk XIV in de Spaan* fthi Nederland™. L. vam AXTZiMA , Zaeken van Staet en Oor* log» VI Deel, blz. 255.

(3) Met drievoudig verbond tusfehen Engeland, dePirêênlgaa Nederlanden en Zwêdtn, dat toen op het tapijt was, en in het fcegln van ï66B toe ftand kwam» onder den naam van TrifU Miantië. Secr. Refol. van HoII. 17 Mei i66B , II Deel , blz. 669.

A N T. 117

Zy (tonden na gefchaert om in te vliegen. Al Het hof rees orerende in dit verwart geval. grijze Triton, In 't voorbijgaen aengeftooten , Qoam dronken uit den flaep en ftrniklende opgefchoten» De Brongodinnen met bet Waterjofferdom Beftorven , hoorens en fchalmeien wierden dom» Het feeftrwnoer verdooft de waterorgelkeelen ; Zeif Thetys wanhoopt door haer beé deesfcheur te helen; De Tiber , Ganges , Po en Indus zien het aen , Met d'Arno , NQI en Rijn , in dit gedruis begaen* Zy flaen een* ronden ring, en al de ftroomelingen ZQn bezigh om hnn haet en gramfchap te bedwingen» Wanneer de Seine, 1n ztyn oploopentheit verzet, Van zelf den pnrpren rok liet flippen 9 en belet In zijeen aanflagh , delfde , en liet den god bedaeren , Die, hoe zorgvuldig om zijn* tabbert te bewaeren, Noch zagh een groote fcheur gereten in het kleet, En ifeene flip gekort. Nu (lont hy op; gereet Dien onverwachten hoon te wreken, en in *t vechten Met bloet te zegelen de handveft en zQn rechten, Als d'Oppervorft van zeen en vloeden , op zljn% doel En hooge Bruilofttroon , befpiegleode al *t gewoel, t Ontzaghlijk hooft begon te fchudden , en een teken Met zijnen drytant gaf, om hem te hooren tyreken. Een oogenbfik floot al bet godendom den mond. Gelfjk een biezwarm , fnr een* friflbhen morgenftont , Naer tflm en majolein ten korven ritgeftreken , Indien een vlaeg van twlft den kam komt op tefteken, De honigrenteniers en vorften ondereen Krioelen , brommen en hun weérparty vertreén , Zoo zich de koning mengt in 't heir der twiftellngen , Strax zwigt , en yder poogt zijn gramfchap te bedwingen*

H 3 Gy

m8 A N

Oy vorften , zegt hy wat verwoetheid fchent u aan t Om regens mijn gebied dus reukloos op te ftacn ? Is d!c een bruilofcgalm f hoe? helpt hier, onder 't rollen Des appels, Eris wéér het godendom aen 't hollen? Wie heeft de harten dus verneemt en afgekeert? Heb ik met hooger gunft den vorfc vaq 't Y geêert, 't Was om zijn waerdigheit, en op des bruids behaegen, Maer eindeiyk, wie heeft my reden af te vraegeo. En zoo ontijdig hem , op ons gebodt gereet , Gelijk een onderdaen , die zijne plichten weet , Op 't lijf te vallen, en de goden te beroeren» Wy weten beft wat elk in zijnen fchild zou voeren9 Indien bet oorlogsveld , de koningen , gekant In 't harnafch , ftrQden zagh voor hun gebiet en ftant. Maer hoe het zy , en wie de zege zou bevechten ; Met bitter fmaelen valt vooral niet uit te rechten»

Ik ken den Ygod voor een' froom van maght en moet» Hy toont my grooter zucht als eenig ander vloed 9 En volgt ons even trou aen alle zeen en ftranden» Pan daer de Noordpool prat mtyn golven flaet in banden t De groote Noordbeer met z\)n' klaeu en dwarfch gezicht Het Zonnepaerd verbaeft, tot dat het hijgend zwicht» En weigert lang uit fchrik die heirbaen op te rennen. Dan daer de zuidewint den regen op zijn pennen Vooruitjaeght , en van verre al d'aerde op 't aenfchijn fpreit. Nu daer Apollo my zijn eerde heerlijkheit v En 't uitgeruft gefpan, vaft brieflchende en te vreden, In *t Ooften toont , eer hij ter kim komt uitgereden : En daer ik hem 9 vermoeit van zflne daghvaert v trooft Biet koel kriftal, en blufcht de fakkel, die hem rooft En blaekert, en noch fnerkt en fparkelt in de baeren. Geen ftroom komt zoo getrou door m^ne rijken vaeren

Hoe

A N T. uf

Hoe ver gelegen 9 en v*n wat geftarnt beftraelt.

Dat weet gy * vlieten, die zijn kielen bljjde onthaelc, En zaeght djn rijkdom en kleinoodjen uwer frranden Befchim roeit en bewelt, begraeven in uw zanden; Indien niet d'Yftroom zelfs n aenprefte, en met luft Zijn fchatten ruilde, en d9uwe afhaelde aen zijne kuft. De breede Maes, de fiere en trotfe waterftroomen f Wier opgezwollen moet wy zelve naulijx toornen» Zijne eigen broeders, aen een zelve borfc gecoogt, Door itfne tenzienjijkhéit en rijkdom meeft verhoogt. Vol inteken m?t bun plas en ruime wacei kreken, De groote en *t water,'cgeen denYftroom fchijnt fontbreken; Gelijk zijn fchat dien dienft wéér rijkelijk vergeld. Maer zelve hebben wy hem pael noch eind geftelt , Hem ruftig vr^heit en volkoinen maght gegeven , Om in zijn* boezem met zijn golven door te ftreven, En uit ons eigen rijk twee kamers toegeftaen, Om al zijn fchatten in te fluiten , en t'ontlaén : Het mime Teflel , vry van haveplonderaeren , En 't Vlie, met dubblen monde inzwelgende onze baren* Gaef blaf na weder 1 fcel mijn Majefteit de wet, AU ik dien vorft , naer zijn verdicnfte aen tafel zet» Elk boude zich voortaen geruft en ingetoogen : Want hoe gy triomfeert en (leunt op uw vermogen , Elk fcrijkt de vlag voor my , die u gebiê het vier Der twift te doven» Gaetl roept wéér de joffers hier. Zy zullen met muzijk en weelderige fpelen 't Vervaerlijk onweer der verbeten harten ftreelen , En flaiten 't feefckrakkeel met een gewenfchte vree. Elk geef zich vrolijk en gehoorzaem op zfyn ftee (i).

Met

(i) De Yftroom, III Boek , Mz 75.

H4

lao A N T.

Met deze uitmuntend fraaije epifode befluit dichter het derde bock. De menigvuldige fchoonhe- den van den eersten rang , die hetzelve bevat , vergoe- den ruim de gebreken die men in hetzelve aantreft , en op welken wij om die reden niet zeer zullen hech- ten; bij voorbeeld, dat triton, de eerfte echtge^ noot van thetis, op het bruiloftsfeest zijner her-» trouwde vrouw, en nog wel dronken! verfchijnt; de goede fmaak en kieschheid mogen dit afkeuren; maar bij homerus verfchijnt immers ook de hinken- de vulcanus op eene befpottelijke wijze in de ver-, gaderiqg der Goden. Baarblijkelijk heeft antonides deze plaats, gelijk meer anderen, uit de Ilias ge-! volgd. Nog eens, de fchoonheden doen bijna de gebreken i)iet opmerken.

«

Met zeer veel oordeel heeft de dichter van het wonderbare gebruik gemaakt. Op dezelfde wijze als hij uit zijn op het Y zeilend vaartuig onder het water is geraakt (i), waar een deus ex machina hem ooggetuige der feestviering maakt, even zoo wordt hij van daar weder weggevoerd. De twist onder de ftroomgoden was bedaard,

En Pelen s zagh vernoeght wéér d'eerfte vrolijkheden Verrijzen -: '

zegt de dichter in den aanvang des vierden boeks,

Wan-

(i) Hiervoor, bis. 85-

A N T. nr

Wtnneer een fchielijk licht de zael , daer Ik gelcholen De goden aenzagh , fcheen (e zetten in eea vlam. Een fnelle fchrik , of een bedwelmde droom , benam My al 't geheugen, en het fpelen der gedachten. Ik vond my levende , en , ver buiten mQn verwachten , Noch twijflende of ik 't al gezien had of gedroomc, Vaft draven op het Y (i).

Deze wenk , dat men het hier verhaalde voor eenet poêtifche verrukking of droom te houden hebben, wordt hier zeer van pas gegeven en de eenheid daardoor bewaard. De dichter had zich bij den aanvang des tweeden boeks in een vaartuig op tiet Y begeven, in zijne befpiegelingen onder het zei-, len verdiept, geraakte Hij in deze verrukking, uit welke hij bij zijne aankomst te Zaandam ontwaak- te. Hoe eenvoudig, natuurlijk en fraai is dezQ gang des dichtftuks ! Nu heeft de dichter gelegen- heid om al wat het Y merkwaardigs heeft meer of pin uitvoerig te befchrijven, en de bijzonderheden van fommige (leden en dorpen te vermelden. De hulde aan onzen beroemden hoopt tocgebragt, bij gelegenheid dat de dichter het Muider (lot in het gezigt krijgt, verdient hier hare plaats:

't Hooft 9 dat 9 ukgeleert in Paethlftoryfchriften , Zoo net de waerheit wift van loogentael te fchifcen,

De (O Dt Yftrooixi, IV Boek, blz. 101,

HS

De Doiefche Tacitns en deftige Lakten (i),

Die menigmael de Vecht met zijn gedicht hielt ftten ,

En 't Y , wei meer gewoon in 't zeeperk uit te fpringen

Omhoog getogen op zijn zielberoerend zingen ,

Heeft «Teer van *t waterflot vereeuwigt door zijn geeft.

Het zy hy, fcboeiende op een Sofokleefchen leeft f

De wraek van Velzen zingt en Batoos ongelukken ;

Het zy 't hem lufte op Mand het vel tgewafch te plukken ,

Cranidaes drooge borfc te laven 9 uit een bron

Door 't bofcbtaptyt bedekt , voor fteeken van de zon ,

En in zijn moedertael de Poëzy te bouwen ,

Die met haer eige fcboonte en pennen ftant kan houwen(2)«

Regt geestig heeft de dichter partij weten te trek- ken van zeker volksvertelfel wegens eene zooge- naamde meermin, die in de Zuiderzee gevangen zou zijn, om haar eene voorfpelling te laten doen van de opkomst en aanflaande grootheid van dm- sterdam. Dergelijke voorfpellingen met betrekking tot deze ftad waren in dichtftukken van vroeger' tijd

zeer

(O AI» gefchiedfehrgver draagt hooft met regt den mam Tan tweeden tacitus» dien hg ook vertaald en in zgne oor- fpronkelgke gefchriften heeft naargevolgd. Doch met lucamjs kan hg > als dichter , in gcenen deele vergeleken worden ; hjj heeft meer van ovidiüs en horatius. Beter dan hooft zou men amtonidcs zelven met lucanus kannen vergelgken; in de Pkmrfsli* xjjn inderdaad plaatfen die in ftoutheid , verheven- heid en kracht van uitdrukking, maar ook in gezwollenheid, winderigheid en valsch vernuft met fommigen van aütonidu vrjf gelgk liaan.

Ca) De Yftroom , IV Boek , hls. 108.

A N T. itj

zeer in den fmaak. Hooft Iaat in zijn treorfpd Geraard van Velzen den Vechtftroom de lotgeval- len van Amsterdam voorfpellen, en vondel in rijn* Gjsbrecht van Aemflel den engel raphael met hetzelfde oogmerk van den hemel afdalen. Hoe het zij 9 zulk eene verfierde perfoonaadje voegt hier on- eindig beter dan in een tooneelftuk, waar de hande- ling door natuurlijke middelen in werking gebragt en geleid moet worden. Het invlechtfel dezer meerminne en hare voorfpelling is inderdaad een fraai dichterlijk ftuk , dat wij hier gaarne aflehrijven.

Het vond van oors geloove, en uit de landkronijken Der Goiers, zon mïflehien noch elk de waarheit blijken, Indien de zeiflen van den t\Jt en oorlogsbrant Het niet bad afgemaett: hoe aen den Muiderkant, Daer *t booge zeekafteel bcfpoelt wort van de baren , Een fchoone zeemeermin, met ongevlochten haeren, Vaft golvende op haer* rug, gelijk een ftille zee Van gontdraet , uit den gromt opborrelde aen deez* ree» Zy was een Heroutin, hier van Neptuin gezonden. Een koflelijk karkant was om den hals gebonden Met witte parelen van fchelvisoogen , net En geeftig gefebakert. De (luier bechtze. met Een paerlemoederhaek op 't fchouderblad na boven* Aen <f ooren wapperden , om geeftiger te booven , Twee Efmerouden, met een groene ftrael van vier, Zy volgde met baer keel de klanken van een lier, Uit vïfebbeen opgemaekt. Nu kon zy lieflQk daelen : Dan fcheenze , als in een* rei doorluebte kerkkoraelen.

Al-

1*4 A N T.

Alleen den boveozang te houden , dat die toon

Door trans en daken klonk , en 't zangkoor zijne kroon

Ge wil Hg overgaf: Een ander magh bekljtyven,

Maer 't nedrig Muiden zal voor eeuwigb Muiden bltyven(i)*

Een grooce wafdotn biyfc alleen aen 't Y verpant ,

En Amfterdam , eens milt te zeegnèn door zijn hand.

Dus zong ze, en fcboon hetGoy dit fcheen aen'thart te rae- Nocb luifterde'tom niet te fteuren dit vennaeken. Cken» Het Y bielt altemael zijn golven ftreng in tucht. Het hecfche ftrant wiert ftom. Men hoorde geen gerucht*

Nu hief zy weder aen 1 Gy znlt my fpellen hooren 't Geen in den breden raet der goden leit befchooren. Het wankelbaer geval , 't geen met een* dartlen voet Op 't hert der rijken trapt , de ftaten ommewroet 9 En alle banden plag t'ontrennen op zijn vleugelen, Wort eens de wiek gefnnikt,en voelt ztyn wulpfcheit teugelen. Het heeft een eeuwige $er den Yftroom tpeg$fta?n ; Hoewel het overal de wiJTeibaere maen Gelijk is, die zoq licht haer boorens kan veranderen» Nn drelgenze van ver, dan fluitenze in fikanderen En geven daegelijks de maen een apder oog; Die fluit een' ronden ring, en flus een' halven boog: Dan , met een teering om het flaeuiye hart geflagen , Verdwy otze , en fmelt ais voor het vier van Febua wagen. Fortuin belooft het Y een vriendelijk gelaet, En onverdeelde gunft. Wat hangt dien droom een ftaet En glory over 't hooft I wat zal hy zijne baren Befaemt zien boven 't perk van Herkules pilaeren !

Wan- CO Toefpeling op een oud versje :

Muiden zal Muiden bleven. Muiden zal niet bekijven.

A N T. 11*5

Wtiraeer de boukunft, 't hooft opfteekende aen zyn* kant» Een nieuwe werrelc fcfaepe vau Helen , die gemane Met watervorften , ftout bet zeeperk uitgeftooven , Alom bet ziedend fchuim der blaeawe golven klooven # En gy , ó Aemftel , die met kabbelenden vloed Zijn kruik (toffeert 9 en dien doorluchten broeder groet , , Hoe diep is 't u gegunt in zQn gelnk te deelen I Hoe moedig za| uw vliet langs rflke graften fyelen , Als eens de hooftftad, bier te (Hebten aen zijn* wal, Het merk van uwen naem op 't voorhooft voeren zal,

'kZie reets dien gouden tflt met wflde fchreden komen , Dat een geweldig bofch van omgekeerde boomen , . Zoo diep de wortels neer zal fchleten in 't moeras , Als *t met z\fn torens hoog tot aen des hemels as Scset op te vaeren, 't geen verheerlijkt» allen rijken. En koningfteden zelf de bonkroon af zal (treken. Dan giet de Koopfortuin en Welvtert , milt van hand , Haer rijke zegeninge u toe van allen kant» Gelijk 't rivierendom uit allerlei geweften Zijn daelend ftroomnat geeft den Oceaen ten beften , Zoo drae het bergfneeu , nu gefinolten in de zon , Ten bergkruin afbruifcht, zwelt en overgaept zijn bron. Dan ftrektge, ó ftad , zoo trots te bouwen op twee ftroomen, Een wjjk, voor die gedrukt verleegen tot u komen, . Een herberg zoeken in het nj)pen van den nood. Gy znltze koeftren en ontfangen in uw' fchoot; En meermaels afgebrant, geptonderc en vertreden,' Verrazen uit uw afch met fchooner fral van leden» Tot op 't gebengen van den Zeemonarch, het Y, Aen mijn orakelzang en diepe profecy Gedachtig, u gebiet zfln' breden vloed te bouwen; En op een zeilend vlot uw leven te betrouwen

In

A N T.

Jn wilde zee ,• getrooft dat Nereus die beftemt.

Wat wondren zult ge zien , wanneer ge uitheemfch en vremC

Een indre werrelt zoekt door onbekende plaflen,

En zonder graedboog en de lely der kompaflen

Den werreltgordel fnijt, en werpt met rijken buit,

Voor 't zwaere paelwerk van uw* droom , het anker uit *

Dan moet ge leren de geftarnten onderfcheien ,

Die veilig by den nacbt uw vloot in zee geleien,

Of liebt bedriegen op de zorgelijke plas.

De wreede Beeren , dicht aen 's hemels uiterfte as.

De Paeu, die haeren ftaert wijt uitfpreit in het Zoien.

Orion , zwart om 't hooft gezwollen van de buien.

De Boer Arktofilax, die met zijn zwaere lcén

Het wed der zee beroert , wanneer hy moe gereén ,

Op zijn befneeude fleede, al hijgende afkomt treden,

En wéér met ftormen dreigt , ten wolken ingereden.

Ook zult ge letten op het vreeflelijk Serpent,

Dat , als een breede ftraei van vier , zich krult en went

In 't Noorden, als gy 't ziet van blaeuwen zwavel gloeien *

Hael in de fchoot , 't zeil neer. Een nachtrtorm aen het loeien

Steekt van de Noordpool op , en mengt de zee en lucht*

De Regen ft arren , bleek en kout van waterzucht,

Staen op den norflen kop des Hemel ft i en te grimmen.

Maer als de Pleiades beginnen op te klimmen,

En fnoeren 't baer met gout, of Pollux uit z(fn' trant »

Of Kafror 't water kuil met tintelenden glans ,

Dan zal de Dolfijn zich niet kronkelen in bochten ,

Noch 't pekel fchuimen van omtuimlende gedrochten.

De zeeman zet geruft dan alle zeilen by,

En trooft zich met de gun ft der winden en 't gety.

Dus ftaen uw borgerije en gilden aen te groeien.

Cy zult gewetensdwang en tleranny befnoelen ,

Df

A N T. te?

De vtflbeit voor blaesoen omvoeren fa uw* fchild , En tco gelen , al wat re renkeloos en wiit Durf (leken nier die kroon; das leert gy't volkbeftieren» Met nter den eifcb den toom te korren en te vieren , O koopjuwecl I wint in den ring van Nederlant Noemt u mijn zanggodin met recbt een diamant.

Maer eer gy vierwerf znlt uw onde wallen floopen , (Want zulk een* wafdom laet u 't noodloot toe te hoopen) En fpringen verder uit , moet menige oorlogsvlaeg Affluiten op uw borft: nu zal de goude Taeg U vaeren in den fchild, en d'Iber met zQn Kraeken; Begort van vier en vlam , als Kolchis toverdraeken , Uw ftranden dreigen, tot een Jazon, trots van moet, Den iiroom van Gibraltar verf met bet Spaenfche b!oet9 De waterflang vernieie en wreede roofbarpije , Met zijnen donder fchokk' de kult van Barbartf e , En flae Toledo met een dootfebrik voor het hooft. :f?u heeft de Teems zich zelfs de waterkrans belooft. En hecht van Doever en zijn9 krijtberg , te vermeten , Op Schevelingen den metaelen waterketen. Hoe is *t t ik voelme 't bloet ontroeren , en 9t gelnit Bezwijken in mQn keel , maer neen ! het moet 'er uit* Wat zultge hooren , 6 doorlachte waterlingen I Als wéér Kartage en Rome, elkander hier befpringen. Op , Yfcroomgod ! beman uw vlooten , voort in zee. De vijand blixemt valt afgrijflijk op nw ree. Ruk aenl de Vriefche leen, de Maes en Zeeufche baren f Uw bontgenooten ztfn bereit hem in te vaeren (i).

Onmiddelijk hierop volgt deze uitmuntend fraaije

BK*

(i) De Yftroom, IV Boek, blz. icj.

i.R A N T.

beschrijving van een* zeeslag.

Daer dondert zee en ftrant. Ik zie 't 9 zy nikken voort Kanonnen, zwanger van falpeter, vier en moort, Aen 'tbaldren in een* üorm; de blixemgloet, gefchooten Uk monden van metael, dry ft dolle donderklooten Door bnlk en ribben van de kielen, fcheurt en ryt* En Öeekt hec water aen. De korfc der irranden fplijt , t)e ftrandduin davert, als de losgeborfte zwavel Het marmer fchokt in zee tot op des afgronds navel* De buskruitrook bedwelmt de zonne, die het bloet In d'oogen fpat. Men ziet hier niet dan vier en gloet* Den fchnklijk krijgsmnzijk van trommels 9 zeetrompetteog En fcheepsklaroenen , en kort ouwen en musketten, \Vort met een' naeren toon en heefchen kreet verzelt Van ftervenden , gewont , geblaekert , neérgevelt , En *t kleed van 't lijf gezengt , en in de lucht gevieren* Zoo dra de fcheepsmijn fpringr, wéér plompende in de baren, Half levende, en verminkt, en nn in deeze ellend ' Te Q>aê vervloekende bet oorlogselement (i).

Hier-

(O t)t Yftroom, IV doek, Bit. tis* Ook deze kncbtigé tegels zijn door dezelfde hand als de vorige op de volgende' Wöre in het Fransen overgefcragt:

Qu'enteTuls-je ? Jusles diens I quels éclatt de tonnerr* Font bouillonner la mer et tressaillir la terre 7 Hepttine est éperdu, qoand Ie Cruel fnétal Vomit pari out la mort de son ventre infernal, L'océan est en fen ; de carènes brisées Je vois flotter partout les cótes fracassëes; \jê ri\age Ie fend. Crains, flut on, que les mtrsj Par leur fond déehiré, n'inontient les eofers» De l'épaisse fumée un liorrible nuage m Jju Süleil, qui reenjej obscurcit Ie visagej

A N ifljr

Hierop vervolgt de meermin bare voorfpelling :

Stte vaft : n ftaet noch meer t'ont worftlen. 'tZil gebeuren! 0tt eens de Zont, met toegebonsde waterdeuren, Aen 't prullen in zijn kil, uw vloot zijn' droom ontzegt $ Dan moet de zeekortouw wéér pleiten voor uw recht* Het Deenfche Zcelant , en de Zontfluia , opgebroken , Getuigen of ge uw eer manhaftig hebt gewroken» 'klloor d'onderdrukte Belt, belegert op zijn* grond, En d'armen 'op den rug gevleugelt door de Zone , Uw machten, daer hy zucht, in z^n paleis befloten, Om byftant roepen* Voort te water met uw vloten * Verlos den rijxftoel I red uw bondgenoot f Ruk uic De kramme en grendel die den waterdraeiboom fluit f De fleutel van kanon zet alle poorten open. Dus moogt gy overal op d'overwinning hopen» En zien den lauwer der triomfe te gemoet , Hoe fel een oorlogsftorm op uwe grenzen woed, ó Yftroomgod, zoo lang uw hooftftad het geweten Den vrijen teugel viert , en God , in 't licht gezeten Op Y hemels troon, alleen de draf der zielen laet, Die, niet fchofferende het lichaem van den (laet, Indien, zy dwaelen , uit onnozclhelt geweken Van 't rechte pad, den mond des lands noit wederfprekeiu Zoo lang gerechtigheit de hand flae aen het roer Der (lede, en in 't gericht den gouden fepter voer',

En

#■ Les instrumens gnerriers par lenrs aceords bruyan» Accompagnent les ciis des ros eipirans. Quelle nouvelle horreur! uue mine flottante Porie au ciel de gnerriers una troupe mourante, Qui, brulés dans les airs, par un étrange sorl9 Hencontrent dans les mers une seconde mort.

Pioeven van Dichtk. Lcttcrocf. II Deel, felz. *tó.

I

|go A N T.

En Eendracht haer verbind mee baere bontgeoooten » Is alle tnagbt te zwak haer grootheid om te (loten»

Maer och ! wat heeft uw Had niet uit te (hen te land*. Als zy allengs begint te groeien aen nw ftrand! En gy , c Muiderflot, wat zult % e van nw* tooren En prachtig burgtkanteel gekerm en jammer hooren 1 Hoe deerlijk zal de Vecht , met bloetkonden root BTprenkelt en geverft, befchreien 2\Jnen noot: Wen 's lands Andromeda, geklonken met een keten Aen barre rots , en voor het ongediert geftneteu Ten roof en fchou(>eI , met erbarmelijk gezocht , Vergeefs de handen wenfcht te (leken nacr de lucht, (Zy zUn geboeit) vergeefs haer naekte leen te dekken. Daer vaft de kluifters haer gewricht en (pieren rekken» Zy , afgemartelt 9 en gedoodverft van den febrik , Den mui! van \ ftrandgedrocht verwacht alle oogenblik* *t Is uit met haer , ten zy een Perfeus , ultgekoren Door t zeeorakel, tot haer hulp en trooft geboren, Op zijne pennen aen koom dreven , hare fmart Verlichte, en (loot zijn zwaert het moufter in het hart. Schep moet I gy moogt geruft op zulk een* wachter flapen , Die, onbezwoken, en gedurig in de wapen. Zijn' krflgsleeuw weiden laet in een Oranjen velt. ben feilen landdraek, die noch van venijnen zwelt , De blaeuwe kam verheft, begint den (laert te krollen, Te fchuifelen, en flaet van bloetdorft voort aen 't hollen 9 rZal hy met kracht de pan inklinken, on verzet, En d'eerfle Heiland zijn, die uwe paelen red.

De Staeten , en des lands gewettigde overheden , Op 'tbloetfpoor van TarquQn, de hoofden if^efoeden, Uit have en erf gefchopt, en 't vaderland ontzeit, Verrijzen wéér op 's mans vernuft en dapperheiu

De

A N TV 131

De forfle Tuinleeuw , met vergift e toverdranken In flaep getoovert 9 hoort van Ter de wapen klanken f Verrekt de fpteren, flaet en flingert met den Ctaert, Schud a^ne maenea, en, opfpringende , onvervaert, Rujtt met de khieowen om verwaten moortfcbavotten, Noch rookende van 't bloet der troufte patriotten , Staetmartelaerea , fchelms met landverraet beticht* Dan wort de tieraany de wreede voet gelicht, De groote Wiibem , door de keur en ftem der Staeten , Die nu 't ondraeglQk juk te* dwingelands verlaten, De fcboooe ZevenSar, die met eea heilig licht De Nederlanden noch zal (traden in ft gezicht , Tea vekbeer ingewjjt, drijft voor zijn leeuwsbannieren 'tOntucbtigh roofgefpuls van havikken en gieren Grootbarcig op de vlucht. Maer duikt vry in uw bron , ó Vlieten, en verbergt het acnfchjjn voor de zou. Die n , zelf toegedaan , uwe afgeftormde deden Zal toonea, binnen van den hongersnood beftreden, Van buiten met den brant der burgcrmoordery , En plonderiag gedreigt. Dan gact ge zelf niet vry , Vermaekeiyke Vecht! Een weerwolf, tuk op logen , En met een fchaepevacht het licbaem overtogen, Dreigt uwen fchaepeftal , betrouwende op zjjn woort ; Hy ruft niet , voor hy 't al bfoetdorftig heeft verraoort. De lammers , veel gewoon te watrea in uw vloeden , Staen voor z\jn tanden bloor, geen btaete» fchut het woeden, En gy» t'onzacht gewekt door *t vreefiyk moortgerncht, Hebt niets tot haere hulp als traenen en gezucht. , Wat kry gt de ftormbok werk i wat zal men muren rammen I Wat (leekt men fceden aen met oorlogsblixem vlammen t Hoe menig fcroomgod zal , verkropt van burgerbloet , Opftaiven oaer z^Jn bron met aerzelendea vloed 1

I 2 A.

132 A N T.

Apollo zelf wil wéér, in zulk een9 vloek beladen, Den diflei wenden , en met ongerukte raden Te rugge fpoén , als op Tbyëfces moorebanket. d'Onmenfchlijke Alba meft zich woedend geil en vee , Hy (lint den zuren oegfc des landmans met zijn tanden 9 Slokt ganfche (leden in zijn gulzige ingewanden, En tapt den burger *t bloet met ztyne tranen af. Gelijk een winterbeer» geborften uit zijn graf, En naere fneeufpelonk al grommende aen koomt duiven, En grijpt d'onnofle kudde en harders in zijn klniven , En knaegt en zuigt het merg uit fchenkels en gebeent*: Zijn wreetheit holt , en kreunt zich niet , wie dat'er weent, Maer zoo een bergleeu , daer hy weid , en onverdroten Plafc tot den buik in ft bloet , hem komt op 't ity f gefchoten , Uit zijnen fchuilhoek, op den driefprongh, hem verraft, Dan druipt hy bevend weg, en trekt, van vrees vermafl , Den (laet van achtren in; de ruige borftels rjjzen Van doodfehrik overend; hy zelf verloopt zijn fpfyzen, En wenfcht alleen nu *t lijf te bergen in dien nood. Dus' wil hec Alba gaen , en allen die te fnood De vrijheit knevlen , en opgroeiende in het woeden , Den bnrger tailleren met Inquifitieroeden.

Meer heeft de Waermont uit zijn koor my niet gefpelt. Maer gy , ó Vecht , die 't Y zoo hoog ziet opgeftelt, En zelf d'orakelkerk en waterwichelaren Hem kroonen tot een hooft der Nederlandfche baren, Verheug u, en begroet dien grooten bloetverwant , Wiens zegen rijklijk toe zal ftroomen aen uw ftrand. Hy neemt uw (laet ter harte, en voor ztyn bontgenootei Is zijne milde hand en fchatkift noit gefloten.

Hier zweeg de Poëtes en waterprofetin, W*er vlugt ge, riep betY, waer vhicbtge, ówicblaeririf

Och!

A N T. 133

Och! keer die nooden af, die donkere onweêrvlagen I Of zoo een bloetftorm tot ons onheil op moet dagen, Zalf onze wonden met de godlij ke artzeny!

Hy riep vergeefs. Zy zonk nu neer , om in den ry Der vorften , *c werk van baer gezantfehap te vermonden,

Ganfch Neérlant heeft hiernae al zuchtende bevonden, Hoe die gedreigde orkaen van oorlog heeft gewoec ; Toen zy baer vrijheic op moeit wegen tegen bloet (1).

Zeer geleidelijk komt de dichter nu tot de dap- perheid der Amfterdammeren ; de lof bij deze gele- genheid aan den vrijbuiter 'r hoen gegeven, die

nu geen Hoen geleek, maer Engelandfchehaen(s)9 Die fcherpe fpooren durft in 's vijand* fpieren flaen(3),

is

(1) De Yftroora, II Boek, blz. 114.

(s) Deze naamfpeling is triviaal, en zelfs belachljjk, hoe- zeer de geljjkenit juist is, en fraai zou zyn, als de beid niet ongelukkig met het beeld eener htnnt in aanraking gebrsgt ware. Wegens het flot van *s dichters graffchrift op den zee* kapitein de haze, insgelijks in eene naanfpcling teftaande, heb ik mjj, in mjjne VtrhandtUug §nr hit Puntdicht, blz. 35» reeds verklaard. Met dergelijke naam- en woordspelingen had men veel op in 's dichters leeftijd ; zelfs vondel dacht mia- fchien den admiraal tromp al heel wat aardigs te zeggen met

O Harpertszoon , ghy zjjt ons harp ,

O Tromp, men zal uw deught trêmpttttn.

Vondels Poézjr, I Deel, blz. €$•

Of

(8) De Yftroom 9 IV Boek, blz. 118.

13

134 A* N T;

is wel krachtig , maar overdreven en winderig ; In) vergelijkt hem met een' grooten omflag en kiink- klank van Turkfche namen bij se ander beg, het geen met een paar woorden had kunnen gefchieden. Vrij wat beter, en edel zelfs, is de loflpraak van bossu , dien hij , hoezeer in dienst van den vijand ons bevrijdende, regt laat wedervaren, en hulde doet aan 's mans dapperheid en heldendeugd, eene edelmoedigheid, die anders zeldzaam plaats heeft; immers *

Men eefe hec ongelijk in koper, en op bladen Van een wig parkeinent , en voed het als een wond9 In 't hart: maer weldaet valt opeen' on vruchtbren grond: Die wort als op een blad van water aengefchreven , En (effens met den droom in doode zee gedreven (i).

*

De vinding, hoe de Noord -Hollandfche vloot,

op verzoek van den Ygod, door den god der Zuir

der- Of dea Amfterdamfchen burgemeester g. iciai» een frtil

compliment te maken , toen hg hem' dus aanfprak :

Wat gaf de zon een* blijden fchjjn, Toen Schapen Herders Zouden zyn Fan Mettfchen.

Vondfls Poiszy, I Deel, blz. 335.

Vondil levert hier een onderwerp voor de kinderprent van de verkeerde wereld. Qjmndoque bonus d&rmiut fhwerhs! zeer fraai is nogtanc de woordfpeling in zyne Gebroeders , blz. 17:

* Wy ratdeheztm gaen , ó Codt , by u om raef.

CO I>« Yftroom, IV Eoek, blz 119.

A N T. 135

derzee opontboden, op het Y in het ijs bezet raakt en wonderdadig behouden wordt 9 is zeer vernuftig.

D'aenzïenlijke Raed terwijl , en borgery

In 't wonderwerk verft om t , beginnen ten (Teen zy

Te wankelen—

of zij nu eindelijk het Spaanfche juk ook willen afwerpen. Amflcrdam* weet men, was de laatfle flad in Holland, die de Spaanfche zijde verliet; de beraadQagingen deswegens en de uitkomst worden hier zeer juist en natuurlijk vergeleken met

HET AFLOOPEN VAN EEN SCHIP.

De fcheepshouknnftenaer helpt das het oorlogsvlot Eerft aen 't bewejen , viert weérz\)ts het flagbed bot , Daer 't nn , aen 't wiegen door gewelt van dommekrachten* Valt op zijn rollen fchokt: al d'ommeftanders wachten Met fmart dit draelen af, tot dat het, lang gefolt, Genrimelc en gefchraugt, met kracht voorover rolt, En fpoelt den mont in 't Y, en fcheart het water open» De ronde kim oen en rintfoenen zijn beloopen Van fchnim door zulk een' flagh oprijzende uit den grond : Terwijl 't nu aerJig ftrookt, en prijft des bouheers vond*

Devrijheit, t'Amfterdam zoo lang een tijd ver fcho ven , Stak eindelijk dns haer hooft met grooter aenzien boven(i),

Grootsch en deftig is hier de eer der flad gehand- haafd tegen hare mededingfter Penttic, die zich in

dien

CO De Yftroom, JV Boek, blz. na.

14

136 A N T.

dien tijd op eene zinnebeeldige wijze de opperhecN (cbappij der zee toeëigendc :

Veneedje trouwe vry, om 't jaer, het zeegeval

Met *i Hertogs ring , wen hy , op 't prachtige uttgeftreken 9

Op 'tfeeft der Hemel vaert, die werpt in zee.

^—i— ■■^■mb tmmtmt^mmmm mmmmmmmmm mm—ma*—~ ^mmm—mmmm mmhm

Wy heffen mee meer recht den waterftander op;

Want Amfterdam verbont nok watrenmttgefchenken(i).

»

* Overigens vermeldt de dichter de fcheep vaart op het Y, het aankomen en -afgaan der veerichepen, het zeilvennaak der jagten en boeijers; bij, wien h$t lust

■■ . i voor wind door 't zilver heen te dreven

Van 'tbratyTchend Y, kan zich in floep of jacht begeven. De hayens, tot vermaek gefchikt en afgedeelt. Zijn rijk voorzien. Indien hem d'eenzaemheit verveelt» 't Zal hem in zoo veel keur op geene vrienden deken, Bereit op zijn verzoek , om mede grond te breken. Zijn Rozeznont verzelt hem lichtlijk op dien toght. Wanneer de wint hem dan heeft op het ruim gebroght, En *t jacht naer zijpen zin recht door den vloed gaet (treken, Hoe zal hy fcaeren hals by blank y voor gelijken 9 (let hair by goude draén , de kaken by een blad Van witte leliën , met rozefcloet b?fpat ; Pe lippen by den daeu van kerflen en mperellen; De borften, half ontdekt, en lieffelijk aen 't zwellen 9 JBy hemelfche appels, waerd van goden afgeplukt. Wat fpelt hy hem een vreugd , dien *t eindelijk gelukt

* Te

(0 De Yftroom, IV Boek, blz. 194.

A N TV f37

Te finelten in haer' fchoot , en op de lieve wingen , En friflen mond , verrukt van min , ce blijven hangen* Met hoe veel traenen fmeekt hy haer het jawoorc af. Zy wankelt naer het fchijnt, en valt veel minder draf. D'Ygoden maeken hem welfprekender in vt minnen. De fchoone Venui zelf ontvonkt haer borft van binnen Met een geheime vlam. Nu ziet hem Rozemont Verliefder aen, en voed een diepe minnewond (1).

Tot een' tegenhanger geeft de dichter een leven- dig gefchetst tafereel van

BET IJSVERMAAK OP HET T.

. De winter zelf belet den Amfterdammenaeren Geen vreugd , wanneer het Y , met toegevrozen baren 9 De roflen op zijn* rug laet fcreeven , zoo gezwint Als een Tartaerfche pijl gefchoten voor den wint. Zy fnuiven vier en rook ten neuze uit , onder 't nopen Der jengt , en fchijnen nu zich zelf voorby te loopen. De fchoone jufferfcbap, gedekt met koftiyk bont, Streelt hen in 't jaegen met het orgel van haer* mond. Men ziet 'er andren, met de vleugels aen de voeten 9 Yoortvliegen als een fchim, 't godinnendom begroeten Met duizend zwieren ; nu laveren heel in ly Op d'eene fchaets, en voort gezwiert aen d'andre zy, 't Omwerpen , fneller als een arend op zijn pennen , En fneller ais door 't fneéu de Samojeeden rennen. Mijn oogen fcheemren door dat draven hene en wéér: En daer ik hier meé fprak, zie ik nu nergens meer.

Hoor

(O De Yfiroora, IV Bock, blz. 11*.

15

13* A N T.

Hoor , Rome , en boor, Atheen , wie dorft oit (louter Wegen , Als dat men mentenen zag met yzre wieken vliegen ? Hier zeggen wy 't met recht : en gy denkt uit de wijf t Hoe fnel het glippen moet, glad yzer op glad yi (i).

.Eindelijk worden eenige andere ftrooroen door den dichter tegen het Y opgewogen, en te ligt bcvon 'en 1 In zijn* tijd f ja , kon de dichter met regt zeggen :

de Jordaen

Ziet zoo veel ceders niet om zijne bronnen ftaen, En fpicglen in zijn plas , als d'Ygod daeglijx kielen Op zijne ruime kolk laveren ziet (a).

In onze dagen zou welligt een hklmers of xilderdijr met deze hyperbolc uitgelagchen worden.

Hoezeer wij nog ffraks (3) ons niet zeer gunstig omtrent de naamfpelingen geuit hebben, vinden wij toch dat antonidbs een niet onaardig gebruik beeft gemaakt van de namen der oorlogfchepen om ' hunne uitwerkingen aan te duiden.

Hoe

(1) De Yfkroom, IV Bock, blz. 128, Macqvet houdt, JPr«*y#» va* Dichtkund. Ltttiroef. II Deel y blz. 358, de vier laatfte regels voor „een Puntdicht, dat men niet gaarne in „eene deftige (toffe van langen adem liet." Hg heeft wel geen ongelijk, maar het „vliegen met yzren wieken" ia> toch aardig. «.

(t) , lbid. hls. 110.

(S) Hiervoor, blz. 133*

A N T. 139

Boe ntder o^n gedicht lén *t einde fchQnt te fpoeien 9 Hoe mioder ik mijn* trant en rijkdom kan beCnoeiea(i);

zegt hij , en bet gaat ons even zoo met den lust tot het doen opmerken van dien rijkdom. Dat dit dicht- ftuk bij ons op hoogen prijs (laat , blijkt aan de uit- voerigheid van onze befchouwing, en nog hebben wij dezelve moeten bekorten; dan wij vertrouwen ge- noeg gezegd te hebben om de begeerte tot het lezen des geheels bij die geenen aan te prikkelen , die den verdienstelijken dichter geheel niet of mogelijk flechts bij naam kennen. Overigens onderfch rijven wij gaarne , zoo wel ten aanzien der gebreken als der fchoonheden, het oordeel van macquet wegens dit dichtftuk. „Die kenners," zegt hij, welke an- „tonides een gezwollen dichter noemen, hebben „zeker gelijk. Gezwollenheid is zijn hoofdgebrek, „en ontluistert dit dichtftuk zeer. Hij houdt de „waerdigheid zijner hoofdperfoonaedje dikwerf niet „genoeg op, en toont m enigma el een valsch ver- „Duft en vergezogte geleerdheid, in de plaets van „naturelijke fchoonheden. Zijne overdragtcn zijn „nu en dan onvoldoende, en in de netheid der „tale is hij niet groot, alzoo hij menigmael de „ware kragt der woorden niet weet. In het won- „derbaere van zijn dichtftuk verliest hij de waer- fchynlijkheid , en is in vele gevallen duister. * Deze zijn alle wezenlijke gebreken, die men

» geens*

(i) De Yftroom, IV Bock, bü. 134.

Mo A N T.

geenszins ia een' dichter kan verfchonen. Dan wij moeten ook overwegen , wat 'er tot zijn voordeel „uit deze Proeve mag worden opgemaekt, eer wij „hem zonder beroep vonnisfen. Het is buiten tegenfpraek , dat de Yftroom een orgineel werk „is, ten eenemael de vinding van den dichter. Hij heeft aen zijn plan en oogmerk , de glorie van het „Y en Amfterdam zeer wel voldaen. De meeste epizoden vloeien uit de (lof en helpen een geheel uitmaken , dat door zijne goede fchikking en fcha- kering, en den rijkdom der gedachten, treft en „beliaegt, fchoon het niet ten eenenmael in alles „den goeden fmaek voldoet. De uitgebreide kun- digheden van den dichter in de aerdrijkskunde , „natuurlijke historie van vele gewesten, in den „koophandel en andere wetenfchappen 9 zetten het „werk eene ongemeene aengenaemherd en verfcher- denheid bij, die behaegt en teffens leert. De „verzen klinken zeer rustig, en men mag zeggen, „dat 'er, in vergelijking van anderen onzer dichte- nen, weinige regels gevonden worden die profil „zijn (i)".

's Mans 'overige dichtftukken , waaromtrent wij nu flechts kort kunnen zijn, dragen allen den (tem- pel van een echt dichterlijk vernuft, kracht van uitdrukking en waar gevoel. Zijne Bcllonc aan bant (2) , vervaardigd 'bij gelegenheid van den vre- de

(1) Proeven Tan Dichtk. Letteroef. II Deel , bil. 159. (») J. aktohidm Gedichten , II Deel , blz. oa.

A N T; 141

de met Engeland \ in 1667 , zouden wij geheel moeten aflchrijven , om ons gezegde te (laven ; lie- ver geven wij, tot hetzelfde oogmerk , zijn'

TEEMS IN BEANT.

Fnrit immijjts Pblcanes habtuiu Tratftra per & remis, & pi&as abitti pBffit»

De Britze wolven , uitgelaten In breidelooze razerny, Verbranden Neérlands koopvaardy.

En blakren Holland in zfln gaten» En zetten, tegen krflgaverbant, 'tOnnofle Schelling in een9 brant,

Die, Engeland om *thart getroffen, De koningftat begraeft in puin. En blixemt haer verheven kruin

Tot dat ze in de afch komt nederploffen: Noch hoort ze na geen vreégefprek, Maer trapt haer bnren op den nek,

Helt Michaêl , van edlen toren Ontdoken , blaekt van ongednlc Om tirannie, zonder fcbult,

Den armen dorpeling befchoren , En wenfcht, door beldenmoet, met lof, Haer trotsheit neer te treén in 't ftof.

Zoo rukt hy, met een bofcb van kielen Den Teemsftroom op , in 't ingewanc En aengezicht van 's vijands land ,

Maer niet ten plaeg van arme zielen: Dat voegt geen oorlogsleeu vol moet; Maer winterwolven heet na bloet.

Hy

14a A N T.

}]y flair de ftroommond zelf van bulten , En boud den Watergod in toorn. Daer Gent» die zeeraars r zooder fc broom,

En van geen drieft gewelt te (luiten , Het ondier , net ons bloet gemeft , Verworgt en foltert in zijn neft.

Zoo volgt de Bofchleeu, opgeftoven, Na lang gcdult door wildernis En wegen daer geen uitvlucht is ,

Den Tiger in ztyn bol van boven; Geen woeftenyfpelonk hoe naer Befchermt ztyn vijand in gevaer*

D'Aeloudbeit juichte op alle ftraten , Europa had niet keels genoeg, Toen Haerlem met getanden boeg

De keten brak van Dainiaten, En rukte , d' Aziaen ten fpot , Gevangen Kerftens uit het flot.

IJJn zeilt men over yzre vloeren En fchepen , uit verbeelden moet Gedompelt in den (teilen vloer 9

Om hier den Water leen te fnoeren9 Die brui ft door duizent kogels voort, En klampt de Britze magt aen boort.

Nu fmookten al baer oorlogfchepen En ftramkafteelen kloek vermant, Eo magazijnen in een Iranc

Die Londen eeuwig na zal flepen: De Teems kroop opwaerts nae zjjn bron, Beducht of weder Faëton,

.Ten zonnewagen opgeftegen,

in zulk een* on verwachten (lont

Hem blakerde op z^jn' eigen gront.

De

A N T. 143

De Teemsnimf, fchreïcnde en ▼ertegen, 1 Verfmachte op haer gewpone ree

En dompelt haer paruik in zee. Zoo beefden eertijts cTIcaljanen , Toen Hannibal zijn legermagt Voor Romen , over d' Alpen bragt. Mee uitgevouwen (landenvanen. Dat heet de zeeflang , trots en dol , Verwurgen in zijn eigen bol. Die , buiten recht gefpat en banden , Als of de leeu van Holland Hiep , Nog flus door al de werelt riep: 9Pj hebben 7 Zeegewelt in handen (O* Maer gy, die in den lichten brant Uw leven waegt voor *t Vaderland 9 En 's vijand s magten durft befnoejen Als gy hem in den boezem boort, En op zijn eigen (trant verfmoort, * Om vrede uit oorlog te doen groejen,

Hoe maekt ge met uw halsgevaer Den heelen ftaet uw fchuldenaer (2).

Zijn' Oor/pronk van 7 ïands ongevallen had men voor 1795 wel mogen herdrukken; en misfehien doen wij in dit oogenblik nog wel, met dit dicht* (luk onzen landgenooten in zijn geheel onder het oog te brengen.

Wat tuimelgeeft beheerfcht het land? wat baftaerdy Valt in ons eigendom, en lm et, als een harpy Tot ons fchandael gcteelt , met haer vergifce pennen De ganfche lucht , zelf eer wy 't gruwzaem monfter kennen ,

(1) renes nes imperium Marit.

(2) J. Avr jmdes Gedichten , II Deel , blz. 6.

H4 A N T.

Dar , reukeloos het hooft verheffende als vorrtin f De tacl van Neérland fchopt , en dringt 'er Vrankrflk in IVIec hare baftertfpraek en dartele manieren? Ontaerden wy met recht van d'oude Batavieren? Zijn dan die helden in zoo fchandelijk een* naem 9 Dat na de naneef zich met reden hunner fchaem? En zijn onze ouders, in krijgstochten afgefleten, Het vrecflelijk gewelt van Rome doorgebeten , En in een later eeuw, door Naflaus krtygsbeleit, Gewaffchen boven reik der Spaenfche mogentheit, Nu waerdig, dat men die vergete als Franfche (laven , Op hun gebeente fpuwe, en trappele op hun graven? En kan men 't Hamhuis van Oranje , dat noch pas Met zoo veel zorg 't gebouw des Staets leide in tierasf En overladen van bevochte knjgslaurieren , De blijde zege alom zag volgen haer bannieren , Verlaten trouweloos in deez' verlegen ftant," Om flaefs ce volgen een' uitheemfchen dwingelant? Want wie kan *s vijands wijze entaelzoohoogwaerderen» Als die lafhartig zig wil laten overheren? Zoo helden al van ouds de volken , lang gefcbokt , Naer hunnen ondergang. Noch blijven wy verftokt, Of van een dikke mirt bezwijmelt en betoogen.

Waekt op f'c is tijt 1 wrijft eens de dampen uit uwe oogeo. En zoekt niet buiten u, met fchandlijke achterdocht» De bron der nederlaeg waertoe wy zijn gebrogt. Wy zijn verraders van ons zclven ; wy vergeten Ons zelfs , maer hebben 't liefft aen anderen verweten* De Franfche weérhaen kraeide (O ons lang zijn wetten toe. Toen ketelde ons zijn fteuu Nu krimpt men voorderoé

Van

(O Zie over dit kraai jen van den weerhaam hiervoor bis.

tv, «i.

A N f. 145

Van zijne fchachtea en afgrflfleiyke fpooren, Ea dwazen fchljnen noch met lult zijn' klank te hoorén: Vergapen zich noch aen 't fchakeerzel van zijn* ftaerc En wieken , daer hy eerft mee lokt , maer flus vervaért. Verleidende meermin, daer blinden nae verlangen 9 Die gy behendig nu by d'ooren hebt gevangen* Wat coverzang maekt u behaeglijk in Ons lant? Wtt ketent zijn 't , die gy zoo fijn en liftig fpantf Vervloekte ketens 9 die wy eerft met vreugde zochten f Och ! was nu 't Zoeken uit , was eenraael den gedrochten Nu 't masker afgerukt i en zageri we in het licht Den moortklaeuw root vanbloet, het dreigende gezicht 4 Daer zich de wreetheit én baldadighelt vermengen , De droge keei bel aft om menfchenbloet te plengen* 'tftltnketfel van den mont verandert in venijn, Eo ons alom vérrien door ingébeelden fch^jn 1

De Franfcbe Circe wift al lang die rol fpeelöri. No wagen overal noch zoo veel moorttooneelen Van hare tieranny. Maer wie ze trapie óp 't hart, 't Was tot hun weerwil, en zy kropten 'tleet met fntartj Om, als de kans zich toonde, eens tevens op te fpringed. Gelijk de Siciljaen ons leert den Vefper zingen. Daer wy den vtyant zelfs en zijne wulpfche jeugt Inhalen, onzen val verhaeflende met vreugt.

De weergalm van de keur der Franfche geeftighedën En fpraek, van Ons zoo lang eerbiedig aengebedeu, Klinkt over Hollant heene uit Bodegraves puin, En Zwadenburgerdam , 't versuaek van onzen tulri Voorheen > nu fmokeude afch , ten fchouburg uitgékoreri Der wreetheit, die ons leert eens recht de klanken hoorea Van haer muz\jk« Gaet, lacht de Duitfche tael nu uit* En dwingt nvt voeten nier de toonen van hun fluit.

K Tref-

1+6 A N T.

Trojaenen haelen wéér met reien , zange fnaren , Hec z wangre krijgspaert ia; 'tgeen'smidderuachts aen'tbtren* Van oorlogsvolk verloft, dat knot des konings (hun, En zee toe dankbaerheit al 't rijk in vier en vlam* De geeft van Nero vint 'er wéér die zich vermaken , En zingen Vrank rijk nae; en zingen onder *t blaken. En deerlijk moörtgefchrei van vader, kint, en vrouw. Daer d'een ten hemel fchreeuwt, daer d'ander (tikt van rouw* Na is met hun gezang de dolheid uitgelaten» Men trapt den zwangren bulk te barfte. Propt de ftraten Met maegdenlijken eerft ontuchtig gefchoflfeert , Gebrant, geblakert, vuil mishandelt en onteert. De drempels kraken van gekneusde bekkeneelen* De lijken grenzen aen de takken van abeelen En linden» en de moort, die vrouw nochzuiglingfpaert, Maekt Al va, Neérlands vloek en geeflel, zacht van aert. En lult het langer ons noch op zyn Franfch te leven? Wort groene gal en bloet noch niet in 't hooft gedreven ? Hoe? zien wy noch met vreugd de laffe geilheit aen, Die ons vervoert, en komt den Scaet zoo dier te ftaen? De vlam dreigt ons , en wy verfpreiden zelf de vonken. Zoo wort uit gouden kop 't vergif met fmaek gedronken. De wiffelfng van zoo veel dragten en gewaet, De zoite mommery van treden en gelaec, En dat verwijft gebaer, waer nae w'ons lichaem wringen , Op hun gebod , zoo vreemt en vol veranderingen , Zijn zoo veel vonden lang tot ons verderf gezocht: Dus hebben wy ons zelf de ftroppen opgekocht. Wac landaert voelde zoó onftaimig zich getreden. En volgde noch met luft zijn*s wreeden vtfands zeden? Als Pan te drieft zijn baert en lokken heeft gebrant. Vliet hy de vlam , die hem verlokte , met verftant.

Dt

A N T. 147

De Hoofterfvtyant van den Scaec der Nederlanden, Stoof ais een weerwolf voorc, indien wy hem verbanden Met ernft, en met een* vloek, gelijk zjjn' moortluft paft, Vervolgden , daer hy nu in 'e bloet der borgrea plalt , Dan zag het Hollands hart , herftelt , wéér met behagen De lantontheiftraers in verdiende wraek verflagen. De Harp ontfnaert, de Roos de doorens afgefneén; De Lely in haer bol gedoken , of vertreén , En 't Zwijn van Munfter fors den flagtant uitgebroken. Dan vond de nazaet fier ztyn ondren bloet gewroken» Den plonderaer betaelt zijn onverdient ge welt, En •tFranfch gebeente blonk noch eeuwenlang op vt velt* Herneemt den ouden moet gy vrijgevochte fteden. Verjaègt den vijant; maer verjaegt eerft zijne zeden: Men koopt den Franfchen zwier te duur voor lijf en goet, Nn wafcht die fmetten af in 's vijanta dartel bloet (1).

Wij eindigen onze befchouwing van dezen vooiv treffelijken dichter op dezelfde wijze als de Heer de vries de zijne:

De grafworm maele vry het kout gebeent tot ftof;

Zijn deugt hout ftaat , en valt den aertkloot met zijn* lof^a).

n Zoo houdt ook de roem van den uitmuntenden „antonides ftand , fchoon de grafworm zijn ge- beente reeds lang tot (lof vermaalde (3)".

ANT-

(1) J. antokides Cedichten, II Deel, blz. 91. (3) Ibid. blz. 203.

(3) J* d* vues , Gcfch. der Nederd. Dichtk. I Deel , bU. 278.

K 2

x48 A N T. A R E.

ANTWERPEN (BARENT DIRCRSZ. vAtf) is

cfé opflelfer van zekere Trdgi-cotoediey getiteld: De Behouden Önnoztlhtjt , gedrukt te Amfcrdatn iöi*f hehvelk Hechts de waarde der zeldzaamheid heeft(i).

ARENDS (ROELOF), de jonge. Deze niet onverdienstelijke dichter, van wien ons geene le- vensbijzonderheden bekend zijn , gaf in 1757 eeft* bundel gedichten in het licht van onderfcheiden aard en inhoud, in fommigen van welken de be- fchavende (dikwijls de verdervende) hand zijner nette en zoetvloeijende tijdgenooten duidelijk te onderkennen is. Trouwens de dichter was te Dordrecht

aan den Merweftroom gezeten , in een oord

Waar nok geen Mecenaten Zijn' dichtlust koesterden:

hij zag zich aldaar

onaangefpoord,

Van alle hulp verlaten (2).

Weshalve hij zijne toevlugt tot philip zweerts nam, te Amper dam , die hem „ten dichttooöeel deed (lappen", naar de gewoonte van dien tijd , in

kwarto

CO Een exemplaar werd te Lijdê* in 1774 op eene open- bare veiling voor f 6 - 5 - verkocht. Naemrol der Tooneelfpe- len van j. van der marck , jez. blz. 48 , N°. 729.

(2) Gedichten van a. akknds , den Jongen , Op dr.

A R E, <49

kwarto, met lofdichten, en eene vereerende op- dragt aan zijn9 mecenas, den Heer zweerts. Deze bundel bevat inderdaad enkele goede dicht- ftukken, waarin het niet aan vernuft en aardige wendingen ontbreekt. De zoogenaamde Bijbet „dichten" zijn weinig meer dan berijmde pasfages uit de Heilige Schrift. Ziine „Klinkdichten" zijn klinkdichten, zoo als zij behooren- te zijn: van veertien regels ; dat , getiteld : De Drie Razernij- en (i) heeft in ons oog eenige dichterlijke ver- diensten. De weinige „Minnedichten" zijn los en bevallig: de dichter heeft poot met gevoel gelezen. Onder de „Mengeldichten' verdient de Zedeprint van een9 geldzugtigen Pleitbezorger (2), fa den (maak van huygens, hare plaats; hier ruimen wij er eene in voor het niet onaardige ftukje, getiteld:

VERRUKKING.

Wie voert my onverhoeds van de aard»

Mee uitgefpreide wieken? Wie ftuurt my o klanken tremel waart? Wie doet my , in .die vlugge vaart t

Een9 Paradysgeur rieken?

De wolken dryven aan myn zy»

De trotfche torens deizen*

De heuvelen onttinkeo my.

6 Dichtkunst ! ftaa uw* dichter by :

't Ia fchroomlyk hier te reizen.

Hoe

O) Gedichten van &. arewds , den jongen 9 Opdr. bli. 70. (O lbid9 blx. 150.

K3

15* ARE.

Hoe dfkwyls tuimelden voorheen

Hoogvliegende jlkarusfen Van deze fteilte naer beneên l Wie hier zyn kragc wil overfchreêtv,

Ziet baast zyn9 yver blusfchen.

Maar zagt, wat hemelfche Pandoor Komt my van- ver genaken! . Wie is het? Venus of Auroor,

Belust om op het veld zig voor Een nagtje re vermaken?

m

Daal neer 9 6 fc hoon e f wie gy zytt

Ik zal u niet beklappen. Ik weet dat alles heeft zyn* tyd, En dat zig een, die kust en vryt,

Niet gaarne ziet betrappen.

't Gaat wel r zy komt me naderby* Nu kan ik haar befchouwen.

ó Goón f het is de Poëzy.

Wees welkom, fchoone, op wie ik my Gerust hier durf vertrouwen.

Dan och ! uw hemelsblaauw gewaad ,

Bezaaid met heldre üarren, Wier glans op vt koningklyk gelaat Zoo Inisterryk te fchittren ftaat, Zal myn gezigt verwarren.

ó Ja ! ik zie my ziende blind Op zulk een* gloed van dralen.

Best vlugten wy van hier gezwind.

Waar zig een godlyk licht bevindt, Daar zal ons oog verdwalen.

Maar

ARE. 151

Maar ftil: daar roept ze my weerom;

„ó Bloode I vlugt niet heenen; i9Gy zyt my dubbel wellekom. Ik koom , om o by 't dicbterdom

„Myo* byftand te verteenen."

Wat 's dit? terwyl ik met veel fpoeds

My diep voor baar verneder, Verdwynt ze met haar vlugge koets; En ik, ik vind my onverboeds

Hier by myn boeken weder (1).

De besten van zijne Bijfchriften en Puntdichten hebben wij reeds elders opgenomen (2).

In 177a gaf hij een* tweeden bundel met gedich- ten van denzelfdcn ftempel uit, dien hij in 1774 volgen deed door eene ' vertaling van klopstocks treurfpel , De dood van Adam.

ARENTS (THOMAS) (3), geboren te Amsterdam, den 6 Junlj 1652 9 en aldaar overleden in 1700, was een in zi/n' tijd niet ongeacht dichter, en lid van het kunstgenootfchap : Nil volcntibus arduum. Hij genoot veel vriendfchap en aanmoediging van den burgemeester joannes hudde, een groot voor- ftander der fraaije wetenfchappen (4). „Was zijn

» geest/'

<i) Gedichten Tan n. a&inds, den jongen, Ml* 99. (a) Epigrammatifche Anthologie, blz. 117. 00 Paqüot, Mém. Tom. V, pag. acó. Wagenaa*, Amfterd. fol. in St. blz. 051. ]• kok, Vaderl. Woordenboek, IV Deel,

an. ARENTS.

(4) Wagrkaajl , Anut. fol, III 8c. blz. 038. Kox , XXI Deel , blz. 109.

K-4

ï5* ARK*

„geest," «egt de Heer de vries (i), „ip *t zoo „even genoemde Dichtgezelfchap niet zoo zeer ter neder gedrukt, arknts had misfchien de grootfte „vorderingen gemaakt, daar hij nu, blijkens zijne Treurfpelen , niet dan middelmatige Franfche ver- p talingen aan 't licht bragt." Zijne tooneelftuk- ken (2) hebben zeker weinig waarde; doch onder ?ijne andere gedichten (3) worden er toch gevon- den, die gansch niet verwerpelijk zijn; dat op den yeldflag bij Fleur us in 1690 is inderdaad ftout, fcrachtig en echt dichterlijk. De hertog van fjuxemburg ,

Die vaak toe hulp den Afgront riep Dpor toverkunft en helfcbe treken ,

Begaf, toen elk de flaap beliep , Om roet een* helfchen Geeft te fpreken ,

Zich in het naarft van 't naafte wout, v6lv Bad hy, „wees met my bewogen,

,,Gy, fpokenl maakt my wreet en ftout; t, Toont *t ketterfch heir vw groot vermogen :

Ver*

(1) Gefch. der Ned. Dichtk. I Deel, blx. 259.

(O Bajdzety 1682. Rêtlaud, 1686. Amaiit , f687. Csimts ff Hermi9nt> 1687. Krêêuing i*n Willtm Hf rik en Ofarié Sttrart, 1689. Mithrié*t?s> 1694. Ljhfiëtit y«* Msris9 1695* Sehêêl vêêr ét Viouwtn, 1701. Sth9 d$ H*m*lfch$ M$nns*r9 1714* fêsa Cslessfê, }? 18. Strtorius , 172a.

(3) Door m. broubriüs van kid*k bijeenverzameld en uit- gegeven in 1724, onder den ticel van th. arents Mengelpotzg.

A R E. 153

,f Ver wit me, ftrydt aan myne »y; ttjatgt fchrik en vrees door hunne benden ,

„Blaart in de myne uw razerny; „Doet 's vyands raagt met fehande wenden*

„Ik zal, wordt myoe beé verhoort, Met maagdebloet uw' dienft betalen ,

En paaijen u met ktndermoort ; Ja , 't alles doen te belle dalen ,

Als eer te Zwadenburgerdam , * En 't omgekeerde Bodegrave

Daar ik zoo braaf met vuur en vlam „Verwoefte volk en hof en have/'

Een fpook, van duizenden verzett, Gaf antwoort, onder 't vreeflyk loeien

Van dollen moorc en wreet gewelt , Het doet als vuur zyne oogen gloeijen

Door gift dat 't in zyn' boezem fchoot , En 't rookent hair als borftels ryzen.

Nu zweert hy 't vrye volk de doot: Zyn vloeken doen de darren yzen.

Straks hicft by zyne benden aan, Van eenen zelfden geeft ontdek en.

„'t Za , makkers I" fcfareeuwt hy , laat ons gaan: „'t Is tyt myn' ouden hoon te wreken."

Met rukken 's moorders benden voort f De Sambre kan bunn' loop niet rtuyten,

Maar gaat zich, angftig en geftoort, In 't diepfte van zyn' kil befluyten.

mmm^^mmmm aanaav ^mmmmm^mmm ^•^•^mmmmim ^m^m^^m^m mm^m^mitmm»

De geeften vormen zich, vol fchrik, In monfters, yflelyk te aanfchouwen:

Geen ruyter kan op hun geblik Den klepper met den toom wcêrhouwen.

K 5 't Ge-

154 ARE.

'e Gebrul der fpoken , 't dondren van *c Kanon , doet hem 't gebit verbreken*

Daar bleef de moet van menig man En dapper heldt , door dwang , bezweken.

Toen golt het u , ó Nasfaus roem I *

Zoo out in moet als jong van jaren t

Nog in uw lente , 6 eedle bloem I Toont ge u zoo moedig ol» ervareu ,

En zet u voor uw benden pal, Het puyk der eeuwig vrye Vriezen»

Wier inborft liever 't leven zal Als hunne vrybeyt oit verliezen.

De fchira van Styrum, reets ontzielt, Streeft door den vyant heen en weder:

Zy worden t' zyner zoen vernielt , En vallen als het zaat ter neder.

Gelyk een beer, die, afgemat Van met een* kloeken ftier te ftryden ,

Niet meer naar zyne horens vat, Maar „om zyn nederlaag te myden,

Zich neerzet, en naar adem hygt, Verheugt van hem te zyij ontflagen,

Terwyl hy magteloos nederzygt : Zoo zag men 't moorders heir zich dragen (i).

Minder dichterlijk, maar toch doeltreffend is zijne Verbeelding van de Dronken f chap ; een dronkaard, zegt hy,

verfpilt zyn erfgoet zonder, vrucht ,

En maakt dat zyn gezin om zyne dwaasheit zucht*

Hy

(O Th. AftiNTS MengelpoCzy , blz. $6. .

ARE. 15$

Hy doet van voddevaérs het zyne zich ontpracben, Die , als hy 2s berooic , om zyne dwaashek lachen. Hy fielt zich zelf ten fpoc van elk die hem ontmoet * £n wordt van brave lién gefloten mee den voet. Naakt, haveloos, bedrukt, gevoelt hy alle plagen, En moet nog boven dat elks fchots verwyt verdragen, 't Gemoet vol kommer, en het lichaam vol van pyn, De leden bevende van jicht en flerefyn , Zyn ogen root en zwak, de handen krom gebogen De beenen knikkende en zyn kragten ganfeh vervlogen * 't Gedenken fporeloos, en, in een woort gezeit, Het ware voorbeelt van volftrekte elendigbeit (i).

Zijne erotifche ftukjes zijn inderdaad naïf , los en bevallig; bij voorbeeld, dat getiteld:

OP MYN ANNA.

Als ik royn Anna kuflehen raagb, Lach ik met godenlekkernyen.

De zon op 't fchoonfte van den dagh Kan my min als haar oog verblyen.

Laat Febns in het morgenroot Zich mee Anrora vry vermaken ,

'kLegh liever in myn Anna's fchoot. En pluk de roosjes van haar kaken.

'k Misgun Jupyn zyn fpytig wyf * Noch Mars zyn boeltjen uitgelezen.

Dat Bacchus by zyn Ceres blyf, 'kWil liever by myn Anna wezen.

(0 Tb. AIZhTs Mengelpofoy, Hz, 84,

Haar

i$6 ARE.

Haar aarifchyn my een hemel ftrekt Haar oogjes zyn myn zonneftralen*

Ach I als ze my dat licht onttrekt 9 Verquyn ik in een nacht van qualen.

Het root konal is zonder glans By 't geurig blos van hare wangen»

Myn ziel blyft in den gooden krans Van baar gekrulde Jokjes hangen.

Ze is altyd tot myn min bereit , Nooit heeft de hare my verdroten.

Wat heb ik vaak al zoetigheit In hare omhelzingen genoten I

Die vreugd ga nooit nyt myn gemoet 9 Noch nimmermeer uit myn gedachten.

Myn Anna , acb 1 hoe zoet , hoe zoec Is 't in uwe armen te vernachten (i)I

Het kon fchier niet wel anders of arents moest insgelijks den wanfmaak van zijn' rijd huldigen : van valsch vernuft, oneigen uitdrukkingen en verge- zochte of ongepaste beelden, is hij gansch niet vrij.

Ik zie dan haaft dien dichter als een helt , En wakker hooft, zy'n volk voortreén in 't ftryden,

Of op den rag van 't blaauwe pekelvelt Een houten faart door zyn geblet berjden (a).

Hij wil „dien dichter" als kapitein op een oor- log- CO Tb. akbkts Mcngelpoëzy , kis. 150*

(ft) IbU, blz. iot.

ARE. ARK. ARN. 157

logfchip plaatfen , en plaatst hem in goeden ernst op een hobbelpaard!

Nog een ftaaltje van boe zal ik bet noemen? 's mans onnozelheid of fijne boert met den Heer ryr, aan wien hij de gedichten van virgiuus en jan vos gelijkelijk toezond:

Het fcfaynt dat geefien van een* aart

Zyn garen by eikaar gepaarc. Vint gy 200 veel vermaak in *t lezen

Van Vos, als ik, dan zegt ge wis Dat Maro ook in hem verrezen

En ook met hem geftorven is (i)«

Apollo vergeve hem de zonde, als arents dit in ernst meende !

ARKSTEE (HENDRIK KORNELIS) heeft ecne befchrijving van Nijmegen in dichtmaat, of liever op rijm, in het licht gegeven (2); dezelve heeft, wegens de aanteekeningen , meer historifche dan wel dichterlijke waarde,

ARNTZENIUS (PIETER NICOLAAS). Deze

verdienstelijke regtsgeleerde , werd geboren te Am- sterdam in 1746, en overleed aldaar in 1799. Hij beoefende met vrucht de fraaije letteren , en zoowel de Latljnfche als Kederduitfche poëzy. Hij

was

<i) Th. arents Mengelpoëzy , bis. 9a.

(a) Njjn:egen , de oude Hoofdftad der Batavieren , in dicht- maat befebreven, door ft. k. Arust*e, met prentverbeeldin- jen, 'rKagê 1733 J herdrukt te Nijm. in 1788*

ï58 A R N.

was lid van het letterkundig genootfchap: Concor- dia et Libcrtatc. Eene uitmuntende levensfchets van den beroemden joannes jovianus pon tan us, al- daar in 179a door hem voorgedragen, heeft zijn zoon, de nog levende verdienstelijke dichter r. h. arntzenius, door den druk gemeen gemaakt (1). Van zijne Latijnfche dichtftukken hebben wij er geene dan in gefchrift gezien; van zijne Ncder- duitfche kunnen wij het volgende ter proeye me- dedeelen :

LIERZANG AAN DE EENZAAMHEID,

Geen woelend fchynvermtsk kan ooit vernoeging kweekan , 6 Eenzaamheid , zo fchaars bezocht 9 zo ras ontweken ,

Wier rast nogtbans de vreugd der weeldefeesten tart! Heeft aUer cnglen Heer, in ft fterflyk vleesch geboren, U menigmaal met lust verkooren,

Ontfang ook 't offer van myn toegenegen hart.

6 Hartvrindin der dengd , naar waarden nooit volprezen I ó Toets der onfchuld , voor den vroomen nooit ce vreezen I

Verzwaart ge , in 't wroegend hart , der boozen foltering , Gy kunt verwonderlyk de zuivre vreugd vergrooten Van Gods geliefde gunstgenooten ,

In u bedaard en ftil , fchoon 't greot heelal verging.

De

(1) Vadert, Magazijn van Wetenfchap, Kunst en Smaak, I JJccl» blz. 4^9.

A R N. 159

De wyze fmaakc by u , van God hier niet begeeven , Een blydfchap , nooit gekend in 't altyd woelend leven

Der darde waereld , die der vroomheid netten fpant : Uw fül verblyf geeft hem geen naarefchrik vertooning, Het Godlyk oog bewaakt zyn wooning ;

Hy vreest , in nw gebied , geen norfchen dwingeland*

Toen Jesfes vroome telg» 't bedriegtyk hof ontweken» Voor Sauls aangezigt vlood in fchaarsbezochte ftreeken;

Toen Gibiaas gebergte aan hem eenfchuilplaatsfchonk» Waart gy , ó Eenzaamheid! getuige van zyn klagten: Gy kost zyn harteleed verzagten :

't Geprangd gemoed vond heul , zelfs in een bergfpelonk.

Maar hen , die 't wuft gevlei der fnoode waereld kiezen , En , voor een' valfchen fchyn , de ware vreugd verliezen ,

Baart uw bebaaglyk oord bet wreedfte zielsverdriet : Voor hen kunt gy , helaas ! niet dan verfchrikking weezen , Daar zelfs uw denkbeeld hen doet vreezen ,

En 't Animerend gewlsfe uw wekkende infpraak vliedt.

Beef, wreevle Saul 1 laat u vry door haat verblinden ; Leen vry uwe ooren aan uw wraak en valfche vrinden $

Het lieflyk fnaarenfpel ftryk' de onrust u van 't hart : Wy zien u in den ftryd, door wanhoop aangedreven» Welhaast u zelf den doodfceek geeven ,

Verlaaten van uw' God , verwonnen door uw fmart.

Wy. dikwerf de eenzaamheid uw leveusöogenblikken, 6 Sterveling! zy zal nw* moeden geest verkwikken: De waereldgrootheid fchaft zo veel genoegen niet. Zy kan een vroom gemoed veel zocts,veel vreugd doen finaal Zy doet de ziel in Godsvrucht blaaken ; C^eD 5 hem , die deugd bemint , verfchaft zy nooit verdriet.

Geeu

iöo A R N. A R P*

Geenveinsaart, boe vermomd, zet iu haar* hóf zyn ttedén 4 Geen Jatter kan hier twist , geen nyd hier tweedragt fmeeden;

De Godsvrucht en de vree bewaaken fteeds dit oord ; De vryheid kluistert hier den norfchen dwang in banden; Hier fchenkt de waarheid de onderpanden

Vftn 't eeuwig heil, beloofd in 't nimmerfaalend woord.

Ik zie , helaas I voor u eene eenzaamheid genaaken , Eene yslyke eenzaamheid , het eind' der fiioó vermaaken i

De zeis des bangen doods wordt reeds voor u gewet t Het aaklig graf zal eens uw valfche vreugd bepaalen: Diir kan geen hoop u meer beftraalen :

Beef, fnoode ! beef: dat u dit denkbeeld vry ontzett'l ••

Maar, zoeter Eenzaamheid I dat my uw gust beveilig* Voor 's waerelts fchynvermaak ! uw invloed zymy heilig!

Ach , dat rayn vryheid nooit voor febatcen word* verpand j Dat vuige baatzucht nooit myn jeugdig hart genaake ; Dat fteeds de rede tny bewaake I

Zo kies ik uw verblyf voor 't beste vaderland.

Maar zo van myne deugd , helflas I to zwak van krachten 4 Myn vaderland, myn huis, iets nuttigs mogt verwachten;

Zo myn genegen hart een9 vriend tot vreugd vefftrekt ; Kan myn menschiievendheid der droefheid byftand geeven i Dan kies ik een gezellig leeven ,

Schoon gy , ó Eenzaamheid I het zekerst heil verwekt (1).

ARP (JAN VAN) voorzag de oude Amsterdam- fche kamer: In liefd* bloeijcndc van ecnige too- ncelftukken, als de Htlvacrt van Ivno, 1631 é het-

zelf-

TO Kleine Dichterl. Handfihrifcen, IX Schik blz. 95, en nog eens, X Schak. blz. 13}.

ARP A S S. %6t

zelfde (tuk, ofidcr den titel van PHxus, Prins van Theben9 herdrukt in 1640, Chimon, 1639. Dronckc Qoofen, 1639. Tolt mond , Prins van Rodes, 1640, en Claes Kliek , 1640. Allen dragen blijken van de kindsheid der tooneeldichtkunst in 's dichters leeftijd,

ASSCHENBERGH (HARMANÜS), gefeoren td Amsterdam, den 22 April, 1726, en aldaar overle- den, den 18 November, 1792, was een zeer ijverig beoefenaar der poezy, en beproefde zijne krachten in genoegzaam alle vakken der kunst, in een tijd- vak, dat men zich meer op zoetvloeiendheid, net* beid en zuiverheid van taal, dan wel op ooffprong- lijkheid van denkbeelden, ftoutheid van uitdrukking en verheffing van den geest toeleide. Hij was lid Van verfcheiden letteroefenende en dichtlicvende ge- nootfehappen , met name Van die onder de zinfpreu- ken: Diligentiat omnia en Oefening befchaaft Kunsten , en had ook deel aan de Pfalmberijming , bekend onder den naam van Laus deo9 fa lus populo , en adft de Christelijke Getangen9 bij Doopsge- zinden, onder den naam van kleinen bundel, in ge- bruik. Den Amfterdamfchen fchouwburg leverde hij verfcheiden uit het Fransch en Hoogduitsch vertaalde tooneclftukkeü (1); zijn zwanenzang was een oor-»

fprong*

(l) CtimêiMy 174? *>• Graaf van Ésftx% 1758. ffhptl* **"£'» J7*** 4!k$rt i$ êtrftêi 17; 8. SHyaoo t 1777. Bet*

zelfdt

L

16a A S S*

fpronglijk tooneelftuk De Deugdzame Zoon9 waar- mede hij in de toewijding afïcheid nam van de zang- godinnen , en ook kort na deszelfs uitgave overleed. Zijne gedichten zijn door zijn' vriend p. j. uylen- brobk bijeenverzameld en in 1793 uitgegeven. Deze verzameling beftaat, behalven uit eenige brie- ven en verzen van gemengden aard, grootendeels uit vertelfels en berijmingen van bekende anecdoten, die zich niet onaangenaam laten lezen, en vrij fne- dige puntdichten, die nog onlangs ook elders hunne plaats gevonden hebben (1). Zijne vertelfels zijn inderdaad naïf, los en luimig, en wel het beste wat deze verzameling bevat. De brieven zijn wei- nig meer dan deftig gerijmd proza, en dezen, zoo wel als de overige gedichten dragen, bij eene gladde veriificatie, de duidelijke blijken van door oefening dermate befchaafd te zijn, dat men 'er vergeefs het geringde foutje in zou zoeken tegen dat geen wat men in 's dichters leeftijd „kunstregelen" geliefde te noemen , en meer bedacht was om met angst- vallige naauwgezetheid het voorfchrift van hora-

tiüs

«elfde, zsngfptl, 1783. mltmwntené* Wnn**r% 1786. Voorts ▼ertaaMe hjj gemeenfchappetjjk net h. j. ioulaud : D$ Jmhêr- fchê yr$v*9 1789. Dt Optimist 9 1790, en Dt Twa Jêngt S#- v»jmrdt% 1790. Als lid van het kunstgenortfehap: Oêfeniag hefthoaft i$ Kumtin y bad hg ook de hand in de vertalingen van Olimfia% Zsrmcm*, Ztlmirê en den Dêmgizmmêu G*hl- r$cij$r.

(1) Epigranimatifebe Anthologie , blz. 130.

A 3 & i6i

tw» omtrent het befchaven(i)op te volgen, danoj* getstverheffing » (loutheit van uitdrukking, nieuwheid tan denkbeelden en dat krachtig en levendig gevoel , waardoor vele dichters der zeventiende eeuw zich zoo zeer onderfcheiden hebben , doch al het welk door pels en zijn Befchavend genootfchap, in het Welk een ftout genie als dat van antomdes het onmogelijk harden kon , zoo wel als door de vol- gende groote menigte genootfehappen genoegzaam eene eeuw lang verbannen fcheen, tot dat bili>er-& wjtr kelmers, TOLLBivs en andere ware dichters ons eindelijk weder echte poëzy van bloote verzen- makerij hebben leeren onderfcheiden. Wij zullen nog gelegenheid genoeg vinden om op dit onder* werp terug te komen.

ASSELYN (THOMAS) (i), die in laatfte helft der zeventiende eeuw bloeide , was , voor zijn' tijd 9 gansch geen onverdienstelijk dichter. Behalven zes oorfpronkelijke treurfpelen, als: Op- en Onder- gang van Mas-Anjclloy i66£. Groote Kuri- een, 1669. Moort tot Luik, 1671. De Dood ïan ie Graven Van Egmond en Hoorne , 1685. Juli*

aan

(l) V*r £**•' & prudens vêrfus rèprthindet intrtts , Cmlpsbit dmr§s9 incimptis üllintt dtrnm Tramsver fo cslsmo figrtum , awibiiiêfa rtcidêé Ormamtmta, pmrum cUrit Imcsm dart c»gti9 Arg met mubiguê die t mm ^ mutsnda U9t*bh*

De Arte poet, 453.

(a) J, kok, Vaderl. Wooidenb. IV Deel, Art. asulyn.

L 2

IÖ4 A S S.

aan de Medici s9 1691, en de Belegering vam* Samaria9 16959 en elf overaardige en geestige blijfpelen, namelijk Jan Klaafen9 of de Gewaande Dienstmaagd , 1683. Het Kraambed van Saartje Jans9 1684. De Stiefmoir 9 1684. Echtscheiding van Jan Klaafen en Saartje Jans9 1685. De Stief vaér9 1690. De Schijnheilige Vrouw , 1691, Melchior baron de Osfekop9 1691. Z); Schoor* ftcenveger door Liefde 9 1692, en /)* Kwakzalver 169a. /)* Spilpenning9 1693. Gusman de Alfa- rachc^ 1693. Wat nu zijne bovengenoemde treur- fpelen betreft , zijn wij ver , zeer ver van het met zijn9 vriend a. bógaert eens te zijn, die hem dit weidsch compliment wegens zijn9 gczamentlijkcn too Deelarbeid maakte:

D'aloudheïd roeme op Sophokleflen 9 .

Op PlautufTen , Euripideflen ,

Menanders , Ariftophaneflen ; Doch als een half geknakte bloem Verflenft haar waan en ydle roem, Wanneer ik haar den Dichter noem.

Die, onafhanklyk van een ander ,

Op 't Schouwburg plant den zegeftander,

En zoeter boert als eer Menander: Gy zyt die Dichter, asselyn (i).

Die treurfpelen zijn het opdelven uit de vergetel- heid geenszins waardig; maar zijne blijfpelen, ja,

dezen

(O A. bógaeit, Gedichten, blz, 37e.

A S S; 165

dezen zijn , bij herhaling , tot in onze dagen tóe , met genoegen óp den Amfterdamfchen fchouwbiirg vertoond , vooral zijn Spiipïnnhg, Sticfvatr en Stief moer 1 die niet alleen aardig van vinding, naïf, los en vrolijk zijn, maar ook eene levende fchilderij voordellen van het karakter, de zeden, gewoonten en fpreekwijzen der Amfterdammers in zijn' tijd. Met volle regt komt hem de naam van Amfterdam- fchen plautus toe. Het bezoek der drie hanneke- maaijers, de vader en broeders der ftiefmoêr, is comiek van de echte foort; zoo ook dat de man en vader van de verkwistende Joanna , als Joodfche oude kleerenkoopers , en hare moeder, als eene uitdraagfter verkleed, met haar komen kwanfelen; wij (lippen dit flechts aan, maar de geheele zamen- ftclling, handeling en afloop dezer verdienstelijke blijfpelen wordt op de natuurlijkfte en eenvoudigste wijze door eene vis comica bewerkt, difc in, het onderwerp zelf fchijnt te liggen. In éérx woord, onder onze nationale blijfpeldichters verdient assb- lyn eene eervolle plaats.

ASSENDELFT (ADRIANUS VAN), predikant te Ltydtn% heeft, hoewel er geene bijeenzameling zijner gedichten voorhanden is , in enkelen , welken in de werken der Leydfche en Haagfche dichtge- nootfehappen aangetroffen worden, zich als een dichter van fijn gevoel, fmaak en goed oordeel gekenmerkt. Inzonderheid is zijne vertaling van a. van rotbns Latijnfche Hcilgroetc der Leyd-

L 3 fche

106 A S &

fehe Zanggodinnen aan Willem V. (i) inderdaad fraai. Er beftaat ook nog een zinnebeeldig too* neelftukje van hem , Leeuwendaal in vreugde , iq

1755 uitgegeven.

ASSENEDE (DIDERIK va»), denkelijk dos genoemd , om dat bij welligt te Asfentde , een dorp ip Vlaanderen , bij het Sas van Gend geboren was , vervaardigde in het laatst der dertiende of begin der veertiende eeuw eene berijmde vertaling van den Roman Florys en Bfancefloer9 dien men in het oorfpronglijke houdt voor een gedeelte der Philth cape van bocatius (2). Men kap denken welk een allerelendigst yoortbrengfel uit de tedere kipds? heid onzer letterkunde dit zijn moet; het heeft niet eens, gelijk melis stoke, eenige historifche waarde. De heeren willems (3) en visscher (4) hebben ons de moeite uitgewonnen onzen lezeren iets van dit walglijk wanfehepfel onder het oog te fcrengen.

(1) Werken vtn 4e JWiatfch. dey Nederl. Lettert , te Lay* jlen, II Bcel, bis. i.

CO F. van lilyvfld , Aant. op RüTDBeopsif Proefe , I Deel # ]>lz. 143. H. tam wyk, Hi$t. Avondft. blz. 314»

Ö) J. f. wrleus , Verhand. over de Ncderd. Tacl- en Let- te rk. { Deel, bis 169.

(4) L. o. visscükr, Bloemlezing, I Deel* blz. as*

BAARDT (PETRUS). Het werkje van dezen Friefchen geneesheer , getiteld: Deugden-Spoor, in de On- Deug Aden des Wereltt af-gcbeeldt9 voor de tweede maal te Leeuwarden in 1645 verbeterd ge- drukt, en. federt herhaalde malen herdrukt, was zeer geacht bij onze voorvaders. Hetzelve bevat in den vloeijenden dichttrant Van cats verfcheiden vernuftige invallen , en fatyrieke tocfpelingen op allerlei ondeugden en gebreken der zamenleving , in 35 afdèelingen of , gelijk die hier genaamd worden, Ver- Keringen , mee even zoo vele niet onaardige koperen platen , en aanteekeningen of Nota uit verfcheiden fchrijvers. Het werkje verdient nog wel eens ingezien te worden, en dat wij tot eene proeve er iets uit affchrijven.

AL-BS9CB1K EN *T S1JNE-NIET.

Ah ghy u ejgen Kof ken koet,

So denekt vrj dat ghy dan voldoet.

Die fich in vele Sakcn mengt , £n meerder lallen op hem brengt, AU fijne macht uyt-voeren kan; Die onnut arbeydt vangen an;

É

Die fich in aer.luy Saken fteeckc , Dien, dnnckt my, dat verftandc gebreekc» En dat hy fich, voor morgen vroeg, By c vorige gefelfcbap voeg»

L 4 Haer

m B A A.

Hier is gelegen aen de fcbat, Die tot Venédjen in de fttdc Uit verre landen is gebracht ; Haer is gelegen aen de vracht» gy weten wat ons heyfge Vaer Te Romen doet het gantfche jaer , Wat afflaet-b|ieven, en hoe veel, vt Gemeene volckjen valt ten deel ; Wat volck men by de Keyfer werft , En waer fijn trrijgf- volck henen (Werft; Hoe menich Turcken dat hy laeft Verfloeg, verjoeg, en maeckt verbaeft; Hoe dattet mette Sweed al gaet, Hoe dattet mette Franfinan (laec; Wat Spang jen , Polen , wat de Deen « Ja 9 ginder iu der Mos^ouw heen ; Wat tot Conftantinopelen , Den Tnrckfchen Raedt beflnyten ken9 Wat faeck op 't boogft nu in den Raedt Der Prineen te bedencken (het ; Hoe veel ons lauden zijn befwaert, Waer toe men clQoöer-foten fpaert: Wafr toe men pp financy leeft, Daer men wel ander middel heeft ; En waer de gelden zijn gegaen , Die * t landtfchap te betalen (teen ; Sy weten't , off fy foeckent't foo , Ceiijck een luys in 't bedde-ftroo : Deés Al befchicks waer't ruym nntt . Te crnypen in haer eygen hut, En fien , of daer oock nodich was Haer kinders broot; haer vrou-luy vlas (i)#

(i) P baaeat» Deugden -Spoor, blz. 555.

B A C. rf9

BACKER (JAN AUKE), het der^ deel zijner Proeve van Dichtlievende Mengelingen in het licht gevende (i), beloofde in zijne voorrede nog een vierde deel te leveren, dat, mogelijk» verzeld zou gaan van zijne levensfehets , die „nog al aanmer- „kingen tot de menschkunde" zou opleveren; dan, zoo als het met meer andere wereldfcbe zaken gaat , dat vierde deel, 's mans levensfehets, en dienvol- gens ook de aanmerkingen tot de menschkunde zijn achterwege gebleven , en wij weten van backer niets meer dan, bij geruchte, dat hij een Fries en weigezeten koopman te Harlingen geweest is, die zich met zulk een' ijver aan de beoefening der fraaije letteren overgaf, dat hij zijne laatfte kommerlijke levensdagen daarmede zoo lang mogelijk rekte. Het is dus natuurlijk dat de man veel ge* fchreven hebbe, gelijk de groote menigte riemen inisdruk, die zijne poëzy en proza hebben opgele» verd , ontegenfprekelijk bewijzen, en zeker geen be- wijs zijn dat hij tevens goed gefchreven hebbe.

En in waarheid van iemand , die zich op alle vak- ken der fraaije letteren toelegt , of genoodzaakt ia zich naar den fmaak der boekverkooperen te voe- gen, die zijn9 arbeid niet beloonen, maar betalen, is goed fchryven ook niet wel te vergen.

Bao

(i) Het eerste deel kwam te Hê§m in 1774 in het licht; het tweede insgelijks, in 1781 1 cn het derde te Amturiêm^ eerst in 1793,

tfö B A C.

Backer moest in zijne laatfte dagen voor alles hen ten dienst ftaan, binnen bepaalde termijnen too- neelftukken en romans vertalen, gelegenbeidsverzen opftelien , couranten , weekbladen , almanakken , maandwerken fchrijven, en al leveren wat de fpe- culative geest der bibliopolie van een met den honger worsttlend vernuft voor klinkend geld vor- deren kan. Waarom wij de moeite ook niet zullen nemen om de titels af te fchrijven van 's mans leeds lang tot fcheurpapier verbruikte werken.

Het eerste deel ondertusfehen zijner Proeve van Dichüievende Mengelingen bevat verfcheiden (tuk- jes 9 die een' goeden aanleg , fmaak en gezond oor- deel aankondigen; en wij hebben grond om te ver- trouwen , dat , bij eene aanhoudende oefening , onder genot van een onbekrompen beflaan, welligt bao keu onzer vaderlandfche letterkunde eer zou heb- ben aangedaan, daar. nu, door den invloed der om- ftandigheden , een verongelukt genie van hem ge- worden is. Het ft uk je getiteld Mijne Bezig hc- den (i), te uitgebreid om hier eene plaats te vin- den, ftaaft volkomen ons gevoelen. Het fmart ons in de ziel dat hij , die , blijkens de dagteekeningen zijner voorberigten , vanftad tot ftad, fchrijvende en vertalende , in ons vaderland rondzworf , zijn ver* langen niet voldaan heeft mogen zien, zoo befchei- den uitgedrukt in het {tukje getiteld:

Dl

CO J.a. backer, Proeve yan Dichtlievende Mengelingen, I Deel, bic. 71.

. B ;A C. iyi

DB wENrca*

Ik bad om ryksftaf, kroon, noch troon; 'k Wierd door geen ftaatzucht aangedreven , Zo ik naar mynen wensch roogt leeven.

Verdriet is 't lot der aardfche godn. Die lost heeft , moog' om raagt , en ydle grootheid woelen $ Ik fchrik voor roodfluweelen (loeien.

Het listig hof broeit fnood geweld i

Geveinsdheid , vleiery en logen , Gevolgd van"t helfche wraakvermogen , Zyn hier op de eerde plaats gefield. Elk hunner voert een dolk, dreigt Vorst en Burgervaders > En tapt het bloed cit de edelfte aders*

Men duikt geruster in de fchauw Van hooggetakte lindeboomen , By 't kabbelen van zilvren (Iroomen , Op bloempjes, nat van koelen daauw» Paar zit men veilig neer in frisfche zomerIucbtent £n heeft vergift noch daal te duchten»

Indien myn wensch dan wierd bekroond» Indien ik naar myn lust mogt leeven , *k Zou flraks ter logge poorte uit ftreevea

Naar *t open veld , daar wellust woont* Paar zou een kleene en laage Hulp my meer vermatken + Dan manuren muuren , kopren daken*

Ik zou , voor *t hnis , eene ipenlaan , Een ftarreboscbje aan beide kanten, Daar achter moes en vruchten planten ;

En een prieel van wyngaardblaén

Zou aan een eind des hofs , my met zyn fchaduw dekken ,

En menigmaal ter flaapzaal (trekken*

Een

17» B A C.

Eeo frisfche beek zou , daar omheen f . Mee twee paar kromme bogten vloeien ; De zwaantjes in dat water roeien ,

m

Of netten de gepluimde leen. Hier zou ik, als het licht maar pas begon te daagen, Met hengels 't febubbig vee belaagen.

Mogt ik daar by 9 in 't lachend groen , Een aantal vette runders weiden, Myn fchaapjes op den driefprong leiden ;

En fchonk het milde berfstfaizoen My honigzoete most, de zomer korenairen, Wat lot zou 't my n dan evenaaren ?

6 Welk een wellust zou het zyn, Te wandlen , als de blyde morgen De Stad bekroop met nieuwe zorgen ;

Of 's avonds by den maanefchynj, Langs heuvels, bosch en veld en vliet en beemd en dalen» In eenzaamheid herom te dwaalenl

Als ik , by klaaren morgenftond , Te velde trad, om bly te zingen, Zou my het hoenderdom omringen; De duiven vielen op den grond, En zouden , korrende , met eenden , ganzen , iwaanen, My om een handvol voeders maanen.

Trad ik by middag door het woud)

Een heir van bloedelooze dieren ,

Van rupfen, uiltjes, vliegjes, mieren,

Met een oplettend oog befchouwd,

Zou my de Godheid in haar almagt leeren kennen ,

En tot des Hoogden dienst gewennen»

Dea

BA Ci 17$

Dei avonds als de gouden sou In 't fcheemrig west was neergezonken , De Herren aan den bemel blonken ,

Daar 'k neerzat by een koele bron ,

Zon *c zanggezinde koor der blyde nachtegaaien

Myn lnistrende aandacht vaak bepaalen.

En als my deeze zaligheid» Door ftorm , door fneeuw- en hagelvlaagen ; Of 't branden van de zomerdagen ,

Hoe zeer 'k baar wenschte , wierd ontzeid , Zou'k, in myn boekvercrek , befchut voor on weer winden f Tot nieuwen wellust doffe vinden*

Daar zonden Vondel, Rotgans , Brandt, Antonides , de Decker , Moonen (Met eeuwigen laurier te kroonen)

En Poot , dat edele verftand , My, met den zuivren glans van hun gewyde dichten, Op 't pad des fteilen zangbergs lichten,

Somwylen zon een vriendenrei, Oprecht van hart en heusch van zeden , Gansch onverwacht my tegentreeden, Wanneer ik , uit de klaverwei , Te rug trad naar myn hut , daar Kloris , vol verlangen , Haar blyde gasten zoude ontvangen.

Dan zouden we aan den ruimen disch, Bepronkt met room en moes en vruchten, Daar ons geen kwelling ftónd te duchten, Eerst leeren wat genoegen is. pairzou een vriend zyn* vriend met blydfehap onderrichten, En de een den ander fireelend luchten.

é

174 B A C BAD*

ó DIerhre vrienden I d> hoe zoet Zou my yw nntte leefing finaaken ! Myn hart, mee zulk een vltnr aan 't blaefaen»

Smolt weg door onweéfftaanbren gioed..«««~ Mor ach ! Ik. raaskal... want , door zangdrift opgetogen* Bedriegt een ydle fchim myne oogesu

De deugd alleen dient nagejaagd. Zy la de bron van 't waar genoegen ; Wie haar bemint» zat nimmer zwoegen Van angac , die 't hart der boozen plaagt* 6 Baak ter zaligheid 1 U zal ik eenwig roemen ,

En leiftar van «te vroomen noemen (i).

BACKERE (PETER DE) een Vlaamsch dich- ter, geboren te Gent, in de zestiende eeuw, door den Heer willems (2)* die zijne dichtft ukken tnisfehien beter kende dan wij, toet ftilzwijgea voorbij gegaan zijnde, volgen wij zijn voorbeeld, en verwijzen, even als hij, den belanghebbenden naar foppens (3).

BADON (JOANNES), geboren te Lef den 9 in 1706, zijne echtgenoote , klara ghyben, geboren te Dordrecht* m 1708, door den dood in 1747* verloren hebbende, gaf hare en zijne dïchtffukken

CO A. b'ackki, Proeve van Dichtlitvende Mengelingen* 1 Deel , blz. 65.

(1^ Verhard, over de Nederduytfche Tael- Letterkunde* 1 Deel , b'z. 284.

(3) Bibliêth. Btlg. Tom. I, jn 951.

B A DL B A E. *7$

geaamentltjk in het licht (i). „Buiten, ene gladde » verificatie hebben dezelve weinig of geene waar- de (*)". 's Mans bijfchriften op de afbeeldingen onzer voornaamfte dichters kunnen, in lang na niet halen bij die van vondel of brandt» Hij over- leed te y laar dingen in 1783.

BAERLE (CASPAR VAN) (3) werd den 12 Fe- bruarij 1584 geboren te Antwerpen 9 alwaar zijn vader het ambt van griffier bekleedde , doch toen deze ftad door den hertog van Parma was inge- nomen, de wijk nam naar Zah* Bommel 9 alwaar hg als rector der Latijnfche fchool overleed in 1595» De jonge van baerle fcfaikte zich tot den predik- dienst aan de Leydfche hoogefchooJ, en werd in 1608 als hervormd leeraar beroepen in de Nieuwe Tonge , op het eiland Overflakkee , Hechts vier ja- ren bleef hij aldaar, doch werd toen in 16 ia aan- gefield als onderregent van het Staten Collegie te Lejden9 en in het laatst van 16 17 bevorderd tot hoogleeraar in de Logica aan de hoogefchool' aldaar. Van baerlb had in de toen zwevende hevige kcrkgefchillen de zijde der Remonftranten gekozen,

en

Cl) Mengeld, van e* ghybin en j. badon , Dordr. 17 $0.

(a) J. de vries, Gefrh. der Ned. Dichtk. 11 Deel, blz. 175.

($) Saxii 0»êma$tUtny Tom. IV, pag. 951. Foppbws BibU J#/g. Tom. I. p. 165. Brandt Historie der Reform. II en III d<>ora> Leven van Ned. Mannen en Vrouwen , II Deel , blz. aaa. Wagbnaar Amst. fol. UI St. blz* sa6. Kok Vaderl. Woordenb» VDcel bis. 118.

176 B A L

en nadat op de gehouden fynode te Dordruht der* zelver leer veroordeeld was, werd hij ook dadelijk eerst als onderregent en vervolgens als hoogleeraar afgezet; als predikant had hij reeds vroeger fchrif* telijk moeten belooven niet meer te zullen predi- ken. Hij leide zich nu toe op de geneeskunde , en werd te Cacn in Frankrijk tot doctor bevor- derd. Intusfchen bleef hij toch in Lejden zich bezig houden met jonge lieden in de wijsbegeerte te onderwijzen. In 163 1 werd hij tot hoogleeraar in de wijsbegeerte en welfprekendheid beroepen aan 4e eerst kortelings ppgerigte doorluchtige fchool te jftnstcrdam. Aldaar werkte hij met lust en ijver aan de bevordering der fraaije wetenfchappen , en fprak van tijd tot tijd in het openbaar verfcheiden deftige en fchoone Latijnfche redevoeringen uit, die bijeenverzameld en door den druk gemeen ge- maakt zijn (1), beoefende met goed gevolg de Latijnfche en Nederduitfche dichtkunst, en gaf ver- fcheiden werken over verfchillende onderwerpen in het licht, die met ongemeene goedkeuring werden ontvangen.

Toen in September 1638 marta de medicis Amsterdam bezocht , en van ftadswege dezer vorstin een prachtig onthaal zoo door openbare

Ver- fl) C. BAHtiEt Oratiêtêt vnrU, Amst. 1643, In !*•• In 1689 vërfcheen eene Nederduitfche vertaling van dczelven in het Hebt, getiteld; c. Van baerles Oratie* tu Blijde /»*«»// y«» Maria ns MtoiCis, nienwiijks met zijne Gedichten verrijkt % in 8vo.

B A E. 177

Tertooningcn , als anderszins was bereid» gaf bij cene breedvoerige befchrijving in het Latijn van deze vreugdebedrijven in het licht (1), die men nóg als een voorbeeld van fchoonen ft ijl aanhaalt. Niet minder fraai en prachtig uitgevoerd is zijne Voortreffelijk gefchreven Latijnfche gefchiedenis der achtjarige verrigtingcn der onzen in Brazilië onder het beleid van graaf johan maürits van Nas- fats (2), welke een jaar voor zijn* dood in het licht verfcheen.

Van barrle fleet de zeventien laatfte en ge- noeglijkfte jaren zijns werkzamen levens te Amster- dam, algemeen geacht en bemind, in den aangena- men omgang met zijn9 vriend hoopt. Mij dunkt ," zeide de Hoogleeraar van cappelle (3), op de- zelfde plaats , waar , honderdzeventig jaren te voren , van babrle in het openbaar fprak, „mij dunkt ik

„zie

Cl) Mtiltë H*tpn% Jh§ Dtftripth puhlUs GrëtuUthntt , §ns

maria db medicis 6P4. Amsr. 16*39 , ia foi. met uitmuntend fraaie pitten , die ook gevonden worden In de Nederduitfchc vertaling , die gelijktijdig met het oorfprong'jjk , in betzelfde formaat en met dezelfde letter gedrukt , uit de beroemde druk- kerij van c. blaaü in bet liebt kwam.

CO C. BABJ.JEI Rerum p$r •ctennitm In Brajiïis Gestartm t fmb prsf$ctmrë i/l. C$mitit joannis maURitii, Ksi/hvls Cêuitlt 9*. Ulster is. cwm fig. thgsatitf Amst 1647. Atlas form.

C3) Redevoering over de verdiensten der Amsterdammers, enz. gehouden in de Doorl. fchool te Amsterdam, den 4 Maan 1I16, Hz 31.

M

17« B A E.

zie hem , ten huize van dezen , met de beroemdfte „mannen van dien tijd zaaien komen, en aldaar met .'*de geestige tesselschaö* het zout en de vreugd .»van het gezelfchap uitmaken." Zijn ambtgenoot

VOSSIUS, VONDEL» HUYGENS, BRANDT, BAEK en

andere fraaljc vernuften, die in dien tijd bloeiden, beijverden zich om hem blijken van genegenheid en vriendfchap te geven , en hij bragt zijne dagen aldaar vrij wat aangenamer door dan te Ltydcn , waar hij , wegens het voorilaan der Remonftrantfche gcvoe- Jens, niets dan verdriet en onaangenaamheden had, en zelfs de onbefchofte fchout bont zich niet ont- zag om hem op de openbare ftraat een gefchrift uit den zak te halen. Ondertusfchen het doorgeftane leed, het verlies eener geliefde echtgenoote en het .gemis van zijn* boezemvriend hooft fchokten zijn teder ziel- en ligchaamsgeftel dermate, dat hij den 14 Januari; 1648 bezweek, in den ouderdom van 66 jaren, en begraven werd in de Nieuwe kerk, digt bij het graf van hoopt. Vondel eindigt zijn9 lijkzang op dezen verdienstelijken man met dit graf- fchrift :

Hier fluimen: Baerle neffens Hooft.

Geen zerk fatran' glans noch vrientfehap dooft (1).

Wij hebben 's mans leven Kier een weinig uit- voerig overzien, om dat hetzelve inderdaad, gelijk

de

(O Vondels poëzy, II Deel, blz. 31.

. B A E. 179

de Heer ds vries te regt aanmerkt (1) , zoo vele treffende, zoo vele fijne punten van fchoonfaeid heeft, dat het ons even ds hem verwonden, dat van babrle tot heden nog geenen lofredenaar heeft aangetroffen, en wij wenfchen hartelijk dat bij dien nog in den Heer de vries zelven moge aantreffen, gelijk jeremus de deckbr dien in hem gevonden heeft.

De Nederduitfche gedkhten van onzen geleerden van baerle zijn niet in grooten getale, en dan nog hier en daar in andere dichtbundels verfpreid. De besten heeft de heer de vries opgefpoord en in zijn verdienstelijk Werk (a) voor verdere vergetel- heid bewaard- Wij kunnen ons nogtans het ge- noegen niet weigeren, ten minsten hier een enkel ftuk , dat toch daar niet gevonden wordt , eene plaat* ia te ruimen, namelijk dat

TEQElf BET LYSTER VANGEN , AAN JACOB BAEE* RjcktZgelettdii

Wat moogt gy JacobBaek, goedaardig, rreeóUtm borft* Die ooit naar wreedheid, bloed, of moorden hebt gedorft, My tot een overwreed en droevig fchonfpel noden? En wilt dat ik kom zien de halfgehange doden. En leden, fel verfcheurt, en beenen uit haar lid, Verdikte ftrotten daar uw (hik noch vaft om zit ,

Zo

(1) Gtfchied. der Nederd Dichtk. I Deel, bis. 133* (%) Ibid , blz. 136—143.

M %

i&o B A E.

Zo velerhande dag van die haar zelfs verhangen? Hoe 't menfchelijk bedrog de vogels weet ce vangen, En voor d'onnozelheid de ftrik door 't aas verbloemt , En zonder reden vangt , en zonder recht verdoemt. Ik las Ixions pyn , op *t fchriklyk rad gebonden , Hoe Tancalos vergeefs werd van zyn hoop verflonden 9 En hoe Prometheus is aan Caucafus geboeit, Hoe Syfiphus de (leen (laag rollende vermoeit , En boe Megeer verfchrikt met haar gewifle flagen, En geeffelt met een toorts om ons gemoed te plagen , En hoe Arachnes trots in 't eigen net bleef valt, Orions dochter ftraf en lyden : ook wat laft Vao ftraffen Pluto op het beftigfte kan bronwen; Maar alles was verzierr. 'k Plag 't voor verdigt te honwen , Wat d'aangefteken geeft der dichters had bedacht: Maar 't doón en 't wurgen van het vliegende geflacht Geloof ik zo te zyn , en hond 't voor ware woorden : Uw .laan fcrekt voor*tfchavot van ftreng gericht en'tmooTden; Uw boef is 't fchomoneel van dit bloedftortend fpel. De lyfcer weekt uw zand in bloed; de vink, te fhei Van het bedriegelyk net, op 't on verziend gegrepen, "Word yan de wreede duim des veld-tyran* genepen, Dus oeffent hy zijn magt, en kneuft het kleene hooft, Van* 't tere vogeltje, dat hy zo 't leven rooft. Maar zo zyn klacbte kon de grage lyfter uiten , Zy zon dan tegens Baek met deze reen befluiten: Dat baar een fnode dood werd t'onregt aangedaan ; Dac vogels onder wet noch ook geboden (taan ; Dac zy de noot wee volgt , daar 't al zich naar moet nelgf n ; ;, Dat vrye keur noch wil hasr nooit geweeft is eigen; hn dat de wyde luebt voor elk een open flaar; „Dat zy en haar geflacht den honger en haar quaad

Voor-

B A E. iffl

„Voorzigtig vlfeden, en het Noord om 't Zuid begeven, „En lyden na de wil van 't wéér een dolend' leven: Roöbeflen eeten , of al 't geen het afgaand' jaar „Haar fchaft tot levensnut. Zy zyn geen oor!ogs-fcha?r ,,DieRyken drukt: noch zyn in kerk-krakeel bevonden» i'En eifchen zold,nochgeld,nochroof;noitfchuldigftondeit „Op haren naam, die valfch by haar zyn uitgefchrapt ; „s'En raan cot pleiten niet, dat goed en bloed aftapt; „Noch zy verdubbelden haar haav' met fchendig liegen ; „Noch voeren oorlog mee gewelt of mee bedriegen; „Of plagen (tad of dorp, of vreemd* of nagebuur, „Of neftien immermeer in 's huismans korenfehuur; „Noch komen over, om een maagt haar borft te grieven, „Of huwlyksbant f ontdoen van twee vereende lieven. Zy eifchen denrtogt flegts , en 't geen m'eeu dolend gaft „Niet wcig'ren mag na 't recht dat de natunr belaft. „Sulks dat fy 't hangen als onfchaldig nooit verdienden; Noch dat men Krikken aan een tak fpan , daar fy fiende Doch blind uit hongersnoodeen noot Gen voor baar dood: „Maar dat zelf Jnpiter haar klachten niet verftoot, En dat de moordenaar haar dood zal fcaan te boeten* Indien 't, myn waarde Baek, geoorloofd is , 'k zal moeten Medoogend' klagen met de lyfcer en patrys; De papegaai voorwaar te hoof, als waar hy wys, Pie wenfcht fyn Vorft geluk, en eert de purpre kleeden , De reiger fit hier op fyn olm^oom ook met vreden, En veilig fit de gier daar hy fyn wildbraat eet , De pauw leeft vei'.iglyk terwyl fy moedig treee, De fwanen fwemmerf vry in 't dïepite der moeraflen, De oyevaar is door fyn deugd 't gevaar ontwaffen , En 't meefte pluimgediert dat berg en boflehen ziet, En ken die flag van dood noch 't dieflyk hangen niet ;

M3 Dt

jtt B A E. B A G.

De lyfter vol ellaad , la wilgeafefaauw gehmgen > Moet vtn de felle menfch dees fnode ftraf ontvingen » Haar keel word toegeknoopc gelyk een moordenaar* Of die geftrafe werd , die 't gemeen bracht in 'c gevaar. Het doet my feer, ja zelf myn oog verpynt haarftralen, Daar xy de lyken reis op reis fou in Gen balen f Haar dood, haar uitvaart geeft aan geen Poëet vermaak.' Maar luft u 't toccbeu en dat ick myn klachten ftaak 7 Zo zoek my Nymphen, die vernoegt op 't land nu leven 9 Zo laat my Teflelfchaé een deftig praatjen geven t Ik hoorde liever dat Duarte vriendlyk zong, En dat door dit getuit uw veltftrik ftukken fprong (1).

BAGELAAR (JOAN), De Heidelbergfche Cate- chismus was in vroeger' en later' tijd meermalen een voorwerp , aan hetwelk de rijmzucht hare krach- ten beproefde , om denzelven in de wonderlijkfte rijm- vormen te wringen (2), gelijk wij in den verderen loop van dit werk 2 uilen zien; bagelaar heeft deszelfs twee en vijftig Zopdagen in even zoo vele klinkdich- ten — geklonken , kunnen wij niet zeggen, maar ais in eene pers geprangd, en met deze famenperfing in eene opdragt den Amfterdainfchen burgemeester

N. (O Achter c. van bajsrlei Oratién , blz. 679.

(a) Dertig jaren geleden gaf de Heer j. hazev, cz. dezen Catechismus in $2 zangen in tiet licht 3 de vragen en antwoor* den van denzelven zgn op Pfalmwjjzen berjjmd, en de noten er bij gedrukt. Men had evenwel toen reeds gezond oordeel genoeg om met deze rijmende en zingende catechifatie billtfk den fpot te draven. Zie fW. Bibihth* *#» FTtttpfch. Xnmst «» Spaak, III Dee|9 I St. blz. $2*,

B A G, B A K. 193

it witsew , en vervolgens het publiek met d$ uitgave lastig gevallen (i). „Dat de kenners der Neder* „landfthe poëfy in deze 52 klinkdigten meer beval* n ligheid lullen vinden , dan fy in de beryming van fuiken kerkflof verwagt hadden ," was bij pars (a) in 1701 nog „buiten alle twijfFei"!!!

Nog in het midden der vorige eeuw waren de klinkdichten zeer in de mode; men vindt er ver- fcheiden van

BAK (HENDRIK) in de Dichtkundige Lauwer* bladen voor Z. D. H. willem kar el henrik friso.

BAK (ABRAHAM DE), geneesheer te Dord* recht , een vriend en begunstiger van a. hoog- vliet, was een man van fmaak , liefhebber der fraaije letteren , en floeg fomwijlen de hand zelf aan de lier , blijkens eenige hier en daar verfpreide losfe dichtftukjes, die wezenlijke verdiensten hebben.

BAKE (LAURENS) , Heer van Wuherhorst (3), gefproten uit het aanzienlijk Amfterdamsch gedacht van dien naam, was de zoon van justus baek en magdalena van erp , eene zuster der eerste vrouw

van

(1) De Ware Gereformeerde Kriiteljjke Katechisnnt, in klinck dichten, benevens eene naberigtende bedenking o?er dt hedendaagCche Rjjmoefiening, Amit. 1694.

(a) Maamrol, bU. 043.

(s) Waoenaar, Amst. fol. Hl St.blz.t5S» Koe f Vad. Woor- denboek, V Deel, blz. 20.

M 4

i*4 BAK*

van p. c. hooft; bij was een der verdienstelijkste dichters van zijn9 tijd, blijkens zijne Bjbelfe Ge* zangen , die hij in het 'jaar 1682 in het licht gaf» Zijne Mengelpoizj is na zijn* dood door l . van den broek in 1737 uitgegeven. Hij was lid van het kunsrgenootfehap , onder de zinfpreuk : In mag* nis xolulssc fat est, hetwelk zich meest met de tooneelpoezy bezig hield. Zijne afbeelding is door j. c. Philips in het koper gebragt.

Bake heeft in zijne Bjbelfe Gezangen de ge- wijde ftoficn met waardigheid behandeld. Zijne le- zenswaardige verhandeling over de Bybclpoezij, die dezelven vooraf gaat, draagt vele blijken van 9s mans geoefend oordeel en grondige geleerdheid. En men moet het aan de onverdraagzaamheid van zijnen ti'd toefchrijven , dat hij zoo vinnig gebeten was op den braven , verlichten bkkker , en hem wegens zijne Mttovtrde Wereld zoo fcherp doorhaalde in zin Ahtwoord van de Krtstelijke Gemeente te Amsttr- jdam(i) ; waarli k , de wakkere beftrijder van domheid , dweepzucht en bi/geloof had dit aan bake zoo niin verdiend als aan zoo vele anderen, die hem miskerd en mishandeld hebben. L. van den broek, in de opdragt aan joan couck, eene foort van rijmrejs- ter gevende van bakes Mengeldichten, zegt:

Een zeker Rjmer\ vol vin vaan, Loopt in een vierling by hem aan*

En

(O L. »aki, Mengelpoëzy, blz. 110.

SAK. 185

En wie is deze Rymer? Men fla de daarbij aan- gewezene 13^ bladzijde op, en men zal met de hoogde verbazing zien dat het de edele, deftige, geleerde , vindingrijke , geestige , verdienstelijke

CONSTANTYN HUYGENS is 9 dien VAN DEN BROEK ,

alias paludanus , zich niet fchaamt een9 Rymer vol van waan" te noemen, om dat bakb geen finaak in diens Korenbloemen vond , blijkens het aldaar geplaatst puntdicht, dat van den broek liever had mogen verfcheuren. Dan desniettegen- (taande blijft bare een zeer verdienstelijk dichter, vooral in het vak der Bijbelpoëzy, in hetwelk hij door kracht van uitdrukking en deftigheid van (lijl, zijn' leeftijd in aanmerking nemende, boven velen zijner kunstgenooten uitmunt. Tot eene proeve geven wij hier zijne

KORTE UITBREIDING OP HET DERDE HOOFDSTUK VAN DEN PROFEET J ES Al AS.

Wat (leunt gy langer op den vleeflelyken arm, Verblind gedacht, en hoopt dat hy uw land befcherm? De boogde, wiens gebied, van tyt nog eeuw gemeeten, 't Heelal befciert, wil , ftreng in 't heilig recht gezeten. De ftad Jerufalem, d'oudankbre, tot een ftraf, Berooven van al 't goed , 't welk by haar eertyds gaf; Van voedzaam brood , van drank , en alderbande gaven Van nooddruft , en al 'c geen haar fpyzen kon en laven. (Wie fmeit nu niet van ronw en bitter harteieet?) Van dappren krygsheld , van waarzegger en profeet t Van vorfcen, rechters» van raadsluiden en van tolken, Geleerd en wel eer taal by alderbande volken,

M 5 Van

%H BAK.

Vut fchrendre kunftenaars 9 en wat ook tot fieraad - Of fteon Ai fcfekte van den Godtsdieaft *o den Stut ; Geen gryze haaren, die doorzocht, nooit raad ontberen * Mttr jongens ziet men hier vermetel 't land regeren » En kinden , onbequaam ter rykftocl , Judaas volk ; Daar belfche burgert wift, het moordgeweer, den dolk Durft wetten , om door dwang , of fnoode fcbellemftukken » Den vromen burger en den adel f onderdrukken. Een jonge fchaamt zich niet , zoo trots en onvervaard 9 Den man van aanzien , en den ouden in den baard Te varen , daar *t gefpuis der hollende gemeente Den mond des Sanhedrins , dat dierbre puikgefteente Aan ]ndaas rykskroon, tot verachting van den Staat 9 By 't heilig outer zelf, mishandelt met veel fmasu Eea troep van fchelmen , die op recht noch reden paffen 9 Vertreèn de vromen , en zyn *s landts gezag ontwaflen. Dies zult ge, 6 Judal dus geflingerd heen en weer Van burgerkryg, een van uw broedren tot uw' Heer, En hoofd van uwen ftaat verkiezen en dus fprekeo : Nn9 wees ons landvoogd» ay I Iaat ons niet langer fteken In dees verwarring ; kom en wees onze oppervorft ; Gy zyt vermogende , en kunt Jakobi heeten dorft En honger boeten ; gy hebt kleders om te dekken Der broedren naaktheid *, maar by , om zyn hals t'ontrekkep Het laftig pak des ryks 9 zal zweren : 'k heb geen brood Noch kleders in myn hof; ik kan in dezen nood U geen geneesdrank voor uw dolle quaal verfchaffen ; Godt wil Jerufalem met zware plagen ftraffen s Dus zet my niet tot vorft; ik neem *t niet aan, 6 neen ! De ftadt Jerufalem 9 ganfch Juda valt daar heen , Getroffen van Godts hand ; zy liet uit hare lippen Al t'onbedachtzaam 9 veel godtslafieringen glippen.

Haar

B A h\ itf

Haar boosheid tergde Godt , om 't fnood misdryf geftoord f Mee bozer gruwelen, bartnekkig, voort en voort; Zy fchroomde zelve niet by ieder die te noemen, En haar godtloosheid in het openbaar te roemen: Gelyk weleer de ftadt van Sodom, zonder fchaamt* By alle volken zich door ontucht zag befaamd. Wee n , Jerufclem ! Godt zal met ongelukken En rappen zonder tal , uw trotfe Vorften drukken. Daar tegens , *t vroom gedacht , verheven tot de lucht , In eere en voorfpoed , de bekoorelyke vruche Der deugden maien en in eeuwigheid genieten; Terwyl *t verworpen zaad, door rampen en verdrieten Zich ziet getroffen en verbryzeld van Godcs hand. Hoe! heerfchen jongens in Godts erf, en heilig land, Vermetel dus myn volk? durft hier geweld door wy ven7, Vol baatzucht, Judaas leeuw gelyk een ezel dry ven? Och, Judal och, myn zoont gy kent geen troofter meer! Elendige, gy zwerft ihiftrooftig heen en weer, En vindt u hopeloos dus eenzaam en verlaten, Van uwe leiders, die alom uw weg en (Iraten Verfpieden ; doch Godt komt en zit ter rechterhand, Daar zyn rechtvaardigheid de hoogde vierfchaar fpant In zyne heerlykheid, van duizend bemeliïchten Sefchenen , en gereed de heidenen te richten , Zet hy zich in 't gerecht , met d'oudften van het volk En Judaas vorften ; als zyn ftem uit eene wolk Dus dondert, en met fchrik de volken klinkt in d'ooren t Bloedgierigen , dorft gy myn heiligdom verftoren ? Hebt gy myn' wynberg, eer zoo mild met gunft befproeid Uit myn genadetroon, baldadig uitgeroeid? Zyn ranken aigefebeurd , geplondert van zyn vruchten , Des landman* oegft Vertrecn, en fleurde u aan geen zuchten?

Men

198 BAK,

Men zfec uw hand van bloed, beklad , uw buil volróoF; Uw oog voor jammer blind f nw oor voor klagten doof. Maar Godt, das mntwoordt gy n zelf op deze reden, 'k Behoef a fakob hier geen oorzaak van t'ontleden , Die jioort, ondankbare, u genoeg te zyn bewuft: Of zo 't n uit myn, mond die noch te hooren luft; Daar hebt gy d'oorzaak: ziet uw preutfe dochter treden Met uitgerekte n bals, en pracht van ftacykleden f pet aanzicht geblanket , dat fier en dertel ftaat ; Zy bootft met haren gang een dans na langs de ftraat, In fchoeqen geborduurd met paarlen en gefteente ; D$ hovaardy zit diep in 't merg van haar gebeente. Maar wacht , haar fcraf genaakt ; de boogfre wil eerlangk 9 Haar voor dien blonden lok , die als een wyngaartrank Om 't hooge voorhoofd krult , een kaal hoofdfchedel geven , Dan zal ze in 't ftacykleed niet meer langs Sion toeven ; Godt wil de dertle, die de nedrigheid beUcbt, En zed'gheid befpot 9 berooven van haar pracht ; Van keurs met goud omzoomd en zyde feeft gewaden, Van haar kleinoodien en aanlokkende fieraden ; De purpre tabberd fpreic niet meer een' heldren gloed; Geen fchoen, met goud geftikt, omvat haar tedrevoet, Noch pilde hairband vlecht de blonde tuit en lokken , Geen zilvre haak fchort nu een lange (leep van rokken, En Babiloons famaar, geen goude keten hangt Haar van den middel af, noch gulde fpanfel prangt De tuiten , als een krans om 't hoofd , met duizend vteebten , Men ziet geen paarlefpeld den floerfen (luier hechten Aan 't kapfel , met een zwaay , dat ze om de lokken z wieit , En den altaften hals met paarlefnoer verfiert: Het oor pronkt langer niet met diamante ringeq , «De bord met baggen, noch de hand met vingerlingen:

Geen

BAK. 189

Geen Tyrifch (kindoek fpeelt op purpre fcyde keurs, Geen amber, musfcusknoop, noch geborduurde beurs, Geen fpiegel , om de maagd te toièn en te hullen ; Geen balferorenk , maar fcank zal hanr de neus vervullen* Voor eenen zyden band, die haren middel floot > Omgordt een haire koord of touw, ter nauwer nood, Een kleed van lappen, die haar los aan *t ligchaam hangen ; Een doodfch en naar gezicht voor blos op lip en wangen , Een fchurfde en kale kruin voor een gekrulden lok, En eenen engen zak voor een* geplooiden rok. Men ziet in Hecht gewaad de pracht der ftacykleren , En Sions fchoonheid in affchoulykheid verkeren ; Daar 't woedend oorlogszwaard de kracht van Juda flyt, De mannen door 't geweer, de krygsHen in den ftryd Gevallen , Salems ftadt , de hooge poort en deuren Der hofpalelzen, ala de droeve weduwa, treuren, Zoo naar, zoo doods, en ganfch van menfchen uitgeput, 'Dat zeven vrouwen, du ontbloot van fcherm en'fchut, B roofd van man en kind , van huis en bof, van fchatten Gepionderd, eenen man uit hoogen nood aanvatten, En zeggen: kom, myn vrind, wees onze zorgen t rooft, Neem deze fmaadheid weg , en geef ons weer een krooft(i).

Veel fchoons en krachtigs heeft ook de hier door ons overgenomen

ZEGEZANG OP DE VEROVERING VAN AZOF, DOOR. CZAAR PETER I.

*

Ga, trek, als Nafb, roeê na *t Noorden, Myn zangfcerl (-niet in ballingfchap)

Naar Pontos vergelegcne oorden; Maar volg Czaar Peters heldeftap;

Om met nooit dorrende laurieren,

Het hoofd vau Ruslands Vorst te 9ieren.

Volg (1) L. bake, Bjjbelfe Gezangen, bJz. 13a.

i$o B A K>

Volg ma gezang zyn' zegewagen?

Terwyl, aan 't woeft Meötis meir, De wrede Tarter legt verflagen ;

Of knielt geklnifcert voor hem neer* Daar Tanais de puin komt fchuren Van Afofa half gedoopte muren.

Dat Afof , 't welk zyn booge wallen , Wel eer, door Ruslands Vorft herdicht,

Den Tartaar zag ten prooi gevallen , Heroofd van 't Evangelielicht ,

En 't kruis, geverfd in bloed en tranen»

Gevlngt voor Meccaas halvemanen*

Dat kon Czaar Peter niet gedogen , Die blakend van een edel vuur,

Met Ruslands krygsbeir opgetogen , Ten fchrik van d'onverwinb'ren maar*

Reed toe , om met gelyke fchreden ,

Alcides (tappen na te treden*

Hy, met zyn RufTifche Bojaren En Scyten, moedig toegeruft.

Ontziet geen arbeid, noch gevaren, Maar , als van 's Hemels lot bewuft ,

Trekt op, met vafce boop van zegen ,

Door woefce en ongebaande wegen*

Geen winter, met geheele bergen Van fneeuw en ys, belet zyn' togt,

Dat kan zyn* heldenmoed maar tergen , Tot hy 't behouden overbrogt:

De deugd, om eer en prys te halen,

Gedoogt geen perk noch hinderpalen»

Dat

BAK. 191

Dus ils de Vorft de fterke muren ,

En burgten hemelhoog gebouwd , Die dwang en plaag der nageburen ,

Met gramfchap in 't gezicht , befchouwt ; Hy fpreekt, gy moogt met torens brallen; Maar *k zal die trotfen. haaft doen vallen.

Met dreunt van boven en van onder

De grondflag, torentrans en wal, Gefcbokt 9 als van een feilen donder ,

Een voorboo van d'aanftaanden val; d* Aloude koopftad met haar daken Begint te fidd'ren en te kraken.

Fluks zet hy toe op Afofs veilen;

Daar d'Ottoman een wyl hem (Int ; Doch ziet de ftad en buigt ten letten,

De wal verheerd door *t grof gefchut 9 Zich aan dien winnaar overgeven; Hem in triomf naar binnen dreven.

En fchoon het hoofd der atrtstirannen

Hem zocht te keren met geweld, En magt van twintigduizend mannen;

Hy ziet door Rnslands oorlogsheld Den krans der zege weggedragen , De vloot en 't ganfche heir verflagen.

De Donftroom flak zyn gryze bairen.

Op dit gerucht, ten golven uit, En dobbert vrolyk op de baren,

Gewekt door *t fchel triomfgeluid ,

't Welk met een9 weergalm door de wolken

Klonk tot in d'ooren van de volken.

Wtt

J9& BAK.

Wat ftoft het beuzelagtlg Grieken Op Argo , 't fchfp zoo wyd vermaard ,

m

Daar *c 9 als een vogel op zyn wieken , Mèc zeil riem naar Kolchos vaart? Wat mogen d'oude dichters melden Slecbts van een kiel met vyftig helden 1

Dees Herknles voert heele vloten , Ruim honderd mylcn , over land ,

Met bonderden van zulke boten, En oorlogfchepen f trots bemand ,

«

Galeien , faiken , galeaffen ,

Die bruifen door d'Euxynfe plaflen.

Hy gaat de wrede moordharpyen Mét magt beftoken in haar poel 9

En , als de Griekfe held f beftryen ; Daar zy , met vrefelyk krioel ,

In dichte boflchen , roes en kuilen ,

Zich voor zyn fchittrend zwaard verfchuilen»

*a Helds naam , de fchrik der dwingelanden 9 Treft fluks gants Traliën in 't hart ;

Terwyl 't langs Dospbors vloed en (Iranden 9 Alom beangftigd en benard ,

C?aar Peter ziet den zabel zwaeien ;

En op d'Euxyn zyn vlaggen wa ei en.

Vaar voort met uw manhafte daden y

ó Rnffen Cftfar! onvermoeid, 'kZie u met verfche laurebladen

Bekranft; zoo ge u naar Prekop fpoeir* Dan moet de klaauw dier felle draken Haar'1 vetten roof van menfehen Haken*

AI-

BAK. 193

Alcides toog naar helfche kolken » Toe hulp van Thefeos en zyn vrind,

Ten fchrik der onderaardfche volken; Daar by die twee, zoo trouw bemind»

Met zyn gevreesde knots en handen

Rede uit die duifternis en banden.

Maar gy9 red honderd duizend zielen

Uit Prekops bittre flaverny , Die met gebeden voor .n knielen ,

In myn gezang: ay maak ze vryf Zoo wil gantfeh Kriftenryk u looven; Zoo (treeft ge Alcides ver te boven.

Hoe wil de donder der kartonwen , Het (helle en onvermoeid gerucht,

tJw* naam, die nimmer moet verouwen % En lof uitbrommen door de lucht ,

Terwyl, van vrees, het trots Byfanflen

Schudt met zyn hoogc toorentranflen.

En gy , myn Nimf, ga hem geleiden ,

Zoo ver zyn glorieryke naam , Langs beemden , bergen , bofch en heiden , . Wordt uitgeblazen door de Faam t Maar dreef niet al te Hout I wie kan, naar waarde, kronen Dien Alexanders zoon, en 'tkrooft der Amazonen (i)f

BAKKER (PIETER HUISINGA), afkomstig uit een deftig Groninger gedacht, en, welligt al- daar, geboren in 171 3, en overleden te Amsterdam 9

in

(i) L. bake , Mengelpoëzy , Mz 86»

N

*9*

BAK.

in i8oi9 onderfcheidde zich in alle opzigten voor* deelig boven zijne kunscoefenende tijdgenooten , door zijn' vindingrijken geest, levendige verbeeldings- kracht, gezond oordeel, geleerdheid en goeden fmaak, waarmede hij die zuiverheid van taal en zoetvloeiendheid van verfificatie paarde, waarop het in zijn' tijd hoofdzakelijk aankwam ; doch deze keu- righeid is flechts de lijst tot 's mans dichttaferee- fcn, die eene onmiskenbare kunstwaarde hebben, bij elk die fraaiie dichtflukken op prijs (lelt; het was enkel de floriige le fuancq van berkhe*, die ze op eene onbefchofte wijze „(lijve en afgelikte Ge- dichten" noemde (i)j doch diezelfde gedichten zijn ongemeen zin- en zaakrijk, vol fchoone ge- dachten, geestige wendingen tn aardige vonden, allen zijn zij verwarmd door den gloed van vader- landsliefde, vriendfehap en huwelijkstrouw, en dra- gen den (tempel van den kernachtigen dichttrant van vroeger' tijd.

Welk eene innemende befchcidenheid was het reeds in den regtfehapen, zedigen man, dat hij eerst in zijn zestigtte jaar als eigenlijk gezegd dichter op- trad, met een' kleinen bundel gedichten, meest allen ouder dan dertig jaren (2) ! en hoezeer fom- migc reeds vroeger afzonderlijk verfpreide (tukjes hem als een' zeer verdienstelijk' dichter aankondig- den,

(O J. LE FE. TAN BERKHKY, Ged. I Deel» Pê$rr. bl*. IV.

GO Pofey van f. huisinga bakkee, Amst. 1773.

BAK. 105

eten * woftien dtzelven echter daarin niet aangetrof- fen. In weerwil van het gunstig onthaal , dat dit bundeltje bij het publiek genoot, en het loffelijk verflag der maandwerkfehrijvers (i), wachtte hij nog negen jaren, eer hij met een' tweeden bundel te voorfchijn kwam (2), en eindelijk in zijn zeven* enzeventigfte jaar verfcheen eene derde en laatfte verzameling (3). Sedert heeft hij geene dicht ft uk* ken meer in het licht gegeven, fchoon hy nog elf jaren daarna leefde*

Het blijkt uit het tijdverloop tusflhen de uitga* ven dezer drie bundels hoe kiesch de dichter dacht ten aanzien van dat publiek, voor hetwelk hij ei- genlijk fchreef. *Een dichter kan erkennen," zegt hij (4) t en erkent het inderdaad, „dat by mee „eene aenhoudende rymkoortfe gekweld zy, zon* „der dat hy voorhebbe het gemeen met zijne „kwaele laftig te vallen;99 ook dit heeft hij met de daad getoond, en het nonum preuwtur in annum van horatius, velen onzer vurige jeugdige dich- ters ten voorbeelde, bedachtzaam in het oog ge- houden: hij behoefde dus in zijn' vergevorderden ouderdom geen berouw te hebben over de poëtifche

zonden zijner jeugd.

In- CO Hedend. Vaderl. Lecterocf. III Deel bl£. 80. Nederl. Biblioth I Deel, bit 694.'

(?) Poëzy van p hüisinoa barkeu, II Deel, Amsc. 178».

Ca) Idem» III Deel, Amst. 1790.

(4) Idem, I Deel, Fèirr. hlz. VI.

N a

*$S BA

- Ingevolge ons gemaakt bedek, om proeven in dft Werk te leveren der voortbrengfelen van dichters, die zulks waardig zijn, zullen wij thans eene keus moeten doen uit de drie voorhanden bundels van huïsinga bakkers poëzy; en inderdaad wij zijn huiverig om de Hukken, die wij opnemen, voor zijne besten te verklaren; daar die, welken wij we- gens derzelver uitgebreidheid, of om het minder belang dat z\} mogelijk in dezen tijd inboezemen, moeten overflaan, niet te min een9 rijkdom van echte fchoonhden bezitten, dubbel waardig aange- duid en opgemerkt te worden.

Om de eenvoudige , fchoone , treffende en ware fchildering, zoowel als om de opregte, ronde, har- tige taal, ruimen wij de eerste plaats in aan zijn dichtftuk op de

AENKOMST VAN HUNNE HOOOHEDEN WILLEM V

EN ZYN* GEMALIN TB AMSTERDAM,

DEN 30 MAI 1768.

Wat aengenaeme mofgenftond , Wat lentelugt, zoo frisch van geuren, Wat dubble Mai van duizend kleuren

Waeit d'Amfterdammers in den mond' De flad , in loutre vreugd herfchapen ,

Ziet fchemeroogende in dien dag , En woelt te voet f te ros , te wapen ; Zy laet de wrange zorgen (hepen :

De blydfchap heeft nu al 'c gezag.

BAK. 197

. Alleen geen bloeifemryke loge Doorwieit, doortintelt alle geesten , En noodt de Stad op hooge feesten :

Een andre Hoogt yd, fyner zugt 4

Speelt, met de lente, elkeen door de aéren*

Die, fterker dan 't Idalisch vuur, Niet flegts in *t hart der jeugd gevaeren , Haej werking toont in 't volst der jaeren 4

En past pp neiging noch natuur*

Van *t Haegfcbe Bosch naer Amfterdam, Zweeft deeze lieve Mailogt over: Zy voert ons toe het Vorstlyk lover;

Twee Telgen uit een' braeven Stam» Die, in de lente van haer bloeien,

£lks hoop, elks liefde zyn en zorg; De Oranjebloem * zo braef in 't groeien Gehuwd , door malfche minneboeien ,

Aen de eedle Roos van Brandenborg.

De tnagtige Yvest, min gewoon Een' Hooffchen boogen dag te aanfcbouwen. Durft pas zig in dien glans venrouwen 1

Zy , door den rusceloozeo toon Der beurs- en bandelk'ok gedreeven,

Vindt fchaers een open in haer* tydt En flyt haer woelig werkend leven , Om 't Vaderland het deel te geven

Der winst , gewoekerd uit haer vlyb

N 3 Zj

tf)8 B A K,

Zy wyk* den Haeg In Hooflkben zwier ; Maer niet in ongeveinsd genoegen: Zy kan bet hart by heuschheid voegen ,

En eert den Vorst op faaer manier. Wie twyfien durft kan zien noch booren.

De vreugd van de oude eu nieuwe Zy Rytt booger dan de Westertooren, En ftreeft, genoopt van liefdefpooren ,

Door aHe wyken, langs bet Y.

Om \ Vorstlyk Paer , naer orde en elsch » In 't woelig Amfterdam te ontbaelen , Ontfluit de Raed de marmren zielen

Van 't beilig burgerlyk paleis. Geen bof kan ooit meer veilig wezen s

Hier bergt de weretd zelf haer' febat s Geen list kan bier de wet beleezcn : Hier heeft de Prins geen leed te vreezen {

Ons Raedhuis is de Burg der Stad,

De Stad , door dit bezoek vereerd , Heeft de eêlfte rei der vreugd ontboden ; En voor baer booge Gast-genooden

De bindernisfen weggeweerd. 't Vermaek zal zelf den dag verdeden

Op trom-, trompet- en klokmuzykt De Schouwburg opent zyn tooneelen; Het magtig Y bondt waterfpelen ,

£n zeiltriomfen in zyn ryk*

Be

BAK. 19*

De Bnrgery ftaet hegt gefchaerd ; Uic zestig Wyken toegedrongen: De blydfchap vindt gebrek aen tongen,

In duizenden byeen vergaerd. Gelyk de Mai aen weide en hoven ,

Waer 't lenteblos de telgen Gert , Als fteiler zon 't ptantfoen zal ftooven , Een winst van vrachten durft belooven ,

Wanneer het jaer den oogsttyd viert»

Aldas in Neérland, wyd bekend, Waer viyheid baer blazoen blyft voeren ; Geen dwang de volksrust poogt te ontroeren,

Belooft de groene Oranje - Lent Ook fchoone vruchten voort te kweken.

Zo moet geen held aen Nasfaus (tam, Den Staet geen duurzaem heil ontbreken: De Zeevaert zeile op alle ftreken ,

Naer 's werelds Koop markt , Amfterdam (i) t

Geestig en luimig is de brief, dien bij, wegens het verbranden van twee zijner dichtftukken , fcjhreef

AEN DER HIER E MR. MICHIEL VAN BOLHUIS,

IN GRONINGEN.

Ga, traege Zangeres, poo£ mynen vriend te vinden, 'tZy hy te Warffum woone, aerdszalig en gezond,

Waer 't Noorderzeegeklots , door 't woén der winterwinden, De vruchtbre ftranden fchaefc van onzer Vaedren grond :

Of (i) P. nuiiiHGA bakkzb. Po?zy, I Deel, blz. 49.

N4

609 BAK.

Of dat by de uren flyt* der korte en koude dtgen ;

toer nachten , lang en loom , in Grnnoos ruimen wa! En by den warmen haerd , met vrienden , kroost en magen

De nukken fchertfend' mael* van 't weifelend geval. Wil daer befchaemd , zo 't voegt , bekommerd en verlegen

Om nweu ftuggen aert , in zyne woniug treén ; Hem daer , zy 't u vergund , omhelzen , en den zegen ,

Dien waere vriendfchap fchenjct , afbidden als voorheen. JTyn Bolhuis , 't zy haer komst u walgen moge of fmaeken ,

Zy onderneemt den togt, vertrouwende op uw gunst, En hoopt, dat de onde zugt, lang fmeulende, op zal blaeken »

Uw liefde voor haer deugd , en eereiyke kunst. Onze aerdbol heeft zyn' kring eens om de zon voltrokken 9

Gaf ons den kort den eens, en eens den langden dag; Bekleedde 't veld met loof, met bloemen, vruchten,vlokken y

Sinds ik, by uwen brief, myn kroost verfchynen zag» Dat Tweelingkroost , voorheen ontydig, on vol draegen 9

Uit herfens, al te jong, gebooren, zag ik wéér, Dat geen Patricius, en 't fpeet ons, kon behaegen;

Schoon 't recht vrymoedig fprak voor myn beledigde eer. Dit kroost moest jaeren lang by u , myns ondanks woonèn 9

'kHereischte 't menigwerf uk malle kindermin, Terwyl de tyd den leest en 't wezen myner zoonen,

Uun houding, zwier en verw , gevaegd had uit myn' zin. Gy febertfte ligt, Michiel! met myne onnoosle liefde,

Als gy de fchepfels zaegt, om wie zy driftig vroeg, En dagt , misfebien , gy dwaes , het kroost , dat u zo griefde.

Komt zeker, als ik 't zond, by Vader tyds genoeg. 't Gebeurde eens , niemant fpott' met droomen en gezigten ;

Ik heb , als Socrates , myn' eigen Demon ook , ïtot gy, in goeden ernst, myn Twee vergeten Wigten

Voor 't li.cbt rjept uit een' hoek, waer nimmer dag ontlook.

» Kent

BA K. aoi

%,Kentgy," dm was uw woord , „onnooslen ! uwen vadert*

V9Alleenig aen den naem die op ons hulfel ftaet/* „Maer weet gy ook van hem iet meerder, of iet nader?**

w Niets anders, neen , 6 neen ! niets van zyn liefde of had." „Hebt ge immer trek gevoeld naer Vaders huis en zorgen f—

Somtyds ; maer fchaemte en vrees verdoofden deze zugt." „Waerom? zyt welgemoed : reist heen: vertrekt op morgen/*

„Wy fchroomen, brave manf voor zyne roede en tugt." *, Hoe nu ! wat 's dit ? gy weent : zyn min zal u befchermen."—

•» vVy zyn al te onbefchaefd ; wy zyn mismaekt van leen 1" „Het Vaders hart nogthans zal uwer zig erbarmen*"

Hervorm gy zelf , vooraf , gewaed , enfprake, en zeen." „Goé zeden, nette fpraek, fraei tooifel , hy kan 't fcbenken (

,, En is uw leest min fchoon , gy hebt geen fmaed verdiend , „Die wel te leven weet, zal min dien misftand kreuken.

.,, Welaen I fpoeit heen , en groet uw* Vader van zyn* vriend," Kom hier, vergetepheid , kom hier, uw loom vermogen,

Schoon 't wakkre zinnen deert , vermeestert onzen geest ; Gy wordt, eer 't (lomp verttand, eer 't fcheemrend zwak der oo^en

Met d'ouderdom verfchynt , alreeds gevoeld , gevreesd, 'k Herdenk nu , met verdriet , den zwymeldrank , de teugen , '

My, u ren dienst, gemengd door de eigenzinnigheid; Waer door ik , dof van geest , beneveld van geheugen ,

. Al duizlend uit het fpoor der vriendfehap werd geleide *k Verloor, door u alleen, een denkbeeld uit myn zinnen,

Voor dezen 't waer vermaek, de wellust myner ziel: Jk fcheen dien brbven man, dat huis niet meet te minnen,

Daer ik, zo menigwerf, in vriendfebaps armen viel* Ja, Dolhuis! ja, ik dagtaen u en aen uw magen,

Min dan Oranje aen 't graf toen Gerards lood hem trof 9 Wanneer roy, onverwagt , myn kunstkroost op kwam dagen *

Dat kroost , heel ongedaen , van zwier beroofd en lof.

N 5 'kOut.

AOft BAK.

9k Ontving die Tweelïngvrucbt, en aerfelde onder *t groeten!

Ik rag faaer; maer, helaes ! *k ontroerde op dar gezicht; Wat onaenzienfykheid ! wat wangeftalte, en voeten I

Wat ftem ! wat tael ! wat geest f 6 liefde t ó eer f 6 pHgt I Verglimt dan de eigenrain de dwaesbeid onzer driften.

De malle ftoeiery van *t jong en vlot verftand; Onthaelt en toeft zy ons , voor nectar , op vergiften ,

En geeft ze om kindscb vernuft een lemmer in de hand? Verleidende eigenmln 1 elk moet uw werking fcbroomen ,

Zo lang de kragt der rede uw' invloed niet beftiert ! Ik voelde , 6 rede ! uw fpoor , noch 't tokklen uwer toornen ,

Toen dit ontydig kroost een' naem gegeven wierd. Dit dagt gy ook , Michiel f gy liet die fchepfels dryven ;

Gy floot ben Jaren op, vergeten en veragt, En wat ge, uws ondanks,poogt voor bun aen my te fcbry ven,

*k Weet , boe ge , in uwe vuist , om myne d waesbeid lacht* Hervat uwc aendagt : leen myn' zang opmerkende ooren ,

Ik zing den ondergang van dit wanfcbapen kroost ; Dat, kragteloos gevormd, en voor zyn* tyd geboren,

Der kunst tot froaed verftrekt ; den Vader fiert noch troost* 't Was avond , alles zweeg, de drukke ftrateu zwegen;

De buis- en levenspligt ontdoken zorge en werk; De geest , op rust verliefd , genoot dien ftillen zegen ,

En fcbiep , in de eenzaembeid , een leerzaem oeffenperk* Het veenvuur flakkerde op, zyn lugte vonken zwierden

En fpeelden in den rook , die fmeltende verdween ; De vlammen , blank en rood , verhelderden en fierden

Den versch gekuisten baert , en blaekten ongemeen. Geen houtmyt , hoe geroemd , der gryze en wyze aiouden *.

Geleek, in 't minfte deel, by myn eerwaerdig vuur; Elk moet myn* (lillen ernst , en aendrift fracier houden , '

Dan al hun feestgebaer, in dat ontzaglyk uur*

Myn

BAK* dog

Myn dierbtere echt genoot e, en teergeliefde Elife;

Wie * k immer mynen wil en htrtsgeheim verklaer; Die 'k altoos, by myn kunst, coc prieiterin verkieze,

Stond over de ofFerbande , en hielp den ofFeraer. Ontydig Tweelingkroost ! door 't onryp brein gewonnen ,

Dut fprak ik , volg myn* wensch , 't (trekt n en my tot eert Wie zoo u, dus mismaekt, huisvesten, dulden konnenf

Het burgerfchap der kunst valt yeel te kiesch en teer. Den kindren van verftand voegt geen roemdervend leven :

Indien zy ftaroelaers , verdraeid , of krepel zyn , Kan hun Augustus noch Mecenas aenzien geven ; f fchyn'.

Hun fchande blinkt door 't kleed , fchoon 't hel van goude Der oudren malle min moog' zulke zoonen ftreelen ,

Hen zenden , dwaes beraén , de wyde wereld in : Helaes I 't elendig kroost zal fpoedig elk verveeten ;

Gekerkerd zyn, of flaef by 't laegfte huisgezin. Dan lydt het duizend doón , mishandeld en gefchonden ;

Ten flegtften dienst geveild , waerinhet Jangzaemfueeft: Of wordt het. hier. en ginds , by 't nageflagt gevonden,

Men werpt het in een' hoek, onnut, en afgeleefd. Wat dunkt n? dankt ge niet uw' Vader, die u heden

Aen zo veel leeds ontrukt? zie hier uw lykvuur reet Gy knikt: welaen, de vlam verflinde , ontbinde uw leden;

Uw lyf verkere in lugt , zyn waesfem waeij' naer zee. Dit was het eind , myn vriend , dier Tweelingherfentelgen :

Noem zulks niet Ammonietsch, of Puniescb, vreemd noch wreed» Saturnua gloénden eisch kon nooit Natuur verzwelgen ;

Den mynen wil 't verftand: hier voelt Natuur geen leed(i)«

Bun mans fraai en krachtig Latijnsch dichtftuk Ad mancs violatos Jani Wittii , zoo wel als hjgts

Car* O) P. RuistRG* baueh Pofizy, I Deel, fclz. 134.

so4 BAK.

Carmen troehaieum in redt turn veris , vonden in Hüi~ singa bakker een9 keurigen dichterlijken tolk (i)„ Eervolle vermelding verdient ook zijn deftig dicht- (hik, getiteld Amsterdam (2), dat alleen wegens deszelfs uitgebreidheid hier geene plaats vinden kan, gelijk ook, om dezelfde reden, zijne geestige hekeldichten, met name Hippus, de Ker k-pedant (3), Jt$n den Hollandfchen Scriblerus (4) en De Brui* toftspoizy verdedigd (s). Natuurlijk, en toch gees- tig en aardig is de wending in de beide volgende Jtukjes :

ABN ERNST, HUWENDE MET DOR IS (6)*

Of ge onrechtzinnig, of rechtzinnig, Verdraegzaem zyc, of ftyf en vinnig» Geeft nu geen pas a af te vraegen : En of u Doris kon behaegen Alleen om de orthodoxe gronden In baer, en haer geflagt , gevonden. De liefde erkent nooit trant of regels Van ftrenge, of ftugge lettervlegels: 't Verftand , door haere kragt getroffen » Mag op een vry verkiezen doffen.

Ut»

CO P* hüisiwga bakker PoSz y % II Deel t blz. 18. 134. (O Ibid. blz. 149,

(3) Ibid. blz. 61

(4) Ibid. blz. 73

(5) Ibid. blz. 88.

(6) Namelijk 's dichters vriend eknst willbm bigt, die den 9 November 1749 trouwde met dorothka lemkk. Zie a. ypit^ r**rr. voor de GtiUham ysm x. w. MICT» blz. X. ALTHursw» Friifihi Aymhrj.

B A K. ftoj

tfur Dorfs voelde 'e minvermogeo * Toen de eerlykhetd , ter neer gebogen » In Ernst om wederliefde vrtegde; Een minnetael, die haer behaegde* Zo komt uw beider hart 3 ge voel en, Dat fteeds op de eendragt poogt te doelen » Nu, in één zelfde punt, te faemen: Myn vriendfcbap zegt hier, vrolyk, Amenl

Gy, thans den toets der kerkbegrippen Ontworfteld, moogt, met vrye lippen» . Beminnen , denken , fchry ven , leeren ; Met ieder, wien 't o lust, verkeren. Zulk leven moet gy lang geniecen , Van rampen vreemd en huisverdrieten f Dan zullen alle uw waerde vrinden In uw geluk een voorbeeld vinden ; En roepen, daar ze uw dagen wenfchen. Dit zyn recht orthodoxe menfchen (i)t

ABN DEZELFDEN , KLINKDICHT,

Wat Rome, wat Geneve, of Augsburg, ookbeweeren; Wat Dordrecht voor een punt van waer gevoelen (lek | Hoe vast het kerklyk fnoer van eenheid bindt » of knelt.

Geen dooling » geen verfchil, was immer af te keeren.

De hnwlykslfefde alleen kan fchoole en dwang ontbeeren# Zy luistere naer gezag, gezintheid, noch geweld; Zy vindt een lesfe in 't hart, die haere keurverzelt,

Rechtzinnig was, en blyft, welke alle volken leeren.

Zo

(l) P. BU1SIKGA BAKKER Pozty, II Deel, bit. *$•

to6 B A K.

Zo dwang het aerdsch verdriet,by *c vry verftmdtvergrocfr* Geen formulier der kerke ooit dwaling baitenflooc ; Zyn menfchea regels dan geen kragtelooze letters t

Zoek dies de Eenftemmigheid van denken by de Min | Zy ftort in beider Kunne een eensgevoelen in: Egtbaeters zyn alleen de fchadelykfce Ketters (i).

Welk eene behagelijke eenvoudigheid, losheid, natuurlijkheid en juistheid heerscht in zijne

OEBOORTEOaOET AAN HYLAS.

Heden hebt gy, achttien jaren, 's Levens wufte zee bevaren ,

Met des lighaems fchip gezeild t Zelden hebt ge nog, by *t fpoeden Op de tuimelende vloeden ,

't Zeil gereefd , den grond gepeild, 't Was nog varen met een' roeier f Dobbren in een boot of boeier ,

Op een' binnenlandfchen vloed ; Daer men zorgloos , onder 't zingen, Roer en riem of zeil kan dwingen ,

Nu met méér, dan minder, fpoed* 't Was nog los en onbedreven, Langs de ftranden van dit leven,

Onbekommerd , onberaén , Zonder oogwit, voort getoogen , Dser men fchaers opmerkende oogeti

Dagt op kaert of koers te flaen.

tl

Cl) P* MÜ1SIKOA BAKKER Poêiy f I Deel , M*. %f.

8 A *oy

In die (pelend zorgloos zeflen ,

Was de fchfpper traeg In 't peilen »

En de ftierman min bedagt,

Of het zeil eens gypte en kraekte ,

Of de kiel een gaping maekte ,

't Werdc fleges lugtig uitgelacht.

Nu, maer nu, zal 'c errenst worden»

Nu behoort , mee wisfer orden ,

Beter kennis vaster geest 9

't Lichaems fchip de reis te wagen :

Ligte vloeden , heldre dagen ,

Speelzeilagien , zyn geweest.

'k Wil myn' raed voor u niet fparen,

Schoon 'er wel ervaerner vaeren

Op des levens holle vloén :

'k Ben van myn verftand geen pryzer ;

Ondervinding maekt ons wyser,

Schoon men fnedig zij , of koen.

't Lighaems fchip , 't zy 't breed of rank is ,

Vast en fterk , vervuild of krank is ,

Vordert onverwylde vlyt;

Vlyt in 't breeuwen , teeren , klouwen ,

Vlyr, om 't zinlyk gnsp te houén ;

*t Geen verwaerloosd wordt verflyt*

't Schip des lighaems flyt door jaeren,

't Moet ook (lyten onder 't vaeren,

Maer bekoorlyk onderhoud

Doet het vaertuig langer duren;

Weert lekkagie, helpt in 't fturen,

Houdt het vaerdig , fchoon 't veroudt.

't Zeilt geneuglyk, als we winden,

Vloén en golven , gunstig vinden ;

Doch wat ziet het byster naer ,

Als

scS B A K.

AU 'er (tonnen zyn te wagten » Duistre dagen , donkre nachten ,

Tegenfpoeden , reisgevaer I 't Heeft dan werk in wél te (tieren ? Hier te reeven , daer te vieren ;

Na eens ruim, dan fcberp te gaenr Wind te handen, als 't wil gypen; Somtyds kort een klip te ontknypen? \

Steeds , ter wagt by 't (tuur , te dien. Uwe ftierman , de eedle Reden , Moet zyn' raed en kunst hefteden ,

Eer een draeiwind hem verrasf* Sraedig op het nachcglas letten , Om den rechten koers te zetten,

Naer 't verftand , uw zeilcompas* Zyn fcheepshoofden wys en fchrander* Zyn ze eenftemmig met elkander

In 't beftieren , tn *t beraén * Min gevaer is dan te vrugten {O* Of verlies van 't Schip te duchten ,

Op des levens waterbaen. E&ter beurt het, wie zal 't wraeken? Dat , ondanks voorzigtig waeken ,

Ondanks keunis , nugtre vlyt, Stormen , ftranden , dondervlaegen , 'tLighaems fchip zyn kragt ontjaegen.

Of bederven voor den tyd. Dan, nooit moeten ongelukken Ons aen onzen pligt outrukken ;

Braeven blyven dien getrouw:

Ra».

(O Kiliaan : vruchten , vurebten , ventten , Tim$rt , vrezen.

Ö A K. «09

kampen , die wy niet verwekken , Schoon zy ons toe nadeel (trekken*

Wekken nimmer naberouw. Wütge voorts gelukkig fpoeden Door de bulderende vloeden,

Zeil niet zonder waterkaeft* Die u kusten, baeien, ftranden* Stromen, fcreken, rotfen, zanden*

Nee béteekëiU, juist verklaert. Deze reiskaert, niet misfen, Doet ons naer den koers nooit gisfén)

Wyst den waren op elk blad: Velen zouden zeker varen Op de ontrouwe levensbaren*

Als men haer beoefend hadt* De Opperreder zal u roemen, Üwe reis gelukkig noemen*

Als ge in *t einde uw' fcheepstogt fluit; Ü de winsten doen genieten , Opgegaerd in reisverdrieten ,

Eindlooze eeuwen in en uit (i)*

De tot hiertoe medegedeelde proeVeh zijn Voort- brengfelen uit 's dichters vroegeren leeftijd. De vruchten van zijn' ouderdom , in den derden bundel bijeenvergaderd , zijn in geenen dcele overrijp 9 en dus onfmakelijké In de meeste (lukken flikkeren, fprankels nog helder op van zijn eerst laat verdo- vend dichtvuur. Het dichtftuk op des Hcercn van Winters lustplaats Voorland \ in de Diemermeer *

waat.

(1) P. iiuisiKOA bakker Poëzy , II Deel j blz. 50.

ü

tto B A K.

waarmede deze bundel befloten wordt, en welligt de zwanenzang des grijzen dichters is, bevat een9 rijkdom van natuurlijke fchoonheden , die altijd treffen en behagen. Het dichtfhik is tamelijk uitgebreid; een gedeelte willen wij hier 'er toch van mede- deelen

ïs *t waerfhoor fk Mevrouw ginds met haer telgen fpreken? Kom, l*et ons door die laen, langs die beplante (Ireeken Haer zoeken: hoe! wat 's dit? is zy reeds zelve alhier? Wie roept daer? Hekaté, of Unjcr, mensch of dier? Ontmom u t laet ons zien , wie 't zy 9 die acn dees boorden , Of in bofchagie fchuilt, en (leeds de laetfte woorden x Terugroept: ach, Ik merk 't: de praetnimf woont hier ook, Nimf Echo, die de min aen lugt verfmolt en rook, En in een (tem herfchiep, toen haer Narcisfus griefde, Maer die zig zelf beminde en fchertste met haer liefde: Blyf vry, woon altoos bier, nooit word* gy (lil en (lom: Kaets Winters trouw , en zyner vrienden (lem weerom. Wy volgen het geleide, om ons den weg te baeuen, Want anders doolden we in dees flingerende laenen: Was ik alleen , ik riep om Ariadnes draed , Die my hier baeten moit , en Th, feu s heeft gebaet In 't doolperk van Dedaël e*i zyn onZckre paden. De mantelingen , fchöonze (Toogen nergens febaden 9 Verbystren , evenwel , *t gezfgt des wandelaers ; Hy giet , en zoekt en keert , doch vindt den uitgang fchaers. Hier woont de nacbtegael , die mee zyn* gorgel toovren, Den wandlaer ftreelen, en zyne aendagt kan verovren; Wien de opperzanglof lang in 't wond werd to gedeeld # Waeronder 't grof muzyk des traegen koekoeks (peelt.

6 A K. ill

fiyfchildergeesten, die door verwen en penfedett Onze oogen op 't paneel verrokken kunt en ftreelen, (Van Winter is uw vriend , en kent uw' zwier en kunst)* Komt iiier, en laet Natuur u leeren: baere gunst* Uaer onderrigting kan den fchranderften bekooren* Hier fchildert ay zo fchoon voor oogen beide en oorén} Wy hooren hier baer werk in 't rammelen der blaön v Wy «zien de fchildetkragt in 't groene boschloof aen ; De heldre zon verwekt dien luister, febiet baer fttaelen Door telgen heen en ftruik, als 't koeltje, menigmaelen « Hen allen zagt beweegt,, en door de bladen zwerft* Hier helder bleekt , daer kvvynt * ginds donker fchaduw verft Èn vormt het licht en bruin , dien tint der zagte kleuren» Dien wy op 't tafereel zo geest verrukkend keuren : Het fcherpe en ronde, door den fchilderzwier verfpreid* Leert ons Natuur in *t bosch, toont dag en donkerheid.

Zo , Hof heer 1 leidt ge ons nu door moetëlyke wegen ? Dit gangfpoor is wel breed, roaer Heil en hooggelegen; Wy klimmen moedig op: wat zien we, ofis'teenfchyn? *t Onfterffelyk verblyf van moeder Mnemozyn ? R yst hier de tempel van der zanggodinnen moedert Van Winter 1 'k weet , gy zyt der kunsten vriend en voeder; Ik weet, dat ook de lier in uwe handen past, Dat gy de lecterliên op uw vernuft vergast» Doch, waerde Heer! wie zou, wie zal gelooven mogen , Dat zig *t geheugenischoor hier opdeed aen onze oogen? Graveert die tempel, uw gedagtenis en naem Op pylers niet of poon , uw loffelyke faem * Niet flegts door Amfterdam , maer verder rond gedraegen , Doet de Oostermaatfchappy ook van uw' lof gewaegen: Hoe vrolyk juichen zelfs, terwyl ik Voorland zing, Het üurgerweeske , en ook der Zeevaerts k wekeling!

O a üw

tn BAK.

Uw meégenootfchap diere hun beider zin en zeden; Kweekt goede burgers , vormt de jeugd tot nutte leden Van Hollands Zeevaerdy ; de ziel van deezen Staec. Maer 'k treed uw* Tempel in , die voor ons open gaet. Men bouw*, zoo veel men wil , lustho venen (i ) en hoeven » Om ztg en zyn gezin op 't lustig land te toeven , Uw vast verftand maelt bier der ouden wedergaé, G y bootst dus , m onze eeuw , bunn' ftnaek en bouwtrant na : Dees hoogte , en dit gebouw , wat wil het anders zeggen Dan dat de kunsten hier te gast op Pindus leggen f Een dichter, zulk een plek, en zulk een dak, gewoon , Heeft Cyrraes lauwerveld , of Parnas niet van noón. Hier weiden de oogen langs de ruime veldlandouwen , Waer vesten aen deVegt, en burgten zyn te aenfebouwen* Het needrig Muiden, Weesp, ook Naerden, dat zig bergt In zyne wallen , fterk gelegen , fchaers getergd Door Hollands vyand , als bet dezen mogt gelusten Dit vreégezind gewest in zynen bloei te ontrusten. Het vlak en yrolyk veld ftreelt Gysbregts burgery Wanneer zy vierdag houdt, en, nu van zorgen vry, Den daegfeben booge ontfpant , dan zien we ontelbre zielen Te voet , of ook te paerde , in febuiten , en op wielen : Deez Tempel beeft de vloén , en Dicmen voor de borst: De ringdyk, die 't gevaerte op zyne fch ouders torst, Omfingelt hoeve en hof, en , door al 't fchoon bewogen , Vat iy het Meir in d'arm , en ziet , met minzaexne oogen a Op beemd en groen gebeomte, op Veldman en op Heer, Op al het landvermaek, van zynen kruin, ter neer. Als ik by dit gezigt nog langer bleef verroeven, Myn kunst zou Helikon , noch Castalis behoeven.

Hoel

(i) Lusthoven*», voor latthoyon, is eene #/#*rA#/fr , die wjf den grijzen dichter wel vergeven, maar niet goedkeuren.

BAK. tis

Hoe I is dit land zo groot ! wat wykend vergezigt ! Is deeze Iaën zo lang , zo breed , zo recht gerigt 1 Zo weet men *t nut en 't fchoon zo hensfcbelyk te paeren : ó Voorland ! zoet verblyfl groot voorwerp van myn fna?renl tyd verfcboone uw' (land! de weg van Appius Duurt nog op zyne wys , hoe zeer vervallen : dus Is geen beftendigheid op dezen kloot te wagten: Men arbeidt t poot en plant voor zig en zyn gefltgten. Hoe ver bet reiken moog' laet gy aan 't lot alleen ; Gy kent die zedeknnde , ik leer n niet , 6 neen 1 Zie Pales runders in de velden zig vermeien , Waer zy de dierbre melk naer de uiervaten leien : Admetus osfen , nn voor roof bedugt of leed , Zyn , als de herfst verfchynt , met vleesch en vet omkleed. Dus zyn we al wandelende uw lange laen ten einde, Den ryken tafeltuin > den keukentuin, die heinde Aen *t buis, en agter'tbuis, zig ruim en breed vertoont > En door (taketfel , haege of latwerk blyft verfchoond. Van plukker, ongevraegd, of ongenoode monden: Pomoon wordt hier en ginds geëerbied, en gevonden; Zy biedt het bloozend ooft uit volle hande aen, En laet den lekkertand niet ongezegend gaen. Daer hoor ik reed* de bel ons aen de tafel nooden, Wy volgen alien haer luidklinkende geboden: De disch is toebereid : uw Gade wenkt ons all* ; Treé'i we op dat teeken in: wy zyn bier liefgetal (ï).

Verfcheiden keurige dichtmatige vertalingen, en daaronder ook eene van het achtfte boek van miltons Verhrtn Paradjs en eene vrije paarvol- ging van den fcherphefcelcnden Idolclcnchus van

J-

CO KiLlAAfff: Licfghettl, jit4*pt*t9 Gratat 9 AwabiHs > &*. f. HVISI.NGA BAKKBft, loêzjj, III Deel , blZ. J*8.

O 3

*T4 BAK,

j, gbester anus , zijn hare plaatfen in dezen bun* del overwaardig.

Hüisinga bakker was lid van de Maatfchappij der Nederlandfche Letterkunde te Lejden; overit gens had hij weinig op met de gouden en zilveren medailles uitlooveade dichtgenootschappen, die in Zijn' tijd zoo zeer in ons vaderland vermenigvuU digd waren 9 en onder ons dichters en dichteres* fen deden ontdaan, die men anders daarvoor waar- lijk niet zou aangezien hebben, Hoe hij over deze mftromanic dacht blijkt uit het ftukje, getiteld;

VINDUS BURGERSCHAP

Genootfchappyen , fchrandre Hén 9 Kunstrechters , ftoute iectercolfcen !

Komt gy een' gouden eerprys bién , Om Neérlands zangberg ce bevolken?

Neen I . volkryk was de zangberg nooit? Te kiesch , te ftreng zyn daer de keuren ;

Daer mogt 'er fchaers den lauwer ooit, Gepinkt met eigen hand , gebeuren.

De buhenbuun van Pindus voedt Een goed getal van rymgezinden ,

Maer op Parnasfus zelven moet Een Burger zig alleen bevinden.

Geen geld of goud koopt dezen rang; En Midas kon dien nimmer geven ;

Een Cherilus , hoe Hout van zang , Woest in haer voorburg blyven leven.

Wèett

BAK. $15

Weet , dit Natuur den Dichter fchqK : Als dao 't verftand die nelging regelt ,

De kunst, terwyl de vlyt zig rept, Apotlos handvest merkt en zegeH ,

Dan wordt, door zulk een pergaaeat,

Parnasfus Hurgerfcbap erkent (,!)♦

De verftandige man had wel gelijk. Hoe menig aldus met goud of zilver bekroonden dichter (?), dien hij te voren nooit als zoodanig had hooren noemen, mag hij wel met medelijden aangezien hebben!

Leer nu aen jonger Dichtrenfchaer, Die zo veel Maetfchappyen fcaeppe», En om een' goudprys viogren reppen, Den rechten trant der vedelfnaer. Ik leg de pen , uw' cyter neer (3) ,

zeMe hij tot een vaarwel aan de dichtkunst.

Zijne voortreffelijke Bejcheuwing van den ouden

gtbrekkelijkcn en federt verbeterden trant onzer

Nederduitfche verzen (3) en zijn Leven van jan

wagenaar (4), met wiens zuster hij gehuwd was,

kenmerken hem ook als een' zeer verdienstelijk9

prozalchrijver.

f BAL

(1) P. hu singa bakker, Poëzy , III Deel, Fê$rb. blz. II. (a) Ibid, blz. 3.

(3) Werken van de Maatfch. der Nederl.Letterk.teLeyden, V Deel, blz. 85.

(4) Amst. 1776.

O*

$>i6 B A L.

BAL (HENDRIK), van Mee kelen , was een rede* rijker, die in de laatfte helft der vijftiende eeuw bloeide , en zijne tooneclftukken zelf hielp Yertoo pen ; onder anderen had hij voor het landjuweel der hand- en voetboogfehutters van Lier in 1466 drie ftukken vervaardigd, en kreeg daarvoor twintig Cra- bandfche duivers; vroeger, in 144 1 en 1443, had hij van de regering dier ftad twee ftoopen wijns ten gefchenke gekregen , omdat hy Sint-Gommers fpel „gemaekt hadde," en vier duivers tien penningen, j, omdat hij het fpel van O. L. Vrouwe had gc- w dicht (1)." Nu, de belooning was ook geëven- redigd aan de kunst!

BALLÉE (JOANNES), konstgreffier der oud vermaerde en wydberoemde vrye Re d eng i ld e der dry Santinnen , binnen de ftad Brugge , gaf aldaar in 1769 een dithtftuk in het licht, getiteld? De Menfchelyke Wyshcyd. Hetzelve behelst niets an- ders dan plat en lamberijmde gemeene plaatfen , door jnonnikken en priesters reeds honderdmalcn in fermoren ^an den uian gebragt; bij voorbeeld:

»

Gelukkig zyn beftaec geenzins in prael en pragt, }n groot vermogen , in gebied en oppermagt , Niet in ce zyn een top van beerlykheyd geklommen, Niet in den overmaet van fchaccen en rykdommen Noch in begaeft te zyn met groote wysheyd, neen.

Niet ?

CO J. f. willems Verh. overdeNcd Tael-cnLettcrfc.IDcel, blz. S05, en de aldaar aangehaalde fthrjjvers.

BAL. BAR. 1117

Niet? Nu, waarin dan? Dat zal de BrugfcIiQ. „konstgreffier," u dadelijk verkondigen; Arrigct* auresl

^— in 't welfchikken van al fyn hoedanigheén ,

In al fyn driften en fyn hertsgenegencheden

Te doen eeriftemmig fyn mee 't rigcfooer van de reden (i).

Wel , verpligt , heer konstgreffier ! dat weten wij al vast. Maar nu hebben wij ook genoeg van uwe Menfchelyke IVyshejd: te veel is ongezond.

BARA (JAN). Van dezen heeft men twee rijn*- werken , getiteld : De Godvruchtige Verklikker 9 Amst. 1656, en Helen Hemel , of Zegen en Vloek , 1658, benevens vier tooneelftukken als DeHcrftelde Vorst , 1650. Galteno en Alirncnc, 1656. Het Verflingert Moekroes/e9 1668, en Ik kenje niet ^ 1664, Deze laatfte is eene foort van Pattlinagc en vuile bordeelklijcht , waaruit nogtans het Nedei> duitsch met drie nieuwe werkwoorden verrijkt is:

'c Kullen, foenen, 'c ftreelen, likken,

't Onbehoorlyk klikkebikken Dat vale veeltyds feer flechc uyt, Want 't ontvrjjlest en 't ontbruydlm

BARBONUS (JO HANNES) kwam op deiT inval pm in 1641 Prins frbdrik hen rik te verjaren met

LVU

(1) BIx. 198. De Heer willbms heeft het geduld gehad om pog eenige regels meer van deze ellendige fUtituits af te fchryvea. Vêrhêni* II Deel, blz. 174.

o5

sx8 BAR.

LVll Mar ah Sinne - Beelden , enz. Makend* al foa, uytdruekende ende begrj pende het getal defer Sinne- Beelden, het getal fjner jaren. De goede man was zeer bekommerd dat de vorst zijn 63*** jaar niet doorleven zou , want hij geloofde fterk aan zoogenaamde moordjaren (1). Het werkje is met aardige plaatjes verfierd, door Latijnfche zinfpreu- ken en N ederduitfche versjes verklaard , en door historifche aanteekeningen opgehelderd; bij voor- beeld het XVH« zinnebeeld vertoont een' gekro^n- den leeuw , met zijn* linkervoorp »ot op een9 wereld- kloot rustende , nevens dit bijfchrift :

IMP E RAT UT SE RVI AT.

By ghcbitt om. is dienen.

Het is een wonder dinck , dat die ft;bynt te regeeren Die dient, hoewel by fchynt te zyn een Heer der Heeren : Want het gebiet dat is een dienlt en anders niet. Dat gby dan vlyitgh dient , o Heeren, wel toefiet.

BA-

(O „Wanneer Codt Almachtigh," aegt bfl in goeden ernst, „f tl ghelieven noch feven jtren tot fyne Hoogbeyts ouderdom „te doen, foo fal fyne Hoogheyt gepafïcert fyn Annum Ui- mactêrfcum , dat is het dry en 't feftichfte , oft bet negemael „fevende jaer, 't welk by experientie bevonde is te fyn een „fatael, dootlyck, ongeluckigh ende twyfelachtigb jaer. „In het fevende jaer verandert het kind fyne tanden, ende

A

„krygt nieuwe» ende in yeder fevende jaer daerna iffcr altyt «enige veranderinge oft accident aen des Mentenen licbaem, macr principalyk in het negcnmael fevende , dat is , in hes

„dry-

»

BARENTZ CJAN) fcomt op dfe naanrroflen vmt *ls opfteller van ecne klucht , Buchelioen V Kabaw Urtnannetge , gedrukt in 1655.

BARON ( JOHANNIS ZACHARIASZ) r een ge- leerde letterzettersgast te Lcyden, biocide en rijmde in het midden der zeventiende eeuw. Op de naam- rollen (laan drie treur- en twee kluchtfpelen van hem bekend, namelijk: Rododaphnee 9 1651, Ko** fianter en Eli/ca, 1656, Net Beleg tan Leiden, 1659, Lichthart en Aarsgat , 1653, Cü* &*** £*«- wen, of de gefchoore Boer, 1667.

BARTELINK (JAN). De Beemfter Kermis , in twee Zangen , door dezen in 1774 te Leydcn uit- gegeven, behelst eene natuurlijke en levendige be> fchrijving der kermisvreugd 9 genoegzaam in den fmaak der Boerenkermis van l. rotgans. De fti.1 is, even als bij dezen, aan het onderwerp geëven- redigd, zonder plat of laag te zijn. Het (luk je laat zich met genoegen lezen. Eenige weinige kleinere (tukjes van bartelink worden hier en daar verfpreid aangetroffen,

BARTJENS (WILLEM), wiens ouderwetsch cijferboek onze vaders en grootvaders in hunne jeugd menigmaal het angstzweet heeft uitgedreven 9

was

„dry-en'tfefHchftc jacr* 't wcJck Amnmt ClimsttêrUat genoemd wort , gel y et ghefeyt is.w Ondertusfchen was de vreet vaa babbonvs toch niet ongegrond. De prins was den 39 January 1647 Wel drieenzestig jaren oud; doch hg ftierf reeds den 14 Maart, en overleefde dit noodlottig jaar dus Hechts vierenveertig dagen*

*2o B A R.

was ook - dichter! Voor de aardigheid willen wij hier een zijner rijmpjes mededeelen , die al lang met zijn cijferboek vergeten zijn. Het is een lof.

dicht Op K. VAN MANDER.

Welaen myn Layte fchoon , ghedooght doch goeden ierrch , Dat ick uw (naren flae: en fpeel op u manierich

Een Lof fanck , foo 't betaemt : Voor een , 't is NooDiCH ( c , : want foo wy dat niet en deden, 't Ghemoedt ons wroeghen fou, van groot onachtfaemhedep,

En blyven heel befchaemt.

Aldergrootfte t9 allen tydeu Hoort men Godes naem belyden :

Hy voedt en troost al dat leeft; Syn cracht en verborgentheden Vokkeren leert , end'elck meden

Wonderlyck fyn conftèn gheeft.

Mufen jaghen droefheyts fmerten Door ghefcng uyt droeve herten:

Pryfen Godes goetbeyt feer. Pieriden gieten hare ghaven In ekx hert, en coment laven,

In Pegafums (bete meer*

Yvrigh worden dan Poeëcen % Maken condt (als goe Propheten)

Godes lof: dit Get men wel Aen dy mandre , vriendt vol eeren s Hoe dy pooght dyn pondt te meeren

JUcker een door letter- fpel.

Den

(x) Symbolum of zinfyreuk van k. 'van mande*.

B A Si tftx

Den tydt die *er veel ontvaret* En Voor niemanc tydt en fparet ,

Is dy cost'lyck ende duer: Want dy grypt met beyd' dyn banden Die , en fluyt in vaste banden,

Sonder fachten d*arbeyt fuer.

Nacht en dach 't gheduerigh fcbryvea (Segh ick) nae dyn bayi-bedry ven :

Wort de leerllngb bier bekent , Die met errenst poogbt te lefen •t Scbllder-boeck , wel weerdt geprefen -,

Dat g'hera fchenckt tot een prcfent (i).

BASTERT (CHRISTIAAN NICOLAAS). Dezö voortreffelijke jongeling, in wien zich een waarlijk edel en groot dichterlijk genie ontwikkelde, zou gewisfeïijk onzen vaderiandfehen zangberg tot eet en luister verftrekt hebben, had de dood hem niet geheel onverwacht in de fchoone lente zijns levens weggerukt j op den 19 Junij 1806»

Eerst fints twee jaren had hij zich doen kennen door eenige afzonderlijk gedrukte gelegenheidsftuk- jes, die de goedkeuring der kenners wegdroegen. De Amfterdamfche afdeeling der HataafTche Maat* fchappij van Taal- en Dichtkunde nam hem tot medelid aan. Zijn dichtftuk: Kunst en Vriend* fchap) de waardige Genoegens voor den Redelijken Alensch (2) , bij zijne intrede in dezelve voorgelezen ,

ge-

O) Voor in k. van mAndkrs Schildtr-bêick 9 Arast» i6i!3« (9) Amst. by w. HOLiROP, 1806.

*z* BAS.

getuigt van 's jongelings edel , dichterlijk gevoel * verheven aanleg en zuiveren fmaak voor het goede enfc'ioone. Eene enkele plaats uit ditfraaije dicht- fiuk (lave ons gezegde:

Gelijk een breede flroom , In ftille kalmte vloeiend , En met zijn kabbelend vochc den oever mild begroeiend f Een ftil gemurmel aan den wand'laar booren doet, Die veld en hemel ziet in zijn' azuren vloed , Haar als een woeste orkaan , geftoven uit bet noorden , Zijn golven koken doet, noch oevers kent noch boorden , En ijlings veld en boev\ die hty op 't felst beftormt, Door Nereus heerfchappij in enkle zee hervormt : £00 is de onzek're ftroom van 't menschelijke leven: Nu eens door *t blij geluk in (ttlte voortgedreven , Den weer door 't woest geweld der rampen wreed verfloord } Daarfcbokopfchok zijn'geest bedwelmr,?ijn rust vermoordt* Wie (laat aan levens boot , in dezen ftorm , de handen T Wat Godheid hoedt dit uur haar voor een dood'ljjk ftranden f En voert met wiji beleid, door golf op golf beftreén, Haar midden door 't gewoel van all' die baren heen? Wie rigt den geest wéér op, dien 'twoen der ongelukken In raateloozen rouw verkwijnend neer doét bukken, Als on? het leven, als een fombre droom, verveelt, Wanneer geen zachte ft r aal van hoop ons hart meer ftreelt, Als alles ons verlaat , als we in 't heelal verloren , £ren ^ In 't ftreelendst maatgezang geen toon van troost meer boo- Dekcnsc?— ó Neen, zij mist haar' invloed op het hart Verftompt door 't fcherp gevoel van duldelooze fmart.-— Dan wat bevalligheid zie ik thans nader treden? Zty ftrooit met vlugge hand de rozen voor haar fchrede»;

De

BAS. MS

De rimpelt vtUen weg , waar zij het voorhoofd ftrcelt ; De rouw wordt door haar hand allengskens weggefpeeld. Zie haar den geest baars vriencU zijn kwijn ing Kout omfcbeu- En't nederhangend hoofd weer vroljjk op waard* beuren Aren* Daar hij de kunst verfmaadt, door droefheid overmand, Wringt zQ , met zachten dwang , hem 't fpeeliuig in de hand* *k Herken, ó Hemeltelg! 6 Vriendfchap! uw vermogen; Schoon als de morgengloed, Kraalt me ook uw glans in de oo- lo wiens vereelde borst uw vlam nooit beeft geblaakt , (6*o% Heeft 's levens biyde vreugd eer helfte niet gefmaaktt Maar hoogcr klimt uw waarde , ó Vriendfchap ! in dit leven , Als vrienden , aan uw hand , vereend naar kennis dreven. Dan fterkt gij hunnen voet op de ed'Ie glorfebaan, Dan fpoort des eenen lust des andren ijver aan. Geen eerzucht kan daar wrok noch ij dl e twisten baren ; Verdienste wekt geen9 nijd , flechts zucht die te evenaren* Door uwen arm gefteund, l treeft met geHJke kracht, Elk naar de &lo;ie-kroon , die op verdiensten wacht. Schoon onderfcheiden kunst der vrienden hartmoog'ftreelen* Mag elk, met blij genot, in 's andren gaven deelen. Ook buiten 't heilig uur, aan oefning toegewijd* Spilt lage beuz'larij , óiiv nooit den kostbren tftd. Neen, ook het oogenbhk van gulle zaam verkeering Is , voor 't kunstminnend hart , een fchool van nutte leering. Waar ge u met kunst vereent, o Vriendfchap! daar bereidt Gij zrmen, voor den mensen, op aard reeds zaligheid. Zoo kan de wijngaard rank , om d'ouden olm geflagen, Den moeden wandelaar op 't liefelijkst behagen, Die in 't verkwikkend zoet van hare vruchten deelt, Terwijl de boom hem met z^jn koele fchaduwltreelt. (i).

Gaar-

(i) Blz. 11.

»S4 BAS.

Gaarne zouden wij de weinige ly'er en ginds Vet* fpreide verdienstelijke dichtftukken van dezen Ne- derlandfchen hölty in een* bundel bijeenverzameld zien. Die, welken wij hier laten volgen, zouden daaronder geenszins de minsten zijn:

AAN dORNELIS LOOTf*

op zijn' lierzang: de voortreffelijkheid van den

MENSCH, IN DE BEOEFENING DER fCHOONE RUNSTEN*

Van waar dïe kracht om 't hart te roeren»

Om geest en zinnen te vervoeren ,

Op 't godiijk klinken van aw lier?

Van waar dat wouderbaar vermogen ,

Dat ieders hardt houdt opgetogen,

Wanneer uw hand haar (laat met onnavolgbren zwierf

Zijn 't Orpheus zilvren tooverfnaren ,

Die, als weleer, hier wondren baren?

Wrocht Phebns zelf het vuur, waarvan uw boezem zwelt 1

Of heeft hij , om uw kunst te kroonen ,

Aan u -, den grootften Zijner zonen ,

U, Loots, met zoo veel roem ten Zangberg opgefneldf

Ztyne eigen lier ter hand gefield ?

Hóe Weet uw zana; clks geest te boei] en,

Elks hart in heete drift te ontgloejjen!

Gij voert den blikfem in uw vuist,

Die , krachtig door uw hand bewogen *

Met goddelQken gloed den kunttvriend draalt in dogen ,

Maar drieste onwetendheid verguist.

Nu flapt ge, als fchriklijk god, verheven,

Op bangen ftorm en watervloed;

Élk boezem wordt door killen fchrik gedreven*

Die

BAS, tt$

Die 't haar te bergen rijzen doet. Gevaar en dood zweeft om ons benen» Maar y Uings f op uw9 wenk* is al de fchrik verdwenen , En alles vale uw knnst te voet.

WQ , door ow9 gloed gewekt , zien (lont u voor ons zweven Ge omftJJgt ons oog in hooger lucht ;

WJJ pogen , vol van vuur , uw krachten na te (heven a Maar duizlen voor zoo (teil een vlugt.

Verga wiens trotsheid , niet te tenglenf

Op roekloos aangefchoten vleuglen, De zon op 't gloeijend fpoor ontzind te volgen tracht I

Vermeet' Ie n I Haakt uw y del pogen Om ftout den adelaar te volgen in den hoogen. Of ploft door eigen zwaarte in'sifgronds jammernacht*

9t Is weinigen, als u, gegeven, O dichter der natuur I ten top der knnst te dreven ,

Vanwaar ge u aan ons oog zoo glansrijk kennen doet. Wie minder krachten heeft, Iaat minder eer hemftreeien: Slechts de aadlaar van Jupyn mag met den blikfem fpelen ,

Die alles buiten hem verzengt door z(|nen gloed (i).

Stout en krachtig, edel en doeltreffend is eea zijner vrocgfte dichtftukken , in 1804, gerigt

AAN DB BATAAFSCHB DICHTERS.

Wanneer v door overmaat van ramp en ougefokten , Die 't zuchtend vaderland verdrukken , Des burgers oog een tranenvloed ontglijdt» Wanneer h|) van zijn noeste viys

Geen

(l) Amit. b'ti P. J. UILENBROEK, lSo6»

P

M0 BAS.

Geen enkfe vracht voor zléh kan plukkèti 9 Door crotfcfaen overmoed zich mltijd voelc verdrukken , Zijn wee vermeerderd mee den tijd , Dan is de geest des volks en last en veerkracht kwijt* Zie , hoe het , daar 't geweld het eerlang gansch doec bukken 9 "Vergetende alPziJn waarde, in keetnen zuchtend lijdt. Vergeten is zijn roem, ztyu moed is reeds daar heenen9 Daar magttoosheid hem overheen, De blikfem uit zijn oog verdwenen f Zijn arm verflapt, zijn zwaard verteerd. Zoo ligt aan 's afgronds rand een dwaas door flaap getroffen , Zich zelven onbewust , ontbloot van alle kracht , Ten prooi van elk , die naar zijn9 val Hechts tracht 9 Om , zonder tegenftand , hem daadlijk neer te ploffen In eindelooze jammernacht.

Dan, ziet een wijze bard 's volks wisten val genaken 9 Zijn drift ontvlamt , hij wil , hij zal het doen ontwaken. Hy treedt, daar bij den dwazen volksgeest tart, Vol moeds hervoor, en doet, door god lijk zingen 9 ZQa* dondertoon in fluimrende ooren dringen, Ea door elks ooren tot in 't hart. Hij zingt , de fluimring is verdreven : {'t Schijnt dat een god zijn lier die krachten heeft gegeven !) Elks boezem zwelt thans op van moed* Hij ftek het volk den roem voor oogen ,' Waarop hun voorgeflacht mogt bogen ;

Nu blinkt bun oog, nu kookt hun bloed; Elks ziel blijft aan z\)n tonen hangen: Hij fchetst, in ztyn vergode zangen, De deugd, het vaderland, en de eer der zegepraal; Nu vliegt elk' rustloos op en grijpt alreeds naar 't ftaal.

Zoo

B «A $• * fii^

Zóo hééft teft écdle held , weleer, in vroeger tijden* Door zijn9 vergoden zang, onfterflijke eer behaald. Hf toog ; en Sparta's jeugd vliegt , brandend om te ftftyden , Jin zet Mesfene'i volk zijn* ijdlen trots betaald. Zij, die vol angst, den vfyand duchtten, Doen tbam dien zelfden vtyand vlugten s

Tyrtens zingt, en Sparta zegepraalt. Zoo voék, in Barca's zandwoestijnen, De fiere leeuw fomtijds zijn9 moed verkwijnen f Terwijl de fmart hem nederdrnkt Wanneer een welp hem listig is ontrukt; Maar Hechts één oogenblik kan hem de fmart vervullen s Hij voelt zich fel getergd, h{J , (leeds de fchrik van9t woud: , Zijn moed herleeft, en, onder *t y*lljkst brullen* Zoekt hij en vindt zijn prooi , en flaat nu fiout Zijn9 fchrikkelijken klaauw en tanden Zoo lang in *s rovers ingewanden , Tot hij hem aan zijn' voet, maar gansch ontzield,befchouwti Nu kent en voelt hij weer zich zelf als vorst van 9t wond.

Gij , wien de dichtlauwrier , 6 eedle ftervelingen J

In Neerlands kunstenkoor het heilig voorhooft flert; Gij , die , door wijze reen en zielverrnkkend zingen , Naar dat uw kunst het wil, den geest geleidt, beftiert|

O gij, Apollo's voedflerlingen , Wier goddelijke lier, door uwe hand befnaard,

De drift kan wekken of bedwingen , Die ftreelt , ontroert , verrukt , en altoos wondren baart! Begaafde dichtrenrei! aanfchouwt, met weenende oogen, Dit eertijds roemrijk volk, in kwijning neergebogen $ Het duldt , door de overraagt vermand , De flaaffche kluisters aan zijn tyuid; Zijn moed is met zijn kracht vervlogen;

P 2 Wat

m8 BAS.

Wat godheid redt dit volk» en doet zijn drift herleven f Wie zal 't den ouden moed hergeven» Die, eens ontwaakt, misfchien zijn' ganfchen val verhoedtt Dit, dichters I is uw werk, doet gi] uw' invloed gelden» Crypt thans de lier: een god beftiert gewis uw hand. Volgt gij Tyrteus na, en vormt, uit kindren helden I Laat Home en Grieken daar, en zingt voor 't vaderland* Uw ftoute zang dreune elk onzagt in de ooren: Doet in dees logennacht de (tem der waarheid hooren* O, wekt de geestdrift op, die diep in fluimring ligt! Doet deugd en moed rie plaats vervangen In 't hart , waaruit de doodfche kw\]ning zwicht* Stelt elk der vadren deugd, verwijtend, voor 't gezigt* Hun voorbeeld jage een blos hun kindren op de wangen, En fpoor' hen aan tot deugd en pligt.

Gij , Neerlands roem , die ons , door uw vergode tonen , Der eedle Witten roem zoo heerlijk hebt gemaald;

Wiens kruin in 't heilig koor van Phebus echte zonen» Door Grooten Hugo's lof, met eeuwig eerloof praalt I

En gij ,' wiens ftoute lier zoo manlijk aan onze ooren

Defu lof van Nederland, op hoogen toon, deed hooren I Gij allen , wien 't bekoort , door kunst , naar roem te (laan I Grijpt , grijpt voor 't vaderland , het gouden fpeeltuigaan. Zingt thans met zwier en kracht,vt is tijd,hoog ty d,welaan!

Doet elk zijn dwaasheid en zijn pligten krachtig hooren I Laat ijdle waan u niet verdoren, Geen laffe vrees uw (lem verfmooren! Tart dwazen volksgeest en der dwingelanden magtt De waarheid , deugd en pligt , verleene uw' zangen kracht»

Geen raagt weerftaat hen , die hunne eigen krachten kennen* Zal ooit een wolkendrom* gerezen op ztyn fpoor,

Den

BAS. ta*

Den fleren adelaar weerhouden in ztyn rennen?

O neen , hy breekt die rustig dóór. Een enkle flag, en reeds verdwenen ze uit ztyneoogens Het treft hem nimmer, in den hogen,

Schoon , ver beneden aan zQn' voet , De fchorre donders romm'Ien mogen , Daar hy t met onbezweken moed, Met opgerechten hoofd, zich baadt in zonnegloed.

Ziet , door uw9 zang , alreeds den Batavier ontwaken , Ziet hem in beete drift aan 9t blaken , Daar fpijt een blos van fchaamte op'teeriykaanzigt fpreidc Het beeld der grootfche ftervelingen, Gefchetst in uw vermogend zingen, Verrukt zijn ziel , ontvonkt zQn dapperheid. Hij wil, door eer en pligt gevleid» Nu Ruiter volgen op de baren, De Groot , in grootheid evenaren ; Wenscht zich der Witten deugd en fchrander ftaatsbeleid» Ziet heldenvuur in hem ontbranden ! Nu klemt hy 't ftaal in de ijzren handen» En (lort het op de dwingelanden, Met nooitgekende kracht, ter neer! Na doet hij , voor ztyn* arm der trotfeben zetels zinken , Terwijl ztyn moed en kracht Europe in de oogen blinken* Hy vest 's lands grootheid vast en (laaft zijn glorie weer, Zyn zegezang zal fchoon langs *t puin van tronen klinken ;

Dan zullen, heerlijk loon na zoo veel'angst en pijn 1 Weer welvaart en geluk dit lagchend oord doorzweven , Genoegen , orde en rust in Bato's erf herleven , En de eerkroon zal den dichter ztyn (i).

Tc

(i) Kleine Dithterl. Handfchr. XVIII Schak. blz. 97-

tjo BAS.

Te fraai en keurig is des jongelings diehtmadgè vertaling' van eene der fchoonfte odes van tred ;uk II, om dezelve hier niet ten befluite mede te deelen} het is

DE K R IJ O.

Hoe lang zult gJJ , Beltoon ! in razeray ontfteken 9 De volkren fiddren doen en daan met wonde op wond*?

Wanrom zien wij bet bloed der belden 9 zelfs bjjf bekens Alom , van oord tot oord , nog ftromen langs den grond ?

De ontbeisrerde aard* word (leeds door plundering beftreden,

Ten prooi aan vuur en rtryd , moord en bloeddorstigheden ; De zee, op welk een ftrand zij bare baren (loot, Ziet niets dan fcbipbreuk en den dood.

De krijg , wien vlammen vunrs in 't koopren voorhoofd bran.

Dat monster,heet op bloed,fteeds op verwoesting uit,™*11» Greep dan alleen 't gebied der zuchtende, aarde in handen f

Opdat zijn arm baar aan verwoesting geev* ten buit? Neen, nooit zag Caron nog ztfn boot zoo vol geladen , Nooit fneed de fcbikgodin zoo vele lêvensdraden ,

Met haar gevreesde band, als op dit tjjdftip af, En dolf voor zoo veel helden 't graf.

De tweedra gt,rood van bloedzwaar de onfchuld In moest fmo- Schudt hare roorcfen uit en hitst haar dagen aan, Cren»

Wenscht d'ouden mengelklomp op nieuw te zien geboren , Ontroert natuur, vervolgt den roensch opalfzijnpaén,

En tracht fteeds dieper in den afgrond hem te (loten :

Demisdaad, wanhoop, dood , 't verraad , de deelgenooten En wrekers van al 't kwaad , door haar alleen gebaard 9 Bedekken faam met ronw deze aard'.

Wat drift, wat voor voel ikdoorall'mijncadren f weven?

Een god vervoert mij ganich en grijpt mijn zinnen aan: Apollo zelf vervult me uit Pindus heiige dreven :

Zal hij door mijnen mond zijn godfpraak doeu verftaan f Het aardrijk zwijge ontroerd, op *t klinken mijner [karen. Gij, vorsten 1 volken I hoort wat ik o doe ervaren:

Verbant de drift, die u verblindde op dezen ftond. En hoort de waarheid uit mijn' mond.

Gij, rechters van het volkt gy, goden dezer aardel ó Gij , wier overmoed het gantsch heelSl verdrukt !

Wanneer nw dondrende arm, tot heden, 't aiP vervaarde « Zoo gij de volken in uw ketens houd gebukt ,

Verbant de dwinglandty en beerschzocht uit uw rijken :

Dt volken zijn uw kroost, doet vaderharten blijken: Ziet'tftaal, waarmee gij in hunn* boezem hebt gewoed, Nog druipen van uw eigen bloed*

Gelijk de herder, die, altoos, het waken eigen, Zijn kudde trouw verzorgt , befchermt , gelijk 't behoort ,

Als hun der wolven muil , of wrede klaauwen dreigen Eens leeuws , door honger fel tot bloeddorst aangefpoords

Wanneer de vorst des wouds terug ftuift in zijn holen,

Dm kan, op zijn gelei', de kudde rustig dooien, En , zoo zich 't fchaapje door zijn hand gegrepen ziet , Hij fcheert het zacht , maar moordt het niet.

Zoo is voor 't volk een vorst door teerheid aangedreven, Daar zijn menschlievendheid,inraad of daad,nooit zwicht: Hij rekt den onderdaan , als 't waar', 't gelukkig leven ,

En telt zijn dagen bij het goed', dat hij verricht. Hij koopt nooit voor hun bloed zijn prachtige eerlau wrieren: Zijn nooit verg eetbre deugd moet z\Jn gedachtnis vieren* Zoo waren Titus , en all' de edlen (leeds geacht Als de ter van 'c menfchelijk,geflacht,

P4 ó

/

*3t BAS.

é Schuwt ten allen tfld* de bargeroorelogenf Door heerschzucht brandt dat vuur, dat alles nederftort»

G|) maakt het wijd heelal ten puinhoop voor uwe oogen , Terwijl geheel deze aarde een enkle grafplaata wordt*

Wat aklig teurcooneel ! wie zag ooit iets verwoederf

Europa, voor haar kroost eene al te wreede moeder , Geeft hun de wapens zelve in handen, hun ter ftraf t En wijdt haar kindren zelve aan.'t graf.

*k Zie 't zuiden naar vt gevecht zQn volkeren geleiden 9

Het noordiyk ijsgewesc voert woeste horden aan: Men rukt thans van alom verhit bty een tot ftrijden s

Bataaf. Brit , Frank , Germaan , ontrolt nu de oorlogsvaan. Hoe I door wat dollen geest voelt ge uw gemoed bettreden ? Europe is zelfs te klein voor alle uw fpoorloosheden :

6 Jal de drift ten ftrfld geleidt zelfs 9t zeekasteel, En ftoort een ander waerelddeel.

Daal eens van 's hemels trans goedgunstig naar beneden ,

. Godin , gU , die alleen al onzen druk verligt I /

6 Vree, beminde vree, zoo lang door ons gebeden I

Daal neer op 't aardry k en fluit Janus tempel digt. Poe vuig belang en nijd dit biy gewest omzweven , $chenk aan verdiensten roem , en doe de kunst herleveu: ƒ

pan zullen mirthenkrans en frisfche oiyvenblaêu fiy d'eerlauwrier te fchooner (laan (j).

«•

. ^

\<

BASUEL (PHILIPPUS CLAUDE). Van dezen beftaat een tooneelftuk, getiteld: Het Leven en Wondcrdadcn van den H. Ramhout , 1680, en /

Vaz* -*

BAU-

(O Kleine Dichten, Handfthr. XVIII Schik. blz. «5. * »

/

B A U. B E A. *33

BAUDOUS (WILLEM DE) het treurfpel : Edi* pus en Antigone 1618.

BEAUMONT (ABRAHAM VAN). Van dezen kennen wij Stigteljke Mengeldichten, gedrukt te Haarlem , 1743, waarbij ook de tleidelbergfcht Catechismus op rijm; alles zeer (lichtelijk voor eenvoudige vrome zielen, wier geheugen het rijm te hulp komen moet. BEAUMONT (SIMON VAN) (1), geboren te 3 Dordrecht, in 1574, was een beroemd regtsgeleerde

en ftaatsman. In 1606 werd hij penfionaris van Middelburg, en in 1627 van Rotterdam. In het- zelfde jaar werd hij als afgevaardigde wegens Zee- land ter Algemeene Staats vergadering , met den raadsheer r. van den honaard, den Amfterdam- fchen burgemeester a. bicker en g. van boetze- f laer, naar het Noorden gezonden om den vrede

te bemiddelen tusfehen Zweden en Polen (2); in 1633 werd hij met r. huigens aan den keurvorst van Keulen en den hertog van Nieuwburg gezon- den, om hen tot het houden van onzijdigheid te bewegen in den oorlog tegen Spanje, en andere gewigtige belangen van dezen Staat te bevorde- ren (3)* Ook werd hij gebruikt om de onlusten 9 ü in

(1) J tCHELTtMA, Staatkundig Nederland, I Deel, blz. <5t. Paquot, Mém. Tom. III, p. 407. Kok, Vad. Woordenboek, * V Deel, bis. 306*

O) Wagenaar, Vad. Hist. XI Deel, bU. 65. Op itfn* terugkon.it maakte bij een fraai Latyoscb gedicht, lm rtdn* » | P$l$aia9 Tyt Suipp. blz. 108.

Cl) Wagejiaab. , ibid, bic iro.

P 5

1

t34 BE A.

in Friesland gerezen, te dempen. In alles leide hij eene groote bekwaamheid en voorzigtigheid aan den dag , en beoefende tusfcbenbeiden de Latijnfche , Franfche en Nederduitfche poezy. Behalve de ftuk- jes, die van hem in den Zeeuwfchen Nachtegael gevonden worden, heeft zijn zoon zijne gedichten bijeenverzameld en nog bij zijn' vaders leven, in 1640, uitgegeven onder den titel van Hora Sueci* Jtv<e. Tyt- Snipperingen. Hij overleed, tachtig jaren oud zijnde, in 1654.

Deze bekwame ftaatsman behoort ongetwijfeld onder de verdienstelijkste dichters van zijn* tijd. Hij ftond in letterkundige betrekking met cats, hopfrr, van raerle , de dochters van VISSCHER en andere fraaije vernuften van dien tijd. Het werkje is uiterst zeldzaam , en wordt op de boek- veilingen vrij duur betaald. Wij, zullen er eeiiige (tukjes uit medcdeelen.

AAN JONCKVROUW ANNA ROEMERS, OP HARE OVERCOMSTE IN ZEELANT.

Gby beerfcher van de zee, Neptun, wilt du de baren Doen ligghen ftil en vlack, en honden in den band De winden Nooit , Zuyt , Weft, dat fy het Zeeufche land

Met haren rouwen ftorra niet vreeflick en vervaren;

Want in een plancken hol komt met ons overvaren Een koftelick juweel, een onwaerdeerllck pand, Een Maechc 9 wiens eer en roem, verfpreyt aen elcken kant,

U hoogblijck heeft verplicht haer febip wel te bewaren ;

S/

J* E' A^ #5

5y ft! tot uwer eer doen klincken'hare ftenr# En met een foec gefangh het danflende gefwem Van u Zee-Nymphen al doen gaen voor ooien (leven.

Maer als u wil of macht ontbraeck cot baer gheluck9 Soo fal fy bergen noch op der Delphynen rogh , Meer als Art on deed', haer end' ons aller leven (*i).

Bij uitnemendheid geestig, los en bevallig is het bij deze gelegenheid vervaardigde

LIED.

HERDERINNEN.

i .

.Seghc ons , ghy herders van dit land ,

Waerom , waerom , naer n verftand , Heefc de lelt -ghele Jen daghen i

De Wede wind foo foec ghewaeyt, En bloemkens over 't velt ghefaeyt 9 Meer dan het is ghewoon te draghen?

En waerom fendt de Son na neer,

Soo liefFelick gbetempert weer, Die ons foo vyerich plach te branden

In 't velt, wanneer de heete hond

Soo nae by fijnen waghen flont, En dede fpljjten 't kley der landen?

De moefel klinckt door *c gantfche veltj

Gheen herder meer fijn fchapen eek ,

Pan fel ver flaet de kudden gade;

Men vreeft voor dieven, wolf, noch vis,

Valeyen , weyen , bergh en bos

Sijn vol van blyfehap, vry van fchade,

. Diana

(i) S. v. beaumojst, Tyt - Snipp. blz. 94, .Zec^\rfche^a;.*- tcgael, blz. 6.

*3* B E A.

Diana Gen wy dagh aen dagh

Ten danfle gaen , meer dan fy plagb »

De Nymphen al zQn vol van vreughden. Schoon Chloris , wacker Amaril , Philemon gheeftich, of Myrtil,

Haer noyc mee finghen foo verheughden.

HERDER!.

Gby herderir.uen , weec ghy niet Waerom dac al dees vreughc ghefcbfetf

Hebt gliy 't alleen nocb niet vernomen t Die Ny mph die op den Amftel woont , Die met laurieren is ghekroont,

Die waerde Nympb is hier gekomen.

Sy is gekomen over zee, En mee haer fijn gekomen

De Graden en Saogh-Goddinnen , Cupido roeyde met fijn boogb, Een koppel (Wanen 'c fcheepken toogh,

End de Zee*Nympben ftuerden 't binnen.

Sy (luerdent aen den Zeenfcben kant, Terftont verbeughde 't gantfebe land;

Zn daerom ift dat al dees daghen De Wede wind fijn bloemkens faeyt, De Son foo fchynt , het velt verfraey t ,

Hemel en aerd van vreught ghewaghen (i).

In

(O S. ▼. itAUMONT, Tyt- Snipper, blz. 96. Zeenwfch* Mschtegftc), hls. 7.

B E A. S37

In de meeste (tukjes van dezen bevalligen dich- ter , heerscht eene losfe , natuurlijke eenvoudigheid , die behaagt. Zijne puntdichten, door hem „Gril- „len" genoemd, en waar van wij eenigen elders eene voegzarae plaats hebben aangewezen (i), zijn inderdaad aardig, en zelfs beter dan die van spie- ghel en visschesi zoowel ten opzigte van de maat en trant als ia juistheid der denkbeelden. Zijne Rjmfprcuckcn zijn ware apophthegmen , vol levens-* wijsheid ; de volgenden mag men nog wel als eene geheugenoefening aanbevelen :

Die u vermaent te doen , dat gby van felfs tl doet* Die pryft u , en verklaerc 't gedaene werck voor goec»

Hebt gby oneerlijcks yet belooft , dat n berouwt , Uw rouw ftl grooter fijn , met reden , foo gby *t hoor.

Die fich in jonckheyt wat oudtachtich heeft gbedraghen. Hout wat van jonckbeyts kracht cot in fijn oude daghen»

Soeckt in den ommegangh met fulcke te verkeeren9 Dien gby wat goets , of die u felf wat konnen leeren (a).

Het fabeldicht was in zijn9 tijd nog weinig, of liever in het geheel niet, door onze vaderlandfche dichters beoefend* Beaumont had in dit vak de Nederlandfche la fontaine kunnen worden , bijaldien hij er zich op toegelegd had. De weinige fabelen t die hij heeft opgefteld, (trekken daarvan ten bewijze.

(O Epigrammatifche Anthologie, blz. 19.

(a) S. v* BiACMOtrr, Tyt-Snipp. blz. lao. Xjm-SfrttcieB p Mo. ó, 7 9 »7 tn 6a.

ü3* RE A.'

(de pau w.)

\ Ghevoghelt vin verfcheyden aerdt Wis ftaets-ghewijs by een vergaerdt Om eenen koningh nyt hier allea Te kiefen die haer mocht gevallen.

Doen trac hervoor mee fyn cieraet De pauw, en feyde, defe (het Soud' immers wonder wel my paffen In fulcken fchoonheyt opghewaffen.

Siet hoe den hals my is omringhc Mee fchoonen glatics, hoe 't Ityf my bliockts Dit fcheen de kiefers te beweghen , Eu wierden meed tot hem geneghen,

Maer doen betoonde daer de kauw Dat fy verftandigh was en gauw, En fey, de pauw lijekt wel een joncker En in 't ghewaed een moye proncker ,

Maer als de havick off de ghier Off eenfgh ander vreeflijck dier Ons jaeght , en brenghen wil in lydem Hoe fal hy voor ons konnen ftrijden?

De klcedingh, feyt-men, maeckt den inait En diefe heeft die treek fe an: Maer om 's lands-dlenft wel te betreden Is niet genoegh, kaf, plnys, fatijn, Maer moet voor al ghevonden fijn Vroomhertigheyt , verftand en reden (i).

(DB (l) 8. v. bsAumont, Tyt-Snlpp. Mz. 173.

REA. ajp

(DE HOND ttt DE RU ND SUS»)

Eentritfigh' hond lagh dickwiis in het boy,

Eu inaeckte vsa den oflenkrib fijn koy,

Die dtn verfchrickt, het hoy niet dorftea eten,

Vreefende van den hond ts fijn ghebeten.

Van welcken een tot defen vremden gaft

Seyd met befcheyt, ghy hond, leght hier en baft

Uyt enck'le nijdt, om d*oflen te beletten

De fpfls , daer ghy den moyl niet an wilt feiten. '

dPAfgnnfiighe doet and're menfchen quaedt Sonder dat hy daer felf van fy ghebaet (1).

(db man van ben* hond gebeten.)

Een die van eenen quaden hond Ghebeten was, en met de wond Bekommert, om die te ghenefen Verfocbt te werden onderwefen,

Sijn buyrman feyd , iok weet een raedt Die u fal gheven goede baet , Daer hoeft geen phefter op te legghen Soo ghy maer doet, dat lek fal fegghen.

Maeckt met het bloed wel nat en roodt Dat uyt uw been loopt, een ftuck broodt, En geeft den hond dat op te eten Die u foo vinnigh heeft gebeten.

H0H1 , fcy de gequetfte man

Die raedt en ilaet my ghcenfins an,

lek fou, om my te bycen, locken

Meer honden met alfulcke broeken.

Die

(1) 5. v. kiaumo.nt, Tyt-Jnipp. blz. 175.

Ii E A.

Die fich beleeft en vriend* Jfyck (Iele Aen die hem fchae doet en gbeweldt, Sal licht noch tndere verwecken, Ou oock van hem die baet te trecken(i).

(PE TWEE HONDEN»)

Een joncker had gequeeckt , tot fijnen dienft twee honden» Den eenen altyt t'huys 9 als of hy waer ghebonden , Moed houden vroegh en laet , forgh-vuldeltf ck de wacht s Den ancTren met den baes liep daghelQcks ter jacht* Als dan 't ghevanghen wlldt aen taeffel wierd ghegheten. Werd ghenen alfoo wel , als defen , voorghefmeeten *t Ghcbeente van *t ghebraen , dat van de taeffel qnam. De jacht-hond op een tflt wierd korfel ende gram, En fey met fpijtigheyt, ick moet altjjt ghaen jaghem En all den arbeydt doen : ghy die gheheele daghen Leght fomers in de fonn , of 's winters by den haerdc Veel beter, als ick felfs, van mijnen arbeydt, vaert» De huyf-hond feyde , Maet , ghy moet de fchult niet legghen Op my, maer ghaet nw klacht aen onfen joncker fegghen» Die u ter jacht, en my ter wacht heeft opghevoet. En lijdt ghy onghelijck, hy iflet, die 't u doet.

* * *

Dat kinden b!jj ven Iny of bott, en niet en weten

Werd dickwils en met recht d'opvoedinghe gheweten Ca).

(de

Cl) S. v. bfaumont, Tyt-Siiipp. blz. l8|. (2) Ibid, blz. ais.

(DÉ «UÏF IN Dt IIAIN.)

Een dny T die In het kot ghevoedt Veel eyeren had uytgbebroedt, Nam in haer jonghen groot vermaecken» En roemde vin haer vrnchtbaerheydt ; Meer de kneu feyd' hier met befcheyd: : Duyf , ghy fijt flecht in uwe facetten.

Veel jonghen fijn u, dat ghy 't weet. Niet dan een droevlgh hertcn-Ieet : Want fy n werden (tracks ontnomen , En vin de koekt ghedoot, ghepiuekt, Gbebriden , en van een gheruckt , Wat vrencht kan o dan van hier komen! * * * Alfoo In een onfaligh land Dier wreed ghewetdt heeft d'overhand , En (Tonderfaet het al moet lijden , Ia kinderkrtjghen onghevall , En hoe fy meer fijn in gfcetall Hoe minder men fich kan verblijden CO- De gelijkenisfen., die hij nog al menigvuldig gebruikt, zijn allen eenvoudig., juist en uit het gemeene leven genomen; bij voorbeeld:

Een flefch, of nauw ghehaifde krnycb Ontfinght In haren hollen bnyck Den wijn , of water (acht en fllll i Maei al* m'er weer uyt hebben wtli,

«»

(O *• v- **MVMutn, Trt-lnlpp. bU, aar.

Q

H* I £ 1

Sy rommelt , preutelt , eode knort En t wort tl hortend* uytgheftort.

Soo gaet bet met d'ondanckb're m4 * Sy fljn foo wonder wel te vrè Alfmen ft goed of doet of gheeft Dan fi}n fy vriend'lijck en beleeft ; Mier aifmen fpreeckt vtn daucktaerheydt Vindt men fe vol van onbefcbeydc (i).

Of:

Een inugh, een vloo, een vliegh, een mier,

Of ander fulcken kleynen dier

Kan met fijn bycen of fijn fteecken

U geven moeyelijck geqnel,

En dan nog lijn foo loos en fnel

Dat ghy uw leet nfet en kont wreecken.

Die groot van ftaet is en ghebiedt En fy daerom te (ionter niet Om mind're met fijn macht te pbghen : *t Gebeurt wel dat een ned'righ man , Sfch van *t geweld foo wreecken kan* Pat ikb de groette (Öu beklaghen (o>

Mén geeft '* kinders hier te land Btn dayt off ftiry ver In de band , Die fy dan hi deii fpaer-pot fleeckea: Maer als fy willen eenen dnyt Öffüayver dier weer hebben uyt9 Moet toen het aerden potje breeckett» Hier by mach , vrecke ghierigaert , Gheleecken wèrdefc uwen 'aerdt :

(i) S. v. BEAiriioKT* Tyt-Snijjp* b!*. U$* (O Itid , bU. 1(58.

Ghy

BBA. B E C, B E E. M3

Gby flttyt uw geld in rycke kaften , Mier ghy blij fc felf een irmj man , En niemand heeft gheaut daervan, Dan ala de doodt u kotnpt verrotten (i).

Het ligt buiten ons bedek om van *s mins Latijnfche dichtflukken proeven mede te deden, anders ware hst Epithalamium op het huwelijk van j. cats (a) zulks wel waardig.

Het is opmerkelijk dat in hetzelfde tijdvak cats, huyoens en beaumont, alle drie met aanzienlijke en gewigtige ftaatsambten belast, hunne uitfpan- Ding in de beoefening der fraaije letteren zochten, en de weinige uren , die zij van hunne menigvul- dige bezigheden over hadden, aan de zanggodinnen toewijdden.

BECAUS (CAREL) Jan Slof en Trjnlje Mors% in 1Ó33 gedrukt, (laat op de naamrollen als extra raar aangeteckend.

BEEKE (BERNARDUS). Slechts een klucht- fpcl, De Jalocrfche Minnares of 4e Bedrage Vrek* in 1756 gedrukt, is van dezen bekend.

BEELTHOUWER (JAN PIETÜRSZ.) liet In 1664 een (tukje op rijm in 4«° drukken, getiteld: Adams Antwoord tegen Joost van Vondel, over Adam in ballingfchap; in tC?t werd hetzelve in kl. 8*o herdrukt.

BEER (PETER DE), een Brabandfcfae monnik, gaf

Cl} t- v. asAUHONT , Tyt-Snlpp. bis, aoa. <»} lbid, bli. 11$.

§44 B E E. BEL.

gaf te Antwerpen , in 1657 eene Gheestljcke Rjm- konste in het licht (1).

BEERTA (JACOBUS), junior* De Proeven van Gedichten , door dezen te Groningen in 1778 ukgegeven, behelzen niets bijzonders. Ook heeft de dichter federt derzelver uitgave waarfchijnlijk de lier zeer wijslijk maar aan den wand gehangen.

BEETS (JOHAN). De zeer middelmatige men- gglrijmen en een paar tooneel (lukken , Melis fa en Daphne of Boschvrjagie , van dezen zijn , onder den titel van Die At kunst, in 1668 te Hoorn gedrukt,

BELL AM Y (JACOBUS) (a). Lang nog zal Wis. Jfogen zich beroemen dezen waarlijk grooten, oor- fpronglijken dichter voortgebragt te hebben. Hij werd aldaar den 12 November 1757 van onaanzien- lijke ouders geboren. In zijn vierde jaar verloor hij reeds zijn' vader. Reeds vroeg ontwikkelde zich in hem een fijn gevoel voor het fchoone, het edele en het grootc. Gezond en fterk van ligchaam , lyijgshaftig en moedig van geest, wist hij zijne meerderheid bij zijne makkers al vroeg te doen gel- den, en zich door zijne krachten bij hen even zoo geducht, als door zijne edelmoedigheid ten aanzien der zwakkeren bemind te maken. De liefde voor zijne moeder wederhield hem zich aan den krijgs- dienst te wijden, waartoe hij reeds het ftellig bcfluic genomen had. He-

CO J- *• willems, Verhuld, over de Kedcrd. Tael- en Let- terk, II Deel, blz. ïio.

(a) Chai.mot, Biograph. Woordenboek, II Deel, blz 246,' Biographit nniwrstUt , Tom. IV > pif » 8. Caiiftt du C$mtêm- fiïüint t Tom. I , ptg. 435.

B E L. 945

»

Helaas! wel toonde de fortuin vooral omtrent hem dat zij blind is , gelijk zijn lofredenaar te regt aanmerkt (1); het mogt hem niet gebeuren zich in de fchilderkunst te oefenen, waarvoor zijn aan- geboren fmaak en gevoel hem genegenheid hadden ingeboezemd; echter moest hij toch een tijdelijk beftaanmiddel hebben, en hij werd dus opgeleid tot het beroep van broodbakker!

Aldus tot dienstbaarheid en zwaren arbeid ver- oordeeld, had hij weinig gelegenheid en tijd om zijn' onverzadelijken lees- en weetlust te voldoen, dien hij nogtans nu en dan involgde , en daardoor menigmaal zich het misnoegen zijns meesters op den hals haalde.

Toen in 1772 het tweede eeuwgetijde der Neder- landfche vrijheid te VUsfingcn werd gevierd , ver- vaardigde hij bij die gelegenheid een vers , dat hem bij zijne ftadgenooten niet weinig lof verwierf, en die lof, hoe onverdiend welligt voor een* gebrek- kigen eersteling, was als het ware de (tem die zijne genie opwekte. Hoe naïf fchildert hij zelf deze ontwaking van zijne genie in een* brief aan zijn* vriend kleijn (i)! „Ik moet nog lagchen," zegt hij , » als ik mij dien tijd te binnen breng : „niemand bemoeide zich met mij; men zeide dat „ik zeer zoet begon te rijmen; en ik was van hetzelfde gevoelen. Van de taal wist ik niets ;

(1) A. YEK.EUL, Lofrede op j. bkllamt, Mz. 109.

(a) Geplaatst voor zijne Cizongit*, uitgeg. in 1785, bU. VI|.

Qj

U& BEL*

i,en nieihant taijner vriendett wist er mij ietfc Vatt „te zeggen. De dichters, die mij toevallig nu eit „dan in de handen kwamen, waren meestal van „dat foort, dat weinig gefchikt was om mijn9 „(maak te vormen. Op hun fpoor begon ik ook „huwelijks- en verjaargedichten te maken; ih plaats ^ van wezenlijke gedachten , fcbaardc ik alle goden „en godinnen, nymphen en najaden in rijmend* gelederen , en vergat niet Phebus , als hoofd van „dit corps, het heerlijkst te doen uitkomen, dit » begrijpt gij! Dit hoogdravende, zoo als m$te vrienden het geliefden te noemen , had toch de „eer niet van mij regt te behagen, ik gevoelde „fomtijds zelfs eene foort van fchaamte, wanneer ik den een9 of anderen mijne godenvolle .gedichten „voorlas.**

Deze voortbrengfelen , hoedanig dan ook, wer- den door het Vlisfingsch publiek bewonderd. E ei zeker heer, toevallig kennis van zijn gerijm gekre- gen hebbende, hielp hem op den weg, wat de taal betrof, en leerde hem zich voor grove fouten ro acht nethen , doch zijn fmaak bleef nog al dezelfde^ Dat er eene andere en betere dichtkunst beftaan moest, leerde hem de natuur en zijn eigen gevoel* Ondertusfchen maakte hij toch opzien; en eenige bemiddelde ingezetenen, die wel zagen dat de uit- muntende dichter weiligt een flecht bakker zou worden , befloten hem van de baktrog te verlosfcn , en jaarlijks iets bij te dragen om hem te laten ftu- deren en tot den predikdienst op te leiden. t)e

Vlis-

BEI» Cf?

VÜsfingfche rector gaf hém afzonderlijk oftatrwü» in de Latynfche taat, waarin hij dis (belle vorderin- gen met maakte als welligt het geval aou geweeai zijn, wanneer hij vroeger daaraan begennen had» toen hij minder aan het zelfdénken en opftellen ge** woon was. Evenwel bragt hij het daarin 200 vsp» dat men hem voor-riet akademisck onrterrigt ben kwaam oordeelde : hij vertrok naar de haoge fcheol te Utreekt, en begon zijne ftudiën.

Hier bragten de omgang met lieden van kunde e* fmaak , eene betere lectuur en de hulpmiddelen die} bij thans onder zijn bereik vond , maar vooral zijns hartelijke vriendfehap met dan verdienstelijken j, e, txEij» (1)» niet weinig toe ter verbetering eo veredeling vao rijnen fraaak. Vroeger reeds had het Haag&he dichtgenooriêbap hem tot medelid aan; genomen, doch hij had met deze eer weinig op; de aanmerkingen , die hetzelve op de dichtftukken maakte , kwamen hem te onbeduidend voor (*) , en hij gevoelde te zeer zijne waarde, om zijne nu beterf voortbrengfete aan de nietige wtterijen tui werk? tiügclijke verzenmakers te onderwerpen; fpottende noemde hij de diebtgenootfehappen rijmcojlegiee.

Het tijdvak, waarin bellamy in zijne grootheid optrad , het achtfte tiental jaren der achttiende eeuw.,

was

(i)' Aan dezen li de uitmuntende brief gerist, dien bellaht tli eene voorrede plantte voor zijne Cutugtw, gelijk ook het O0Bltj«gevtDdicht(luk]e,gti']anirtiln de Statmtfjmt, USi.Uz.ios>

(aj Poïtifeht Spectator, bU. 1.

0-4

45* BE L

„grootheid, fch'rik, eerbied of weemoed in; de bloodaard gevoelt voor bet oogenblik dat bij ze „leest, moed in zijnen boezem ontbranden (2)/* De regering van Flisfingen vereerde hem voor de toewijding van deze gezangen aan zijne geboorteftad net een aanzienlijk boekgefchcnk.

Gelijktijdig met de eerste uitgave van deze Va»

itrlandfche Gezangen + in bet jaar 1782, gaf hij.

een bundeltje minnedichten in het licht onder den

tijtel van Gezangen mijner jeugd (2) , hetwelk m.

1790 voor de tweede en in 1808 voor de derde-

maal met zijne Nagelaten Gedichten gedrukt is~

Zijn oordeet over zijne eerstelingen in bet erotifcfae

vak is inderdaad te ftreng. * De uitgave dier klei*

nighcden ," fchreef hij aan zijn* vriend kleijn (3) ,

„is, buiten twijfel, al te overhaast gefchied; er

zijn verfcheiden nietsbeteekenende (lukken in , en

„vele anderen niet genoeg befchaafd." Ondertus-

fchen zijn wij het toch met zijn' lofredenaar eens,

dat zij „het merk dragen van dien goeden finaak»

„welke, gelijk men gezegd heeft, den man van

„genie onderfcheidt van hem, die er geene heeft,

„en den dichter van hem, die het wil wezen.

(1) Voorbcrigt van de Tvtê Nêgêhttm Lnrrtdemtm van 9. billamy , bil. sin.

(ft) HQ gtf die uit zonder zijn* naam. Men dacht dat hij zich glbim en anacxeon tot modellen bad voorgcfteld, fchuon htf glbim in het geheel niet, en anacr r.oN Hechts bjj naai» kende*

(3) T. a. p. blz. xxi.

B E L. «51

„Zij zijn vol van gelukkige en natuurlijke uitdruk? kingen (i)." Wie zou gelooven, en zeker ge- loofde men het in het eerst ook niet, du de for~ fche krijgszanger zelandub en de zachte, tedere minnedichter bellamv dezelfde perfoon ware? Wie heeft ooit tyrtaus en akacdkon voor denzehnea dichter gehouden f

In .1785 vcr[chenen de eerste gedichten, toet zijn* naam, onder den titel van Gezangen van y m\.*> lahv, die in 1804 herdrukt zijn. Deze verzame- ling bevat onderfcheiden ftukjes van gemengden aard» en droeg de algemeene goedkeuring weg van elk die aanrpraak maakte op goeden fmaak en waar gcr voel voor het fchoone.

Eindelijk heeft wijlen de verdienstelijke dichtlic- vende boekhandelaar loosjes alle de Gedichten ram bïllamy tn onderfcheiden rubrieken bijeenverz». meld en in ifiiö als een gefchikt zakboekje uitge- geven. Gcmakshalven zullen wij hetgeen wij ter proeve mcdedeelen uit dezen volledigen druk aan- halen.

, Behalve deze hier opgenoemde dichtwerken , vindt men ook van hem nog menig dichtftukje en pro- zaïsch optici in de Proeven voor het Per/land, den Smaak en het Hart, waaronder zijne aandoenlijke vertelling Roosje bijzonder uitmunt. De lezers „van fmaak zullen zich de oogenblikken niet be~ „klagen, welken zij aan dezelve hefteden, cd met „het

(O A. Ti*"»., Lofrede, bli. 114,

*5% B E L,

„het vorderen van elke bladzijde zal hunne aandoe- „ning ook eene bladzijde vermeerderen; want onze „jonge dichter heeft dit waar voorfchrift wel in „acht genomen: Schrei gij eerst zoo gij mij wilt „doen fchreijen (i)." De Brief aan h. van al-? phen 9 bij gelegenheid zijner Theorie der Kunsten en Wetenfchappen , is insgelijks van zijne hand, gelijk ook de meeste (tukjes in den. Poitifchen Spectator % „waarin onze dichter met eene lofwaar- „dige befcheidenheid zijne gedachten wegens eenige „fchriften aan het publiek mededeelt 9 en waarin „hij (2) mogelijk wel tot model zou kunnen we? „zen aan velen onzer bedendaagfche beoordeelaars* „die met den fchrijver omgaan als met de pen „welke zij (bijden, om de beoordeeling te fchrij- „vcn;" een paar boekbeöordeelingen van zijne hand (3) (laven dit gezegde. „Had het hem mo- gen gebeuren in dit vak verder voort te werken ," zegt de opfteller van zijne levensfehets (4), „hij „zou , door zijne gegronde kritiek, de Nederland- fche Dichtkunde niet weinig voordeels aangebragt , „én jonge dichters veel geleerd hebben," en*

voe-

(1) A. vereül, Lofrede, blr. 117.

(O »'t zy met allen eerbied gezegd!" fchreef in 1790 A. vereul (Lêfrtde, blz. 115) hier tusfehen ; zonder den n.ins- ten eerbied voor deze hongeifge fchandvlekken onzer letter- kunde, laten wjj nog inriSai dit invoegfel uit zijne hier aange- haalde woorden weg.

(&) Poëtifche Spectator» blz. $6 en iso

(4) Voorberigt van de TVrt Nsgih Lêirrtd. blz. xrx.

BEL. *5S

Voegen wij er bij, ook waarfchijnlijk een geducht recenfent der recenfenten geworden zijn; althans zijne luimige teekening van den Recenfent (i) , ia de manier van sterne , bewijst dat hij die heeren in het geheel niet ontzag , en hunne handelwijze al van zeer nabij kende* Denkelijk waren zij ook uit dien hoofde bang voor hem ; althans het is opmerkelijk dat de maandfehrijvers van dien tijd zich vergenoeg- den met zijne dichtwerken, die zoo veel opgang maakten , en waarvan zoo veel te zeggen was , flechts droog weg aan te kondigen, eenige excerpten daar uit te leveren en met het fchrale getuigenis : „'t Mangelt in dezelven niet aan fchoonheden' ' af te fchepen.

Bellamy was groot als dichter en oordeelkun- dige ; of hij , met zijne genie 9 edel gevoel , gezond oordeel en gezuiveiden fmaak, ook als godsdienst- leeraar groot geworden zou zijn, lijdt bij ons geen den minsten twijfel; althans zijne proeven in dit vak (a) beloofden reeds veel, en welligt had zich uit hem een van der palm of borger ontwikkeld, •dan helaas! hij overleed, in den ouderdom van nog geen negenentwintig jaren, te Utrecht^ op den 11 Maart, 1786.

Diep werd zijn verlies betreurd, door zijne ge- trouwe mirinaresfe, met wie hij, na eene lang ge- dwars-

: (O Poet, Spectator , blz. 17*

(») Leerrede voor het volk van Nederland, orer xkhim rv. ▼f. 14-17. üsrttht, 1784. Twee Hageitun Leerredenen, Wisjingf, 1790,

dwarsboomde liefde , op het punt was van in den echt te treden, door zijne medeftudenten , die hem bij fok* kellicht ten grave droegen , door zijne vrienden , door eiken hoogfchatter der fraaije letteren (i), ja, door geheel Nederland , dat nog dankbaar zijnen roere handhaaft; en met regt: nog leven er (2), die ge* tuigen kunnen of de vier jaren na zijn9 dood aan het publiek medegedeelde karakterfchets van den waar* lijk edelen en groeten bellamy (3) naar waarheid geteekend is. Van hem kon men zeggen , het geen men van zoo weinig Vervelingen zeggen kan: „Bellamy was rijk zonder fchatten, beroemd zon* „der waardigheden, gelukkig zonder vleijers (4)."- Thans zullen wij, ingevolge van ons gemaakt bedek, moeten overgaan om eenige proeven van *s dichters voortreffelijkfte voortbrengfels mede te deelen. Wij zouden ons bijkans van deze moeite kunnen ontflaan; want zij zijn in ieders handen, in veler geheugen, en wij gevoelen met den Heer de vries de moeilijkheid der keuze; waarom wij ons ook grootendcels zullen vergenoegen met onze

landt

O) Zjjn dood werd door btfna alles wat de Her Bandteerde waardig bezongen en wclmenend bergmd» Zie Ttr Ctdsck- Unit v*n j. bkllamy > Amit. 1786, en vooral Bij htt Graf vam

J. BELLAMY» A. VfllUUL , R$J*YêtriogfB, \ lz. 171.

(ft) B|j voorbeeld de Heer w. a. ockersb , van wien wg de tangekondigde Etrxnil vr j, wxlamy met verlangen tegemoet sles.

<S) Voorbcr. van de Tw$ Nagth le*rr. big* *x»

(4) A. vxrzul, Lofrede, blz. 133*

B B E. *&

landgenooten ep de door hem insgelijks Hechts aan- geduiden (r) ter herleving opmerkzaam te maken. Echter, daar wij hier niet voldaan kunnen met enkel ^ gelijk de heer van kampen, te zeggen: „Zachte liefdetoonén vloeiden meestal uit zijne „tot tederheid geftemde ziel (2)," of, gelijk de ftraks gemelde recenfent, gevoelloos neder fchrij- ven: „'t Mangelt in dezelven niet aan fchoonheden ," zijn wij veipligt van dat ftoute , krachtige / verhe- vene, gaïye, zachte, tedere, luimige, bevallige, losfe en natuurlijke, dat wij allerwegen in zijne dichtftukken aantreffen, rekenfchap te geven, en hebben daartoe flechts weinig voorbeelden noodig.

Stoutheid en kracht vereenigen zich in eene groote mate met oorfpronglijkheid in het (tukje, getiteld:

AAN EENEN VERRADER DES VADERLANDS

*t Was nacht , toen n uw moeder baarde,

Een nacht , zoo zwart als immer was ; Een heer van helfche geesten waarde;

't Gevogelt liet een naar gekras , Door 't aaklig weud , tot driemaal , hooren ;

De zee werd woedend, klotste en floeg, Dat zelfs , tot in de hemelkoren ,

Den englen fchrik in 't harte joeg!

Uw

(1) J* BB vrks , Gefdüedenis der Ncderd. Dicbtk. U Deel , blz. soi.

ia) Zie hicjtoor, Ma. 2489 aant. u

*$6 ft E L.

Uw moeder z*g n en bet leven

Ontvlngtte aan heor benepen hart f Uw vader fchrikte ftond te beven

Zeeg neer verwonnen door de fmart * Wanneer een ftem, getyjk een donder,

Klonk door het huis, dat n ontving: *, Dat elk zich van dit kind afzonder' (O ••••

„Natuur wrocht hief een* aterling! », Zij heeft hein , tot een ftraf der volken ,

„Tn *s hemels grimmigheid, gebaard I „De fnoodfte geest uit 's afgronds kolken

„Zal hem geleiden op deze aardt „Hij zal zijn Vaderland verraden!

„De Vrijheid trappen op de borst I „Geen goud zal ooit ztfn ziel verzaden,

Die (leeds naar meerder fchatten dorst ! HU zal , kan 't flechts zfltf heblnst voeden ,

Een vuige flaaf der Vorsten zjjn ! Waar hy onfchnldigen ziet bloeden ,

Daar zal zijn vreugd en wellust zijn I Zijn ganfche ziel zal valschheid wezen !

Zijn mond een kerker vol bedrog ! „Z\Jn helfche ziel zal niemand vreezen $

„Steeds juichend denken: 'Jt werkt nog! ...

_ wG|f

(f) Üe Sptndétus afzonder U klaarblijkelijk te hard in deze Jambifcht voetmaat; bellamy zondigde neer tegm de regelen der profodic; hg wht dit, en vcrontft huldigt zich deswegent:

Xlonk foroi een val f the toon uit royn gefpannen fnaren» 't Wai dan , wanneer mjfn hand tujjn hart niet volgen kon.

Gedichten, HaarJL 1816, blz. 99,

Men gelooft dit gaarne ; roratius zcide reeds t ilVf *# ckêrja ƒ#»«»' rtiilt f mm tuit m***s ti m$mt.

BEL. ft57

„Gy zónde vergeefsch zijn werking (toren!

Vergeefsch is hier een forsch geweld l „Tot ramp voor 'c Vaderland geboren,

Is hij ten vloek des volks gefield I"

Verrader I monfterl vloek der aarde t

Vernederd fchepfel der Natuur! Gods wraak, die u tot heden fpaarde,

Verdelge u eens door 's hemels vuur!..» Maar neen ! zij doe u flechts befcffen ,

Hoe gruwlijk uwe daden zQn : Geen biikfemvuur kan feller treffen

Geen donder veer verfchrikklijk zijn ! Dan zal uw ziel zich krimpen, wringen»

Gevoelen wac haar wezen is ! En , in die felle folteringen ,

Gevoelen wat de Godheid is ! De jongde dag, die ook zal dagen,

Leez* dan nog op uw aaküg graf: Hier ligt de vloek van vriend en magen ,

„Die 't Vaderland den doodfleek gaf(i)!"

Even zoo vereenigt zich bet ftoute met het ge* voclige in het (tukje, gerigt

AAN GOD.

GIJ dfe, daar duizend wereldbollen, Geregeld , om hunne asfen rollen ,

De kracht van hunne werking voedt: Gij die, tot op de verfte palen Der fchepping, waar geen zonnen dralen,

Aan *c Met uw aanzijn voelen doet:

fi) Gedichten , bU. 84.

R.

C«,

515» BEL.

Gij, op wfens wenk» uit 't hol der berg?n , Die mee hun fpits den hemel tergen ,

Een droom van gloetyend fulfer breekt : Gij die 9 in zalige valleijen 9 Waar zuidewindjes fpelemetfen ,

De geurenrijkfte planten kweekt :

GU die, aan duizend, duizend dieren , Die wriemlend op een ftofje tieren ,

De gunsten fchenkt van uwe band: 6 God ! die alles eens deedt worden f Die leven , werking geeft en orden ! , Vergeet Gij nu ons Vaderland (i) !!...♦

Zijn dit niet van die verzen ," vraagt zijn lof- redenaar te regt, „die men uit het hoofd kent „zoodra men ze leest, en nog leest, als men ze „uit het hoofd kent; die men twintig malen zal „hooren, en altijd menen voor de eerste maal te „hooren (a)?" en even daarom plaatfen wij dit (tukje ook hier, niettegenftaande hetzelve en een gedeelte van het voorgaande reeds door den Heer de vries in zijn voortreffelijk werk (3) is opge- genomen.

Had bellamy zijne eerste neiging tot de fchil- derkunst mogen involgen, het lijdt geen twijfel dat hij het penfeel even zoo meesterlijk als de lier

zou

CO Gedichten , Mr. 30*

(«) A. vr&euL, Lofrede, bis. 13%

(3} Ccfchicd. der Ncdird. Dicbtk. II Deel, bil. 999, 30*

8 E L. ? *&

ton gehandteerd hebben: hij is fbhilder, die zul- ke fchoon gekleurde dichttafercelen ontwerpt, aU dat vair

ÖET O N W E B E R.

Hoe is Natuur zoo (lil, zoo plegtigl

Het dartel windje kwijnt , En lispelt» op een trillend blaadje»

Zijn* laatften adem uit t Geen vogel zingt na blijde toonen9

Maar zwijgt eerbiedig (lil! De roos, dat (ieraad van de maagden,

Hangt treurig naar den grond 1 De dag verwisfelt zijn gewaden ,

Voor *t zwarte kleed des Nachts ! De zee kast , kabblend , heuren oever *-»

De ganfche Schepping bidt I Daar breekt , uit opgepreste wolken 9

Een felle blikfemfchicht ! Daar rolt de klaterende dondert •••

De ganfche fchepping beeft t Zoo fchriklijk klaterde de donder,

Toen God de wereld fprakl Nog beeft de wereld, vóór die ftemmel

Die fchrik is dankbaarheid! Daar vaart de Godheid op heur ftormen»

Door 't fiddrend landfchap heen! Hoe beven honderdjarige eiken»

Gelijk een rillend riet! Palelzen duiven , voor haar wielen ,

All nietig (lof, daar heen!

R ft Daar

*6o BEL.

Dttr Horten trotschgebouwde torens ;

Als fmelcend ijs, ter neer! Zoo zinkt uw grootheid , wnfte vorsten ,

Als God , door donders , fpreekt ! Als hy, gewapend met zijn* blikfem,

Zijn forfche orkanen ment! Dan werpen de verfchrikte golven ,

Haar lillend fchuim , omhoog ! Dan werpen zij de zwaarfte kielen ,

Als lillend fchuim , omhoog !

Daar lacht , door de uitgewoede wolken 9

Het lieve zonlicht wéér! Zoo lacht een held» na 't bloedig ftrijden,

Met tranen in 't gezlgt I No dartelt wéér een lieflik windje»

Door *t afgematte bosch, En knst de frisfche regendroppen ,

Van 't fchommlend loover, af! Nn benren wéér de fchoone bloemen

Heur lagchend hoofd omhoog! Nu zingen wéér de lieve vogels ,

In 't bosch, een dankbaar lied! Nu vaart de Godheid op de geuren

Van *t frisfche lentekruid. Nu durft al 't fchepfel haar genaken I

De ganfche Schepping juicht (1)!

Wil zijn verheven en rein godsdienstig gevoel zich in Godverheerlijkende liederen uitftorten, dan

' ' . fleept

CO Gedichten , bU. 193. Lezenswaardig is de beoordeel ing van dit ftukje in de Pr$$y$ ?êm ••rittlkunit betrekkelijk dq Pèitf, Utr. 1790» M*. I.

BEL. afil

fleept hij voorzeker al wie hem leest mede in die heilige verrukking, die hem bijna tot een* ziender» ja, tot een aetherisch wezen verheft. Wie her- vindt hier niet met genoegen het aandoenlijke ftukje met het opfchrift:

c h l o ê.

WIJ hebben een zuster, op de aarde, gevonden f* Zoo zongen twee Englen , van blijdfchap , verrukt»

Ztf vlogen den hemel , al zingende , binnen ; Doch keerden wéér aanftonds naar de aarde terug*

Nu vlogen hun broeders al juichende, mede De hemel verlangde dit wouder te zienl

ZU vlogen, en kwamen, zoo (hel als de blikfem. Op de aarde, in een boschje van olmen, ter neer.

Daar zagen z\J Cnloë, zoo fchoon als de morgen, Verzonken in aandacht, eerbiedig geknield;

De tranen der godsvrucht verfierden heur wangen » Als dropjes des morgens , de jeugdige roos.

Nu floeg ze heur oogen , eerbiedig , naar boven , Als zag zy de Godheid , in 't heilige bosch !

Nu riepen, eenftemmig, de jnichende geesten s Wij blijven, o Vader I bij Chloë, in *t bosch I*

Toen fchudde de Vader der fchepping de toppen Der olmen een windje ging, fuisfend, door 't loof*

JLn de Engelen hoorden 't bevel van hunn' Scheppers Zij voerden het meisje, nog biddende » omhoog I

tft bel:

Vi W9 hebban fctti koster, óp de arde gevonden!**

Zoo zongen al de Englen, van blijdfchap, verrokt, Zii vlogen den hemel , ai zingende , binnen , , En bragcen het meiijen* eerbiedig, voor God (i)!

Welk cene oorfpronglijkheid ! welk een beeld !...♦ En deze heerlijke, verheven zicltrcffende accoor- den, die geene zenuw onaangedaan laten, wist hij pu «o dan bevallig af te wisfelen, als hij voor zijoe getrouwe pillis de tederfte minneliederen zong; niets van dat dartele, wulpfche, de zinne- lijkheid prikkelende, dat men in zoo vele erotifche liederen aantreft , en waarmede zelfs die van joannes secundus dermate bezoedeld zijn, dat men ze geene eerbare maagd, al verftond zij Latijn, in handen zou durven geven, wordt bij hem gevon- den; hij bezong „niet die liefde, welke het ge- blaat der eerbaarheid van fchaamte doet gloeijen, „deze verfoeide zijn edel hart; maar die kuifche liefde, welke, van hemelfche afkomst zijnde, door „de engelen zelf met welgevallen aanfehouwd „wordt, die de ziel verheft, en het hart de zuu „verfte genoegens fmaken doet (2)". Waarfchu» wend zingt hij zelf

AANFILLIS.'

Mijn Pillis » zoo mijn hand wat al te dartel Q»e?It9

' Moet gij die drift betoomen:

Zij zou, daar zij uw* hals en zichten boezem flreelc,

AUengskens verder komen.

Nooit

; Cl) Gedichten , blz. 9. (9) Voorber. van tfc Twti Nsgêl* Luwe* Ma. ziv.

BEL, . *$S

Nooit heeft de min genoeg; zij dorst altijd ntar meer:

Henr leven is begeeren. Doch 'c si ce ruim genot Haat henr verlangen neer,

En doet baar vnnr verteren. Maar, wilt gij dat dit vnur beftendig gloei* en blaak',

Dan moet gU minzaam weigren. Dan zal mijn liefde vlam 9 by 't deinzende vermaakt

Ten hoogden toppunt fteigreu. Doch» dat niet al te lang uw lieflijk weigren duur'!

Dit zon m\jn* gloed verdooven. Neen» laat mtf , als ter fluik, tot voedfel voorman vnnr»

Somtijds een kusje rooven. Keer mee uw handjes dan mijn öoute lippen af,

Die op uw kaakjes kleven. En wil mQ , half verftoord , half lagchende , tot Öraf »

Een teeder kusje geven (i)l

Welk eene aardige, regt Anacrcontifche wending beeft het (tukje, insgelijks ten opfehrift voerende

AAN FILLIS.

Ik bid u, lieflle meisje.

Laat mjj uw mondje knsfenl

Gy fchflnt mij zoo vreesachtig.

Waarom, m^jn fchoone FiilisT

Ei , zeg mij eens , wat vreest gij ?

Of denkt gi) dat mijn zieltje,

Terwyien ik u kusfe,

Mij heimelijk zou ontglippen,

En in uw hartje flnipen ,

Om daar te triomferen (a) f

Cl) Gedichten , blz. 143. (O Ibid, blz. 135.

R 4

En

«($4 BEL.

En ook dat , getiteld :

DE WIJSGEER.

' Jongeling, dus fprak een Wijsgeer, Jongeling, gij moet den hemel, In den dillen nacht, befchouwen, Wen geen wolkje hem verduistert ; Dan moet gij die groote lichten , Die ontelbre groote lichten * Om hun asfen om zien rollen f «— Gij moet langs de ruime velden, 't Schoon der Lente vaak befchouwen ; Frisfche planten, purpren rozen, Alles moet uwe aandacht wekken I Gij moet vaak in *t ftatig boschje Hooren , hoe de blijde vogels Kunstelooze zangen zingen t o! Natuur is grootsch en edell Gij moet al haar fchoon befchouwen |

Ach! zoo fprak ik: lieve Wijsgeer! Al de fchoonheid , die gij opnoemt , Kan ik in een enkel voorwerp, In mi)n meisje alleen befchouwen I *c Helder voorhoofd is mijn hemel, En beur oogen zjjn mtyn ftarren , En de blosjes van heur wangen Ztf n mty meer dan Lenterozen ! En heur flem ! mjjn lieve Wijsgeer t o 1 Zoo gij heur (tem mogt hooren 1 Gij zoudt nooit meer in het boschje Naar uw lieve vogels luistren |

Toe»

DEL. 365

Toen Natuur 't heelil gewrocht had, Heeft zlfal de pracht eu fcboonhdd, Die op al de deelen fchlttert , In een meisje alleen vereenlgd (i)>

Hoe geestig, mïf en luimig, is bet linkje, bet welk men genoegzaam onder het lezen in ztjn ge- heugen prent, en lang na het lezen met vermaak in het geheugen terug roept 1 het is

HtJH GEBOORTEDAG.

Toen ik , op mijn* geboortedag , Nog naauwltjks in het wiegje lag. Kwam 't dartel wicht , de looze Min , Het kraamvenrek al Jigchend in. Het knaapje fchaterde overlnld : „Veel heil* met dete jonge fproitt „HIJ aal, zoo Ik mij niet bedrieg," Dit zeggend keek hij In de wieg, „Hij zal nog aan mijn moeden kroon Een parel zijn van 't eerde fchoon, „Me dunkt dat op ztyn kleen gelaat „Alreeds een trek der Liefde ftaatl" Men zegt, als of ik 't laitfle woord Reeds met bewnttheld had gehoord , Dat Ik met eenen lieven lach. Naar 't vrolijk, mlnnegoodje zag, „Ziel fprak de darde Jongen toen, En gaf mijn klecne wang een' zoen*

„Ziel (O Gedichten, Mz. ito

R-5

%66 BE L.

Zie f heb ik nu wel mis geraén f

Het kind ziet mij reeds lagchend tan t

Gewis , mijn Heffte kind , gij zijt

„Om mijne komst met regt verblijd:

„Ik zal u, in uw prille "jeugd,

Genieten doen de zoetfte vreugd ,

„Door mij zult gij het pnik en de eer

Der meisjes . . zie . . « daar lacht bij wéér !

„Ja, jongeu! wordt maar fchielijk groot I

„Dan fchenk ik u een fpeelgenoot,

„Een meisje vol bevalligheén ,

Uitmuntend fcboon en juist van leen 1

„Nu lacht gij» maar gU weet nog niet

„Wat gunsten u de Liefde biedt.

„— Kom, nog een kusje, kleene knaap !••

En wieg den jongen nu in flaap I"

Zoo fprak de Min , en fnelde voort 9

De Bengel hield aan my zjjn woord ;

Mijn kindsheid was maar naauw voorbQ ,

Of hy was altoos aan mijn zij.

Hy bragt my vaak in 't lomrig bosch ,

Daar zaten wy op 't groene mos,

En hoorden , hoe de nachtegaal

De ziel verteedert door zijn taal,

Ik wil u , fyrak het gulle wicht ,

Ook leeren hoe men , in gedicht ,

De vreugden van het hart verheft 9

„De ziel der jonge fcboonen treft."

Toen fchonk hij mij een elpen lier,

En leerde .mij , met loafe zwier,

Op allerhande trant en maat,

Hoe bij de zilvren koorden flaat.

Doch

4>och fchoon «rijn i>eeltnig helder klonk,

Toen hij mij fchoone Fillis fchonk,

Kreeg fteeds mijn teedre poêzij

Een aangenamer melodij»

Na zing9 nn fpeel ik anders nfec9

Dan 't zoet , *c geen mij de liefde biedt,

En z^jn eens, door den onderdom f

Mijn vlugge vingers (tram en krom,

Mijn lied , fchoon kracht en jeugd verdwijn',

Zal immer van de Liefde zijn (i) I

Om de zachte gevoeligheid, met welke het ftukje geteekcnd is, en de natuurlijke eenvoudige fchoon- heid , die ons dadelijk treft en inneemt , - plaatfen wy den

« ZANG VAN VADERLANDSCHE MEISJES»

Komt, Speelgenoot jes , laat ons klagen, Om 't leed , dat , In haar jonge dagen ,

De jeugdige Dorinde lijdt» Dorinde, om heur bevalligheden, Hcur fchoon gelaat en heufche zeden ,

De roem en 't Geraad van haar' tijd,

■•

Zij deed , door hare knifche lonken ,

Dametas hart in min ontvonken ;

Zij voedt die liefde met een* lach. De jongling fmeekt der jonge fchoone, Dat zij hem wedermin betoone!

Zij aarzelt zucht «* en antwoordt : ach ! »

(O Gedichten* hlz. U9«

*6S BEL.

< - ZQ mint hem f -* Ja ! de purpren rozen , Die, op haar lieve wangen blozen»

Getuigen wat haar hart gevoelt; Dat tuigen ook beur kwijnende oogéo, Verteederd door bet groot vermogen

Van 't vuur, dat in haar* boezem woelt»

NU was de vreugd ten top gedegen. Dametas , in baar* arm gezegen ,

Zuigt bonig van haar' lieven mond. Zy kusten, zuchten, woelen, zwoegen: En 't fcheen , of 't klimmende genoegen

De ziel van 't logge vleesch ontbond.

Maar , ach I gij moogt Hechts korte ty den U in die zuivre vreugd verbidden:

De Minnaar van uw lieve. jeugd, Dorinde , wist , door listig vieijen , U van bet regte fpoor te leien ;

Hij fmeekt en overwint uw deugd !

Nu fcheen de Maan heur' glans te derven , 't Geftarnte aan *s Hemels trans te ftervea,

Terwijl Natuur de handen wrong. Dorinde, uw oog verloor zijn dralen, Paar *t hoofd der vlugge boschkoralen

Een fterflied op uwe onfebuid zong.

Helaas I 't gevolg der ftrafbre weelde , Die haar den jongen boezem ftreelde,

W(as zielverflindend naberouw ; Dameer, in weerwil van zQne eeden, En doof voor tranen en gebeden

Die fnoede I brak den band der trouw f

Komt*

B EL 169

Komt , klagen wij , mijn Speelgenooten I Üorinde , van elk eed verftoten , '

Is al ons medelijden waard. De finart, die ze, in baar jonge dagen , Door onvoorzigcigheid moec dragen,

Zij nooit door valfche deugd verzwaard I

Komt, Speelgenoot jes , dat Dorinde,

Bij ons den troost der vriendfchap vinde I

Zij , immers , is een meisje als wij ? Maar dat , bij 't lagcben der vermaken , De dengd ons altijd moog' bewaken ,

En de onfchold onze fchutsvrouw zij (1) I

Ten Hotte van onze keurlezing uit dezen echt dichterlijken, rijken bloemhof, plaatfen wij, om deszelfs aardige epigrammatifche wending , het (tukje, getiteld :

HIT KEURSLIJF*

Zij, die, tot vrouwelijke pracht. Het Keurslijf eerst heeft uitgedacht ,

Was wis een rimplig wijf van driemul dertig Jaren, Wier grommigheid der lieve jeugd 't Genot ontzet der zoete vreugd.

Omdat haar 't zoet genot was mee de jeugd ontvaren.

Had dan de deugd geen magts genoeg, Dat ze een vermeetle band verjoeg, Die , met een9 dartle drift , een9 boezem dorst genaken f Moest dan een mislijk zamenftel Van walvischbeen , met wreed geknel.

De maagdelijke borst zoo ftrengelijk bewaken ?

Ka- (1) Ctdicbttn, bljL 175»

Natuur! men handelt u tot hoon f ^ -

Gij fchept vergeefs nw coovreod fchoon | Gij kunt der grilligheid der mode niet behagen !

Acht moge zij, die dees dwaze pracht

Te zinneloos beeft uitgedacht , Tot ftrtfe , in Plnto's hof, een gloeijend harnas dragen (!) f

Wij Kunnen ons overzigt van bellamys uitmun- tende voortbrengfclen niet beter eindigen dan met de aanbeveling van zijn' lofredenaar: „Wilt gij u „ten hemel. verheffen, hooren hoe de engelen zin- ggen en hoe Jehovah fpreekt, leest deze Heilige gedichten; wilt gij den bloedenden boezem van „uwen Heiland befchouwen, en zien hoe hij de „kroon op het hoofd der hemellingen drukt» leest deze Christelijke gedichten ; wilt gij den jongen „Batavier zich in zijn blinkend heldenzwaard zien „fpiegelen, en in de algemeene vernedering van „Nederland het beeld op het graf van willem I „een* noodkreet hooren geven, leest deze Vader* y^ldndfche gedichten; wilt gij de weldadigheid, dat „edel gedeelte van Gods beeld, dat nog in ons is overgebleven, leeren kennen x aan den burger hoo- „ren toeroepen, hetgeen men in alle landen, in „alle plaatfen op het marmer moest fchrijvcn, op „dat het volk bij iederen voetftap het las: „Mensch! maak gelukkig , zoo gij zelf gelukkig wilt zijn ;" „wilt gij, eindelijk, over u zclv' voldaan, voelen,

(O Gedichten, blz 179.

BEL. 171

„wat een ménichcn vriend roeit op het einde van

„een' dag, dien hij in weldoen doorbragt

leest deze Hemel/che gedichten CO '"

BELLE (JAN van), fchoolmeestcr te HnarUmy bloeide in de eerste helft der achttiende eeuw, al- thans hij overleed aldaar in of omftrceks het jaar 1754. Behalven Davids Pfalmen, Haarl. 1733(1)» Korte Schets der Nederduitfcne Spraakkunst, Aid. 1755 en Zinrykc Zi 'nfpelitigen , Amst. 1756 , heeft men van hem nog Korte IPegwjzer ter Spel-, Spraak' en Diehtkunden, Haarl. 174ÏU inderdaad een curieus fluit , hetwelk onder anderen een aantal declinatiën en conjugatiën op rijm behelst, benevens al wat verder tot de grammatica behoort: een regt dich- terlijk onderwerp voorwaart Om ons zelven en den lezer te verlustigen, zullen wij cenige Haaltjes uit dit zonderling werk mededeelen. Ziehier dan vooreerst eene dcclinatie op rijm :

Non. Het Franfche Pad ft ie Amsterdam befaamd. Gen. Des Franfche» Padt uitroei) ing II beraamd. Dat. Den Franfchen Pad* Il boog- bevel gezonden. Ace. Het Franfche Pad heeft de onderfchoui verbonden. Voc. 6 Franfche Padt beruchte dieveoneft I Abl. Van 't Franfche Pad uien goeds,veeiininder' tbeft ( 3).

Be- CO A, «arm. , Lofrede , b!z. 141.

(1) ). van ifibim, Kerkelijke Hltt. van hei Pfalmgruti[, I Deel , bis, 913.

(I) Korte WefWTier, blx. i/.

*7& BE L.

Behalven het Amstqrdamfche Franfche Pad heeft deze fpel-, fpraak- en dicbtgids nog vierentwintig andere zelfftandige naamwoorden op rijm gedecli- neerd, noemende dezeiven

eeo vyfentwincig Droomen ,

Als Spooken uit myn Herflenpót gekomen , Of eigenlyk zoveel9 voorbeelden van Naambuighgen (i)

Op déze vijfentwintig droomen of eigenlijke voor- beelden van berijmde naambuigingen, die als fpo- ken uit 's rijmers herflenpót'9 kwamen ,

volgen twee Hulp woorden, *yn of vreezen^

En hebben , nut in 't fchryven, fpreeken, leezen, Voor ieder , die door Lettet brillen kykt En alles aan de Toets der Rede ftrykt , Vervolgens zes Toevoegingen (2).

Alles even fraai en keurig in vijfvoetige regels berijmd, gelijk ieder die „door letterbrillen kijkt ," en zoo gelukkig is van dit meesterftuk van Spel-, Spraak- en DichtkundeN te bezitten (want het is raar!) van bladz. 50 tot 65 kan naflaan, alwaar men, behalve de opgenoemde behulpzame werk- woorden (van belle noemt ze flechtweg metrisch Hul $ woorden) ) de bedrijvende werkwoorden heten ,

(1) Korte Wegwyzer , blz. 48* (O lbid , bil. 49.

BEL» 173

toeven , koopen , fluiten 9 treden en flelen door alle wijzen en tijden heen op rijm geconjugeerd zal vin- den; voor de geenen echter die deze poëtisch - grammaticale curiofiteit niet bezitten, en er toch nieuwsgierig naar mogten zijn, zullen wij hier van iedere rijmconjugatie een (taaltje mededeelen; ze allen geheel uit te fchrijven ware zoo onnoodig als vervelend.

2jn tf fFèzen. Ik ben , is de eerde Jn *c Tal van drie perfoonen^

«■Hu» ^^mm^^mmm —m—^— mmm— mm—mm mmmmmmmmm mmmmmmmmm

Op dat ik zy , ftaat de eerste in By voegswys.

mmmm

Op dat hy zj9 de derde in 9c Enkelhoudig , - Op dat v>y zyn , is de eerste , doch Meervoudige

•— - i » ^ -m* mmmmmmmmm «M«M« mmmmmmmmm -ta__««

Ik wenschte dat ik ware wys en wakker, enz»

Hebben* Ik had9 is de eerste in den voorieden4 Tyd.

mmmmmmmmm Mi^Ma ■■««■ «mm^m» m«m-_m «m^m^» m^^^^

*t Eerst Meervoud moet %vy zouden hebben zeggen*

•^■"M"" «M«na »««M mmm-^mmmm "^MMM ^HMM^ aM^« lta«

wensehte dat ik hadde duizend Gulden. enz.t

Haten* Ik haat het kwaade en doe tóg zelden goed.

mmmmmmmmmm mmmmmmmmm mmmmmmmmmmm mmmmmmmmm» ■^■^■■n^ mmmmmmmmm»

Cjlieden haat , dien , die vals Goud verkoopt.

**■

Of hcefc ook Cy 2»// A*/f« in 't geweld . .

Des tyds die volgt 9 ffy zat (als voren) haaten.

\ Meervoudig zegt : ïfj zullen haaten *t praaten* enz/.

tr*-

t74 BEL.

Weven. Hj weeft ai meé , doch 't zy n bedorven Linten.

•t Aanftaande is : Ik zal weeren als een Brand* Ten tweede Gj zult weeven Musfeband.

Ik wentehte dat hy weefde voor de Smoutten.

Ik wentehte dat wy wee/den zyde Koufleo. enz.'

Knopen.

Hy keept geen kat, maar eenen krolfen Kater. Otlleden koopt een boutje van het Kalf. Zy koopen voor een9 ftuiver Luizenzalf.

Gy-lieden kógt een Mandtje lange Pypen. Toekomend : Ik zal koopen Turf en Hout. enz.i

Sluiten.

Hy fluit zyn* Mond , om niets onnuts te fpreeken. Wy puiten 't Slot , dat niemant op kan fteeken.

Vmmmmmmmmt ««^h« ^m^mma^^ ^mmbM^h^^mmmbmb. mmbmmmm «mm

Ik wentehte dat zy floten hun Gemak* enz.

Treden. Ik treed den Tred , dien nimmer iemant trad.

Treed zagt, treed zagt, en doe den Bloed geen zeer.

Ik, onvolmaakt» zou treden als te vooren.

Gy, tweede Man , zeudt treden naar behooren. enz.

De

BEL. f?$

De rijmconjugatie van het bedrijvend werkwoord Stelen is al te fraai , om dezelve hier niet geheel uit te fchrijven.

Ik fieel in 9e Stal , daar niet te fteelen is. Gj fteelt de Schol , een ander eee de Vis. JHj fteelt den Dief, die vc alles bad geftolen* tPj fteelen hem , die *t (leelen had bevolen. Gj lieden fleelt al wat gy (leelen kant. Zj fteelen *c Kruis v een ander (leek Munt*

Ik ftal den buk dien Jogchem bad gekregen* Cj /faalt het (laai , gefchikt coc eenen Degen. Hj ft al de Val , daar nooit een' Muis in was. Wj flalen niets uit de openftaande Kas. Gy lieden ftaalt,.en egter zonder tonden. Xy ft alen de Eer, die nimmer was gefchonden»

Steel, fieel \ al wie maar Sceelen (leelen wil. En dat hy fteele, al waar9 't eens Blinden Bril. ja Laat cm zelf bet nooit Geftoolen fteelen» Steelt, fleelt al 9t geen wat Maft óf Kiel kali veeféih Mee , dat , óf, laat zy fteelen Goed en Bloed. Gebied, voor *t laatfc, al wat naar Wetten doet.

Op dat ik fteele en ieder 't zyn9 laat9 bonden. Op dat g) fteelt, naar 9t Voorbeeld der Aloudem Op dat hy fteele als fraust , die Letterdief. Meervoud : Op dat wy fteelen zyn Gerief* Op dat gy-Üên óf Lieden fteelt de Banden. En , op dat zy nu fteelen * zonder handen.

Toekomend: Ik zal fteelen als een Raaf. Ten tweede : &y zult fteelen 9t Schurft en *t Giafc

3 a Tin

fj6 BEL»

Ten derde: hy zal fteelen als de Pannen* IVy zullen ook al JleeUn wac wy kannen* Gy - lieden meé zult fteelen 'c Groen en *( Geel. Zy zullen 'i voorc we! fteelen in *e geheel.

Ik , Onvolmaakt , zou fteelen voor een9 ander. Gy9 Dievenrót! zoudt fteelen mee elkander. Hy derde , hy zou fteelen 'c gaarne Ongaar. JFy zouden 't ook al fteelen % boe *c ook waar\ Gy»lièn% Lul zoudt fteelen om te ftoffeu. - Zj wouden zelf wel y?<*/*« van de Moffen.

Ik wênfte dat ik ftale in 't klein en groot. Ik wen/ie dat gy ft aalt een* heele Moot. Ik wenfte dat gy ftalet witte Kaazen* Ik wenfte dat wy ftalen als de Dwaazen* Ik wenfte dat gy - lieden ftaalt In *t Stal. Ik wen/ie dat zy ftalen Muis en Val.

't Woord fteelende is , gereegeld , wéér van Heeéen. GeJïolen% 't laatst daarvan , is van 't Voorbeden.

De lezers, die bij ongeluk deze duidelijke poëti- fche grammatiek niet regt mogten vatten, worden door wijlen den fpei-, fpraak- en dichtgeleerden fchrijver dus deftig begroet:

Voort , Leezers ! fchorc voor n nóg \ meed hieraan , Of kant gy dit nóg niet genoeg verdaan , Doorfnuffelt ook de befte Woordenboeken; Is 't nóg vergeefs , loopt eeuwig Eekels zoeken En valt daarmede uw' Pensdarm , om 9 als 't Zwyn 9 Doormeft en vet, Knap voor den Balg te zyn (i).

Voor

(O Wcgwyzer, blz. 38.

BEL* «77

Voor eenige jaren werd de Heer hazeu door een* boekbeöordeelaar aangemoedigd om het A , B , C te berijmen (i); de fchrijver wist zeker niet dat van belle dit reeds gedaan had op de volgende meesterlijke wijze:

Hen beeft er zei Klfnkletters in , die wy Verbeelden door A, E, O, U, Y.

^MBMnavB mmmé^HM bmmmbhhm mm^mm^tmm nMaaM

Nog twee tweemaal zes Meéklinkkers,ife*9 Dee,Gee% Chee, Ha, Jee, Ka, Pee, Tee, Fee, fFee,Zee;

Hierneffens oog een ander cal van zefle, Tweeledige , als : efe , elle , emme , enne , erre , effe. Deze agtien zyn Me é klinkers. •— C , Q en X zyn enkel bafterd klanken (2).

Dit is zoo fraai , dat de arbeid van den Heer hazeu gewis overtollig zou worden, bijaldien hij er nog lust toe hadde.

BELLEMANS (DANIEL) (3), geboren te Antwerpen in 1640, was kanonik regulier te Grimbergen 9 bij B rus f el , en naderhand pastoor te Hors f en, alwaar hij in 1674 geftorven is.

Hij was een vrij goed dichter voor zijn' tijdt gelijk blijkt uit zijne twee werkjes van ftichtelijken

(1) Vidcrl. BibUotb, IU Deel 9 I Sc. bis. |t8.

(a) Wegwyzer, bis. 1.

(S) Paquot, Mim. Tom. IX, paf, 65. Antw* Almanak 1I19, bis. 4ft. J. f. willems Vcrh. over de Ncd# Tael- tn Letters* II Deel, bis. 140»

s3

ayü BE N;

inhoud (i), waarin Wezenlijk verdienstelijke (tukjes gevonden worden» vol gevoel en tederheid; de ftijl is eenvoudig, fomtijds fierlijk en zelfs verbeven.

BENJAMIN (HENDRIK) bloeide in het laatst der zeventiende eeuw. Hij was geen onverdienste? lijk tooneeldichter 9 blijkens zijne vier uitgegeven blij- en kluchtfpelen , namelijk De Minnaar van zjne Vrouw , 169a; Krispjn Baron en df /lager * 1694; De Koppelaar van zyne Vrouw , 1698, cq ft /f et a, if'99, die allen op den Amsterdamfcheq fchouwburg ziin vertoond,

BENNINGH (JOAN BODECHEER) (2), geboren te Loos J recht in 1606 , werd in 1629 hoogleeraar in de wijsbegeerte te Lcyden, en ftierf aldaar, in 1642. Zijne gedichten, benevens een treurfpel; Dido , oft hejllooze Minnttocht , gezamentlijk onder den titel van Lejdfche Oorlof da gen in 1634 ge- drukt, onderfcheiden zich niet van de andere mi dr flelmatige dichtftukken van zijn' tijd.

BENT (JAN). Zijne Rjmgtdachten over het Lj. Jen van Jefus Christus, Hoera 1726, 'en Het Kersfeest in drie Boeken, Aaist. 1739, zijn zeer (ïichtelijke en zeer middelmatige rijmgewrochten.

BERCH

CO B$t Cythtrken van Jffnt, /pelende fettigh nieuwe LI e de- kens op het groet jubiti ran het H. Sacrament yam Mirakel JBïusfel, aldaar gedrukt in 1670 en 1679» cn*

Den Li e f el y eken Parad} tv egel, tot Godt emhocgh vliegende, bthcifendt verfcheydo gheestelyche Li edel en s van do Coddefjckê Liefde, enz, Brusfcl , 1680 en fcdert vcrfcheidcnreaïenhcrdruit.

CO BiographU mnivorftïh, Tom. IV, pag. 17a,

B E R. aft

BERCH (HERMAN van den) was èen rede- rijker , van wien nog een Spel van Sinntn voorhand- den is (i), genaamd: SI echt trouw ontwerp, Speel- wjs verclaert.

BERG (AHAZUEER van den). Op den 6<kn januarij, 1807, overleed in den ouderdom van bijna vierenzeventig jaren deze eerbiedwaardige en edel- denkendejlichtelijke dichter te Arnhem , alwaar hij ruim achtentwintig jaren predikant bij de Hervormde gemeente was geweest ("2). Zijne dichtftukken zijn eenvoudig, fchoon, natuurlijk, vol gevoel, ademen reine godvrucht en echte Christelijke deugd; zij fpreken onmiddelijk tot het hart en dragen het ken- merk van waar godsdienstig gevoel. Hooge vlugt, rijke dichterlijke fieraden of (loute denkbeelden moet men daarin niet zoeken; doch daartegen wist de goede fmaak des opftellers dezelven ook onbefmet te houden van die dweepzuchtige mystiekerij, on* verftaanbare Hebraïsmen en overdreven allegoriën, die ons van vele zoogenaamde ftichtelijke gedichten doen walgen. Het lijdt geen twijfel dat van den berg, even als schutte, veel ter verbetering van den fmaak in dit vak heeft toegebragt. In 1772, was hij gecommitteerde wegens Gelderland tot de

Pfalm-

(1) In het C0«st-Rifi Bêr§tp ofte Antwêtrd f K*§ru myt~ ge w den by Si HcJUntfchê Csmir binnen Leyden , *uitr 's wttrt Liefd' es 't Fondament, Ltyétu 1614.

(2) Boekzaal der Gel. Wt reld , CLXXXIV Deel, bta. 7*

S4

figo B E R.

pfalmberijming (i), en in 1863—180$ tot het ver- vaardigen van een Evangelisch Gezangboek voor de Hervormde kerk, waartoe hij ook vele bijdragen geleverd heeft. Hij was lid van de Maatfchappij der Nederlandfcbe Letterkunde te Lcydcn, en van eenige dichtgenootfebappen. Zijne afbeelding is door j, hou br aken, naar de teekeoing van h. pot- hoven, gegraveerd*

BERGH (ADRIAEN van den). Van dezen liaan twee treurfpelen op de naamrolleö aangete- kend , als : Jcronitno , Marfchalck van Spanje , J621 , 1638 en 1644. Polidoor 160.2. en van . BERGH (BARTEL van) Ajax en Uljfus 1654, BERKHEY (JOANNES le FRANCQ van) (a) was de zoop van evert le francq, en werd geboren te Lcjden9 den 23 Januarij 1729, Zijn* vader vroegtijdig verloren hebbende , werd hy opgevoed door zijn' moederlijken grootvader jan

BERK- CO Toenmaals was hjj zelf nog niet gefceel vrjj van dien wanfmaak, welken hjj naderhand zoo $yerig mede hielp ver- bannen ; immers bediende hjj zich in zijne voorzitters aanfpraak die gelegenheid onder anderen nog van deze apocalyptifche Uitdrukkingen: „En hy brenge uwe Ed. Mog. fpade, en nu het uitdienen van zynen raad , over in de zalige gewesten van lof en t lydfchap , om aldaar met de vier Dieren en vier* 99 en twintig Onderlinge», Hem, die op den troon zit, en den „Lamme eenen volmaakten lof f palm toe te zingen." J. van IPIREN. Kerke J. Bist. vsn het Pfalmgtzsng, I Deel, blz 35a.

(a) Biegmphie nniver felle , Tom. IV, pag. 268. R. van eynoen en a. van der willigen9 Gcfch. der Vaderlandfche gchilderk. II Deel, blz. 198. A. loosjes, pz. Levcnsberigt

Vnll J. F. LR Fa. VAN BKJIKHZT. G* NIEÜWENHUIS , Alf. WOOfr

den boek, I Deel, blz 288.

B E R. *8i

torkhey, wiens naam hij ook vervolgens aannam. Deze een kunsthandelaar zijnde, en de kleinzoon gedurig fchilderijen , teekeningen en prenten onder de oogen hebbende , kreeg weldra fmaak daarin , en leide zich toe op de teekenkunst. De grootvader vervolgens zijne zaken aan de moeder van zijnen kleinzoon overgedaan hebbende, werd deze zelf kunstkooper ; doch ook fmaak krijgende in het be- oefenen der ontleedkunde en natuurlijke historie , be- gaf hij zich aan de ftudie, en werd in 1761 genees- heer; vervolgens in 1773 tot lector bij de Leydfche hoogefchool aangefteld zijnde, gaf hij eenige we- tcnfchappelijke werken in het licht, waaronder de Natuurlijke Historie van Holland hem eenigen naam verwierf (1).

Vroeger had hij ook de hand aan de lier gefla- gen, en de eerste dichtmatige proeve, die hij in 2764 uitgaf, was een treurfpel, getiteld: Claudius Gvilis, Herficller der Bataaffche Vrijheid , het welk hij, in 1768, bij gelegenheid van het huwelijk des Stadhouders willem V, door een ander too neelftukje deed volgen, onder den titel: Het Huwe- lijk van Telemachus en Jlntiope. Twee jaren vroeger had hij ook twee eenigzins uitgebreide

dicht-

CO Dit werk , hoezeer onvoltooid gebleven , is zeer belang* rijk; men weet dat onze voornaamste vaderlandfche geleerden er de hand in gehad hebben. Er beftaat eene verkorte verta- ling van hetzelve in het Fransch onder den titel van Histeirt gétgrafhifw, phyfiff , utturelh tt chili de /# Hellende , Bouil- lon 178J , 4 »•/.

s5

tSft B E R.

dichtftukken in het licht gegeven: Het Rhynlandxh Wcdfpel en Het Bataaf sch Athene; doch hii begon zijne poetifche loopbaan eigenlijk met eene dichtma- tige redevoering, bij gelegenheid van het tweede Eeuwgetijde van Leydens ontzet, den 4 October 1774 in de Gasthuiskerk aldaar door hem uitge- fproken, en vervolgens in het licht gegeven onder den titel van Het Verheerlijkt Lejden. De voor- dragt en de uitgave beiden van dit ftuk weiden met geestdrift toegejuicht en bewonderd. Na het uitfpreken der redevoering „was het een verruk» „kend tooneel te zien, hoe fterken indruk zulks „gemaakt had: aller monden juichten des rede* „naars lof, en ieder verfpreidde denzelven langs „de (haten, des gansch Lejden wedergalmde (1)." De uitgave ging verzeld van lofdichten, waarin ie francq als door wierookdamp verdikt werd, die hem op de uitfporigfle wijze werd toegezwaaid, Het geeft ons een gering denkbeeld van 's mans nederigheid, dat hij die lofdichten voor zijn werk drukken lier. Was het vleijerij, of hoc zal ik het noemen? dat j. de kruyff, een vri} wat beteren oneindig meer folide dichter dan de toen zoo zeer bewonderde , ja vergoode le francq , onder anderen zeide :

Neen groote Dichter , neen , wij krnipen f daar gij vliegt, 't Is fiorn, 't is trotsch genoeg, fchoon met verlhindig fchroo- UwZangeres van verflechis onder 'toog te komen^)/10*110

En

(O Hedend. Vad. Icttcroef. IV Deel, I St blz. 41. (3) Lofd. voor II$t r$rht$9 lijkt Lijden f blz. I.

B E R; tSj

En j. van roven , az. :

Uw Lf er verftomt Homeer en Nafo en Vlrgil t Ja, Vader Vondel zelfs zou 'cU gewonnen geeven (i)«

Maar erger pcrfiflige kon le franc q niet gezegd worden dan door p. van schelle:

Nooit trof men fchooner ftof , nooit grooter Dichter aau(a%

Doch niettegenflaande al deze testimonia , niet- tegenflaande den luidruchtigen indruk, dien dit (luk *>p de verrukte hoorders gemaakt heeft, en dien wij gerustelijk eer aan plaats en gelegenheid dan Wel aan het uitftekcnd kunstvermogen des rede- naars toefchrijven , vinden wij als koele en bedaar- de lezers dit zoo hoog geprezen voortbrengfel een wonderlijk zamenweeffel van allerlei ongelijkfoortige zaken, gezwollenheid, valfche denkbeelden, onpas- fende gelijkenisfen , walglijke uitdrukkingen, door* jnengd met oude rijmpjes en rederijkers tijddichten , weversrermen , profesforsnamen , en wat niet al! zonder genoegzame orde cf plan door elkander gehaspeld en in ongelijken ftijl voorgedragen ; waar, bij voorbeeld, regels als deze

Én hij , die 't Hoekhu/s , aan de Koornbrugfteeg, befchouwt Itan't nog gedenken, want in dees tyd is 't gebout(3),

in

(O Lofd. voor Het FtrkttrK Lejdtn> blz. il»

(a) Lofdichten, blz. 40.

(f) Verfeecrl|kc Leyden . blz. 17.

*84 B E IL

in denzelfden rang (laan als deze :

*t Zwoer allei , vol van moed , der Stad, den Staatea trouwe', 'tWas , of het zuigend wicht z tooer aan de borst der vrouwe , Dttr't kinderlijk gezigt aaniachte op 's Vaders oog, En klopte op Moeders borst, terwijl het lag en zoog, Om haar gevoelig hirt ,. met zyn onooozle lonken, Tot Stads befchermlog , op den teedren fchoot te ont vonken

(O-

De wakkere j. oe rruyff zag wel dat deze poëtifche uitdragerij niet publiek door de drukpers uitgeftald moest worden :

Hoe net geplooid, getooid, gelikt bet nu moog wezen, 't Moet altoos van zyn kracht verliezen onder *t lezen (a)»

En wie weet hoeveel de goede man zelf 'er aan

te plooijen , te tooijen en te likken gehad heeft !

Berkhev behaalde in 1773 de eerste gouden

medaille, door eenig Hollandsch dichtgenootichap

uitgeloofd, namelijk het Haagfche, onder de zin-

fpreuk: Kunstliefde [paart geen vlijt , hetwelk

zijn waarlijk zeer middelmatig dichtftuk , De Lof

der Dankbaarheid (3), daarmede bekroonde. Met

eene foort van parodie op hetzelve, De Eigenlof

der Ondankbaarheid , begint eene verzameling van

onderfcheiden Gedichten, die berrhey in 1776

in het licht gaf, en in 1779 door een' tweeden

bun- CO Verheerlijkt Leyden , blz. &5«

(a) Lofd. voor Bet Pirheerlijkt Ltyd§u9 blz. 8.

(3) Proeven van PoCt. Mengelftoffen, I Deel, blZt 179.

DER; 1R5

Dundet deed volgen, nadat hij mede in 1776 zijn* eeuwzang , Het Vernederd en Verheerlijkt V Gra» ■venhage afzonderlijk had uitgegeven. Zijn Vader* ijk Affeheid werd in 1781 driemalen gedrukt; tijdsomflandigheid deed toen eenig belang (tellen ia dit uiterst flordig en in der haast uit allerlei ver- warde denkbeelden bijeengelapt rijmwerkje, waarin zelfs overfpel en ontucht aangeprezen worden (1). Nog gedrochtelijker wanfchepfel was zijn Zee triumph der Bataaffche Vrijheid, hetwelk in 178a In twee deelen, prachtig uitgevoerd, met fraajje pla- ten en portretten verfierd, in het licht verfcheen. Het getal der inteekenaren op dit werk was zoo aanmerkelijk, als ooit eenig Nederduitsch werk te beurt viel ; maar ook nooit zijn inteekenaren fcliaam- teloozer bedrogen geworden. Het is in alle 'op- zigten

- een boek, wiem woefte deden , ganfch

Verfchillende , gelyk de droom eeni dronken' mans. Die hoofd, nóch (tiert heeft , zich verwarren én verwild' ren

co.

In

<0 Bcwifi . . . . r

wyii ■> "'f den weg , wur Venm hagelwit

Hui Mavori afwacht op de koers der zwarte fait. De krtgsman wordt welligt een looze mlnneftoker ; Doch, jongen, wagt n voor vulkaan en voor den moker. Ligt vindt gy, hier of daar, een overrype maigd, Die u, hetgeen fy niet durft wagen, zelve vraagt.

Vaderlyk Affcheid, blz. 39. Ca) A. iili, Q. Horatim Flaccui Dichtknntt, blz. 1. De

*86 fi E ft.

In hetzelöe jaar gaf hij ook zijne Eerbare Proef* kusjes 9 even prachtig uitgevoerd, in het licht. \tk dit laf 9 langwijlig en beuzelachtig werk heeft bij de Arkadia van den geestigen heemskerk willen overtreffen, en is natuurlijk niet zijne oneindig mindere bekwaamheden ver beneden hem gebleven^

Wijders heeft hij nog eene menigte losfe ftukjes uitgegeven, die wij onmogelijk hier allen kunnen opnoemen, en, zoowel als zijne overige weten-* fchappelijke gefchriften, als niet onder het bereik van onze befchouwing vallende, flilzwljgcnd voo** bij gaan.

Berkhey febijnt een man geweest te zijü, nïet ontbloot van oorfpronkelijk vernuft, doch van eeit kribbig en eigenzinnig karakter, blind voor zijne feilen en onkunde, die zijne koppigheid beman* telde met zijne fpreuk Vrank en Vrj , zeggende dat hij op een* vrijen trant zong, *en daarmede zijne onvatbaarheid voor alle verbetering ronduit te kennen gaf; meestal behaalde men ook on- dank bij hem met hem zijne gebreken welmenend onder het oog te brengen; en ondertusfehen moest toch al wat hij in het licht gaf door anderen nage-* zien en befchaafd worden. Uit zijne handfehriften,

brie-

maandeljjkfche boekbeöordeelaars lieten dit kostbaar wanfehep- fel ongemoe'd, als waarfchjjnlyk geheel beneden hunne aan* dacht; doch er verfcheen eene afzonderlijke fcherpe, regt geestige en luimige critiek op hetzelve in vgf ftuk'es , onder den titel van AW/g* Bijlag»» en jfanmtrki»gt» §f de» Zeem triumph, Amst. by' Iz dk joKCH 1733— 1785 * die vrj wat ks zeuswaardigcr is dan de gthcclj Zutrlumph*

BKR. 1*7

brieven en de voorrede van den Catalogus van zijn Naturatiënkabinet (i) blijkt dat hij de regels dei Nederduitfche taal volftrekt niet verltood, en de on- gelijkheid te dezen aanzien in zijne uitgegeven fchrif- ten bewijst dat de zorg daarvoor niet altijd aan de- zelfde hand is toevertrouwd geweest. Allerwegen in zijne fchriften (traalt laatdunkendheid en wan* fmaak door. Het is dus geen wonder, dat de man, die ronduit verklaren durfde : Ik wierd gemelijk „wanneer ik de Mesfias van klopstok voor een „waereldwonder hoorde uitbazuinen; verzekert „zijnde, dat zoo een der verhevendfte en naauw- keurigste vernuften uit onze Dichters het in onze „tale oorfpronglijk gefchreven hadt, men hem op „de diamanten klompen van swanenbukg naar „het dolhuis der Miltonfche Duivels hadt verwe- „zen (*)»** net i* Seea wonder, zeggen wij, dat de man, die zoo fprak, zich niet ontzag om den kunstroem onzer edelfte en kundigfle vernuften , zijne tijdgenooten , aan te tasten, gelijk nomsz, hui-

■3INCA BAKKER , MEIJER , VREEDE , VAN LELVVELD,

cn anderen; ja, ten aanzien van de edele van mer- ken zelfs de aciiting uit het oog verloor, die men ten minsten aan hare kunne vcrfchuldigd is, haar op eene brutale wijze „de trotfche dichteres van werken (■})" noemende, en dit nog onbefchaamd verdedigt (4). Rij-

(l) Verkocht te jtmmrJam, den ao Oct. ir*o.

fa) Voorrede m de Eirtart Prtrftaijn , >!z. »ir.

Ifar/gt tehter de Vritnitaimanê* */ j.c- iciitTï ,b[ï. tl.

(4) Ik-id, blï. (s.

*S8 B E R.

Rijkelijk had ëerkhey zijn deel in de onlusteö van 1730 tot 1787- Als een getrouw aanklever van de belangen des toenmaligen Stadhouders wik* keiden [de woelingen van dien tijd hem in een kost* baar proces. (1), hetwelk hem in zeer bekrompen omftandigheden bragt. Schoon hij zijne befchavende vrienden door den dood verloren of zich hunne vyandfehap op den hals gehaald had, wilde hij nogtans in zijne hooge jaren het rijmen niet vaar* wel zeggen , niettegenftaande zijne volftrekte on- tnagt om, op eigen beenen (taande, iets dragelijk* te kunnen leveren; zijne Bataaf Jcht Mcmchlijkheid* en de zoogenaamde Origimclen , door hem 1 803— 1805 uitgegeven,, (lelden hem in zijne po&tifche nietigheid dermate ten toon, dat men waarlijk medelijden met den ouden man hebben moest. De Lijk gedachtenis van Z.D.H. Willem den Pjfden9 in 1806 uitgegeven, (leekt geweldig daarbij af: men behoeft , blz. III— VI lezende , niet te vragen , boe de goede gedachten, gelijkvormigheid van (1$ en zuiverheid van taai en fpelling in dit (luk gekomen

zijn.

Berkhby, wiens verdiensten als dichter bij ons op geringen prijs (laan, heeft het onbegrijpelijk geluk genoten van door de voortreffelijkste dich- ters

(t) Men zie de ophelderende aanteekeningen deswegeirs tchter den tweeden druk van zijne B*t**ffch§ M$nschlijkheii , blz. aftS— »o68, waar hg de zaak zeer ten zijnen f oordeelt voordraagt ; maar *udi #/ êlteram férttm l

DER* #8*

ters, gevleid 9 bewonderd* en op de uitfporigfte wijze bewierookt wij zouden fchier zeggen voor*» beeldeloos geperfifleerd te worden , Want bet kost .ons moeite te gelooven, dat mannen, tot wie hij Hond als jan vos tot vondel * in goeden ernst al die fraaije complimenten meenden, waarmede zg 's mans in alle opzigten gebrekkige voortbrengfe- len vereerden. Wij kunnen toegeven dat. in 1774 j. de kruyfp, in vettrouwen dat er nog iets goeds van berkhey kon worden, om hem aan te moedi- gen , zcide :

Berköey f ik iweef Isngs de aarde, uit vrees voor wisfen valj Denk, denk niet, adelaar! dat ik n volgen zal (i).

Maar dat tweeendertig jaren later , nadat berk* hey dien ellendigen Zcctriumph en geheele ftapéla prulrymen had uitgegeven, èilderdijr ? jaf èilderdijk! bij de uitgave der ftraksgemelde Lijk* gedachtenis, met overtuiging tégen henl zeggen kon;

BerKhey! wtf volgen u, wij hangen aan uw klanken!

Hef aan! ons zwakke riet verftorat voor uwe Luk, Uw Dichcvnnr fchictert niet , vau de echte Heiftelfpranken *

Maarvlamc,en bruischf,en knalt en barst ten boezem uit(a),

is ons volftrekt een raadTel, dat wij minder kunnen oplosfen.

. Hoe het zij , deze Lijk gedachtenis was het laatfle wat van berrhey bij zijn leven in het licht kwam.

EeQ

(1) Lofd vtor Btt r*rk*$r1ljk$ Ltyi**9 blz» I. CO Ljjktfedachtcnis, blz. VI.

T

ftjo B E R.

Een jaar na zijn4 dood, die den 13 Maart 1812* in zijne geboorteftad , plaats had, werden zijne Nagelaten Gedichten bij den Boekhandelaar loosjes uitgegeven. De uitvoering is fraai en de befcba- vende hand van den waardigen uitgever zeer be* merkbaar; maar met dat al bevat deze bundel toch weinig bijzonders; de uitgever gevoelde dit zelf, en roept voor deze nalatenfchap ook de toegevend- heid in welke men altijd bij 's mans leven omtrent zijne lettergefchenken heeft moeten in acht ne» „men."

£ enige maanden vroeger had de Heer loosjes ecne foort van bloemlezing uit 's mans werken, onder den titel van Geest der Geschriften van vijlen j. le francq van berkhey, uitgegeven, en dit werkje zou, indien het ons voornemen ware om proeven uit die gefchriften mede te deelen, ons van deze moeite ontdaan. Een oogenblik (tonden wij in beraad of wij zijne Proeven van het Vermo- gen der Nederduitfche Dichtkunst , om de maat» klanken op allerleije onderwerpen te fchikken en naar bijzondere geluiden te buigen (1), waarmede fommige liefhebbers der opzegkunst nog al inge- nomen zijn, zouden overnemen; dan, daar dit flechrs een beuzelachtig fpel met onomatopolen van woorden meestal zonder zin is ; en niet zoo zeer de dichtkunst, in abflracto^ dit vermogen heeft als

wel

(O Tael. en Dichtlievende Oefeningen van het Cenootfcbap: XëttiS wtrdi d*«r Arbtii yerkrtgtm , I Deel , blz. 33.

B E R, &9i

wel de maat en het rijm , die dit vermogen ook zonder poëzy, zelfs met gemeene, ja zinledige uit- drukkingen kunnen uitoefenen , begrepen wij geen veertig bladzijden te moeten vullen met woorden zonder zaken , of ten minsten zaken van weinig belang.

Berkheys afbeelding is door j. houbraken ge* graveerd, naar de fchilderij van h. pothovun.

BERNAG1E (P1ETER), geneesheer en hoogt leeraar aan de doorluchtige fchole te Arnflerdam % en aldaar overleden den 2$ November 1696, bezat, volgens het getuigenis van th. arents (i) ,

Een geeft, voorz/en met zoo veel ryke gaven, Dat hy 'c getal der kloekften heeft vereert,

En dit is , wat 's mans dichtoefeningen betreft, de waarheid; dezelven beftaan in vijftien treur- blij- en, kluchtfpelen (a) ; de laatften inzonderheid zijn losfe , * natuurlijke fchilderingen der vaderlandfche zeden van. zijn* tijd. Hetzelfde wat wij te dezen aanzien van zijn9 tijdgenoot asselyn (3) gezegd hebben, is ook op hem toepasfelijk. Zijn Belagchlykc Jonker en Hwweljkenftaat (4) hebben zich het langst op den Amsterdamfchen fchouwburg (taande gehouden.

BER-

(1) Mengelpoëzy, blz. §73.

(a) Nt-rarol der Nederd. Tooneelfpeien vu j. tan oke marck, JEz. blz 35. 49.

(3) Hiervoor, blz. lós*

(4) Schouwburgnieuwi > I Deel. bis. aao, Toonotlk ijker,

UI Detl , blz. 054.

T t

19» B £ R. BES. BET. BEU.

BERNARTS (JASPER) is opfteller ia rijm va» een kamerfpel9 genaamd: Velddichu* Zamcn- fprack (i); zoo ook

BESTEBEN (MARTEN FRANK) van eene zoogenaamde tragedie, Vlisfingher Geus, of Vtis* fings Verwerping van V Spacnfchc luck , 1646 9 en nog eenige treurfpelen en andere gedichten , die nooit gedrukt, maar in handfehrift openbaar den 19 December 1754 voor ƒ 2 - 14 verkocht zijn (*)•

BETH (DANIEL) heeft in 1737 eene tragedie laten drukken , getiteld : De Goede Griet.

BETTENS (MICHIEL). Zeer raar, en ook meer niet, is deszelfs Mart die der Seven Macho* been* in 1697 gedrukt.

BEUDÉKER(CHRISTOFFEL). Behalven zijne Sprekende Konst kamer , in 1748, had deze in 1739 een Verbeterd Pfalmboek ten dienste der Lutherfche Gemeente in het licht gegeven, hetwelk in 1750 herdrukt is (3).

BEUKEN (JOHANNES). Zijne zeer middelmk tige gedichten, en tooneelftuk , Jlriane in Nicopolis , zijn gezamentlijk in 1688 onder den zeer gepasten titel van Rjmen gedrukt.

BEUNINGEN (JAN van) had zijne onvol- tooide kreupele vertaling op rijm van crébillons

Ido-

<i) Nederdultfche Helicon, Aïkm. 1610, blz. 100.

(») Cttal. der Tooneelfp. van w. hkmskis, N#. so— 06*

(S) J. tam iruLtit, Kcrkel. Hitt, Tan het Pfaüngcx, 1 Peel*

B E V. B E V, B I D. *9J

Jdomentui wel mede mogen nemen naar Curaeao , in plaats van dezelve aan voordaagh ter afrijming te laten, die in 1740 dezelve op het Amsterdamfche tooneel bragt.

BEVEREN (CORNELIS van) is berijmer van Mithridaet , gedrukt in 1679.

BEYERLINCK. (LAURENS) (1), geboren te jintverpen in 1578 , en aldaar overleden den 7 Junij 1637 was een geleerd geestelijke. Zijn Magnum Theatrum vit* humame-, 8 deelen in folio, wordt nog in verfcheiden openbare en akademifche boeke- rijen gevonden. Zijne Nederduitfche gefchriften, en vooral zijne gedichten, zijn erbarmelijk.

BIDLOO (GOVAR.D) (a), geboren te Amster- dam , den 12 Maart 1649, was een beroemd ont- leed- en heelkundige. In 1688 werd hij aangelleld tot lector in de ontleedkunde in *i Gravenhage, en in 1694 tot profeslbr in de ontleed- en heelkunde aan de hoogefchöot te Lejdea. Willem UI, Ko- ning van Engeland geworden zijnde, benoemde hem tot zijn' lijfarts, en na dat deze vorst in 1701 in zijne armen geftorven was, aanvaardde hij weder zijn* post van hoogleeraar te Lejden, alwaar hij in April 1713 overleed, nalatende twee zonen:

Hi- fi) J. kok-, Vad' Woordenb. VI Deel, bit. Sfio. Antwerp-.

fehe Almuuk voor iSao, Mi. 54. O) J- kok, Vid. Woordenb. VI Deel, Mz. j6i. Chmmm,

Blogr. Woordenboek, III Deel, bis. 78. JSUfrtfklt umlnrftUët

Tom. IV, pti' 471.

T,

*$4 ft I D.

tjicolaas 9 die lijfarts werd van Czaar peter I ea opziener van het hospitaal en de geneeskundige «kadetnie* volgens zijn ontwerp te Petersburg ge* bouwd. Govard, zijn andere zoon, was fiskaal van den hoogen krijgsraad der Ver cent gde Nederlanden.

Bidloo was ook ' in zijn' tijd geen ongeacht dichter. Zijne dichtftukken dragen echter meer blijken van diepe geleerdheid en koele redeneringen dan van een vlug vernuft, levendige verbeelding en ftoute gedachten. Zijne verzen zijn wel niet plat of laag , maar droog en zonder ziel of leven* Hy heeft ook een goed getal tooneelftukken bear- beid (f) 9 waarvan fommigen op den Amfterdam- fchen fchouwburg vertoond zijn, en waaronder zijn treurfpel, Kar tl, Erf prins van Spanje 9 zich het langst (taande gehouden heeft. Zijne gezamentlijke dichtwerken zijn in 1718 te Leyden in drie deelen uitgegeven. Zijne overige ontleedkundige en andere werken zijn genoegzaam bekend (2).

BIDLOO (LAMBERT), broeder van den voor- gaanden , mede geboren te Amsterdam , den 30 Au- gustus 1638 , beoefende insgelijks de fraaije letteren en de dichtkunst. Hij was apotheker van zijn be- roep en een zeer geleerd man. Behalve eenige theologifche en historifche gefchriften, vertalingen en afzonderlijke dichtftukken, heeft men van hem

De

(1) Nacrorol der Tooneelfpelen vtn j. tam okr maack, &§• Mz. 50.

(O R. A*&E.\BEi<f , Ntamreg, rtn Ncd. Boeken , bis. aj.

BID. B I E

De Vermesting dei Jooifeheti Volks , drie deden, in 1734 te Leyden gedrukt, en a. van halen* Pan Pottlcon Batavóm, te Amiterdam, in 1720 uitgegeven. Hij overleefde zijn' jonger* broeder, den Leydfchen hoogleeraar, en overleed, in den ouderdom van zesentachtig jaren, den 11 Junij 1724» In weerwil der magtfpreuk van L. smios : '

Geleerde bidloo, dfe u laakt. Is dora*)f bitter of vermetel (i),

zullen wij het echter wagen den geleerden man, als dichter, te laken, en zeggen dat zijne poëzlj als men dien naam aan zijne berijmde opftellen ge* ven kan, zeer middelmatig, ftijf, gewrongen en fom- wijlen duister is , en hij in dit vak voor zijn' broe- der moet onderdoen. Dan, beiden bloeiden in een tijdvak dat de poëzij begon te verflaauwen, en het floute en krachtige allengs plaats maakte voor het nette en zoetvloeiende. De diebtftukken van beide broeders zijn noch fraai noch Hecht genoeg om hier proeven van dezelven mede te deelen.

BIE (CORNEUO de), notaris te Lier* bloeide in het laatst der zeventiende eeuw, en heeft net Vlaamsch tooneel voorzien van eene menigte treur- en kluchtfpelen ; achter een derzelven , Haat Hol- Heck, den Geufen Predicant, vindt men eene ge- heele

Ci) Lofd, voor l. iibloo , Gedichte» over het fchoun Zil- r«a vin 1711,

T4

t9* B I E. B I L.

hccle lijst daarvan (i). Verder heeft men van hem het Gul Je Kabinet der Schilderkunst , drie deelen in 1661 te Antwerpen gedrukt, en Toet/leen van den Verloren Soon9 Aid. 1689 en nog verfcheiden aiw deren. De Heer willems levert eene proeve van zijn' dichttrant (*); het lust ons niet in dien vuil- nishoop te wroeten.

BEBNS (CORNELIS PIETERSZ). Ha Stic hu* lyke Kabinet van dezen» zijne tragedie van Pira* mus en Thisbe zijn in 1640 gedrukt, en zeer raar. Zoo ook van

BIESKENS (NICOLAAS), Klaas Kloet, dm deelen, in 1619 gedrukt.

BILDERDIJK (IZAAK). In 176a gaf deze Am- fterdamfche geneesheer een blijfpel in het licht, Het valsch Vooroordeel^ of de Tri omp het rende Vrouw; naar het Fransch van dr la chaussée 9 en in het volgende jaar een treurfpel , Tomjris , of de Dooi van Cjrus; naar het Fransch, van juffer barbier. De vertaling van het eerste is losfer en vloeijender dan die van het andere : beiden , Hechts middelma» tige ftukken, zijn op deq Amiterdamfchep fchouw- burg vertoond (3>

BIS-

(l) Ook in de Nstmrtl Hr TenttlfttUu van j. vaW dbé. tfAACK, JE*, blz. £•

(t) Verhang, over £e Nederd. Tael- en Letterk. II Deel , W*. 138»

(1) SchonwbuTjpüevws, I peel, bl*. 30&

1.

BIS. B L A. B L E. BLO. '297

BISSCHOP (ABRAHAM). Een kluehrfpel van dezen, Ik kenje niet, in x66s gedrukt ,' ftaat op ds naamrollen ale extra raar aangeteekend.

BLASIÜS (JOAN). Behalve eenige veifpreide gedichten, zijn van dezen de volgende vijf zee* middelmatige tooncelfhikken bekend, namelijk: Lj~ fander en Kalitte, 1663, Oroondates en Slatira , 1670» Dubbel en Enkel, 1670, De Edelmoedige Vyaaden, 1671 en De Malle Wedding, 1671.

BI.EEKER (DANIËL). In zijne laatfte levensda- gen trad deze met een ireurfpel, Manliut Torquatm^ in 1800, te vooifchijn. Eenigcn zijner losfe dicht- ftukjes zijn bier en daar verfpreid; onder dezelveu verdient De Tcpipcl der Gezondheid , eene allego- niche droom (1), eenige onderfcheiding. Hij over* leed te Amsterdam, den 27 April, 1803.

BLOCK (JOAN). In 1745 gaf deze in het licht een Vreugdefpel ter gelukkige VerloipTig van K. Hoogheid Anna» ,

BLOEM (JAN JACOB) zorgde voor de ftich- ting der eenvoudigen door de uitgave in 1741 van zijne Zedeverten op de Pfalmen Davids.

BLOEMAERT (HENDRIK) (a) was een zoon van den beroemden fchildcr abraham bloemaert,

dis

(O Kleine Pichierl. H.ndIVhnfien, X Schik. fclz. 97.

£») A. nouMUKtv , Sthouwb. der Sihi den, 1 Deel , bli 44.

R. VAK ITODEH CR A. VAK DU WILLIG», CeClD. dCI V*(JCrl.

tt bilde ik. I Deel , bli. j;o.

T5

tpg BLO. B L U.

die hem insgelijks in de fcbilderkunst onderwees. Dat hij eene vertaling in dicht beproefde van gua- rims Getrouwen Herder , die in 1650 in het licht yerfcheen , is een bewijs van 's mans goeden fmaak en gevoel voor het fchoone. Vondel vereerde deze vertaling met een lofdicht (1). * Er beftaat nog een tooneelftuk Van bloemabrt, Hannièal, den manhaften VeldoverflC) in 1670 gedrukt.

BLUSSÉ (ABRAHAM). Van dezen Dordfchen boekhandelaar verfebeen in 1784 een bundel Ge- dichten, onder den befcheidén titel van Iets Dicht» maatigs , in het licht ; dezelve is geheel van gods* dienstigen en ernstigen inhoud* De onderwerpen zijn met waardigheid behandeld. Tot eene proeve nemen wij hier over:

fcQDS OVERAL TEGENWOORDIG- SN NABIJHEID.

Groote Schepper aller dingen »

Hooggeduchte Hemelheerl Liefde en last der ftervelingeo t

Zie, zie gnnftig op mQ neer! *k Zal my voegen, fchoon onwaardig,

Om den toon van *t Englenrflk Na te zingen , en wilvaardig,

Op de nooten der muzyk,

Speelen , hoe uw goedheid biyk\

CO VowDtif Poêzy, n Deel, blzi %%%.

B L ü.

GJJ, die in de onmeeebre perken

Uwen Rijk 3 troon bebc gefticbtl En op de aarde uw magt doet merken

VoormQn fterffelijk gezicht! Gy, die zee en lnchc en winden,

Met een* enklen wenk , gebiedt* En de wolken op kant binden ,

Waaruit gij den blikfem fchlet ;

Wie erkeuc «we airaagt niet?

Vliege ik* op de vlugge wieken

Van gedachten , waar de ion Vrolijk rrjit in 't uchteudkrieken* . Uit den fchoot der peketbron; Daale ik in de diepe kolken,

Zoeke ik U in 't hart der zee. Reisde ik tot de vreemde volken.

Ik < vond o in elke fteé,

Boogde «Goedheid , op mfln beé*

Ben ik in irign binnenkamer, Alt ik voor U nederkniet',

Niets is mij daar aangenamer Dan een neergebogen ziel,

En dat gij me , o Heer der heeren f Door den invloed van uw* Geest $

Uwe rtyksgeboon wilt leeren , Dan, dan juiche ik onbevreesd s God is mi) sabjj geweest |.

*99

Moet

<S4P B L IK

Moet tttyn ziel om doemfchuld fchretyen Wen ztf zich ellendig liet,

Dtn wilt gt) my nogtans leien , Daar nw hand mi) hnlpe biedt;

Want gy fielt den hemel open , Qm het ïyden van uw9 Zoon :

GU» Gy trekt me, en doet my loopen* J*»gy leen me, om by uw9 troon Steeds te pleiten om zyn' loon*

Eitte.ik in de t empelkooren f Waar uw woord verkondigd wordt,

Dan Jcr^ge ik gebrek aan ooren f Jat,myne aandacht fchiet te korts

Somtijds zwerven myn gedachten , En, zij worden Hecht hefteed*,

Maa; gy leert my 't pligtbetnchtett AU ik , Heer 1 die 't alles weet , Uw nabyheid niet vergeeu

Keere ik toe myn bezigheden f

Sla ik «tnpt en roeping gaé , Dan mag ik, door fchiet gebeden.

Tot uw zochten om genaé : Dwaalt myn zondig hart , geftadlg

Koomt my uw nabyheid voor: Gy , o God! gij zijt weldadig,

En geleidt my wéér op 't (poor;

Dus brenge ik de dagen doou

Lef*

Legge ik mij eer ter flaapkoets nedW , Als , bij 'c nadren van den nacht ,

De avondzon henr afreis weder , In het westen heeft volbragt.

Dan laat ik de zorgen vaaren ; *k Roste in uw nabijheid, Heer f

Tot .Gij 't dnister op doet klaren ; Worde ik wakker» *k vinde U weer, En vexhef op nienw uwe eer9*

Trtede ik in de Havervelden ,

Wandel. Ik In mQnen hof, *k Moet 'er nw nabijheid melden,

Want ik vinde 'er dankens (tof; Uit elk blaadje kan ik leezen ,

Hoe, ge In uw voorzienigheid Bloem en gras en kruid doet weezen ,

Daar.Aatuur, in arrebeid,

't Zienlijk van uw werk verbreidt.

Zie ik dauw- of fégendropje* ,

Of de paerlen van den nacht , Op de<verschont!oken knopjes

En de blaadjes voortgebragt ; Merk ik , hoe de zonneftraalen ,

Door de werking van hnn vuur, Al die vochten opwaards haaien * .

Dan befpenr ik, in dat uur,

Uw nabijheid op dea duur.

Hóórt

**

B L Ü.'

Hoort ik hoe de winden fuifeo Door de telgen van 't geboomt'.

En de bladers fchnddend raifchen ; Lette ik, hoe het beekje ftroomt 9

Als de regen, net geklit er, Uit de wolken tiedervliet ,

En de blaaskent vormt op *t water; Wie, wie zegt net aQ dan niet. God Is btf ont » die vt gebiedt t

Dommelen «w dondedlagen , Met verfchrikkelilk gerucht,

Op de winden voortgedragen, Door de op één gedrongen Incht ;

Doet ge uw blikfemfiitfen flingren ,- Dan herdenk ik , in dien ftönd t

Aan de Tafel nwer vingren, En hoe, het oud Verbond, Sioa daverde op xjfn* grond.

Scheurt uw magt de luchtgordijnen 9 Rolt ge d:e , gelQk een kleed,

Zie 'k den regenboog verfchijnen, Waardoor ik uw trouwe weet:

Dan mag ik, U biddend eeren, En mtyn heilbefpieglend oog,

Uw verbondsbelofcen leeren ; Ja , Gij trekt aijn hart om boog Tot mijn* Heiland 9 door dien

Mi

B L U. B O D. $03

Mag ik (leeds fa alle nw werken

Uw Nabijheid» o mija God! Toe mijn zielgeaoegen merken*

En f verheugd in zulk een lot, ü mijn* trouwen Bondgod noemen ,

Die, in 'c zalige Englenrijk, Eeuwig hoort uw liefde roemen ,

Dan zal ik, door mijn muzyk,

Speelen hoe uw goedheid blijk. (1),

Dat deze verdienstelijke godvruchtige dichter zijne (haren ook op een9 Houten* forfchen tooi) fpannen kon, blijkt uit verfcheiden zijner in ander* dichtbundels verfpreide gedichten (2).

BODDAERT (METER) (3) afkomstig uit een aanzienlijk Vlaamsch geflacht , werd geboren te Middelburgs den 6 Julij 1694, en was de zoon

Van KORNELIS VAN DEN HELM BODDAERT, eerst

raadsheer en naderhand voorzittende raad in het hof van Vlaanderen , te Middelburg. De Latijn- fche fcholen doorgegaan en zijne akademifche ftu- diên te Lejdcn volbragt hebbende, werd hij in 1713 tot doctor in de beide regten bevorderd, en in 1718 aangefteld tot griffier van het leenhof van

Vlaan-r

(1) Iets Dichtmaarigs , blz. 41. ^

(ft) By voorb, In de LammêtbUdtn v$$r it Zirti» itr Frifhtid. 1 Deel , blz. 43 > 67, en U Deel, blz. 91.

(g) Levensbefcbrjjving vtn Mr. p. bod da iet voor zflne J\V* gtlatêm Miwgêtöehit». Tael- en Dicbtkund. Bedragen, II Deel p blz. ac9. Caalmot , Biogr. Woordenb. lil Deel , Ui. 193.

$o4 BOD.

Vlaanderen- en kort daarna tot griffier van hef cdelmogend coilegie ter admiraliteit in Zeeland \ welke ambten Hij met lof bekleedde tot zijn* dood toe, die voorviel in zijne gcboorteftad op den &8 Januarij 17^9.

Reeds in zijne jeugd beoefende bij de wetenfchap- pen en fraaijc letteren met lust en ijver. P. dr larue, zï)n medeleerling op de Latijnfche fchool v boezemde hem fmaak in voor de Nederdu'tfche dichtkunst , en hij beproefde in zijn zestiende jaar reeds zijne krachrcn aan gelegenheidsverzen , die Biet onbehagelijk geoordeeld werden. Zijn omgang met gemeldcn la rue, stbengracht en swankb deed zijn9 lust verder aanwakkeren , en er ontftonden weldra geregelde bijeenkomsten, op gezette tijden, in welken deze lerttervrienden elkander in de dichtkunst oefenden. Uit die bijeenkomsten zijn geboren twee deeltjes met gedichten, onder den naam van Dichtlicvcndt Tjdkortingcn , te Lejden in 171 7, 1718 gedrukt, en naderhand in één deel in 1728 herdrukt. Uit de onderteekening van het voorberigt des tweeden deels bleek dat onze bod- daert met steengkacht en de la rub de op- fiellers waren dezer inderdaad zeer verdienstelijke gedichten. Het goed onthaal, dat de dichterlijke eerftelingcn dezer jonge lieden te beurt viel, be- moedigde boddarrt om gemeenfchappclijk met de la rue eene vertaling in Nederduitfche verzen te ondernemen van crébillons At reus en Thjates^

* die

die ook in 171 7 , -doch zonder hunne namen, ia liet licbc verfchecn.

Nadat boddaeut door den vromen swankb tot eenc ernstiger denk- en levenswijze was over- gehaald, lcidc hij zich meer toe op ftichtelijke of liever theologifche poëzij, als men de orthodoxe verzen poëzij noemen mag, die hijt onder den titel van Stichtelijke Gedichten , eerst in één deel in groot 8V0 in 1726 uitgaf, dat in 1728 en 173$ herdrukt, en weldra van een tweede en derde deel gevolgd werd, welke drie deelen als een vierde druk in 1741 in 4" met het portret des dichters zijn uitgegeven, terwijl in 175a een vervolg daarop in hetzelfde formaat verfcheen ; welk vervolg ook in 8™ als een vierde deel is gedrukt. Zijne Nage- laten Mengeldichten en Levensbeschrijving gaf zijn- zoon in 1761 in het licht.

In 1730 heeft hij de Nagelaten Gedichten van' anna kethaan, en in 1745 die van Mr. johan moorman uitgegeven. Ook is het opftel wegens* fle provincie Zeelard, in den Tegerrwoordigen Staat der Vcrecnigde Nederlanden grootendeéls van zijne hand*

Na zijne zoogenaamde bekeering fchijnt de man zich met allen ijver op de dogmatifche en polemi- fche godgeleerdheid toegelegd te hebben ; althans hij gaf in 1759 een tractaatje in het licht, getiteld: Wolk van Getuigen voor de Leer der Recht- vaardigmakingt waarover hij het natuurlijk met

V de

joó B O O.

«

de Zeeuwfche predikanten te kwaad kreeg, die hem tot op zijn doodbed toe met hunnen geestelijken haat vervolgden (i).

Boddaert levert een zonderling verfchijnfel op van achteruitgang in de dichtkunst* Niet de minste zweem van dat echt poêtifche, dat zich zoo duide* lijk aankondigde in zijne eerstelingen , geen dich- terlijk denkbeeld hoegenaamd, is in zijne ftichte? Kjfce gedichten te vinden; de regt* innigheid fchijnt 's mans genie blijkbaar uitgedoofd en walgelijke mystikerij(a)de floute beelden vervangen te hebben 9 waardoor men ook in deze foort van poëzy kan treffen en behagen. Hij begint zijne loopbaan met de gelukkige ontwikkeling van een9 goeden dichter* lijken aanleg in vriendfchappelijken omgang met lie- den van fmaak en gezond oordeel, leeft onberispe* lijk 9 geniet het leven in onfchuldig genoegen, valt een' miltzuchtigen dweeper in handen , die hem zijne bekrompen denkwijze opdringt v en de geestige dichter, die zelf eens de zoogenaamde fijnen doort

ibeek»

(i) LerensbefchrjjvlDf , blz. LXXIK (2) By voorbeeld:

Laat my van uw9 lieven mond Eens een kusje zyn gegond. Eén? neen, wil me 'er duizend gevtn» Of tienduizend. Al mijn luit Is van u te zyn gekuft. In uw kaften is myn leven, •k Heb dat zoet te lang gederfd. Acb, myn ziel verquynt» zy Jtcrft, i

Jezus , mis ik u nog langer*

S ticheel. Ged. Qto. blz sjq*

& O D. -jt>7

ftreek (i) , wordt «en flaauw en koet herijmer van ichriftuurplaatien , eatecliismusvragen , biddagshrie- vcn en formuliergebeden, verdiept zich in den doolhof der baarklovende orthodoxie (2), verbittert zijne laatfte levensdagen door een' twist met geeste- lijken, die altijd gelijk hebben, en eindigt mtt dogmadeke muggezifterijen I

Het fpreekt van zelve dat wij zijne Stichtelijk* '■Gedichten onaangeroerd laten, als weinig gefchikt om zijne verdiensten als dichter te doen kennen J ook willen wij de geenen niet af keerig van dezclveft maken, die Wezenlijke (lichting daarin vinden, zelfs nog federt van alphen, van de kasteele , van dén jierg en andere godvruchtige dichters zoo veel beters in dit vak geleverd hebben; maar wij vertrou- wen dat wij bij onte Uzers weinig danks zouden behalen met hier proeven daaruit mede te deelen. Liever doen Wij dit uit die (tukjes, die hij waar- schijnlijk als de zonden zijner jeugd met afgrijzen «dnzag (3). Een paar, van die, welke wij roof de besten houden, zal wet genoeg zijn.

HEK'

(1) Dïch:llera4e Tefdkort. bit. «6\

00 Detwegcni miaktc p.di la rui hem het Volgende coma pUmem :

schoon ir nu de predikerden Mist iyi toe<ewyd gewordsn. Schoon een indre levcnsrinf IJ vin God ij toehefcbooren , NogMai doet st oni bier lioorert Menig predikend geling.

Lofd. voor de Sthki, Gtf. Cl) LcveatberckrHnCi bil- XXI.

Va

^o8 B Ö D.

felKDUUAVO TUSSCHEtf LYCIDAS, MB&It EN KO&IDOlf*

t

De nugtre dageraat had d'Oofterhemel pas Met levend goud bezoomt, toen herder Lycidas, 'Terwyl hy zich in 'e naaftgelegen bofch vermeldde, Knaap Meris tegenquam: twee veldelïngen , beide In 9t quikfte hunner jeugd , en beide door de min •Geraakt , doch in hun keur niet eveneens van zin : Want d'eene liet zich door 't uitwendig fchoon verwionej Van zyn Rozelle, 't puik der prille herderinnen., Dog d'andre febattè vry nog méér 't inwendig goed. Het geen gehuisveft was in 't loffelyk gemoed Der zedige Amaril , en wylze nimmer konden Eens worden, welkers min rtifte op de befte gronden 9 Beflotenze de keur aan fneégen Korldon v Juift heden hier omtrent , (eer dat de morgen zon De heuvelfchaeuw verjoeg) te laaten, en te hooren, Wie hem het meefte mogt van deeze twee bekooren, Met dit beding, dat elk zyn vonnis toe zou ftaan. Hierop hief deez' f dan die zyn* zang en weerzang aan*

L T C I D A J.

, Py lieft , o Meris , dan nog d' ingebeelde gaaven.

Van Amaril, in een ongoelyk lyf begraven? *Wat Is 't , ai zeg het my, dat gy behaaglyx vindt,

In een', die niemant , om haar fchoon gelaat , bemint X l

MERIS.

Gy lieft , o Lycldas , nog cTingebeelde fchdoriheid , Die op Rozelle, naar uw* waan, zoo zeertetf toonleitf Wat is 't, ai zeg het my, dat gy behaaglyx vindt, Jn iets, dat eerder', dan de teêrfle bloem verzwindt?

B ~0 "D*- S°*

L Y C I D A S.

A! agt gy bet geftel des lichaama, nee en aardig, Befnedenheid en verf van 't wezen, luttel waardig { Ik fchat het evenwel 't voornaam fte, dat het oog Van oudsher af behaagde , en 't hart tot min bewoog.

II B ft. I I.

Al iïbynt het n heel vreemd en mooglyk balten reden»? Dat 3k een ziel bemin , begaaft met edle zeden ; Ik boude nogtans znlx veel aangenamer J dan Al wat men in een maagd bekoorlyx vinden kan.

LTGlDlIf

Ga* vraag cPalondheid eens , hoe zy de Schoonheid roemde/ En haar zelf met den. naam van een Godin benoemde » Voor wie uit eerbied 9 elk verwondert bleef en (lom , En die den prys afwon van al 't Godinnendom.

Ga , vraag d*aloudhe!d eena , hoe zy de Wyaheld roemde* En haar zelf met den naam van een Godin benoemde» ' Die, boven al vermaard, door haar geboortelot, Geteeld wierd uit het brein van aller goden God»

L Y C I D A f #

Was priefter Waarmond hier, hy zon n konnen toonètt * De hulde en agting , fteeda beweezen aan de fchoonen t Van 'a weerelda oorfprong af. Hy zon n zeggen , dat De Schoonheid Altooa wat der Vrouwen belle fchat*

V 2 MM.

)T* E O D.

M E R I f

Wh priefter Waarmond hier, hy zou u konnen melden* Dac Vrouwen door verftand verwonnen kloeke Helden > £n méér vertnogten door haar welbcletde reen , Dan. andre door den pronk van juiftgevonnde leen,

L y C I D A »i

Het zy hitr meé hoe ft zy , fchoon iemand overhellr Toe uwe keur, geen nood : 'k waardeere myn Rozello Ver boven Amarfl , en zal 't zoo lang ik leef; Ten zy *en ander my een beetren indruk geev%

' l ft I U#

AHeefde ik na deez9 dag nog meer dan honden jareo,. Kooit zal de liefde voor myn Amaril bedaren , En, nimmer febenke ik aan een tweede myne min *. Ten zy een ander my met redenen verwino'*

LTClDiS,

4! Wta ik nu zoo wel, als Dorilas, bedreven In,zangkonft, ik zou u afïchetfen naar bet leven Het minnelyk gelaat, den zwier, het jeugdig vuur, Waar mié Rozelle wferd begaaft van vroaw Natuur*

o! Kon ik nu 10a wel als herder Damon zingen, Ik,. meldde u, Lycidas, ik meldde u duizend dingen» Vercierende Amaril , voorzien van eene ziel , Pie uit den Hemel in *t gezonde Hchaam viel*

BOD* fxt:

L TC I D A ff

Gf (teft , dog zonder grond , dus breed op Araarillit. Of is *t n niet -bekend , dat overal gefchil is , Waar iot waar door» en hoe de regce dengd beftaat? 't Geen deze keurt voor goed, keurt gene ligt voor quaadti

Gy doft , doch zonder grond 9 das breed, op uw Rozelle tr Want zoo een tweede eens vry daar van het oordeel veile » Ligt vond by haar , in plaats van goelyk , ongedaan* De Schoonheid, wareiyk beflaat alleen in waan*

l t c i d a f »

'k Wed , niemand Is zoo koen , dat by ooit zon vermogen Te laken ft levend blos verfpreid op *t lichaam, d'oogen» De winkbraau wboog , het hair, gelyk een git zoo zwart» Waar meê. Rozelle de volmaakt fte fchoooheid tart»

me r i u

Gy koff , o Lyeidas I nw wedding ligt verliezen. Wat zyn *er menigen , die 9t blonde zonden kiezen Voor *t brnin; voor *t bloedryk rood, het zagteleliwit^ Het qnynend oogazonr, voor *t blakend oogengit 1

LYCIOAf.

Behaag! yk is 't gequeel der fcbelle Philomelev, Irt 't luw van zomerloof , en groene veldpriëelen » Maar nog behaaglyker is 't zangerig gel uit. Het geen Rozelle huwt aan riet en herdersflniu

V 4 MB4

&tr JV O D."

1f E R I S.

Het -wollig fchaapje is wel 't goeriaardigfte allef dieren i De duif der vogelen , die door den Hemel zwieren : Maar nog goedaardiger is d'inborlt, zagt en flil , Die zig vertoont in het gedrag van AmariL

LTCIDAI.

Dfe booffebe joffers zyn In 't danflen wel bedreven , Zoo als Philander zegt , gewoon aan *t hof te leven z Maar fchoon Rozelle Hechts is opgevoed op 'c Itnd , Nog danft zy evenwel op voegelyker trant.

KERM,

Rozelle fleet Kaar tyd met danflen en met zingen : Maar Amarillis met befpiegeling dier dingen , Dte leeren aan een maagd , hoe dacze , na de trouw, 't Gezin' befturen moet, gelyk een wyze vrouw.

LTCIDAI.

Rozelle is kundig van een menigte andere zaaken r ' Die door verscheidenheid de gulle jeugd vermaken. Haar fchoonheid, ftamgepaart met een regt vrolyk hert» Maakt, dat zy van elkeen op 't hoogft' geprezen werd.

f k i ! i.

Het was in Amaril , dat elk al vroeg befpeurde Een kennis, van het geen In deez* landsdouw gebeurde Van lange tyden her, en Weetryk heeft gezeit, Pit zy nog dagelyx groeit in weetgierigheid *. ij: l,T-

B O D. ut

L Y C I D A S.

Een maagd is wy* genoeg , wauneer haar ceedre reden + Befprengt zyn mee het zout van ftreelende aardigheden* Meer beefeze niet van nood' ; indienze dan daar by In haar gelaat vertoont de fchoonfte fchildery»

H E R I I.

Een maagd is fchoon genoeg 9 wanneer gebrek noch pyneör Het lichaam hier of daar mifvormen , noch doen qnynen *> Maar laten haar gezond en frifcb ; indien daar by Haar wyze geeft vertoont de befte fchildery*

L Y C I D A f.

Men kan van langer hand de wetenfehappen leeren 9 En door het oefenen daar meé de ziel ftoffeeren: Maar Schoonheid krygt men door des Hemels ryke gunfï \ Alleen , nimmermeer door oefening noch kunft.

M E R II.

Schrik, pyn, koorts, ouderdom en andere gevallen Verderven ras den roem, daar Schoonheid op mag brallen rr Maar deugd faamheid, verft and vertoonen meeft haar kragt, Wanneer bet lichaam leit door wederfpoed verfmagt» .

L Y C I D A S.

Vergeefs h 9t , dat men tragte een blinden te bekooren. Vergeefs is 't , dat men fpreek' met een , die niet wil hooren* Men vrage liever aan eeq derden, wie 't hier won 9 En aan wien beter, als aan u, q Koridon?

V 5 «»

$t B O D.

'MUI S,

Vergeefs is 't, dat men trage met reden te verwinnen 9 Een , die niet tfftian wil zyn popje te beminnen. Ik ftem 'er in. Welaan, dit Koridon vry fpreek% En zegg', wiens meining hem de- redelyxte bleek*

taaiDONi

fféwyl gy beide my tot fcheidsman hebt genomen , Melde ik n korcelyk my n oordeel , zonder fchroomen» Gy preeft, o Herders, uw' Meeftreflen, zoo 'c behoort, En hebt my door dien zang en wederzang bekoort* De Schoonheid zekerlyk is glansryk, hemeifch , beerlyk. Poch , van verftand ontbloot , voor wyzen nooit begeerlyk» Verftand alleen is veel : maar dat een jonge maagd Begaaft met eél vernuft te meerder nog behaagt Aan onpartydigeo wanneer haar fchoone leden Uitblinken doeu den glans van loffelyke zeden , Daar twyfelc niemant aan* Doch beft is middelmaat In uiterlykc fchoonte, en. innerlyk sieraad (i)#

Da$ bodpaert oiet alleen de zachte veldflirit maar ook de fchclle krijgstrompet handtereu kon, tyijkt uit zijn gedicht

OP DE OVERWINNING VAN DEN PRINS FRANgOIS BDGENIUf

V.AN SAVOIRN OP DE TURKEN»

Gy vergt ,,Engenius, gy vergt dan wéér myn zangen

Door uwen heldemoed, Én noopt my om de Lier wéér van den wand te langen » Terwyl gy met het bloed

Der <*}: Dlcfatlievcndc Tydkort. blz. 57*

BOD; 315

Per Ottomannen in onfterffelyke bladen

Uw naam voor eeuwig fchryft; En de onvermoeide Faam nw gloriryke daden

In duurzaam marmer dryft. Gy noodt my om n in het krygsgevaar te volgen #

Daar gy , vol edel vier » Als Chriften Veldheer , op den Turk met recht verbolgen*

Strydt voor de Kruisbannier. Tei;wyl ge Europa doet op nw be dry ven (laren»

Daar 't de opgeprefte magt Van duizend volken, al bloedgierige Barbaren»

Ziet door uw arm verkracht» Maar van wat zege zal ik toch bet eerfte zingen t

Van die van Karlowits9 En Semlin , daar men u grootbartig aan zag dringen

Op 't vyandlyke fpits? Of van die ge onlangs voor Belgrado's trotfe wallen

Behaald hebt, daar de dood Der Jurken krygsbioem deedt aan nwe zyde vallen

Door vuur en ftaal en lood? tfcen, neenl Eugenius, 't rou my aan magt ontbreken*

Om d'een en d'anderen flag Te zingen, die de Zon, o, in het leeuweteeken ,

Tot tweewerf lev'ren zag Terwyl gy ook in beide een' ieeuwemoed liet blyken f

Zo eigen aan Eugeen»

Zo menigmaal beproeft , tot heil van Karela ryken 9

Tot fchaé der Agareén. *kZal ook, daar Themifwar n moet als winnaar groeten*

De vrucht van d'eeröen flag. Geen wrevle Baflaas doen hun fabels aan uw voeten

Neerleggen met ontzag i

Of

»t* B' O D-T

Of *t Grickfche Weiflemburg ten tweedemaal doen bnigfeS

Voor 'cOoftenryks geweld, Dtar duizend duizenden Janitfers, als getuigen»

Bewaarden 't naafte veld» Die ga aan den grooten Heer haaftdegdt de ty ding dragen*

Hoe de afgeftrede ftad Zich overgaf, na dat zyn heirkracht, gaofch verflagen,

De vlncht genomen had. O neen I* myn Zangfter zon zich wis en zeker zengen

Aan *t blakend oorlogsvuur, Of fmetten aan het bloed , dat gy dien dag zaagt plengen *

Voor den gedreigden muur. Ook zou zy zich niet in dat groot gevaar vertrouwen t

Daar delfter zelf voor beeft, Die , :angftig voor 't geweld der dondrende kartouwen *

Zich naar den grond begeeft* Dus tal zy zich Hechts in den zegewenfeh bepalen ,

Dien ganfeh Kurope u doet. Ga voort , o Held ! ga voort verwinningen te halen

Op 't Ottomannifch bloed. Dring in door de Yzre poort , en doe Konflantinopelen ,

Dat trotfe, dat zo fier Het Kraisgeloof braveert , op zynen wortel popeleb.

Plant Karels veldbannnier Op 't haatlyk puin* Wil u een9 weg ter darren banen*

Doe Meccaas halve Maan, Die gy door dapperheid reeds hebt gebragt aan 't tanen ,

Geheellyk ondergaan. kenne Mahomet in *t eind des Hemels vinger,

Gedreven uit zyn land ; Zo noeme men Eugeen voortaan den Turkend winger,

Vorft Karels rechtehand (i). *

BOD*

<i) Dichtücrcndc Tydkort blz. a*x*

bok si;

BODDAERT (PIETER) , junior, deze, waaiw fchijnlijk uit hetzelfde geflacht als de voorgaande, gaf in 178B en 1739 twee deeltjes met gedichten in het licht* die niet onbehaaglijk geoordeeld wer- den, en, zijne jeugd in aanmerking nemende, irir derdaad iets goeds in rijper' ouderdom van hem de- den verwachten (O» dan helaas ! tot de ergfte zede- loosheid en een losbandig leven vervallen , misbruikte hij zijn vernuft tof het zamenftellen van ontuchtige ft ukjes , meestal in kroegen en bordeelen voor de vuist vervaardigd (2). Hij was in alle opzigten een tegenvoeter van zijnV voorgemelden naamge- noot , en werd het flagtoffer zijner fpoorloosheden ; want hij ftierf den 9 Maart 1805 , te Am fier dam , aan de gevolgen van een* val in het half dïgt ge- vrozen water, waarbij hij zich deerlijk h&d frezeerd.

BODE' (MATTHYS) ft> Weinig is er# van dezen zeer verdienstelijken Amfterdamfchen dichter voorhanden. Onder opzigt van den hoogleeraar FRANCius'gaf hij in 1696 eenige vertalingen uit horatjus in het licht; vervolgens een paar vrij

. goede

(1) Men vindt nog eenige goede- ft uk j es van hem in de ZUinê I)icht$rl. Handfthr. 1 Schak. blz. so, 49, 84; IV Schak. blz. ?7 en VIII Schak. blz. 97.

(O Men beeft een goed gedeelte dezer vuiligheden in het licht gegeven, onder den titel van NsgêUunê Ptrtifêttjfh y*» Mr. p. boddaprt, Amst. bfl u.MOOLBNijzr&, 1805. „Foei den t9 jongeling, die ze met welgevallen leezen, wee den „Mensen, die zoo dichten kon!" zeiden de fchrjjvers der Jjg. V*i. Lttttfêf. voor 1805. No. 14» blz. 660, en evenwel Vas dit boek fpocdig uitverkocht!

CS) J, kOK Vaderl. Woordcnb. VII Deel, blz. 931.

)i« B O D.

goede vertalingen der Franfche treurfpelen Orestet en Py lades ^ 170a * en Poljxeno* 1703. Zijne losfe dichtftukken zijn bier en daar verfprcid. Het vol- gende, als zeer fraai en krachtig, ooideelen wj hier der opneming wel waardig:

toêZtZAÜCê

Nu baat geen diamante Hot : Ka barft Apolloos kerkdeur open; Zy werd baldadig opgeloopen

Vin laffe rymers , *t haat'lyk rot. Ma werd zyn heiligdom gefchonden*

De onwetenheld, ait overmoed»

Heeft zich , mee ongewyden voec 9 Parnas ce nad'ren onder wonden:

Zo Phebas niet, met boog en hand t

Die uilen van den dorpel bant.

De dichtkonft , balfem der gemoeden , Neemt harten in met zoet geweld: Ze is hemel val, en rolt, en ztveltj

Maar kan zich voor verwaantheid hoeden» De rymery, al kruipt zy laag,

fielooft haaf lezer groote wond'ren;

£n valt aan 't blikfemen en dond'ren ; Maar (trekt het keurig oor ten plaag ,

Dat , door geen wildzang te verleiden ,

£en valfchen klank weet te onderfcheiden.

3r

b o a

Zy echter durft die gladde bun Opdreven met haar ftompe fchachten * Eu overweegt noch wikt baar krachten.

Al zou haar kiel re gronde gaan , Zy ftCL'kt In zee van ftrand en oever; Maar zinkt wel baaft tn holler nat. Alt 't krank geitel lu duigen ipat t Haar vaarzen hinken langi hoe droevert De dicbtpen paft haar even zeer, AIi hopman Ulricb 't krygigeweer.

All waaghals Phaèton , door 't rennen Der zonnepaarden. En den nood, Neerltome In Padnt droeve fehoocr

Zo dryft een rymgek op zyn pennen ; Maar valt, 't hoog vliegen ongewoon,

Zyn veder kan dien lift niet dragen ;

Getrooft een dichtwerk op te zagen t Erbtrmelyk en valich van toon*

Vu heeft de Poëzy te lyen ,

Geknaagd, geplunderd van Harpyent

Schep moed, verfaeve konft, fcbep moed f Uw onde glana zal zegepralen. Geen gana kon ooit by zwanen halen.

AI werd de zangberg omgewroet. Het kondig oordeel, wys en ichnnder.

Werd met geen rym'tooi rym gepaald % .

Kwakzalven (taan in 't end bekaaid» Behaagt hun zwetlen de een of de ander,

't Zyn kranke herfleni , licht verleid.

De dlcbikonft houdt haar waardigheid.

4*o BOB.

't Getal der rymeri te befnoeQen , %

Is ftroo gedord: het vreefc geeu roê.

Dat kaak'lend gild neemt daag'lyks toe* *t Wil, als het onkruid, weelig groeijen.

Wanneer een huw'iyk jonge lién Door jf echtknoop paart aan 's Amfcels boorden , Straks fmeeden ze ongezoute -woorden »

Om die ter bruilofte aan te biên* Naamdichten, lietjens, letterkeren» Die Vfeeft onteeren, niet vereeren*

Veijaart eert juffertjes geboort', Straks zweten , zwoegen de arme knechten , Om haar een kransje om 't hoofd te vlechten 9

Dan klimt de dichter op de koord, Hy roemt de lieve blos der wangen»

Gelykt het hair by zilv'ren dradn;

Ze v onder 't ftarlicht , een Diaan.

»

Terwyl zyn dicht, door 't ys'lyk prangen, Verftuikt en lam te voorfchyn koomtj . Of alles uitftoot 9 wat hy droomt.

: 't Werk is wanftakig in zyn deelen ;

Het kleeft aan een, als 't drooge zand. '

Gy ploegt vergeefs 't onvruchtbaar ftrand: 'tGewronge rym moet elk vervelen,

Weetnieten, ongeletterd volk. Zo;'t ftrenge fterflot aan komt randen Een vriend , of man van ftaat , uw handen

Geleiden hem ter duift're kolk. I/w pen begint ftraks diep te rouwen, En <hem. een grafzuil op te bouwen.

„Och!

b O' d; s«.

,,Och!" fchreenwt raen , „ochl fay Ia nn kant i „De pyl dei doods heeft hen gedoken*, ■iMyti Mufa heeft zyn oog gelooken:

Die goede heer moert Clothooa tand Kn I.achcfls geweld beieren;

„Térwyl zyn deugden, tonder til»

Zyn gebazuiiid door 't aardfehe dal , „En, ill myn dicht, de Nyd verduren.'*

Zo jankt de kreup'le rymery ,

Scout op den naam van poëzy.

Een ryrner, door waanwyiheld dronken. Al moet zyn vaars op krakken gaan , Zwelt noch om 't hoofd van yd'len waan ,

En meent , zyn boezem blaakt door vonken Van 'c heilig vuur, dat Dichters Richt.

AI moet men naar zyn meening raden, . Nochtbaos verinurll hy zuïv're bladen, En brengc zyn mengelmoes In *t licht j

Dat , hair gelapt en half gefloten ,

Zo helder blinkt als doove kooien.

Straks roept een weigeletterd hoofd i

Men wil uw vodden zien, noch hooren»

o Dichter In des Hemels toren , Die weinig uitrecht , veel belooft 1

't Is niet genoeg, als vaarzen Hepen, En ftaan, by bennet als om nw klucht De aanfebouwer gaapt, en geeuwt, en -zucht,

Was 't beft , haar van 't tooneel te zwepen* Want, wilt gy dat men 't (hik niet laak*, Zo, doe on* lachenen, geaf vermaak.

**» BOD,

U held, in 't trrorgewttd geQokea»

Zwctft wantaal: hy behaagt het volk» .

Es fchermt in ft honderd met zyn' dolkj In A end, hy heeft zo weids gefproken.

Dat elk om 9t trenrfpel lachchen moet. . Zo hoort de fchouwbnrg zyn tooneelea Weergalmen van de ftraatkrakkelen,

Bepleit door helden » heel verwoed s Terwyl ze, uit winderige kaken, Verwoede, en helfche vlammen braken*

o Dichters voor de onfterflykheid , Die 's Poëzys hnlk hoedt voor ftranden, Begrimd van de afgunft, fcherp van tanden * . Daar gy 't verval der konft befchreit ! Wie kan naar waarde uw y ver zingen , Die 't onverftand betoomt en fnuikt t Schoon 't dichtpenfeel wordt ftout misbruikt Van bloeds» die Helicon befpringen, Uw oprdeel , vry van gunft of haat , Verheft het goede, gifpt het kwaad*

En gy 9 Homerus onzer dagen , , Der dlcht'ren Phenlz , roem en loft,

o Vondel , die uw Clio kuft In 't zideveld » beyryd voor plagen I

Zie , hoe nu ry mers , dor en fchraal 9 Zich *t fteile pad ten zangberg banen , Zich meefters in de dichtkonft wanen :

Wie lacht niet om hun trant en taal f

Daar zy , verdoold van 't fpoor der reden ,

Bedroefde wangedrochten fiaeden (i).

BOE-

4 (i) Nieuwe Verzameling van Nederduitfche Mengeldichten, Anst. 1747 , bis. 943*

B O t ft.ö G. |Ag

< BOBLENS (ADRJAAN), Amfterdammet , tt bef kend door een paar kluchten , namelijk De Onccmgt Trouw , in 1648 , en De Bedrogen Vrfer^ in, 1649 tn in 167a gedrukt en op den fdhouwburg gefpeeld*

BOETZELAER (RÜTGER WESSEL van dew) (i) Vrijheer van Asperen* geboren in 1566, en ge* ftorven in 1632 , vergenoegde zich niet alteen met zijne aanzienlijke afkomst, rijkdom en iang in de samenleving , maar trachtte ook zijn vaderland nut* tig te zijn met den degen en de pen. Hij dienda in zijne jeugd met lof onder prins maürits ; na* derhand,' befchreven in de Ridderfchap, was ht) lang voorzitter der vergadering van Gecommitteerde Radem Hy was een man van groote geleerdheid, wijdheid en ervarenis in ftaatszaken* Hij beoefende de Franfche en Nederduitfche poëzy. Hoopt en nuYGENs waren inzonderheid zijne vrienden f eg gawn zijne verdiensten den billijken lof (a).

fiOGAERT (ABRAHAM), een tijdgenoot vaii X. bidloo, en, even als hij, apotheker te Amter* dflm wedijverde met hem in geleerdheid, eti over- trof hem ver in het beoefenen der dichtkunst. H$ was geboren in 1663 en overleed in 1717* Behal-

vep

(1) M. brekMan, Bcfchr. vtn Aspercn, blz. «37. J. box, Vad Woordenboek, VII Deel, bis. 660. J. schkltmi A , Stuik, Nederland, 1 Deel, blz. itl*

(2) P. c. hoopt 9 Werken , blz. ?i$. C. «vvobks, Koren* bloemen , I Deel , blz. 478.

X 4

•jai B 0 0*

Ven zljné Reizen door Azla, in 1730 te Rotterdam

gedrukt, heeft hij bij zijn leven verfcheiden dichtkun* dige en andere werken in het licht gegeven (i), en den Amfterdamfchen fchouwburg van vrij goede vertalingen der beste Franfche tooneelftukken van £ijn' tijd voorzien (2). Zijn zeer verdienstelijk dichtftuk Geuzevelt is met cenige andere gedichten in 1723 uitgegeven* Het zelve bevat uitmuntende fraaije en krachtige plaatfen; iets moeten wij er toch uit aflehrijven:

6 Amsterdam , dat myn gezicht bepaalt»

£n in het Oofcen met uw toorenfpitfen praalt*

Die door de wolken heen tot in 't geftarate varen 9

En Bahels toorenpracht in luider evenaren,

Wat trekt gy myn gemoedt met kracht van majeftelt.

Die zich alom met glans in uwen wal verfpreidtl

Uw marmre kapicool , het achtfte wonderteeken ,

Van welker keerlykheit al 't aardryk weet te fpreken,

Verrukt den vreemdeling» die (torn en roerloos (laat,

Als hy het oog op al die puikGeraden (laat,

En zich verlieft in kenr van beeltwerk , fchilderyen

£n welven , en wat meer komt om den palm te fcryen %

Verheffende in zyn ziel de wyze Magiftraat ,

En eerende haar zorg die alles gade Haat*

Gy gloort alleen niet op veel treffelyke kerken ,

En hoofrgebouwen , en een reeks van liefdewerken»

Maar zelfs op riften van paleizen fier van kruin ,

En als geklonken uit een rots van graauwe arduin ,

Waar

(1) R. arrenberg, Naamrcg. van Nedcrd. Boeken 9 bli. s&, (s) Naemrol der Tooneelft, van j. van der mark , JEz. blz. 51,

S O G. J5 O L *t$

Waar in lich fpiegelen de Heeregiachtgodinnen 9 De Singelnimfen , en meer andre Grachtmeerminnen » De hairlok flerende in 't krifcalglas van uw' vloed , En hier van 'c Y, en daar van d'Amftelnimf begroet» Dit gaf de vryheit u, het waardigfte der dingen, V opgedragen na veel ftaatsverwiffelingen Toen gy ge weten sdwang, dat fchrikdïer, lei aan band* En klonk in ketenen van eeuwig diamant; Dat duizentduizenden deed naer nw vetten vloeien 9 .Qertnge woningen tot praalgebonwen groeien» En uwen muur verdrong tot viermaal achtereen , Voor zulk een meeuigte van menfcben veel te kleenj En zoo veel fchatten van het goutryke Ameryke, £n Afie , en Europe 9 en 't vergelege Afryke Door zeekaftelen 9 barfch van voorhooft , groot van tal , Gefleept van 's werelts eint'toc binnen uwen wal (i).

BOGAERT(ANTHONIE van). Van dezen heeft -toen twee kluchtfpelen , Het Nieuwfchierig Aegje% 1679, en De Buitcnfporigs Jaloerfe^ 1681.

BOLLAERT (SAMÜEL) vervaardigde gemeen- fchappelijk met a, roggeveen V ' Neder lantfche Treur f pel , fjnde de v er er acht t Belgica9 vertoo- n end e ffOnhejlen da er in voorgevallen , 7t federê den 35 October 1555 tot den 10 Julj 1584. Ver* thoont op . 't Edel Kedenhof binnen Middelburgh , door het Broederfchap van de Edele Bloemc Jesfe% onder het voort In Minne Groeyende, 2 deelen» Middelb. 1669.

BOL.

O) A. bógault , Gedichten , blx. 7Ü,

*tf Ê Ö t. SOU.

BOLT1NGHCJOAN) is opfteller van hét klucht Ipel* Mr. Tiribus met zyn Kluchtig Huisgezin 9 1656. Zeer raar!

BONGARDT (BERNARDUS JACOBUS). Zeer

fpijt het ons , dat wij 9 ondanks alle aangewende qteoite, niet hebben kunnen bekomen 's mans Troost zang of RymkatecAismus f in LIV Pfalmen voorn Davids Huis, gefchikt naar ur sinus Leer- wjze en Datheens Zingtrantp bj de zogenoemde wacre Gereformeerde Batavieren; om verbjfierde Krtfienen te regt te brengen , of te koe/leren , in de AfbederfcAoot der Heilige Katholike Krifleljke Kerk* Hoorn, by Tf tjallingius 1762, ten einde èen lachlust onzer lezers in een9 ongemeen hoogen graad op te wekken; dan9 wij doen wat wij kun* ben, en leveren, tot dit oogmerk, uit de tweede Jiand (1} eenige Haaltjes van dit ftukje , welks in» houd nog zonderlinger is dan deszelfs titel;

De Wet doet me eerst opletten t

„Heb God volkomen lief

En min den naasten." (Sant Saatimen , Quant en Sletten)

Nee als u zelven. ■.■ (a)v

%*

Toen Adam is gevallen

Viel ik in hem , en werd, in Aart, Gods mallen Asrtsvyand . 1 -— (3).

Ge*

(!) Vaderl. Letteroef. III Deel, I St. Mi, i8j#

4-.

m

(a) Trpostxang, Mz, 3. (3) blz. 5.

B^O N. i*f

Geloof aan God , In God en God vertolk [ Nietj in opregc Geloof, 'e Koomc aardig: *c Blyft by de Bruid , feboon zy 'e bedilt.

Door die Geloof is ze al Regtvaardig '

£n heilig : ja 't geloof maakt haar Opregt in Gods Schriftuurzin klaar.

't Leert ons ook. God» mee Gods beloften » Verdaan , begeeren en in kruis

Vertrouwen , niet verwaant » als fchoften f Als Huichelaars ; maar als Gods Gruis (i).

o Nutte Kruis!eer I dat wy zyn gekruist Toen Krfitos ft f er f, gedood en voorts begraaven; Zoo wy hem zoeken , ons gedrag befchaven

En God eerbieden , hinkende en vergruist » Dog voor de vuist (a>

De Misdienst zegt : «een heil word ooit verovert Van Kristus kruis , ten zy by word getovert In Schuim en Wyn : ook moet ge eerst daarvoor katatet Eer bj ter keel infuapt , naar Buik en Hielen (*).

Als Leeraars eerst vertoonen Wie In Gods Ryk zal woonen En voorts wie by de Honden In *t Helhol word gezonden ;

Das

<0 Ttooatzaog, Mz. 9. (*) hls* to. (3) hlz. at*

x4

(«ff ÏJ O N.

Dan werkt 3e Predikaatfy egt* Verwringt gy dezen Sleutel , Dan maakt hy flegts gereutel ;

Want dwariom draait hy overflegt (i);<

Das uitgedost, Waardeere ik alle Goede werken nuttig : Ten blyk dat ik bekoort ben , om , niet duttig , Maar raps te zyn tot 's Naasten s Nut , Gods roem En mynen troost als Jefus Zonnebloem (2)»

Men denke niet dat bongardt de dolhulspoëet was, van wien van effen fprcekt (3), 6 neen! toen hij dezen Troostzang uitgaf was hy Gerefoiw neerd predikant , of , gelijk hij zich zelven betitelt : „Pastor" te Hoorn.

BONTIUS (REINIER) (4) was de zoon van den beroemden geneeskundigen gerardus bontius, hoogleeraar aan de akademie te Lejdent en werd aldaar geboren in 1576, hij bekleedde aan deze hoogefchool hetzelfde ambt met geen minder' lof dan zyn vader, en was tevens lijfarts van de prin- fen maurits en fredrik henrik. Hij overleed in zijne geboorteftad, in 1623, Men heeft van

hem

(1) Troostzang, bl*. 34. Cs) t>I*. SS*

(3) Holl, Spectator , I Deel , blz. 189»

(4) J. *ok, Vtderl. Woordenb. VII ï>eclf bis. 741. C*AL* Hot, Biogr. Woordenb. HJ De cl, blz. 310.

B O N.' B DO. ^a>

hem- een tooneelftuk. Bet Beleg tnde Ontfct van Lcydcn* het welk men zeker niet aan de regelen van aristoteles of pels moet toetfen, maar dat als een nationaal ftuk langen tijd den Leydenaren* -feven dierbaar was als den Amfterdammeren vondel^ Qjsbrccht van Aemflel.

BOOGERT ( JOHAN). Zijn treurfpel Co r tol aan * in 1749 gedrukt, is genoegzaam met hem vergeten»

BOOMCAMP (GYSBERT). Deze Alkmaarfche historiefchrijver kreeg in 1743 cene geweldige rijm- koorts, en begon al klappertandende het leven vari Stephanus den Diaken, „ten voorbcelde in rijm „brengen;" doch toen de hitte aankWam, en man ijlhoofdig werd, vergat hij den geheeleri stephanus, greep, in plaats van het Nieuwe, het Oude Testament, en rijmde nu van abraham, joseph, moses, davio, salómo, enz. Hoe erg het paroxjsmus was, kan men nagaan:

Maar deze handeiwys wild' hem niet wel gelukken \ Alzoo zyn Broederen niet merkten het befluyt, Hoe Godt gantfeh Izraël door dezen Mozera uit Egypten voeren zou ; zulx een van zyn geflagcen Hem norts ter zyden ftiet, en fprak, hoe kont gy tragten ïïaer *t Baes- of Regterfchap, wie hceftuaenge(lek(i)f

Het was zeker ook in eene verheffing van koorts,

dat de kranke zijn mpnufcript naar de drukkerij

zond.

BOOM-

(1) Steplunui 4e Diakea , bic. -94*

x5

$34 * O O.

BOOMtiUYS (JAN) gaf in 1771 ecne door hm te zijn9 vriend p. j. uylenbroek vervaardigde uia- muntende vertaling in het licht van racines treur* tpel3 Esthcr. Eene franje- naarvolging van des trijsgeers van Sam^Souci (fredrikII). Epttre fur la gloire et Vintlrtt (1) munt onder zijne overi- ge gelukkige vertalingen voordeelig uit. Hij over- leed den ai December, 1797.

BOON (KORNELIS) van ENGELANT) (O , ge- borente Rotterdam , in 1680 , beproefde zijne krach* ten in genoegzaam alle vakken van dichtkunst, hel* dendichten, herderszangen, tooneelftukken en men- geldichten , en , gelijk natuurlijk is , met ongelijken uitflag. „Hij dichtte als niet dichtende ,** zegt de Heer de vries (3), en dit ziet men duidelijk aan ongelijkvormigheid van ftijl, dikwijls in hetzelfde (luk. Hij gaf zijne Heidenfche Groetmoedig&eden in 1704, vermeerderd en met platen verfieid, ia het licht, en vervolgens in 1730 zijne eerst afzon- derlijk in 8*<> gedrukte tooneelftukken (4) bij el- kander in 4to, gelijk ook zijne Gedichten. Onder veel middelmatigs vindt men er een enkel goed Jtuk; wat zijne tooneelftukken betreft,

Mei*

(l) Oturrts im Pkihfpkê Ssms*S$mctf Edlt. d'Amst I7dA, Ton. I, pag. eo. KI. Dicfcrerl. Handfcfar. V Schak. blx. !$•

(s) J. a. cr almot , Biogr. Woorden b. III Deel , bi. $i$.

(i) Gt fchled. der Nederd. IHchtk. II Dee! , Mi. 7?.

(4) Naemrol der Tooncslft. T»n j. Y.tf.aiAitCK, /Ej. blz.$a.

B O O. B O R. 5JI

Melpomenfe fchonk hem al vroeg de Lauwerkroon. Een ander poogt vergeefs dien edlen prytf te winnen (t%

«egt

BOONEN (IZAAK>, doch met dien „anderen* bedoelde boon en zeker zich zelven; want zijA tfeurfpel, Sapor, in 1737 uitgegeven, bewijst dat hij ten minsten dit „vergeefs poogde/'

BOR (PIETER CHRISTIAANSZ) (a), geboren te Utrecht in 1559, een der vroegfte Nederland» fche gefchiedfchnjvers , wiens Oorfprong der Nó* derlandfche Beroerten en andere historifche werken, om zijne onpartijdigheid en waarheidsliefde zeer geacht zijn. Hij overleed te Haarlem , in 1635» 'Hij beoefende bij de gefchiedenis ook de dichtkunst , die in zijn* tijd nog in hare kindsheid was* Het laatfte couplet van zijn lofdicht op k* vanmanobm Sckildtrbocck luidt dost

©tg $teet$ GbfbfJ fesgen #ttft gp fionftifl betben uptïtggtn/ (Cot fieïjulp ban b'een en ban b'anbet: 3(a al bat begocjt tot be Conftt/ $tljtntïit öp raf ttfïf je&, ©ug toept unt jonftt/ Xof tn JKijg 551 Carel van Manden

In proza beftaat er van hem eene Tragi^Comedle in twee deelen, genaamd: Apollonius Princc van Tyro ende fjn dochter Tarfia* gedrukt in 161 7.

BORCHT (WILLEM van der), of* CASTRO,

ge- it) Fan Poftieon Bacirftm , bis. S*.

(a) J. aox, Vader). Woordcnb. VII Deel, bf*. 75?» ;

33* B O R*

geboren te Brusfcl in 1622 , was een der voortrek felykste Brabandfche dichters van zijn9 tijd. In zijn ne- gentiendejaar trad hij te voorfchijn met denBrusfelfchtn tloemhofyan Cupido , 1641 in it°, waarin regt aardige en vernuftige (tukjes gevonden worden ; doch meer bekend is zijn Spieghel der ejghen Kcnnisfe, te Brusfcl, in 1643, gedrukt. Dit werk, mede in 's dichters jeugd opgefteld en uitgegeven , behelst «en* fchat van wijsheid en waarheid, voorgedragen in allerlei bevallige dichtvormen, en fomtijds met proza afgewisfeld. De vinding is geestrijk; iemand toevallig in het bezit geraakt zijnde van een' fpie- £cl, waarin ieder zijne gebreken zien kan, begeeft zich daarmede op reis, en houdt iedereen' zijn* wönderfpiegel voor oogen. Men begrijpt ligt dat- deze vinding den dichter een' rijkdom van ftoffen oplevert, die bijna oneindig is in verfcheidenheid. Wij hebben het boek voor ons liggen , en zijn waarlijk verlegen wat wij er uit zullen overnemen: alles is even fraai. Wie het werk niet bezit, en echter naar hetzelve begerig is, kan uittrekfels vin- den bij don Heer willems (i).

Men heeft ook van hem : Rofimunda , Treurfpel, ghcfpcclt tot eene affcheydt van de Liefhebkers der Rijmer kon/te tinnen Brusfel op het Stadthuj$% en antwoordt op de vrage van wegen den Hooft* wan yan O. L. V. Kranskamcr, Brusfel f 1651.

BOR-

(1) Verhandeling over de Nederd» Tad- en Letterkunde, II Deel, fctc* yl.

ft O R; 33S

BORGER (ELIAS ANNKS)(i). Smartelijk vale |iet ons* dat W(j den naam van dezen onvcrgetelij- ken mau bier eene plaats moeten. inruimen; hier, waar geene namen van levenden worden ingefchre- ven , maar hij blinke er dan ook in onbezoedeN de eer!

- Slechts zesendertig jaren was het enge tijdperk, binnen hetwelk zich zoo veel edels, fchoonsenver- bevens in borger moest ontwikkelen , blaeijen en rijp worden; zijnde bij, die te Lejden den ia Oc-r tober 1S20 ftierf , geboren in bet dorp De Joure , in friesland, den ad Februari) 1784, Zonder juist een zoogenaamd wonderkind te zijn , gaf hij in zijne yroege jeugd toch reeds blijken van eene ongemeens fchranderheid in het opmerken, eene onverzadelijke leergierigheid, vlug vernuft en fijn oordeel. In zijne geboorteplaats leide de Heer m. van den acker, door een vriendfchappelijk onderwijs, bij hem den eersten grondflag van de kennis der Larijnfehe taal , jn welke hij zich naderhand , mondelijk en' fchrifte- lijk , zoo vaardig, fc hoon en krachtig uitdrukte, als of hij met cicero zelven mondgefprekken en briefwisfeling gehouden bad; het verder onderwijs in deze en in de Griekfche taal werd den eenvaarden acHLlKEER, predikant te Lattgveer, toevertrouwd, zoodat hij op zijn zeventiende jaar zich alleen en zonder . iemands aanbeveling naar Lejden begaf,

om

(1) Algem. Emk* « Letttrbod* , -10 Kov. il:o, N». 4a, Ui. m.

J34 B O

om in <fe tegenwoordigheid der Curatoren vtfn de hooge fchool aldaar een onderzoek te ondergaan, ten .gevolge vaü het welk hem van kndswege eed aanzienlijke onderftand werd toegelegd om zijn* akademifche loopbaan met vrucht te beginnen.

Met (tillen ijver wijdde hij zich aan zijne toe- komstige beftemming, den predikdienst, „zonder iemand , die zijns zich aantrok , en zonder eenigeit noemenswaardigen voorraad van boeken. Dus * fchool hij eenen tijd lang in het duister, aan zkb „zei ven als overgelaten, doch gewoon, om met kleine hulpmiddelen verder te reiken dan anderen , ys wien meer dan zij behoefden ten dienste ftond(i);* maar desniettegenftaande zag men hem „als met „arendsvleugelen klimmen en welhaast alles over*

n vliegen O);" want reeds °P den 7 Juutf liof werd hij bevorderd tot doctor in de godgeleerdheid * sa het openbaar verdedigen van zijn Specimen h$r+ tneneuticum inaugurale exhibens interpretationem Epiftol* Pau/i ad Galatas , „eene proef, die het h werk fcheen, niet van eenen drieentwintig jarige* „jongeling, maar van eenen zeventig jarigen, door „beftendig letterblokken doorkneden grijsaard (3)*"

Nu

CO J* R* van dr* vAtu 9 Reder, ter Naged* tan z, *• wt* ot* t blz, S9*

. (a) W. brom , Leem btf het Aflterven van z, a. aeaoaa*

Pêtrr. blz. III.

($) P. kovuans acouwaa, Tweetal LccrrcjLoYcr Joh. V.ts. Hz. 41.

B O R. $S$

was hij tot het heilig dienstwerk bevoegd, dut ongaarne liet men hem van eene hoogefchool ver- trekken, die hij als kweekeling zoozeer tot eer ver* firekt had; nog in dat zelfde jaar werd hij bij de- zelve tangefteld tot lector in de gewijde uitlegkun- de, doch beklom nu en dan, zoo tt-Lcydcn als et* ders, den kanfel; geheel het vaderland gewaagde van zijne zeldzame welfprekendheid niet alleen , toen men hem gehoord had, maar men bewonderde ook de zeldzame genie van den jeugdigen geleerden, toen men het gehoorde ook te lezen kreeg (i).

De inlijving van ons vaderland in het Franfche Rijk, die zoo veel invloed had op den toeftand onzer beroemde Leydfche hooge fchole, vertraagde zijne verhooging tot den rang van buitengewoon" hoogleeraar, waartoe hij, kort na de gelukkige her- Helling onzes vaderlands in 1813, verheven werd, en bij de hervorming der hooge fchool, in 1815* werd ook aan hem het gewoon hoogleeraarfchap in de godgeleerdheid opgedragen. Het volgende jaar werd hij tot lid benoemd der derde klasfe van het Koninklijk Nederlandsch Inftituut, „en van dien oogenblik af was zijn leven eene aa&eenfchakeling „van eergenietingen, ijverbelooningen , maar ook „van verbazende rampen (a)." . In 1814 was hij gehuwd met jonkvrouw abraha- «mina van ozr meulen , zuster van den Amfter*

dam-

(1) Leerredenen van E. a. boboer, 's Hége9 1814*

O) KOUMAHS BROUWER, C. ft. f.

^

X

336 B O R#

damfchen predikant tan der meulen, en reeds fa bet volgende jaar verloor hij haar in bet kraambed door den dood. Hartelijk betreurde hij deze gelief- de in een roerend dichtftuk (i). In 1817 werd h$ aangeftctd tot hooglceraar in de gefchiedenis en ou» de letterkunde, en aanvaardde den 37 September van dat jaar dien post met ecne uitmuntende inwijding** Tedevoering : De Histories Doctor e Providentie Du yin* adminïftro. Ook in deze betrekking heeft bij voortreffelijke diensten aan de godgeleerdheid en der* zei ver jeugdige beoefenaars bewezen. In 18 19 trad hij in een tweede huwelijk met jxmkvrouwe corne- lia scheltema, die hij insgelijks het volgende jaar, benevens haar pas geboren kind, ten grave zag dalen. Hij was met beide vrouwen evenveel dagen getrouwd geweest* Deze flag dompelde hem in een9 (laat van gevoelloosheid , die hem zelves onverklaarbaar was. Doch welhaast bleek het dat „zijn ligt beweeglijk zenuwgeftel niet gefchokt, *maar verfebeurd was Ca)." Van dat oogenblik kwijnde hij als eene geknakte bloem, levenszatheid en verlangen om bij zijne geliefde doden te rusten, vervulde zijne ziel. Hij bezweek dan ook acht maanden na zijne tweede wederhelft 9 en werd bij haar te Katwyk begraven.

Naauwelijks was de treurmare van het overlijden des waardigen mans bekend, of alles weeklaagde

om

(1) Iit» aan m$n kind, Ltydtn9 1815

(tt) J- U. TAN OU PALM, RcdCV. blZ. 50*

B O R. 337

* *

Dm zijn verlies, en vereerde zijne nagedachtenis op verfchillende wijzen. Nog was zijn lijk niet ter aarde befteld, toen reeds de Remonftrantfche leer- aar j. roemer te Lejden in zijne gemeente 's mans nagedachtenis in eene opzettelijke lijkrede huldig- de (i); andere lijk- en lofredenen werden vervol- gens uitgefproken en gedrukt (2); de dichters na- men de treurharp in handen , en zongen op een* weemoedigen toon zijnen lof (3) ; de briefwisfeling der ftuderende jongelingen te Lejden met hunne maagfehap had hoofdzakelijk dit verlies ten onder- werp (4); de Leydfche afdeeling van de Holland* fche Maatfchappij van fraaije Kunsten en Weten- fchappen vierde zijne nagedachtenis plegtig, toen de Hoogleeraar van der palm eene uitmuntende lofrede hield , en de dichter tollens een* roerenden

lijk-

(1) Hulde aan de Naged. van den Hooglccraar e. a. borger t erz. door j. roemer, Ltjitn iCao, by a. en j. hoxkoop.

(r) Die van broes, van der palm, koumans brouwer, en anderen.

1

($) Behalven den uitmuntenden Lijkzang van don Heer ToLlens, achter de Redevoering van den Hooglccraar van dek palm, verfchencn er ook van d bax, a. molknaar, f. sf.ii- Rurier, j. t. wiklandt en c. motman , benevens een paar ftukjes van onbekenden in de Vadtri. Litttrttftn.% vo«r i8ai, N°. l,blz. 48 en N°. IV, blz. iC8,en ecu in het Latcrk. Mag. 9SB Wttinfehaf Kunst tm Smaak , voer l8ai , N°. II, blz. 91.

(4) Een dezer brieven is om d.szeTs belangrijken inhoud feplaattf ia d«a Rtunftnt :4*Rutnf. XlHDccl, II Sc blz. 449.

Y

SS* B O R.

lijkzang aanhief, die nog in de harten weergalmt Van allen die borger kenden en vereerden.

De wijsheid lei haar9 fchac verzameld in zijn* fchoot: Hem hteld geen* flagboom op, waarheen hij raad ging plegen;

Hy had geen* gids van doen; ztyn kennis was zijn taak ; Hem was geen leer fchool vreemd , geen landaard afgelegen :

Bun veder was zijn pen , hun tongflag was zijn fpraak^i).

En „wanneer hij als dichter," zeggen wij met zijn' lofredenaar, „de vaderlandfche lier deed klin* „ken, kon hij zijn' geest en luim ruimer den teu- gel vieren , en onbefchroomd de vlugt zijner ver- „beelding loslaten. Wanneer, op het huisiijk vrien- denfecst , der gasten welmeenende wenfchen zich „in maatgezang uitflortten, dan klonk het lied van n borcer boven alles uit en werkte in ieders ziel „eene ongewone (lemming. Wanneer de treurtoon „galmde uit zijne luit, waar klonk hij ooit dieper, „klagender, hartverfcheurender en zielverheffender „te gelijk? Nederland kan misfchien op grooter „dichters bogen dan hij was; maar de grootften „van Nederlands dichters benijdden hem (leeds zijn „vuur, zijne vlugt, zijn vernuft en oorfpronkelijk- „heid (2)." Na dit onwraakbaar getuigenis des voortreffelijken lofredenaars, en dat van den edelei lijkzanger, die borger gekend heeft,

De

(O Tollens, Lijkzang, blz. 64.

»

00 Van nu »alm, Reder. blz. aa.

B O R ; fsf

De vonken van venrcft als ftofgoné om tteb ftfocty end t Ten Muzendisch gerüjdtten disch van knnac ei finaak(i),

moeten wij het bejammeren , dat wy zoo weinig dichtfluk^cn van hem bezitten; en koestesen de dille hoop, dat er nog wel onder zijne papieren gevonden zullen wordsn , die ten eenigen tijd het licht zien. Voor het tegenwoordige houden wq ons dankbaar te vreden met hetgeen wij van hem bezitten. Zijn' zwanenzang , Aan den Rijn , in de Lente van 13 20, aanvangelijk geplaatst in den Ne- derlandfchen Muzenalmanak voor 1821 , en federt ook elders opgenomen (2), kunnen wij hier onmo* gelijk zijne plaats ontzeggen

Zoo rost dan eindltyk 't ruwe noorden

Van hageijagt en ftormgeloei , En rolt de Rjtyn wéér langs lijn boorden»

OntOagen van de waterboef. Ztfn waatren drenken de oode zoomen,

En 't landvolk, fpelende aan zijn' vloed |

Brengt Vader Rijn den lentegroet, Als Grootvorst van Europa's ftroomen »

Die, van der Alpen top gedaald, De ftranden kast of fchenrt de dtyken» De wereld fplitst in koninkrijken.

En 't vorstiyk regtsgebicd bepaalt*

Ook O) Tollw, lijkzang, blz. *$•

(4) Algcmeene Konsc- en Letterbode, vo#r ta«o, II Deef, bis* %\u P. m«imrs WLOüiriB, Tweetal Utm4.4te«r.Mz.n*

Y*

$4* B O R/

Ook ik heb onbewolkte dageto Aan dezen oever doorgebragr.

En warm heeft mij het hart geflagen , By 't levenslot my toegedacht.

Een morgen gronds, een kleine woning, Verheeriykt door de liefde en trouw» Was mij en mijne brave Vrouw

De lusthof van den rijks ten koning , Als wyf in 't kunsteioos prieel,

Of onder 't ruim der ftarredaken ,

Van God en 't eeuwig leven fpraken, Eu dankten voor 't befchciden deel.

En nu ik kan mQn harep tellen f

Maar wie telt myqer tranen tal? Eer keert de Rijn wéér tot zijn wellen »

Eer ik den flag vergeten zaL Dien flag, die my ten tweede male ^De kroon deed vallen van het hoofd.

'k Heb (leeds mijn God ! aan U geloofd En zal , zoo lang ik adem hale ,

My fterken in Uw vadertrouw, Die nimmer plaagt uit lust tot plagen r Mav toch , het valt my 2 waar , te dragen

Dien z waren last van dubbelen rouwl

Te Kltwijk , waar de zonte golven , O Rijn ! u wachten in haar9 fchoot ,

Daar ligt in 't fchrale zand bedolven jr Myn kostbaar offer aan den dood*

'k "Wil tranen met uw waatren mengen; Belast met dien zilten vloed: De droeve zanger heeft geen' moed ,

Die tranen op het graf te plengen

Dar

Der Gade , nooit genoeg befcfireid. ' Gij, oude Rijn ! wees gij mijn bode, En voer tef rustplaats mijner Doode

De tolken mijner menschlijkheid.

Groet ook het kind , welks lijkje de aardt /

Reeds had omvangen in haar* fchoot, Eer zij , die mij dat lijkje baarde ,

Voor 't levenslicht hare oogen floot ; Ik heb mijn dochtertje opgegraven,

Toen *t pleit der moeder was beflist,

En lei het in de groote kist, En aan de borst, die 't wicht moest laven »

Dat nimmer laafnis noodig had x Ik dacht, één huls behoort aan beiden: Wat God vereent, zal ik niet fcheiden;

En floot in de urn den dubblen fchat.

Noem hy deze aarde een hof van Eden,

Wie altijd mogt op rozen gaan: Ik wensch geen* (lap terug te treden

Op de afgelegde levensbaar Ik reken ieder dag gewonnen,

Met moeite en tranen doorgefloofd,

God dank, mjj draaiden boven *t hoofd, Reeds meer dan vijf en dertig zonnen!

De tijd rolt, als dees bergftroom, voort. Druk zacht mijn dooden, lijkgefteentel En dek ook eerlang mijn gebeente,

En 't overfchot , dat mij behoort*

BORGHT (JOANNES FRANCISCUS van der). J)eze Vlaamfche treurfpeldichter bloeide in de eerste

Y g helft

«14» JOK.

helft der achttiende eeuw. Behalve zijne gedrukte treurfpelen O)* te'r de Heer willems er nog eenigen op in htndfchrift» die op den fchouwburg der Jennette Licr9 tusfchen 1741 en 1750, vertooid zijn. De proeve , die hij uit een derzel- ven mededeelt (2), komt ons voor de plaats in zijn verdienstelijk werk onwaardig te zijn..

BORMEESTER (ABRAHAM). Vier kluchtfpe- len (3) van dezen dichter , geheel in den fmaak van zijn' tijd , leveren vrij natuurlijke fchilderingen van verfcheiden vaderlandfche zeden en gewoonten in de zeventiende eeuw ; doch zij halen in lang niet bij die van asselyn en bkrnagie«

BORN (HONORJUS van den) gaf in 1639 te Leuven een werkje in het licht , getiteld: Sedigh Leven , Dageljcks Broodt; hetzelve beftaat uit kleine ftukjes» meestal vloeijend berijmde zede- fpreuken ; b|j voorbeeld :

STADS iTIRCItt»

IJooge wallen febiet men neer*

Diepe grachten vult men weer:

Denght en eendracht zy uw macht,

Recht en reden wal en gracht (4).

BOR-

(i) Naemrol der Tooneelft. van j. vaw der maack,Az blz.11* (») J. f. willbms , Verh. over de Nedcrd. Tacl- en Lettert» II Deel, blz. 169.

(3) I)$titn9 1643. InflMltêt 9f0ntr$uw§ Dhmttmsêgt , 1645* tijtj* Têbtrty 1647» en Nituwfchitrig AtgS'% 1664.

(4) Met neg een paar anderen, aengcfeaaM bg willems, In

4*e Ver*. H Deel , blz. 70.

B O R. B O S 34)

BORSELEN (PHILIBERT van) , burgemeester te Tholen, naderhand rentmeester beöosten Scheld* te Zierlkzee, en aldaar den 17 Januarij 1627 over* leden, beoefende insgelijks de dichtkunst, behalve een ftukje van weinig waarde (1) hebben wij niet* van hem kunnen opfporen.

BOS (LAMBERT van den). Deze heeft, be- halven eenige historifche werken (2), uitgegeven; Pectifchc Betrachtingen , Amst. 1640, Heldendicht tcn9 Dordr. i<S6i, en eenige treurfpelen (3); hoe- danig de ftijl van dezen is , Nkan men reeds beöordcc- len uit een paar regels:

Met als ik zo fprak , bleef den armen duyvel (lom

Staan kyken , en hec (Waart ontviel hem nyt zyn handen (4),!

Zulk eene taal, en dikwijls nog erger, voerde men in de helft der zeventiende eeuw op den Am* (lerdamfchen fchouwburg! ,

BOSCH (BERNARDUS) (5), geboren te Deven- ter, den 4 September, 1746, eerst predikant bij de Hervormde gemeente te Spanbroek en Opmeer ,

toen

(1) Zecufthe Nachtegael , blz. 75.

(O R. aulbnbnio, Naamreg. van Ncdcrd. Boeken , blz*6i«

(S) Naemrol der Toneelft. van j.vah der makk, JEz.blz.ii*

C4) Rampzalige Liefde ofte Bianca Capellis, 11de Handel, VI Uytk.

(s) Levensfchcts van a. bosch > achter het III Deel zijner Gedichten. GsIUrU 49% C§*tmp$rë{*t% Tom. II, ptf. 309,

v4

S44 BOS.

toen te Oud '- Karspel , voorts te Vollcnhovtn 'cü eindelijk te Ditmcn^ heeft zich in een drie Ie. lig opzigt, als godgeleerde, dichter en ftaatsman, zeer berucht gemaakt, niettegenftaande hij voor deze drie rollen met Hechts zeer middelmatige bekwaam- heden toegerust was , doch die hij door ecne groote mate . van eigenwaan en laatdunkendheid meer deed gelden dan zij waardig waren, in de tijden van ver- deeldheden, beroeringen en onlusten, die ons va- derland zoo jammerlijk gefchokt en verfcheurd heb- bent Dat deze tijden zeer gefchikt zijn om derge- lijke halfgenicn eenigen naam en invloed te doen verwerven, is aan dezen bosch gebleken; want naauwelijks had hij in 1785 zijn gedicht De Eigen* baat , een ftuk vol bombast , wartaal , onzin en winderige , nietsbeduidende uitroepingen , zonder, zyn* naam , in het licht gezonden , of een Amftcr- damsch patriottisch gezelfchap bood in de cou- ranten den maker van dat allerheerlijkst vader- „landsch dichtftqk" eene gouden medaille aan, ter waarde van veertig ducaten, indien hij zijn* naam wilde openbaren. Dit laatfte nu deed bosch, doch wees de medaille edelmoedig van de hand, en nu was zijn roem gevestigd; het regende lofdichten en - afgunstige paskwillen op hem. Te Diemen moesten de zitplaatfen in de kerk vermeerderd wor- den , en de deuren in den zomer openlfaan , om dat de kerk de menigte niet kon bevatten, die dit orakel Kwam hooren; dan b'y de komst der Pruislifche

*roc«

A O S. 34j

troepen, in het najaar van 1787, onderging zijne gloriezon eene eclips, die derzelver glans te eene maal verduisterde ; na het vertrek der Pruisfen wil- de hij dezelve weder in haren vorigen luister over het nederig Dicmcn laten fchijnen , en den kanfel* dienst hervatten, doch hij had nu de wufte volks? gunst verloren, en het prediken werd hem door de dorpsregering ontzegd, waarom hij van den kerke* raad zijn ontflag verzocht en verkreeg, en zich metter woon naar Amflcrdam begaf, alwaar hij jpet g. duender & bglandis het Dicht- en Letter- oefenend Genootfchap oprigtte , het welk in korten tijd twee dikke deelen met verzen uitgaf. Op de- zen arbeid en op zijne andere weldaden, aan Am- flcrdam bewezen, liet hij zich niet weinig voorflaan, immers, toen men hem aldaar, ondankbaar genoeg, als een tweede ovimus, in ballingfchap verzond, koos hij eerst Burgerdam , en toen Buik/loot tot Zijn Pontus, en febrcef insgelijks een klaagdicht aan zijne vrouw, voor wie dit alles trouwens oud nieuws moest zijn :

Zoo hielp ik Ara (leis roem door Nederland vergrooten, Dat mij decz* oogenblik geen wooning zelf verleent ;

Dat oord waar 'k duizenden het lieve leven fpaarde, Toen'k in den jongsten twist,wanneerdealarmkreet klonk,

Dat oord voor grooter vloed van wateren bewaarde, Op dat noch Pruis , uoch Boer , noch Patriot verdronk(i)#

dat {O Opdragt van het Uhgclezenste van lavatirj verken, blz 3.

Y5

346 BOS.

dit oord, dat zoo veel verpligting aan Do. bosch bad, waar zijne Eigenbaat gedrukt en in ieders handen was, waar een patriottisch gezelfchap hem veertig ducaten had aangeboden , die hij zoo groot* moedig verfmaadde , dat oord moest hij binnen vier» entwindg uren verlaten : dat was zeker hard»

Het aanbod van den Prins van Nieuwied, die bosch tot hofprediker verlangde, wees hij van de hand, doch het beroep naar P oor tv liet nam hij aan; dan hier was die noodlottige Eigenbaat de hinderpaal, die hem het beklimmen van den pre* dikfloel belette. Hij begaf zich toen naar Bergen 0p den Zoom^ waar hij een departement der Maat- fchappij: Tot nut van 't algemeen oprigtte en cene vernieuwde uitgave begon van vondels wer- ken, 'die hij echter niet voltooide. Vervolgens woonde hij te Za\tndam9 en vond zijn beftaanmid* del in het fch rijven voor de drukpers, tot de groo» te omwenteling van 1795, <He hem gelegenheid verfchafte om nu in zijne derde rol op te treden, namelijk in die van ftaatsman. Hij debuteerde dan met het voorzitterfchap der Zaandamfche municip*» Ifceit; doch een man ipet zulke verheven talenten, die zelf gevoelde dat hij op een uitgebreider too- neel als acteur van den eersten rang in dit vak fchitteren zou, kon zich hiermede niet vergenoeg gen. Hij begaf zich naar Amflcrdam , werd aldaar Secretaris van de algemeene Wijkvergaderingen, en in 1796 Reprefentant van het Bataaflche volk, en

dus

POS. 9«7

4as acteur van den eersten rang op bet toenmalig fbatstooneel der revolutie» Vele , zeer vele rollen heeft hij in die hoedanigheid vervuld: conftitutie- jontwerper , lid van commisfiën en befognes 9 prcfi* dent van de conftituerende vergadering, prefident van de tweede kamer des wetgevenden ügchaams* weekbladfcbrijver en wat niet al! Men zou den- Jcen dat bosch fchatrijk had moeten worden, of ten minsten zich zelven, gelijk velen zijner mede» acteurs, vap een voordeelig ambt voorzien, och, peen ! daartoe had de man , die zich zelven , zeer nederig bij scipio en cicero vergeleek misleiden geene gelegenheid ; want den ia Junij 1798 werd hy gearresteerd, en* met andere Reprefentanten» pp het Huis in 't Bosch gevangen gezet, doch in Augustus weder ontflagen, en hiermede was zijne fiaatkundige rol uitgefpeeld, en armoede en gebrek de belooning zijner werkzaamheden* Vruchteloos deed hij aanzoek bij het Departementaal Befiuur van Heiland om een penfioen als Emeritus predi- kant, gaf zijne verfpreide gedichten in 1803 in drie deelen , met eene autobiographie , in het licht , en ftierf , zevenenvijftig jaren oud zijnde , op het bui- tenverblijf Zeldcnrust% aan den Scheveningfchen weg, buiten 's Gravtnhage* toebehoorende aan den heer oosthuijsbn, die hem cdelmoediglLjk huisvesting had verleend, in de maand December van hetzelfde jaar.

Bosch behoorde onder de ijverigste veelfchrijvers

4* m

34& B O S.

in de drie vakken waarin hij werkzaam was. De titels alleen zijner menigvuldige gefchriften, vari zyn' Gcachtcn Ruangelicarbcider en Welgeradth jongeling , waarmede hij in 1778 het eerst als fthrijver optrad , tot zijn* Politieker* Blixem en Hut Janus Januszoon toe , zouden meer dan eene blad- zijde bcflaan; behalve dat nog bij de plundering van zijn huis in 1787 een werk van vijf deelen in folio met aanteekcningen over verfcheiden fchooné kunsten en wetenfehappen , en een van zeven dee- len over de Christelijke zedekunde , in handfehrift verloren gingen.

Wij laten 's mans theologifche en politieke ge- fchriften onaangeroerd, en zullen flechts een vlug* tig oog flaan op zijne poetifche voortbrengfelen , waarvan fommigen door de tijdsomftandigheden eene toevallige vermaardheid kregen, en vervolgens ver- geten werden. Dit kon een man, die zulk een hoog gevoelen van zich zelven en zijne bekwaam- heden bad, onmogelijk verkroppen: hij vond du* goed het publik daaraan te herinneren, en zijne vroegere en latere Hukken in de (Iraksgemelde drie deelen nogmaals uit te geven. Verwaandheid en laatdunkendheid waren blijkbaar de geheime drijfvee- ren tot deze vernieuwde uitgave, niettegenftaandë hij verzekert: „Neen, Landgenooten ! liefde voor „de kunst zelve was eene voorname drijfveer; mis- „fchien, dacht ik, breng ik hierdoor iets toe, om „die fchoone kunst in ons vaderland te doen her*

*1*

B O S. 349

toeven (r).f\ Welk een nederig gevoel bosch van 4eze voortbrengfelen bad, valt in het oog; Bil- de r dijk, helmers, tollens, loots zingen in 1803 : jbosch acht evenwel de kunst dood, en wil iets toebrengen om haar te doen herleven !" hoe edel- moedig 1 hoe befcheiden ! hoe nederig! „Deuitmun- tendfte Dichters en velen der grootfte Leeraren van Mhet menschdom hadden een beklaaglijk lot (2);" dit bad bosch ook: ergo...? Milton, corneillr. en vondel hadden het in hunnen ouderdom niet te breed (3); bosch ook niet: ergo...? en de kunstgreep om zich met vermaarde mannen in aan- raking te brengen, en te toonen dat hij de man is die theppën gelezen heeft, en al vrij wat weet * is door de geheele Voorrede zoo wel als door zijne Levenfchets heen verfpreid. Het gevolg van dat fterk ftuderen was, zegt de jEx-Reprefentant , „dat „ik mij zelven nimmer in eenig dichtftuk heb kun- „nen voldoen, altans mijn verwaande eigenliefde was nu geheel vernietigd (4)." Credat Judaus apellal

Ondertusfchen , in weerwil van al het fraais wat hij verder in deze voorrede aangaande de kunst

zegt,

(1) Gedichten, I Deel, Voorr, blz y. (a) Ibid, blz. ui*

* f3) (4) Ibid , blz iv. En bjj (telde a't mttto tchter den titel vtn het lllë Deel ztfner gedichten het gezegde van den nachtegaal bjj gklurt:

* jk ziog een' korten tQd, waarom? omfchoon te zingen, enz.'

zegt, of Bever anderen nafchryft, die hdt *6fo hem gezegd hebben , toonen xijne latere (takjes , meest tot politieke gebeurtenkfen betrekkelijk 9 jniat geene groote blijken van vorderingen in dezelve; integendeel , eer van achteruitgang , want zij zijn nog minder dan zijne vroegeren, waarop reeds vrij wat aan te merken ware , indien zg een voorwerp van onze critiek konden zijn. Gedichtenbundels * waarin verzen voorkomen als deze:

PïCt SlQmbnik worftelt met de koorts*

En brandt gel\jk een zwaveltoors; Baas Luikes heeft een leverteering*

Bij zacht y of kermt of bidt , of Uit ;

Wijl Laogbast heel zijn maag verkwik ; BSatthiJs gebruikt Oranjefmeerlng.

Een flimme doctor heeft bedacht

Dat dertig oesters in één* nacht , (Doch 't moeten juist koroesters wezen 9

En wel in eenen put gefpeeod)

Getrouw gebruikt, ais doctor meent 9 De fljjjmkwaal mooglijk zal genezen (i)«

•t Was een maagdken , rein en edel »

Opgefmukt door kostbaarheid , Daar geen geld aao was gefpèoigd (t) t

Maar in goud gebenedijd t

bren-i

O) B. Bosca, Gedichten, n Deel, blz. 844.

C«) AU er weder een nieuwe druk kont van «liaan» Waor« denboek, moet men niet vergeten in te voegen 1 Spenigta, f*rt$rt9 Idem fvt/Sparcn. tftoa.BoscH, Ced.IlDeel,blz.séi«

BOS; $51

brengen hun paspoort mede naar de vergetelheid.

BOSCH (MARIA) , deze brave , godvruchtige juffer , geboren te Am fit r dam , in 1741 , en aldaar overleden den 19 November 1773, bezong in een* vloeijendcn , onopgefmukten ftijl eenige godsdienstige en zedelijke onderwerpen , die har» boezemvriendin ag at ha deren, met eenige gelijkfoortigen van haar zelve, en daaronder eene aandoenlijke dicht* matige befchrijving van het krankbed en godvruch- tig einde harer vriendin > in 1775 in het licht gaf, onder den titel van Stichtelijke Gedichten van m. bosch en a. deken. Deze dichtftukken onder- febeiden zich niet zoo zeer door eigenlijk gezegde hoogc vlugt en uitnemende dichterlijke fieraden als wel door eene beminnelijke eenvoudigheid, helder* heid van denkbeelden en zuivere godvrucht. Ver- draagzaamheid , liefde en deugdbetrachting is de geest die in dezelven heerscht. Een paar klink- dichten , als de kortftcn , nemen wij hier over:

JEZUS BIDT VOOB. ZTNB WANDEN.

En Aarde en Hemel zyn door diep ontzag geraakt: 't Ii alles (lil, men hoort noch Mensch noch Engel fpreeken : *k Zie zonder florm , of floot , of flag de rotfen breeken ,

En harten» harder dan een rots, zyn week gemaakt.

Geen wonder; Jezus bidt. terwtyl zyn dood genaakt:

Wat btdt b(f f . Dat Gods wraak dien dood op 't felst tnoog*

(wreeken f

Neen, om vergee ving r om genade, is al zyn fmeeken;

Daar hy in *t vuur der liefde omtrent zyn moorden blaakt.

0

35* B o s:

6 Wonderbare liefde ! 6 Godlyk mededoogen f Ik (lamel van uw kracht» uw grootheid , uw .vermogen Zyn laatfte droppel bloeds roept nog genade aan 't kruis!

Dat Aarde en Hemel, Mensch en Engel van u zingen: Keer, liefde, keer te mg, naar *their der Hemellingen: Vaar op met Jezus naar zyns Vaders eeuwig huis(i).

DB GIERIGHEID»

Aflchuwlyk Monfter, dat, door heblust aangedreven, Uw nimmer leschbren dorst naar aardfche fchatten voedt f Behoeftig blyft, ja arm, in al uw* overvloed,

En 't bly genoegen derft van 'c vriendlyk zaamenleeven f

Gy ziet, met recht,Ontaarter elk voor uw wreedheid beevetr, Als gy verfchyuen durft met uw' gevreesden ftoet , De onnozelheid beftrydt, en, dronken van baar bloed,

Nog juicht omdat uw dolk haar deerlyk heeft doen fneeven.

Vervloekte Gierigheid! wat hebt ge al ramps gewrocht! Wat onheil niet bewerkt! hoe menig fnooden tocht In 't hart, dat gy bewoont, gekoesterd of ontdoken l

Ga voort met woedenrblusch dien onuitbluschbren brand:

Schraap vry uw fchatkist vol : win buis , en veld en laud :

*k Zie ras uwe euveldaéo door de Almagt zelf gewroken(a).

O) StKhtelyke Gedichten , blz. 27»

(•) Ibid, blz. 265.

1

BOSCH

BOS. 353

BOSCH (BERNARDUS de) CO t geboren t* Amfterdam , den 28 Maart 1709 , verwierf in zijn' tijd den roem van een' keurig' dichter. Indien {lichtelijk n onderwerp , kiefche behandeling , behagelijke voor* (telling , keurigheid van taal en eene rollende versmaat „op dichtverdiensten regtmatige aanfpraak geven, » dan kan men den braven, den keurigen, den god- „vrezenden de bosch dezelve niet weigeren (a)." Wij, die deze uitfpraak van harte onderfchrijven ,. zijn wel ver van hem die te weigeren, fchoon in. de vier deelen. zijner Dichtlievende Verlustigin- gen (3) verfcheiden (lukken gevonden worden, die meer blijken dragen van koel kunstkeurig overleg en naauwgezetheid op de zuiverheid van taal dan oorfpronglyk vernuft, vurige verbeelding en hooge dichterlijke vlugt. De wakkere man deelde in het zwak zijner eeuw, die netheid, zuiverheid van taal en zoetvloeiendheid de hoofdzaak achtte in een dichtftuk: waarom hij ook op de twee eerste dee- len zijner Dichtlievend* Verlustigingen tot in het beuzelachtige toe aanmerkingen en verbeteringen

maak-

(1) Vervolg op wagen aar , Arast. fol. blz. 553. Vervolg op kok, Vad. Woordenboek, I Deel, bis. a5S- Chaimot, Blogr. Woordcnb. IV Deel, blz. 33. Mneraofyne VIII St. blz. 79*

(t) J.di vries, Gcfchied. der Ned. Dichtk. II Deel, blz. 169.

(3) Het Iftc Deel verfcheen in 1741, het Ilde in 1758, het lilde in 1781 in het licht; hrt IVde werd na zqn' dood» door a. j. aoOLLACO , In 1768 uitgegeven.

z

S54 BOS.

maakte (i). Met dat al getuigen zijne dichtftiik- ken van 's mans reine godsvrucht, braafheid van hart, edele denkwijze en nederig gevoelen van zich zelven. Behalve de vertalingen der beste fabelen van gellert, zijn ook verfcheiden Pfalmen, uit- gegeven door bet kunstgenootfchap : Laus Deo , falus populo , en eenige kerkgezangen , bij de Doops- gezinden in gebruik, van zijne hand. Hij was de vriend, raadgever en aankweker van jonge dichters, en zijn huis de verzamelplaats der beroemdfte letter- kundigen van zijn9 tijd.

Hij was gehuwd met margareta van leuve- mg (2), wier blindheid (3) en overlijden, den ie November 1785 (4), hij zoo aandoenlijk bezong, en volgde haar in het graf, den 47 October 1786e Zijn dood werd door de voornaamfte dichters zijne

tijd-

(1) Werken rin de Maetfch. der Nederl. Lettert, te Leydt*, II Deel, blz. 15.

Ca) Geestig en regt cpigrsmmatisch is de wending van zjjn bijfchrift op deze voortreffelijke vrouw, die op kaar zeventigftt jaar haar gezigt verloor:

Befchouw hier *c aanfehyn van geliefde Margareet, Myn dierbre paerel en harttrekkende magneet: De zedigheid en trouw , die haar beminlyk maaken , Vereent zy met vernuft: des wyt haar oordeel niet, - Dat zy, die 't nedrig hart in kuif the min voelt blaakea. Haar eigen deugden noch haar' mans gebreken zit.

Dichtl. Verlust. Il Deel, blz. 014. Cs) Dichtl. Verlust. III Deel , blSL. «74. (4) lbid , IV Deel , blz. 04.

B O S. S5S

tijdgenooten op cene zijner waardige wijze bezon- gen (t). Zijne afbeelding is door t. regters gefchilderd en door j. hoübrakbn gegraveerd; eenc vroegere afbeelding van hem, door j. m. quïnk- hart in 1741 gefchilderd, is in het weleer zoo beroemde Pan pocticon geplaatst.

Zijn geheele leven, en zelfs zijn laatfte adem* togt , was aan de dichtkunst gewijd ; zijn dichtftuk De Ouderdom (2) voltooide hij op zijn fterfbed, en een uur voor zijn overlijden fprak hij nog met zijn' vriend roullaud over de uitgave zijner ove-» rige gedichten, die zulks ook op zich genomen en volvoerd heeft.

Het vak, waar in dr bosch het best Haagde f was de godsdienstige en zedepoëzij; ook in het leerdicht beproefde hij met goed gevolg zijne krach* ten; bij voorbeeld:

OP DB ONNUTTE ZORG VOOR HET TVDELVK LEVEN*

6 Kommerzieke mem ch , die , voor gebrek beducht , Scboongeal uwnooddruitvindt,nog om uw nooddruft zucht; Angstvallig zwoegt en zweet om de inkomst veeier jaaren, V toe een* toeverlaat , te fchraapen en te fpatreo I Gy , die 't vertrouwen op gebroken bakken (lelt , Verlaat de bron , waaruit het levend water welt,

Dt CO Lykzangen ter Gedachtenis van b. dzboscb, Aniit. bty

*. J. UYLEKBR.OKK 1787.

(O Dichtl. Verlust. IV Deel, blz. III.

Z 2

J5« BOS.

De heilbron , die het air coc wasdom moet befproeijen v En niet verminderd worde door onopboudlyk vloeijen, Ontzinde I maakt ge u zelv* elendig voor den tyd , Om dat ow fpys verteen en uw gewaad verflyt? Bekommert ge n alreé boe ge in uw tegenheden, Of in uw' ouden dag, u voeden zult en kleeden? 'c Gerust gedierte, dat eenvoudig voor zich ziet, Bet tegenwoordige op *t genoeglykst geniet , Op niets toekomends denkt, moet uwe zorg befchaamen» 'k Beken, 'cis redenloos, 't kan niets tot heil beraamen. Waarom 't ook zorgloos leeft. Maar maakt de hoogde gaaf. Het redelyk vernuft , u tot den grootften flaaf ? *t Is u gefchonken om Coda grooten naam te looven , En dient het om uw* geest in kommer af te flooven? Was 't u niet nutter dat ge op Gods voorzienigheid, Op *t eeuwigwys bedier der Opperroajefteit , (wen

Nooit feerzaam't oog kost flaan,dan dat ge,in*t klaar befchou» Der wond ren van Gods raagt, Gods goedheid durft mistron* Wat twyfel trekt o van den hoogden Vader af, Cwcn* Die u het ligchaam febiep en 't lieve leven gaf? Is 't ligchaam min- dan 't kleed? ia 't voedfel meer dan 't leven? Of zou Hy u het meerdre , en niet het mindre geven ? Of zou 't, daar Hy de dof bedelde door zyn magt, En 't heerlyk werkduk uit die dof te voorfchyn bragr, In de onderhouding Hem ontbrecken aan vermogen? Of is der fchepflen nood verborgen voor zyne oogen? Of waant gy dat op aarde een blind geval regeert? Zie hoe uw ongeloof den goeden God onteert 1 Waar heeft de Alzegenaar van hooge en laage daaten Aan eenig fchepfcl ooit zich onbetuigd gelaateu? Maar, ydle derveling! vergroot uwe inkomst vryl Dat uw gerustheid op uw* fchat gegrondvest zy t

Hoe

B O S. 357

(jen? Hoe wint gy'tvoedzaam graanfhoe znlt gy 't gras doen groei-

Hoe de akkers,op hunn' tyd, mee vruchtbaar nat befproeijen?

Hoe weert ge een veepest? hoe den fcbraalen noordenwind?

Hoe *c woedend ongediert , dat al 't gewas verflindt ?

Is hier al 't goud in (laat n w zorgen af te keeren ?

6 Neen ! maar *c aardryk en zyn volheid is des Heeren.

Het is zyn goedheid die ons vrnchtbre tyden geeft.

"Wat op uw velden weidt, of door den dampkring zweeft,

Of in woestynen bralt , of wemelt in de vloeden ,

Wacht op zyn hand, die 't all* wat adem fchept moet voeden;

Terwyl zyn wyze zorg zelfs 't musken niet vergeet;

Zo fchoon, zo luisterryk de tengre veldbloem kleedt»

Dat zy de pracht befchaamt der koninklyke hoven*

Hoe verr' nu gaat ge een bloem en 't mnsken niet te boven f

Gy, die op aarde, door de Hemelmajefteit ,

Gefield zyt in 't bezit der boogfte waardigheid:

Ken waardigheid , die 't hoofd u doet ten hemel heffen ,

Daar gy Gods aanzyn op het duidiykst kunt befeffen,

Daar uw vernuft, als in een magtig ryksgebied,

Al 't heir der fchepflen u ten dienste voor zich ziet.

Ja, kunt gy, vindingryk, zoo wei het flym der wormen

*

Als 't bont des tygers u tot pronkgewaaden vormen »

Dan geeft dit fierlyk kleed u ook getuigenis

Dat groot en kleen gedierte u onderworpen is.

Voor u ontfpriDgen (laag de dierbre zuivelbronnén ,

En vloeit de honig , door der byen vlyt gewonnen.

Zie, zie uw voedfler in de alteelende natuur I

In ieder element een ryke voorraadfehuur !

In ieder jaargety ontelbre zegeningen !

Zie Gods weldadigheén u uur op uur omringen I

Gy riekt zyn lieflykheid in frisch gebloemte en kruid.

Gy fmaakt zyn milde gunst in hartverkwikkend fruit*

Zj Gy

$S* ROS,

Gy vindt tyn geverzicht in 't heerlykbloeijend koren* Zyu liefdeftem moogc ge in 't gezang der vooglen hooreu* Prangt nog om uw behoefte een wreede zorg u 't ban? ó Menscb! ken in n selv' dan de oorzaak dezer fmart* 't Is uw begeerte , die u rusteloos doet zwoegen , £n u den fchat ontrooft van 't talig vergenoegen* Ja *t Is uw hoogmoed, die naar ydle grootheid ftaat. Schoon 't boven *t kort bereik van uw vermogen gaat. Gy eischt eeo' breeden disch , met keur van lekkernyén; Een ruim verbiyf, gemak, vermaak en pronkeryën. Doch dit behoort in 't minst tot 's levens nooddruft niet. Neen I al deeze omflag baart u kwelling en verdriet* Gy zoudt, indien ge uw pracht en weelde kost befnoetyen, Uw zorg verminderd zien, uw'rykdom;aandoengroeyen, Terwyl uw milde band, met vriendeLyk beleid, Bedroefden troost verfcbafte in hun verlegenheid* Leer voor uw' medemens eb, leer God ter eere leevenl 't Welk u bet waar genot dier zoete rust zal géeven , Die nooit bekommering of vrees zich waardig kent , Dan die dt godsvrucht zelf uw hart heeft ingeprent.

Maar lach hier niet, ó dwaas ! die, met wangunstige oogen, Uws naasten heil begluurt; met niemaods leed bewogen, Alleen u zelv' beklaagt om uw rampfpoedig lot, En waant dat ge op 't geluk , waar' 't u verleend van God , U nooit verheffen zoudt , maar rustig zelfs verzaaken , Wat boven 't noodige u ooit kon behoeftig maaken» Meen 1 toon iti tegenfpoed dien deugdgewyden aart 1 Verwin uwe afgunst , die n niets dan onrust baart I Herftel uw pllgtverzuim 1 erken dat 's hemels zegen Hier billyk in bet zweet des aanfehyns wordt verkregen I Verban uw loomheid! wend vernuft en yver aan! Om van den zwaaren last der zorgen u te ontdaan.

Aan

BOS. 359

Aan vadzigbeid verflaafd, geen handen uit te fteeken. Dan om, waanheilig, God uw nooddruft af te fmeeken» Is God verzoeken 9 die ons de aarde heeft bereid , Ons leerde hoe men ploegt en 't kaf van 't koren fcbeidt* Ja de Opperwysheid zelf behaagde 9t ons te ontdekken Hoe 9t alp, door onze vlyt * ons kan ten nutte (trekken : Wy zyn de vinding van zoo menig eedle kunst , Als'tmenschlyk leven ftut , verfchuldigd aan Gods gunst* Wie* met den dierbreu tyd in ledigheid te flyten» Die gunst verwaarloost , heeft gewis zich zelv te wyten Dat hy den zegen derft. De ledigheid , gehuwd Aan wanlust, baarc elende en wordt van angst omftuwd» Daar ze, als een veege pest der eedle maatfchappyën , De vruchtbaarfte oorden maakt tot dorre woestenyën. De deugdzame armoe klimt ,' In 't midden van haar* druk9 Tot op den hoogflen trap van *t wenfehelykst geluk* Dit kur-t ge in Vroomaart zien* Wat rampen hem befpringen * Hy weipt op God alleen all9 zyn bekommeringen. Ja, fchoon hy, werkzaam tot vervulling van zyn* nood» Niet meer verdienen kan dan 't nodig daaglyksch brood » £n zonder voorraad leeft , by doet in 't vriendlyk wezen Zyne edelaardigbeid en vergeooeging lezen , Terwyl men dikwerf in 't gezicht een vreugd befchouwt, Als of zyn levensweb geweven waar* van goud* Hy beurt zyne ega op met teder mededoogen Ais haar de zorg beftrydt , en droogt haar fchretfende oogen* MynWeSfdus fpreekt hy)wacht uw heil van's Hoogden troonl God fchotik, trit loutre liefde, ons zyn* beminden Zoon» En zon zyn mildheid ons niet alles met hem fchenken? 6 Ja! maar blyf met ernst op uw verpligting denken I Gy fmeekt , daar ge in 't gebed , door Christus ons geleerd » Met kinderlyk ontzag u tot den Vader keert ,

Z 4 Om

360 B O S.

Om 9t brood voor dezen dag, niet voor den dag van morgen; Hy voedde uw kindsheid» toen ge n zei v* niet koit bezorgen, En zal ook gunscryk in den kommerlyken Hand Dea zwakken ouderdoms, u Herken door zyn hand» Vertrouw'tzyn wijsheid toelwatkan'tde fchraapzucht baateit Dat zy de waereld wint? zy blyfc van God verlaaten: Van God, den rotsfteen van ons harte, als 9t vleesch bezwykt, Wiens gunst ons eindeloos meer dan alle fcbat verrykt: Die, boven onze kracht, ons nimmer zal beproeven s Die alles hoort en ziet , en weet wat wy behoeven» Boe onnafpeurlyk werkt zyne alvoorzienigheid , Die, door' den wrangden druk, ons 'tlieflykst heil bereidt; *t Welk wy van achtren best ontdekken in haar gangen , Schoon we ons befcheideu deel als uit haar hand ontfangen. H Verlaten wichtje flaape, al dobbrende op den vloed, In 't biezen kistje ! *t wordt verwonderlijk behoed , Ja Isrels vryheid , door 't ontfermend mededoogen , In dezen vondeling, den wreeden Nyl onttoogen. God voer9 zyn bondvolk door een nare zandwoestyn 1 Hy doet de harde rots een milde fpringbron zyn; Gebiedt hier Kucht of wind, en regent manne of kwakkel. By dit vertrouwen ftrekke ons 9t heil woord tot een fakkel , Opdat men veilig reiz1 naar 9t land der zaligheid , Naar 9t hemelsch Kanaan , door God ons toegezeid 1

Hoe gloeit , op deze taal , het hart dier ecbtelingen I Geenwantrouwvindthier plaats;men hoort hen vrolyk zingent *c Genoegen maakt hen ryk in hunn9 bekrompen Haat : De aanbidlyke Almagt is hun troost en toeverlaat.

Dat ieder Christen dus de onnutte zorgen weere! Getrouw in zyn beroep, alleen Gods gunst begeere! Zo wordt hy tydlyk niec van 't noodige misdeeld: Zo zie by eeuwig zich verzadigd met Gods beeld (x). .

^ Krach*

Cl) Dicntlicveade Verlustigingen , II Deel , blz. 141*

BOS. 36*

Krachtig en echt dichterlijk is het (tukje , getiteld:

ORAM5CHAP.

Wat felverftoord gelaat! wat buldrende overmoed! Wat vuur ontftak dien geest ! hoe vlamt hetindezeoogeol

Hee is de Gramfchap , die de gal (lort in het bloed» Tot fchandelyk bederf van 't edel zielvermogen*

De Hoogmoed teelde haar by Belgzucht, in een oord Waar norsch gedierte brult , en niet dan distels groeQena

Is 't wonder, dat ze, ontzind en blind ,de reden fmoorr, Daar drift en trotschheid in haar' vnilen boezem gloeijen f

Naauw' fpat een vonk van fcherts op 't buskruid van haaf OPtbarst inblikfemsuit,waarvoorde ftoutftenbeeven.(waan»

Zij ziet, in 't hevig vuur, noch vriend noch vy and aan, En dreigt hen met haar wraak , die moedig haar weérfcreeven*

Zy is een' ftroom gelyk, die van een hoogte fchiet, Met vreesfelyk geweld , door dam noch dyk te keeretu

Zy zuigt een helsch venyn uit alles wat zy ziet, En durft , ó gruwel 1 ziel en zaligheid verzweereo.

Dus braakt zy 't gif wéér uit, en knerst op ba ar gebit. Wie zou van misverftand die razende overtuigen?

Hoe koeler ge u gedraagt, hoe meer zy zich verhit. Men kan wel gloeijend ftaal,maar'c gloeiend hart niet buigen.

Nu zet gewaande hoon , dan jaloezy haar aan. Nu kan zy 't fpreeken , dan het zwygen niet verdraagen.

Hier ftuift zy op , kwanswys om de onfchuld voor te (taan. Daar perst haar 't pnnt van eer haar' vyand uit te daagen.

Door gierigheid genoopt tot onbehoorlyk fpel , Slaat ze,als haar kans verkeert,op't onbefuisdst aan'c woeden.

Zy grimt van fpyt, en ftampt den duivel uit de hel. Alsof die , opgevloekt , de fchade zou vergoeden.

Z% Waar

$5a BOS.

Watr zy een huize influipc , maakt ze al *c gezin vervaard ; En vliegt zy door de ftad, als 't hoofd van muitelingen, Dan kent ze ontzag noch wet , en toont haar9 woesten aart. Maar fidder, als zy weet in *• vorsten raad te dringen 1 Dan deelt zy wapens uit , en dondert met gefchut. Dan wordt geeu oogst gemaaid, maar't graan op 't veld vertre- De ryke fchatkist van'slands welvaart uitgeput, («en; En 't gantsch gewest vervuld met ongeregeldheden.

Zy fteekt de ktygs trompet ; werpt (lerke (leden om; Zet yilings met haar toorts , aan 's ifgronds vuur ontdoken ,

Paleizen in den brand ; vernielt Gods heiligdom , En doet de wyde zee van fulferdampen rooken.

Nog waant dit fchrikdier , hoe verbolgen 't woedt en tiert , Zich met den mantel van de deugd te kunnen dekken f

Als of de billykheid dus best gehandhaafd wierd , £n dit 's volks rechten tot beveiliging moest (trekken. Maar ach! hoe moeilyk wordt een vredebrfeuk herftetd ! Waar vliedt de onnozelheid? wat fchuilplaats bly ft hem over»

Die, jammerlyk verdrukt door toomeloos geweld. Het all9 ten prooi ziet van den onbefchoften roover?

Wien rydt geen fcbrik door'thartl wat wrange vruchten ltat ï>e dolle gramfcfaap na! en denk hoe naar 't van binnen»

Als ze onze ziel beroert , met ons gefchapen (laat. Ach! tracht haar rustig in den aanval te overwinnen. Toon dat gy meester van uw fterkfte hartstocht zyt« t Is veiliger den leeuw te houden aan de keten ,

Dan dat men in zyn kracht en woede hem beftrydt.

Wat werkt de gramfchap? niet dan wroeging voor 't geweten.

Hoe billyk zy u fefayn', zy fpringt niet uit den band ,

Of wekt den wrevel f die zich wreekt met u te ptaagcn»

Maar neem , als ze u beheerscht , het fpeeltuig in de hand.

Gy zult met bly muzyk gelukkig haar verjaagen (j).

Veel

(i) Dichtlievende Verlustigingen , III Deel , blz. 175*

0 0 s. s«s

Veel fraais en fchildcrachtigs heeft ook het eenig- zins uitgebreid diclitiluk , met bet opfehrift :

BEJPIEQELINGIN OP MTME LANDHOEVJS.

Hoe heochlvk noodigt wéér 't bekoorlyk jaarliizoen My-aan den Auiftel , op myn landboeve, in het groen I 'k Mag ,'onder 't rieten dik , bier 't ftadtgewoel ontfchullea. En zou-dees ftllle rast voor geeneti fcepter ruilen. Aliimyn hof Hechts klccn, al pronkt hier vaas noch beeld, *V Ontbeer die Gerfels ligt, daar 't landgezicht mjr ftreeltj t Vermaaklyfc landgezicht , een fchildery vot leeven , Waar vogelvlDgten door het helder luchtruim zweeven; De leen wrik, wicn van zang het teder kropje zwelt. De vierkjes nianwlyks ftrykt, of weer naar boven [helt ; De boute kievit nut ;de zwemmende eenden kivaaken , Nu duiken in den Aroom, dan zich In 't lli vermaaken, Verzeld van jong gebroed, dat om de moeder tiert, Op kleene diertjes vlamt , en door elkander zwiert ; Door 't opgefrhoten gras het windje zacht loopt fpeelen» Om oni den geur van 't veld vertwiklykmec tedeelen ; Het ros * hoe fier van moed , by 't ooilam vreedzaam weid. Daar leder, naar zyn* aart, 'zyn voedfcl onderfcheldt ; De lieve lammrentroep , door lontre vreugd gedrongen, Vest dartelt heen en wéér, met ongelyke fprongen, Het zutvelryke vee, al fchynt het log en loom, Des landman j zorg en zweet betaalt met vetten room ; Door 's masyers fcherpe reis Mer't gras wordt netrgeflagen , Daar 't hooi door werklién wordt op vorken aangedragen. En 't land» dat oni gezicht in 't ruim verlehiet ontwykt, Door rook by rook, in 't rond een hotryk oord gelykt* De vindïngry ke knust moge elders 't oog verrukken , Door vomelyke pracht en grootfche meettcröokken ,

Hier

3*4 BOS.

Hier zte ik hoe Natuur , met zonnegoud omkleed ,

Door wondren ons verbaast, waar zy te voorfcbyn treedt.

Het minde dat zy wrocht befchaamt al 't kunstvermogen ,

En wat verfcheidenheid ontvouwt zy voor onze oogen I

Hoe keurig fchikt ze elk deel ! hoe fpreidt zy 't ware fcboon ,

lp 't eindeloos fchepflenheir9 met majesteit ten toonl

Haar bemelfche afkomst Is in goddelyke trekken ,

In levendigen zwier en ryk fieraad te ontdekken*

HoeJ.t fpreekt ze?.. 6 Ja! dus vloeit baar liefiykeftem»

Slechts hoorbaar voor den geest : 9 , Gy denkt , opdat ge aan

Die alles't wezen gaf9met diep ontzag zoudt denken,Chem»

w 't Heeft gunstryk hem behaagd het leven u te fchenkcn,

99 Opdat het 9 hem ter eer' , met onvermoeide vlyt 9

Aan wysheld , deugd en tucht zou worden toegewyd.

„De reden leere uw ziel zyn heerlyke eigenfchappen

M Befpiegien dag en nacht I De fchepflen zyn als trappen ,

99 Waarlangs men klimt tot God : maar uw genegenheéa

9, Behoorden fneller u te heffen van beneón.

w Zy moeten vleugels zyn , die u ten hemel voeren.*9

Dus onderwyst Natuur» en weet my 't hart te ontroeren.

Ach I heeft de Alwyze dit bedoeld in myn beftaan ,

En zou zyn oogmerk » zou dit heil verloren gaanl

Vat onherdelbre fchade I ik beve op die gedachten.,

My (laat een eeuwig wel , of eeuwig wee te wachtai.

Bepeins dit vry. myn ziell en (laar op 't hoogde goed!

Wat troost 1 . hoe liefly k is de godsvrucht voor 't gemoed 9

De godsvrucht , die alom gewyde tempels bouwde !

Jiun fpitfen ryzen hier. 'kZie Weefop en Abcoude;

Het lustryk Ouderkerk , in 't zuiden my naby9

En 't nedrig Diemen 9 in 't verfchiet . aan de andre zy'.

Waar wordt , in Neérland , ftad . of dorp , of vlek gevonden 9

Daar 's menfchen hart niet aan den godsdienst wordt verbon*

(den?

Ge-

BOS. 3<J$

Gezegend Nederland, dat daaglyks 't beilryk' woord, Met nadruk, uit den moed der Boetgezanten hoort! Moogt gy de zoetheid van dit hemelsch manna fmaaken. En kunt gy even wuft naar pracht en weelde haaken ? Ach! ken den aart der deugd! zy doelt op eer noch (laat* liet aardfche tootfel is geen wezetzlyk fieraad. Zy , groot door eigen waarde, en van Gods gunst omfchenen, Behoeft haar* luister van geen* vreemden glans te ontleenen. Haar vriend te wezen is bet wenfehelykst gelukt Haar troost verzacht de fmare; zy onderfteunt, in druk, Den neergebogen geest, befchut het hart voor wroeging , En geeft ons telkens (lof tot nieuwe vergenoeging. Hoe wel is hy bedacht , die op hare infpraak iett En, wars van dartelheid, zyn driften palen zetl Wanneer we in ons gemoed haar zuivrezaaden kweeken # Dan zal ons zoete rust noch waare vreugd ontbreeken. Gods goedheid ftraalt ons toe ; zy blinkt in loof en kruid. Wat feboonheid zien wy niet aan ieder bloem enfpruitB Ons tot verlustiging, in bloei en groei gegeeven! Hoe wonderbaar 1$ niet het groen van wandeldreeven , En hof, en bosch, en beemd, gefchikt voor ons gezicht I *t Bevat een mengeling van fchaduw en van licht. Wat doodsch of doffer (rond waar* geenszins ons behaaglyk « En Voor ons teder oog 't meer gloeijende onverdraaglyk* .Nu wordt ons hart verkwikt : nu lacht ons 't alles aan» 'kZie dus, in 't middenperk der dille lindelaan» Een* kring van bloemen, die, uit bol of zaad gefproten» Of even boven de aarde , of ryzig opgefchoten , Net morgendauw befproeid , den fchoonften regenboog Schakeeren langs den grond. Hoe tlreelen zy ons oog \ Hoe wordt de lucht vervuld met aangenaame geuren ! Wat onntvolgbre kuust I wat glinsterende kleuren ,

By

jfó BOS.

By *t wft, den fneeuw gelykl wat losfe fchilderzwiert Zwicht, gloeijende robyn en Miauwende fafier, Voor vt purper en azuur van deze bofjoweelenf Maar bloemtjes, wat 's uw glans ? gy praalt op tengre fteelen , £n hebt den fcberpen wind en 't weer ten doel te (taan : Nu bloeit ge, en morgen is 't met al uw pracht gedaan* Dus (leunt de dwaaze mensch op aanzien en vermogen. Wy merken naauwlyks dat de fchaduw wordt bewogen, Die in de zonnefpheer allengs naar 't uurmerk draait . Terwyl nochtans de tyd, wiens fikkei de eeuwen maait f Kooit in zyn' loop vertraagt. Gedurig voortgedreven. Ontvoert hy telkens ons een goed deel van ons leven* Het roept my alles toe: „Waak, ydle (terv'ling, waakt „Opdat u 't uur des doods niet onverhoeds genaak*. Ach! zou dan ooit in my 't vermaak van hof en beemden Tot wulpsheid overflaan ? zon 't my van God vervreemden? ó Neen f ik voel my tot erkent nis opgewekt. De frisfche boomgaard, die myne aandacht tot zich trekt. Vertoont de vrucht jes, die een' ryken oogst belooven: Dit gaat gewis 't fieraad der bloemen verr* te boven , fcn 'k zie dus overal, waar zich myn geest vermeldt. De zegenende hand van Gods Voorzienigheid,

*

Zoo gunstryk voor den mensch , alsof 't haar kon behaagen Voor elks byzondren fmaak byzondre zorg te draagen. Dit blykt ook aan 't gewas, waarmee de moestuin praalt , Die daaglyks ons op keur van lekkerny onthaalt: Hier vind de kiefche tong verfchillende eigenfehappen , Fn boet den lust aan groente, of zoet, ofzuurvanfapperi» Wat weldaén !.. Ach ! wie zyn we? ik wordt u naau w'gewaar, Of ik verlies nay zelv', alwyze Zegenaar ! *k Erken dat ik flechts (lof, ja niets ben in uwe oogen» En dat gy alles zyt , terwyl me uw mededoogen

Ge-

BOS. 367

Gedurig gadeflaat. Dat vry myn zangtóon ryz* l Geen zangtóon klinkt te hoog: ik zing uw* naam ten ptya; De glorie van uw' naam moet de eeuwigheid verduwen» Gy, die de wolken vormt tot ryke waterfchuuren , Waaruit gy de aarde drenkt 9 zyt de oorfyrong van al *t goed t Dat onzen geest verheugt , en 't ligchaam fterkt en voedi Gy zendt ons ftorm, noch ys, noch zware hagelvlaagen» Noch vreeslyk blikfemvuur, noch felle donderdagen, Of uwc wysheid toont dat zy den fcbepter zwaait, En In baar hand den kring der jaargetyden draait. 'tRechtvaardig oordeel doe ons'tlicht uws aanfchyns derven Uw goedheid laat ons *t weer , na hangen druk , verwerven* De pest viel onlangs, by dees bntte, en in dit veld y De dierbre rondren aan» Hoe was ons hart bekneld , Hoe wekte 't naar geloei ons teder mededoogen ! Hoe floeg 't onnoozel vee de heete brand uit de oogenl 't Was fchuldeloos en leed alleen tot onze firaf. Nu weert uw magtige arm dees landplaag van ons af. Nu is wéér 't welig land vervuld met gladde koeijen, Wier uiers tweemaal daags van grazig zuivel vtoeijen* Het milde bcemdheil boet de kortsgeleden fchaé. Dus toont ge u ons te zyn een Vader der genaé. Uw tuchtroê deed ons zien hoe boog gy zyt te vreezen. Door de onverdiende gunst, ons onverwacht bewezen. Beproeft uw goedheid nu of 't lang verfteend gemoed In 't eind niet fmelten zal voor uwen liefdegloed. Hoe billyk voegt het u 9 indien we u nog weerftreeven, Den engel des verderfs op nieuw verlof te geeven , Om met een* yzren (taf den hoogmoed neer te flaan , En u te wreeken van de fmaad u aangedaan. Maar neen I aan u verknocht door onverbreekbre banden 9 Berust ons welzyn in uw vaderlyke handen.

Zon

5*8 B O S.

Zou ons de donder van uw mogendheid alleen- Toe inkeer brengen ? zoude ge ons door weldadigheéff Niet trekken ? zou ons hart fleebts fiddren voor de plaagen f En weigren ongeveinsd u liefde toe ce draagen? 'tZy verr' van ons! uw gunst verfchaft ons ruime ftof9' Om onopboudelyk te juichen tot uw' lof* Ik zie myn'pligt 9 en juich, .wat zeg ik ?• «ach 1 myn krachten Begeeven my alreeds. Waar vindt myn ziel gedachten , Die waardig zyn aan u , 6 Hemelmajesteit I My deert myne onmagt: doch gy eische fleebts dankbaarheid** De dankbaarheid bezielt zelfs redenlooze dieren* De Ueve vogeltjes , die door 't geboomte zwieren, Op ligte wiekjes, (laan een tooverend geluid: Keurt dees *t eenvormig lied, die kwinkeleert en flutc Met zangeriger ftem. Wiens eer zou dit bedoelen , Dan de uwe , ó groote God 1 wiens goedheid zy gevoelen?' U looft dit vrolyk choor van 't redenlicht ontbloot» En zou dan 's menfehen geest, der englen fpeelgenoot,» Verbonden aan uw liefde , u niet gedurig looven f Streeft de eindeloosryke ftof myn zwak vernuft te boven « Ik laat nochtans niet af: ook troost en ftreelt het my Dat Serafynen, met hun hemelmelody f Den voortoon houden in gewyde lofgezangen Ep onze lage maat met hoog muzyk vervangen* Verrukt ons, denk ik vast» der voglen flaauwe ftem, Hoe klinkt dan 's Hoogden lof in 't nieuw Jeruzalem I Ach! onderfteun, tot eer des grooten Albehoeders, Onflerflyk geestendom , uw fterfelyke broeders 1 Gy wacht ons juichende in, terwyl de tyd zich fpoedu ]a ongevoelig dry ft, fchoon op een' hollen vloed, Myn ziel naar de eeuwigheid, gelyk hier, op de baaren Des Am (Iels., velen niet bemerken dat zy vuren.

Hoe

B O S. 369

Hoe woelt die breede droom I Eenparig In haar' ging

Trekt gindfche jaagfchuit voort, daar fnel , en zonder dwang,

By 'c wakkren van den wind , dees witte zeilen fpoeijen ,

En wéér dit fchaitje naauw' den vloed is op te roeijen.

Zoo ooderfcheiden is der dervelingen lot :

Dees heeft een'zachten loop; dien waait, by 't vol genot ,

Een frisfche koelte in 't want , daar andren tobben, zwoegen»

En worstlen , eer de reé van 't zalig vergenoegen

Kaar wensch bedevend wordt. Maar hoe ! de wind bedaart*

De kronklende Amftel vloeit allengs met trager vaart*

9t Is ftil: de droom ligt glad, en weeft Hechts flaauwe kringen.

*tZyn zilvren vischjes, die tot boven 9t water fpringen.

*t Waar* zoet, langs 't fcheutig riet , te dobbren met de fchuit.

Het malfche luchtje nood ons allervrlendlykst uit.

Welaan I wy fpoeden voort. 6 Amdel ! eer der (hoornen !

Wy dry ven met vermaak langs uw begraasde zomen*

Uw vloed, die menigmaal, by 't zeegnen van ons net,

Uw waterlekkerny op onze tafel zet,

Vervrolykt nu ons hart,, rerwyl wy uw landouwen.

En hoven, ryk van pracht, ter wederzy' befchouwen,

6 Frisfche buitenbuurt der kooplién aan het Y!

Gy waart het voorwerp van mijn* halsvriends poëzy*

't Ware ydel, dat ik thans myn drift den reugel vierde.

Naardien van winter u met kunstgebloemte fierde.

Uw lof. . . Maar heb ik reeds , verrukt doorat fchoone weef,

Het kostbaar Zonneftein (1), het deftig Oostermeer,

En 't praalryk Karsfenhof uit myn gezicht verloorenf

6 Ja I 'k ben door de brug* 'k Zie d' Ouderkerker toren

Zich fpieglen in den droom. Geen zoeter levensdand,

Dan de ongedoorde rust te fmaaken op het land.

Dit

(1) Toen een der fchoonfte lusthoven im den Amftel; maar ia den jire 1777 gedoopt.

Aa

37* BOS.

DU toont de eenvoudigheid van brave dorpelingen » JDie , met hun lot te vreên , naar roem noch grootheid dingen* Dit toont by , wien het hart van waan noch hoogmoed zwelt, Wien fiechti een ruwe py bedekt in *t open veld , Waar hy genengte fchept in tierig vee te hoeden , (voeden. En, werkzaam, vrouw en kroost, naar 's nooddruft! eiscb , te Hoe doolt hy, die» alleen uit zucht tot hoogen ftaax, Zyn fchoudren met den last der zorgen overlaadt I Hy kan, verbysterd door zyn' eerrang y niet befeffen Hoe vreeslyk menigmaal de (laatsorkanen treffen. Het heugt ons Holland zelfs met welk een' euvelmoed * Het opgeruide graauw der vadren eerlyk bloed, In dolle muitzucht , dronk. Ook moet men hem beklagen t Die nimmer rust geniet , door fchatten na te jageiv; Op groote winsten vlamt; geidgierig woelt en zweet, ' En 't wigtig zielbelang te jammerlyk vergeet. Itfaar hoe genoeglyk valt u 't dille buitenleven , U, wien *t gebeuren mag, door Iommerrykè dreven, Te wandlen naar uw' lust, waar ge op eene eedier wys, Voor 't Godgezind gemoed , een' fchat , van hooger prys Dan blinkend goud , vergaért, terwyl , in 't hof der zinnen ., Uwgeest, die door geen drift zich fchandlyklaat verwinnen, Qeducbter heerfchappy dan waereldgrooten voert I Hoe dikwerf voelt gy niet het teder hart ontroerd , Wanneer ge u bezig houdt met leerzaam op te merken Hoe God, de Schepper, in zyn wonderbare werken, Als eindloos magtig , wys en goed zich openbaart ; Door zyn voorzienigheid zelfs 't minst gewrocht bewaart ;, Niet flechts het alles fchiep , maar, als een vader, tevens Met voorraad, tot vermaak en onderhoud des levens, Elk naar zyn' rang verzorgt, eu zyn weldadigheid Dua over 't aardryk wyd en zyd houdt uitgebreid.

er

B O J, ff t

Gy moogt f door dk befef gewapend met vertrouwen , De fchepflen, u ten dienst, in 't waare licht belchouwen* En matigt over hen , door opgezwollen waan , v. U nimmer eenig recht uit weelde of wecedheid aan.

Waar zyn we? ik zie de turf* des veenboers dierbren zegenj By hoopen op het veld , voor zonnegloed en regen Omfchanst met ruigte en riet. Wat zonderlinge vond I In dariachtig flyk , gebaggerd uit den grond , De zwavel (i ) , 't jodenlym , ligt rys en ftroo te ontdekken s Een mengfel, dat , gedroogd , ons kan tot brand (lof (hekken, Waarby we , in 't guur fal zoen , ons koestren aan den haard» Maar wordt dus 't land verkwisc?wien die verwondring baart, Bemerk* hoe graan en zaad in gindfche polder ruisfeben. Nog onlangs hoorden wy daar 't woelend water bruisfeben» Hoe veel vermag 't vernuft ! Men had het wyde wed Dier uitgeveende (treek naauw' met een9 dyk omzet » Df werkcuigkunde wist , tot boeting van 't verlangen , In menig molenzeil den fnellen wind te vangen: pie draait de roeden om , en 'c fchnimend water wordt Langs 't fcheprad opgevoerd , van waar het nederftort In 's Amrtels ruime kil» De grond, nu droog gemalen» Mag met een* ryken oogst van goudgeel koren pralen , En wordt welligt in 't kort met hof aan hof beplant» Het land verdrink'! wat nood? het water wordt wéér land#

Nu keren wy te rug, by de avondschemeringen. Hoe diepdringt'smenfehen geest in de eigeafebap der dingen! Doch al zyn kunde daalt van de Opperwysheid af. 't b de eenwigwyze God , die ons 'e vermogen gaf Om , door vernuft en vlyt de kunsten uit te vinden s Hy wil door weldaén ons op 't naauwst aan hem verbinden.,

(i) Comnu*, BefchnJving van Amltcrdam, Ma. 141* J

Aa a

37* BOS.

En (lelt io 't helderst licht wat ons ten nutte dient. Gelukkig is hy , die den hemel heeft ten vriend I Op «arde wordt toch niets dat duurzaam Is gevonden* Ik zag den zilten plas hervormd in vruchtbre gronden» Ik zie, terwyl de zon ter westkimme overhelt, Hoe ras de tyd vervliegt, en 't leven heenefnelt. Wat ons de waereld geeft, beftaat in gaan en komen, In onbeftendigheid , in fchaduwen en dr oom en. De onfterfelyke ziel zoekt wezenlyk genot , Zy haakt, zy hygt naar rost, en vindt ze alleen in God. Ja , wat aanloklykheén deze aardkreits moog' bevatten , 4 Gy zyt, en blyft, 6 God! de bron van alle fchatten. Wat waar* Natuur , wanneer uw voetftap , waar gy treedt , Haar, door geen blinkend fpoor, bevallig glinstrendeedf Wat waar* de mensch , wanneer uw oog hem niet bewaakte f Wanneer uw heilig beeld hem niet eerwaardig maakte? r Wat waar' zyn geest, wanneer ge, aanbidlyke Opperheer! Dien mét de reden niet begaafd hadt, tot uwe eer f Wat waar* ons aanzyn, wat ons voorrecht in dit leven» Wanneer ge ons niet meteen 't vooruitzicht had gegeven. Op 't eeuwigdurend heil, dat gy uw' gunstgenoot, In 't zalig Paradys, bereid hebt, na den dood? Mag , by 't befchouwen van de bloeljende tooneelen Der kunstige Natuur , ons dit vooruitzicht ftreelen , Dan (trekt ons 't goede, door uw vaderlyke band Ons daaglyks toegereikt, daarvan ten onderpand; Dan baart de hoop een vreugd, waarby geen vreugd kan halei*» Dit weet hy, die, by 't licht van uw genadeftralen , Uw wegen gadeflaat ; uw weldaén weegt en wikt ; Het tydelyk vermaak aan 't zielheil onderfchikt, En, verf van immer trotsch naar ydele eer te dingen, Uwe eer alleen bedoelt in al zyn handelingen.

TMa*r

B" O S. 37$

Masr'k zie mynBoscBlosc weénhet fpeeltogtje is volbragt. Men ftap 4e landhoeveop, waar ons 'tgezelfchap wa^htl Ons zal het lage dak voor de avoodkoelte dekken , Waar menig rytuig naar de ftad voorby moet trekken» Hier kan een gul gefprek , terwyl de jnaanefchyn Zich levendig vertoont in 't vloeljend kristallyn , De viïendfchap (laven, die de vreugd is van ons leven» Dus zullen we ons vernoegd naar 't flaapvertrek begeven» En rosten tot de zon wéér mt het oosten fcraalt, Veel (cbooner nog van glans dan zy in 't westen daalt (i).

BOSCH (HENDRIK de), broeder van den voor- gaanden, geboren te Amsterdam in 1720, was ftads geneesheer aldaar, en „een man vol fmaak „en fijn gevoel voor het fchoone (a)f taalkennis en veelvuldige bekwaamheden (3)." Den ao Sep- tember 17379 en dus reeds in zijn zeventiende jaar, hield hij, bij het verlaten der Latijnfche fchool, eene openbare Oratio de Medicina JLgyptiorum , die zijn broeder met een lofdicht vereerde (4), en in 1743* bij zijne bevordering tot arts, verdedigde hij zijn Specimen medicum de Intestinorum u/u et actiênc. Hij was een keurig dichterlijk vertaler; zijne overzettingen der fraaije Latijnfche gedichten van a. van royen en p. burman, bij gelegenheid.

der

(1) B. db bosch, Dichtl. Verlust. III Deel, bis. 103*

(a) J. db vries , Gefcb der Ncd. Dichtk. II Deel , bis* 17a.

(3) Mnemofyne , VIII St. blz. 78.

(4) B. dk bosch Dichtl. Verlust. I Deel , bis, 301»

Aa 3

tf4 BOS*

der vcrbeflbg van willem V tot Stadhouder, in ij669 en cenige andere dicbtft ukken uit het En- gelsch , zijn daarvan het bewijs. Hij (Kerf den 3a Juni) 177a, » tot droefheid van allen, die op zijne „kunde en oordeel hoogen prijs (lelden (O*"

BOSCH (P1ETER van den) , een waardig en trerkzaam lid van de Maatfchappy der Nederiandfcbc Letterkunde te Lejden* en predikant by de Re* monfbantfche gemeente aldaar < was een man van geleerdheid en finaak , een ijvrig medearbeider aan de voortreffelijke Algemeene Oefenfchole en fchryver of vertaler van verfebeiden andere nuttige en weren» fchappelijke werken, en ook als dichter, hoewel Biet beroemd, echter geenszins onvoordeelig be- kend.

Deerlijk was het einde van dezen kundigen, bra- ven en verdienstelijken man. Na zich van zijn' post als predikant ontflagen te hebben, Heet hg zgne oude dagen in ftille rust in het dorp Zoete* meer. Bij de omwenteling van 1787 ftond hij be- kend als de zaak der Patriotten toegedaan te zijn; liet gemeen , hierom op hem verbitterd , mishandelde hem op eène wreede wijze; om de handen zijner moordenaars te ontkomen, verborg hij zich eerst toet zijne vrouw in de fnijding tusfehen twee hui* zen, blootgefteld aan een9 zwaren regen met don- der vergezeld; het gezigt der voorbij trekkende

Pruis-

(1) J. bc v&iis, U a. p. B, pe bosch, Dichtliev. Verlust» jn Peel , biz. s».

BOS. ifS

Pruisfen beangstigde hem dermate , dat hij zijne fchuilplaats verliet 9 in het water fprong en oogen* blikkelijt verdronk. Zijn lijk werd vervolgens de prooi van het gepeupel, het welk daarmede allerlei baldadigheid bedreef* Vijf dagen lang bleef hetzel- ve in een' ftaat van befpotting liggen t tot twee geregtsdienaars een touw om hetzelve floegen, het. in het water wierpen 9 en 9 als een kreng achter aan «ene fchuit gebonden 9 naar het kerkhof fleepten en zonder kist in een' kuil (meten.

Na deze fchandelijke en gruwelijke mishandeling moest zijne ongelukkige weduwe nog op last van den bailjuw vijftig dukaten aan de bode betalen (i).

Van 's mans verfpreide zeer verdienstelijke dicht* (lukken 9 nemen wij hier over zijn voortreffelijk leer- dicht , getiteld:

DB WARE DIGTKtmST AtTTD IBlfVOUDIG»

¥

Ik ting hoe waar vernuft, door goeden (maak geleid * Geep' ydlen tooi verkiest in dlgterlijke zangen;

Hoe 't al zjfn kragc ontleent van ware eenvoudigheid , Daar 't luiftrende ooren boeit, en harten houdt gevangen* . Nooit zal de bloote klank een vloeUend maatgedlgt Doen rijzen tot den rang van grootfche meefterftukkenf Een digter, die zijne eeuw aan zQne kunst verpügr. En duorzame eer bedoelt, moet fireelen en verrukken.

Al

O) Vaderlandfik* Historie» vervolg op WAO«AA*XXDeel, blz. 401—415.

Aa 4

37* BOS.

Al rekt by 't koppelwoord tot tan den vierden voet ; Al volgt ztyn ftoute ftyi den trant der Ooderltngen ;

Al vindt men rijm en maat en taal en fpelling goed, 9c Is veel te weinig om voor'tmenfchlijk hart te zingen.

Al (treek hy hier en daar door fraaije klanken 't oor; Al treft hy nu en dan door meederlij ke trekken ,

Al (Iraalt en zwier en vuur in zijne zangen door, Nog heeft men niet genoeg om 't ware fchoon te ontdekken.

'tVernuft,naar elsch gevormd ,d oor zorg én vlijt befebaafd, Door valfchen fmaak van kunst verbijsterd noch verwilderd ,

Door denkenskracht gederkt, met kundigheéo begaafd, En door Natuur geleid , weet hoe men treffend fohildert.

Het agt geen onderwerp «gefchikt voor poëzy , Dat voor verbeelding zich niet levendig laat malen,

't Vindt in de digtdof zelf den grond der fchiidery , En heeft een volle bron om 't bywerk uit te halen. "'t Schetst ieder voorwerp met zijn eigen kleuren af; Het zorgt om ieder beeld in juiften ftand te brengen :

Natuur, die Schilders verw, en Digters woorden gaf» Leert ook in poézy het licht met fchaduw mengen.

Natuur, een vyandin van weidfche woordenpraal, Tan vergezogte kunst in febrtyven of in fpreken ,

Bemint eenvoudigheid, die opgeflnukte taal Met zoo veel regts vermijdt als andre kunstgebrekeo.

Haar eerde poging is dat elk haar moog* verdaan. Zy weet hoe klaarheid drookt met grootheid van gedagten.

Zy wijst elk denkbeeld met gepaste woorden aan, En blijft de deftigheid in taal en dQI betragten.

Het digteriyk vernuft, gevormd voor 't warefeboon, Schikt woord en zaak en dof en fpreekwQs naar elkander.

Het zingt met Melibé op zagten herderstoon; 't Legt fterker klanken in den mond van Alezander.

H<V

DOS. 377

liet volgt in teder* trek de leiding van Natuur. Wat werking wagt men niet van zulk een dlgtvermogeo f

't Neemt aller harten in ; 't genoegen blyft van duur* De Digtcr fpreekt: men ziet; de blinde zelf krijgt oogen.

Hy zingt ; men hoort zy n* zang , en luiftert met vermaak»

Hy fchetst het fchoon der dengd ; men moet haar fchoonheid

(voeJeo. Hy maalt de wraakzugt af; elk flst en gruwt van wraak*

Hy fchildert ongeluk; de deernis flaat aan 'twoeleu.

Zoo veel vermag de kunst , van valfchen opfchikvry* Zy kan genoegen , drift, of grootfche neiging baren: < Wy hooren nooit den toon van ware poëzy , Of voelen 't zagt geweld van juistgeftelde fnaren.

Het gryze fabeldigt erkent de kragt der lier* Arion heeft , met vrugt , het zeegevaar beftreden :

Een Orpheus heeft, volleerd in eedleu citerzwïer. Door zangen 't woud getemd , ja zelfs de hel verbedeo.

De lof van waar vernuft valt haat en tijd te fterk. Het wordt van eeuw tot eeuw, hoe Momus 't laak*,geprezen;

En ieder laodaart blijft Homeers en Maroos werk. * Verwonderd over 't fchoon , tot eer der oudheid lezen.

Zoo lang de zuivre kunst, met onbedorven fmaak, Natuur naar 't leven fcbecst, met woorden en gedagten,

Blijft wijze reden zelve een fchuldeloos vermaak. Of nuttig tijd verdry f van hare poging, wagten.

Maar beeft het valfch vernuft, dat blinkend klatergoud Van hooge waarde fchat, dat zingen fielt in brommen.

Dat ongemaakten zwier voor onbehaaglijk houdt . In weerwil van Apol den zangberg niet beklommen?

Heeft niet een dwaze drom, ten hoon der poëzyt Zfln geestvermoeyend werk, zijn laffe beuzelingen ,

Zijn klanken zonder zin, zijn zotte rijmery, ZQn windrig maatgeluid aan 't volk verkogt voorzingen?

Aa 5 jt

S7* BOS.

Ja de ongefchikte flem van 't fmaakbedervend chootf. Het hinderlijk geraas van woelende onverftacden ,

Klonk Griekenland en Rome in 'tkunstbeminnendoor; Het oordeeltergend heir verfcheen in alle landen.

Mag thans in *tvry gewest, na Vondel» Hooft en Poot, Sen edel dfgtenal met roem de (baren roeren , ' Nog houdt de dwaasheid aan, by land* en tijdgenoot , Om haar* verkeerden fmaak , waar 't mooglQk , in te voeren»

Al zien wy letterkeer en tijd- en naamgedigc Maar 't lage volk gevlngt, of nit onze oord verbannen;

Al treedt geen raadfelfcbrift ftoutmoedig meer in 't licht ; Nog heeft de valfche kunst de fnaren niet ontfpannen.

Zy fchildert, maar de verw, van hier en daar gehaald, Is niet naar eifch gemengd om fchoon voor 't oog te komen»

Men zie haar tafereel ; 't is ongefchikt gemaald. Het gloeit van gond:het vuur vermengt zich met de ftroomen.

Men hoort op'tfchouwtooneel een' lier- of heldcntoon : Men voert zijn helden in met onbezonnen razen ;

Vertoont een herderin door weidfcben opfchik fchoon; En gaapt verfchrikiyk wfld om op een fluit te blazen.

Het beuzelend vernuft fpeelt zelfs met bloot geluid; *t Zoekt woorden , die in 't oor geiyke klanken baren ;

Het (leent voor fteenen(iJ;'tweentteWeenen(s);enbeOnie Dat znlk een kunst het oor kan fnoeren aan de (haren.

Cl) Zint Steven Jfttmt hier niet, om dat de grove fittmeu Hem pletten borft en hooft, en fpringen voor de fcheenea. O neen , hy ft**»t alhier omdat de grove fit$n*n Zjn ftetnigers niet zonden fpringen voor de feheenen.

S. ikgen , Gedichten , b'z. 49.

XO Die niet alleen Berlyn maar tr$tn$n felfs doet «**•#■•

P* RtxitL , Mengelrymcn , blz* 34*

BOS. «79

6 Gyf die 'e fchoon der ktinst fa si dien apfchik fltlt I Vergeeft my dat ik u den naam van Digcers weiger**

Hoe jülsc ge uw maten fchikt , boe net ge uw voeten telt » Hoe rflk uw rijmen z^n, boe hoog nwzangtoonfteiger*»

Hoe zeer ge een* woeden hoop, te ligt by 't oor geleid « Verwonderd Iniftren doec naar onverftaanbaar fprekeu , . Hoe zeer ge u zelf verheft op uw hoogdravendheid , Nog blijft de regte toon aan uwen zang ontbreken. ' Het vindingrijk vernuft, dat ware fchoonheid mint* Agt letterfpeling niets, het noemt geen Dlgter fcbrander 9

Zoo 't reis op reis in 't werk geen treffend denkbeeld vindt, Zoo 't eene denkbeeld niet gefchikt is naar bet ander*

Men volge Vondel» Hooft en Poot in poGzy. By hun zijn goede finaak en digterlijke trekken

En jQiite fchildering, van valfche beelden vry, En ware eenvoudigheid in al dat fchoon te ontdekken.

Natuur verfchafie aan Hooft den levendigften zwier. Hen leze al wat by febreef: zjjn febriften z^n verheven*

Natuur floeg zelf de band aan Vondels gouden lier , Zy leerde Poot den toon van 't vrolijk akkerleven, . Nog brengt ze in 't Vaderland een* eedlen Digtrei voort» Die oor en harten treft door grootfebe oeefierftukkeOé

Al zingt verkeerde fmaak, al wordt zijn ftem gehoord, De ware eenvoudigheid blijft ftreelen en verrukken(i)*

BOSSON (ABRAHAM de). Terwijl deze zich aan Lejdens hoogefchool op de geneeskunst toe- leide , beoefende hij . tusfehenbeide oök de pofiaij 9 san welke oefening twee deeltjes, getiteld: Dicht*

kun*

(t) Werken van 4e Maetfcbappy dtr Ntdcrl. Letterk. u Lejdtn, UI Deel» blz. §37.

S8o BOS.

iündige Acadtmifcht Uitfpanningtn , te Lejien9 in 1777 en 1780 uitgegeven, derzelver geboorte verfchuldigd zijn. Zij behelzen onderfcheiden meest Iosfe , vrolijke en geestige (lukjes , puntdichten , fa- belen en vertelfels ,

Die meerendeels het merk vin Jeugdige inborst draigen ( 1 ) ,

maar niet te min zich met genoegen laten lezen; voorbeeld:

DE VALSCHE IJVERAAR.

Een zekre jonge Muzulman Lis, 'k meld die om een blijk te geven - Vin 's mms geftreng godsdienstig leven, Lis, zoo bij nicht als dag, vaak in ztfn* Alconn* Toen hy op zekeren tyd zQn reine zielsgebeden Tot un Auron's komst lingwljlig had gerekt» Sprak hij zijn* vider un met dees godvrnchte reden , Die grootlijks tot 's mins roem verftrekt : %,'MQn broeders ,** wis zijn tail , „vergeten 't Opperwezen, „Geiyk'tden mensch betumt, te eerbiedenen te vrezen; „De flupzucht fluit hun oog , „Geen dankftem rijst om boog; Zij danken 's avonds niet om 't goede dugs genoten , Ji , eer men Gode dinkt zijn de oogen reeds gefloten.** Houd op I" riep de oude min , vervuld van zielverdrier , GIJ mint , ó fnoodurt ! neen , gij mint uw broedren niet, „Die, onder 't rein gebed, hun grootfte feilen ziet. „'t Waar' beter, de Oppermagt in fchijn wat min te eerbieden Dan flechts te waken om zfl n broedren te befpieden (a) "

Niet

(O Dhhtliev. Acid. Uitfp. II St. blz. 141. (») Ibid, blz. il.

BOS. BOT. BOÜ. s«*

Nïettegenftaande de bosson , na zijne bevordering tot geneesheer , aflcheid van de zanggodinnen bad genomen; toen zijn

beroep , als Arts , in een der grootlte (leden * bij natter bezigheden (i) ,

bepaalder 'denkwijs vergde, gaf hij toch in 1780 een zeer verdienstelijk leerdicht in het licht, getiteld: De Nationale Opvoeding der Jeugd % een dicht- ftük, welks lezing wij jonge echtgenooten niet ge-* noeg kunnen aanbevelen. Sedert is ons, tot onze fpijt , van dezen waarlijk verdienstelijken man niets meer onder het oog gekomen. >

BOTH (JOHANNES db) nicolaasz., gaf ia 1703 een zoogenaamd ftaat-fpel" in het licht, ge- titeld: Het Huweijk van Mars met de Vrede.

BOUCHAUTE (LIVINUS FRANCISCUS van)* ten Gentenaar, en kanonik regulier der abdij van

»

Drongen en pastoor te Baerle* heeft in 1734 te Cent uitgegeven : Tafereel der Penitentie , hiftori* gewys opgehaelt. De Heer willems (2) deelt de volgende alleenfpraak van lucifer daaruit mede:

O dwaesbeyt! waer ben lek door hoogmoet been gevaerent lek 9 die was *t flickrend licht van foo veel dayfent fchaeren ', In *t hemels hof geplaecst , die bracht den luyster aen , Wat beeft myn boosheyt my niet grouwlen doen beflaeti !

Ver*

(1) Dlchtliev. Acad. Uitfp. II St. blx. 14%, J

(•) Verband, over de Ncderduitfcht Ttcl- en Letterkunde , p. Deel, blz, 167.

3Sa b o ir.

Vervldeckt fy het begin , wanneer ick ben gefchapen t |Iad ick in mynen niet voor een wig blyven flapen, Soo fond* ick voor geen eeuw tot 't belfche vuur gedoemty Verwenfcben mynen (toet , in d'hemel foo geroemt. Tt Berd van wanhope en fpyt. tck die was in den hemel De glinftrend Morgenfterr', die door myn glansgewemei f <• Den luyfter van een God: aan d* Engelen deed fien, En was het fackellicht des hemels (i}«

BOÜCKART (JAN), Van dezen beftaan twee trcurlpelen, De Nederlaag van Hannibal en Ds Ballingfchap van Scipio Afrieanus 9 die beiden in 1658 , in folio 9 in quarto , en in octavo , zijn ge* drukt; voorts eene berijming van th. k k&mpis, Navolging Christi , Amst. 1663.

BOÜDEWYNS (MICHIEL) (a) beroemd genees- heer te Antwerpen , en aldaar overleden den 29 Oct. 1681, was een bekwaam en geleerd man, en voor zijn9 tijd geen onbehaaglijk dichten Behalve verfcheiden Latijnfche gefchriften (3), heeft men van hem Dienftig end* ghenucheljck tytverdrjf voor fiecken om ghefom te worden , en voor ghe* fonde om niet fieck te fyn9 Antwerpen 1654, bet versje daaruit door den Heer willems medege- deeld (4) is niet onbevallig. Zijn tijdgenoot

BOX-

O) Tafereel der Penitentie, Mz. 489*

Ca) Atuwcrpfthe Almanak voor i8ao , blz. 56.

CO Paquot , Mim. Tom I , pag. 20.

(4) Verband, over de Ncderduitfche TaeJ en LetterkanJe f IX Deel , blz« ïatf.

BOX. BOY. 383

BOXTEL (JOSEPH van) leide in zijn Beklagk en Trooftghedicht , te Brusfel in 1675 gedrukt, vrij wat minder geest aan den dag»

BOY (CORNELIS) of BOEY, afkomstig uit een deftig Zeeuwsch gedacht, en geboren te ZUriksee 9 bekleedde in het midden der zeventiende eeuw het gewigtig ambt van advokaat - fiskaal en prokureur* generaal over Ho Hand , Zeeland en Friesland (1). Hij was een kundig regtsgeleerde en vrij goed La* tijnsch en Nederduitsch dichter. Men heeft van hem eene zeer verdienstelijke Pfalmbcrijming , die onder den titel : Pfalmen Davids 9 volgende de nieuwe overfettinge des BiMs9 te Rotterdam , ia 1648, uitkwam, en in 1659 te Ltjden herdrukt werd, onder den titel: Het nieuwe werk der Pfal- men van den Koning David (2). Hij was de bij- zondere vriend van c. van babrlb, die zijn hu- welijk met ANNA VAN BRANDWYCK VAN BLO C KL AND

in fraalje Latijnfche verzen bezong (3), en met hem eenige dichtftukken uit de werken van j.cats Jn het Latijn overbragt en gezamentlijk in 1656 te Leyden in het licht gaf, onder den titel: Jacoéi Catfii F aces jfugusta, Latino carmine celebratie.

Zijne

(1) Wacsnaar, Vad. Hist. XII Deel, bli fits.

<•) J. van ipe&en, Kerkelijke Historie vin hec Pfalm|ez. 1 Deel, blz. 176.

(i) J. van Btvt&wYCK, van de Wtnementheyt dei Vfcmvre- leken Ge0a<$ts9 fejz. 7.

384 B R A.

Zijne overige Latijnfche en Nederduitfche gefchrif- ten <i) dragen blijken van grondige geleerdheid, een geoefend verftand en goeden (maak. Hij over- leed in 's Ha ge in 1665.

BRAAM (JAN van), Boekhandelaar te Dortt~ recht 9 en aldaar in 1751, vierenzeventig jaren oud zijnde, overleden, „was een kundig en deftig man, „die mede de dichtkunde beminde en beoefende. Er is van hem een bundel voorhanden , die door „den grooten balthasar huidecoper (2), die, „zoo iemand, over taal- en dichtkunde oordeelen „kon, geprezen wordt. * Zijn winkel was de „vergaderplaats van allen, die te Dordrecht op „verftand, fmaak en kunde aanfpraak maken kon» „den, even gelijk te Amsterdam de winkel van „petrus schouten voor de Geleerden en die van „meijer voor de Dichters was (3).**

BRAAM (PIETERvan), kleinzoon en opvol- ger van den voorgaanden in den boekhandel en in hetzelfde huis te Dordrecht , was de zoon van cornelius van braam, predikant bij de Her- vormde gemeente te Viancn , en werd aldaar gebo- ren den 22 Decemfcer 1740. Nadat hij in zijne gebóorteftad de vroegere, en te Dordrecht de Latijnfche fcholen met lof verlaten had, werd hij

naar

(1) P. de la Rub, Geletterd Zeeland, blz. 171.

(a) Proeve van Taal- en Dichtkunde» blz. 40. 890.

(3) E. kist, Lofrede op p. van braam, blz. $•« \

lia&r Am fier dam gezonden om zich in den winkel van p. schouten tot den boekhandel te bekwamen. Hier geraakte hij in betrekking met den beroemden hoogleeraar p. burman, en. naderhand met deszelfa waardige kweekelingen l. van santen en j. dr. bosch 9 die zijn' fmaak voor de geleerdheid en fraaije letteren vormden, geleidden, en met mar- ron, hoeuft en collot d'escury de hoogde achting en de opregtfte vriendfehap voor hem hadn den.

Daar hij dus de ftudie 200 gelukkig met het aan* keren van den boekhandel verbond, kon men hem, dien te Dordrecht zelf bij de hand genomen hein bende, met regt onder de geleerde boekhandelaars rangfehikken ; zelfs buiten 'slands deed men dit(i). „Is het te verwonderen" zegt zijn lofredenaar (a), „dat hij, die zoo vele Dichters kende, en met ^ hunne lettervruchten zoo zeer was ingenomen, ook zelve Dichter was ? Ja , dat was hij ; en wel , „gelijk weleer een johan van broekhuizen, te „gelijk Latijnsch en Höllandsch dichter. Hij zelve „wist, niet te zeggen, in welke van die beide talen „het dichten hem het gemakkelijkst viel, en zijne „beoordeelaars (laan verlegen, of aan zijne La- „tynfche of aan zijne Hollandfche zaugen de voor* „rang zij toe te kennen."

's Mans

CO Nkiinichs, Têgtbncb timer R$!ft9 IV Th. S. 336, (O E* kut, Lofrede, blz. 04.

Bb

fc«J B R A.

r 's Mans ui toetende nederigheid, zoó levendig at naar waarheid door zijn* lofredenaar gefchetst (i), is ongetwijfeld de oorzaak dat er zoo weinig van kern in het licht verfchenen is. Zijne Carmina zijn in 1809 enkel tot gefchenken voor zijne vrien- den gedrukt,. en dus niet openlijk verkrijgbaar; zoor ook de meesten zijnes Nederdukfche gedichten» voor zoo ver die niet in andere dichtbundels ver- spreid zijn, gelijk zijn fraai dichtftuk: De Opvoeding der Jeugd ten nutte van dit Gemeenebest (2), waarmede hij in 1775 bij het Haigfèhe dichtgenoot- schap den zilveren eerprijs behaalde , en zijne verta- lingen van ifOEUFTs Latgnfche lofdichten op ooRTHuis en melviu. (3); -zijne vertaling van volt aires Mariamnc verfcheen in 1774. Zijn lo& redenaar deelt van vele nog ongedrukte dichtftuk* ken eenige niet ongelukkig gekozen proeven me- de (4) ; een enkel luimig' (tukje nemen wij daaruk hier over, namelijk

ORBILIUS ANTI BAR BA RUS.

Be fchrandre Orbüius , de Valht van stfn* ttfi > Die al zijn geestvermogens wijdt Aan \ oordeelkundig onderzoeken Van oude en nieuwe fpelleboeken.

(1) E. Kist, Lofrede, blz. 66\ r (a) Pre even Tan PoEtifche Mengelft. door Iket Cenootfchtps Munstliifd* Spaart gun Wijt, III Deel, blz. a$5.

(3) Lftuwerbladen voor de Zonen der Vrijheid, I Deel, blz. 89 en 91.

(4) E. kist , Lofrede , blz, ^a > 94 9 9$ , 97 9 100—1 14 en 1 tl»

*fty, <fie de doling van een komma tikt betrapt, * Eu» wijl de toeters *t woord en .«oorden aken maken f / Eerst om de- letters denkt, en ejjjdlük om <J e -naken* - Hij , wien geen ftreep , geen #p, o«jtfitfc*r .- , Pie held, die door zijn edelmoedig pogen t De taal dus keurig fchift en zifc, Sloeg onderdaags de fcherpzlende oogen Toevallig op een luifelfchrift : Wat ziet bij ? . . hij (laat (lil , verbleekt , en zegt : 6 Narren t Waar zal *c in 't eind nog heen?., d weel * Zoo durft men tlian's uw fchoone taal vefwarren, f Rampzalig vaderland! ••• Acht Koffie met een C(x)l

De dood maakte aan het nuttig en. werkzaam leven des braven, geleerden en verdienstelijken mans een einde op den 28 September 1817. De Dordfche predikant e. kist hield den aj Februarij 1818, in het genootfehap: Diversa f cd una, eene voortreffelijke lofrede op den overledenen, die, benevens een Latynsch lykdicht van . <Je£ Heer j. h. hoeuft, en een Nederduitsch vau den Heer j. schouten % door den druk gemeen genekt is.

BRACHT (HENDRIK van). De drie tooneel-

ftukken van dezen predikant , eerst te Brandwtjk en

naderhand Hardinxveld (2) 9 Fedra en fiippoty-

tu$9 1715, Valcntiniaan 9 1716, eu Dcs Hcrftcldc

Vrjhcid^ 1718, zijn naauwelijks der vermelding

waarcfe»

BRACHT

; O) E. *ut, Lofrede, Ma. 94. ;

(O A. HOQ^nifT^ Waafeldicli ten t bJs< 9*

Bb*

$t BR A.

BRACHT (TIELMAN van), ouder broedtf vap den voorgaanden, en beiden vrienden van hoogvliet , bij wien zij echter als dichters ver moesten achterftaan, niettegenftaande hij hun- se fchraie voortbrengfelen met lofdichten wapende. Behalve zijne Tuingcdachten , in J755 te Dordrecht gedrukt, heeft men nog een paar vroegere geeste- lijke flukjes van hem , Christus in het Vhesch , en Uitbreiding van het Hooglied , Delft 1719. Om van 's mans didittrant en finaak eene proeve te geven, fchrijven wij uk de Opdragt van het laatfte de volgende litanie af aan de Kerke des Nieuwen Tcstaments :

Teder Schaapje; Jezus Bruid; Kuddeke van zyue weiden ;

Reine en zuivre Maagdefprnic t Die u > door zyn wet , liat leiden ;

Heilig en verkrege volk ; Huil van levendige fteenen;

Scheepje in 's waerelds waterkolk; Sion met Gods glans omrekenen*

Uitverkoore Gods Gedacht ; Koningin vol heeriykheden ;

Tortelduifje, blank vau fchacht j Priesterdom , in heiige zeden ;

Onbewegelyke Roes; Wyngaarcf met volmaakte ranken ;

Kroon , en Stad , en Sterkte Gods ; enz*

Men ziet, het „Bid vóór ons!" ontbreekt Hechts aan dezen catalogus van ftichtelijke metaphoren , die

de

B R A. 389

de man noodig had om der kerke eenvoudig te zeggen :

U wye ik dees Bybelklanken.

BRAECKMAN (PETER) is opfteUer van een VJaamsch tooneetftuk, Zegcnpracl van den H. Pc* trus% Princc der Apostelen genaamd» en gedrukt in 1765.

BRAHE (JAN JACOB). Deze Vlisfingfche pre- dikant zong in de eeuw der zoetvloeiendheid na en dan ook een deuntje mede , dat door goede vrienden geprezen, afgefchreven en vervolgens ver- geten werd. Zoodanig een vergeteling, in 1766 gemaakt, beginnende: j

Hy is geweest ! het Negental Valt op den Helicon aan *t fchretfen Om *t aliertreurigst fterfgevalt

en wat er meer volgt, heeft men in 18 19 in een werk (1) geplaatst, waar men zulke verdroogde analecten waarlijk niet zou zoeken*

BRAREL (NICOLAAS van). In 171 1 liet deze te Leyden een werkje drukken , onder den zonderlin- gen titel : De Ljdende en Ver heer Ijkte Christus in rjm. Lijden in rijm ? Dat zouden wij , en onze lezers gewis met ons, indien wij iets van dit rijm

af*

(1) Bfnemefyoe , VI Sc. Wc. 391»

Bb s

•*

rjfo .BR*.

%ffchre*cn ; tn vin het proza (bit. 5£>: »Qoch »*. „trus Jlabbakt geenzins. . ." wat dunkt u, lezer? BRAND (BERNARDUS), Van dezen i$ een too- neelftuk bekend , getiteld: Drydeeïigh Zeden- Klucht >9an Pafcfiier en Ijabella, in 172a gedrukt, en Van •- BRANDE CGERARDUS HERMANS vaii deïO Jfwee , nkfteUjk i Kófalinde , Hertogin van Savoyen en Gieten Leep-oog. Voorts van . BRANDT (CHRISTOFFEL) mede, flechts een middelmatig trewfpel , Muttapha en Zeanger9 in 175$ gtdrukt en op den Amfterdamfchen fthouwburg -vertoonde;

< , BRANDT (GEER AERT)(0* Deze uitmunten- de historiefchrijver en voortreffelijke dichter had tot ouders ceeraert brandt, horologicmaker te Amsterdam % én ïrefeLTjfe jerosns; hij weid in genoemde1 ftad geboren den as Julij. 1616, en tot het beroep ifjiis vaders opgeleid. Dan de natuur had hem met een* uitnemenden aanleg befchonken. In zijn zeventiende jaar vervaardigde hij een treur- fptljDe Veinzende Torquatus , hetwelk de beroemde van baerle met een fterk brommend lofdicht ver- keerde , en óp het Amfterdamfche tooseel vertoond -werd. Dit ftuk , dat in onderwerp eenige oveteeft- -komst mefc éHARÊSPËARs Hamlet heeft , is, hoewtl ' ->«• " ' »..;••• krach-

O) }• w* Ram 9 Leven v*n o. brahdt. J. wagküaak» Ajni.

Jol. ni St. blz. tft8. J. kok, Vad. Woordenboek, VIII Deel,

Mz. 945* Foppens, BibUêth. B$Ig. Tom. I, p. 345. C. saxii,

Ofmast. Tom. IV, p. 520* Cu ai mot, Biogr, WooErfenlptk a

IV Deel, blz, 198. Shgrtphiê niy$rfiihf Tom. V, p. 499.

B R Ai m

tochtig van ftijl en uitdrukking, teti uitersten woest, buitenfporig 5 bloedig en ontuchtig. tiran Noroft verkracht de minnares van TóïqüatuS'» sans fa(oh\ op Het tooneel in het gezigt van den aanfehouwer, en Törquatus, voert tegen zijne moe* der deze onkiefche en onvoegzame, hoewel krach* tige taal: ,

Naakt «y niet mee de monde die d'overfpeelder kaft* Sla d'oogeft neer vin fchaimt , die de vervloekte lnft Van Noron prikkelden , o fpyt I wecb met de handen Bevlekt mee «edel bloedt van nw geAaaJ, vlie van des Breinloofe zoon* dan gy die zoo oqtaardt, onkuifch Veroorfaakt d'ondergang van ujv doorluchtig, hait, My vatten by de handt en vingrep, die de leden Vin *t grn wlyxte ongediert , toen 't vadert plaats; bekleedèp' Omhelfden fchaamteloos op *t eerelooze bedt f Dart gy me naadren met de voeten, daarge met Tradt op de lèdëkant van ifroron t en befwyketo Nt)ch waggelènfe «fét I g"y die cTeicheemfcbe rykea Verftrekt tbr èen fttatidaal, verknocht g'u dan. aan, jee** Die welluft fchept in moordt, en naare afgryflykhe£*t _ % Die met een dartle voet dart trapplen op de bniken Van iwangrtf tofiingtös 1 laat gy nw gloory piuikea Van dien verwyfden, die ook d'ongeboornen fmoort» Die op myn zetel bralt door d'onverzoenbren moordt Myns vadert, die de fpeen beeft van Megeer gefoéfeg». Die bloet nit d'aadren drukt, en traanenparftnitd\)ogenf Die maagdefchender , die een welgebooreu maagt Verkrachte , daar de ftad en *t heele landt van waagt 9 Een die n haat, en geeft de naam van keizerinne On *c keizerdom ? wat it d'onkuifche fchelm in *t minnen

Bb4 V«*

39* B R A.

Verandërlyk ! ja , als de wificlbare maan.

No zyc gy zyn gemaal , en dan Is vc J ullaao ,

Eb dan Byrrheen, en dan een ander. Het is wonder

Pat hem geen blizem fchen , of vreeflelyke donder. *

Eerlooze keizersboel » de naam van moeder is

Verwaarlooft door nw min (i).

De dichter heeft naderhand ook zelf dit (tuk ver* woi^en , als zijns onwaardig. Ondertusfchen be- zorgde hetzelve hem toch de achting en vriend- fchap van profesfor van baerle, die hem tot aan zijn* dood met vaderlijke genegenheid beminde , en met wiens dochter, suzanne, hij in 1652 zich in den echt verbond; doch alvorens moest hij zijn beroep met de ftudie verwisfelen. In zijn tweeën- twintigfte jaar leerde hij de Latijnfche taal , oefende zich drie jaren in de godgeleerdheid aan de kweek- school der Remonftranten te Amficrdam^ onder den hoogleeraar curcella&us , en werd in 165a be« soepen te Nieuwkoop. Hierop maakte jan vos de- ze vier regels:

De Liefde maakte van Qnintyn de fxnit een fchiJder; Maar hier aan d'Amftel toont de Min zyn kracht nog milder f Van een* tooneelpoëet maakt hy een* predikant. Zo raaktZuzann*,hoe kuisch en koud van hart, aan BrandtfaJ.

In 1660 werd hij naar Hoorn beroepen, en zeven

ja- CO G* BB.AIIDTS Poëzy, I Deel, blx. %%m

X*) J. vos» Ged. II Deel, blx. s»5*

i - *

B R A; 59J

jaren daarna naar Amjlerdam. Hoezeer hij zich nu met loflijken ijver in zijn dienstwerk kweet, en ijverig arbeidde aan zijne Hi flor ie der Reformatie * wijdde hij toch eenige uren aan de beoefening der poezij, en toonde van tijd tot tijd blijken van vor- dering. „In de jongelingfchap bruiste zijn gevoel, „zoo dat zijn gemoed werd overftelpt, en zich „ontlastte in een' droom van woorden en uitdruk* „kingen, die door geenen hinderpaal werden gefluit; maar in den mannelijken leeftijd heeft hij dit ge- „voel naar eene gepaste maat gewijzigd, zoo dat zijne redenen , met genoegzame levendigheid , door „klaarheid, kieschheid en naauwkeurigheid uitmunt- „ten OV Reeds in 1649 had men buiten zijn Keten eene verzameling zijner gedichten te Rotter- dam in het licht gegeven, om welke te onder- drukken hij in 1665 eenige ftichtelijke gedichten met privilegie uitgaf. Naderhand, en wel in 1715—1727, zijn zijne gedichten, onder den titel van g. brandts Poêzj , in drie deelen, herdrukt, van welke uitgave wij ons tot onze uittrekfels zul* len bedienen.

Den 1 1 Julij 1 674 verloor hij zijne geliefde echtgenoot te , bii wie hij , behalven twee dochters , drie zonen in leven had, die alle drie insgelijks nog bij hunn' vaders Jeven den predikftoel hebben beklommen,GEBR aert en

KAS-

0) J- *• VAN cappbi&e, Redevoering over de verdiensten éet Amfierdammers, blz. 37. . -r

Bb 5

89* » R A*

kas* ar te Rotterdam, en joannes in *s Graven* h*gc; de eerste, wiens leven trij befchreef, hetwelk in 1705 uitgegeven is, (Herf den 21 December 1683, van de beide laatfte zuilen Wij ftraks nader fpreken. Hij hertrouwde, in 1675, met kaTharina van zorgen, bij wie hij geene kinderen verwekte, es die hem overleefde. H$ ftierf te Amfterdam den ia October 16&5. Zijne oudfte dochter kornelu huwde aan frans db haes, den vader van zijn' levensbeschrijver joan de haas; en zijne andere dochter süzanna wilhelmina ntet jacob van merken, den grootvader der beroemde dichteres

LUCRETIA WILHELMINA VAN MERKEN.

Hoewel het buiten ' ons bedek ligt brandt als gefchiedfchri}ver en welfprekend' redenaar te be* fchouwen, kunnen wij hem toch den lof niet ont* houden, dat zijn ftijl dien van hooft, welken hg zich ten voorbeelde nam, in deftigheid, fierlijk- heid en kracht niet zelden overtreft, en niets van dat ftgv? ' puristifche en gedrongene heeft , dat de lezing van dezen wel eens minder welgevallig maakt. Naauwelijks eenentwintig jaren was hij oud, toen hoopt ftierf, en daags na zijne begravenis, den ft8 Mei 1647, deed hij door den beroemden too- neelfpeler aoam karelsz van zjermes, in den fchouwburg, eene lijkrede uitfprekeu, waarbij von- del, anslo, van babrle en buigens tegen- woordig waren, en die zij als een meesterftuk van welfprekendheid verhieven. Zijne levensbefchrijvin*

geiv

gen van den. ödjiiifaal ruiter en vondel, ja» welk voorthrengfel van z^ne pen, prqz? of jpoëzy, is ten huldigen dage niet oog onder ons iq boogs achting ? . £n als dichter , gelijk wij hem pader be? fchouwen , is brandt een man , wiens, zeldxamo „verdiensten nog nimmer ©aar waarde zijn in he$ ^ licht. gefield» en die tóet zonder glans praalt onder ^ hen 9 die zich in het midden der zevemieqdeeeuuf toals dichters beroemd hebben gemaakt (i)."

Zijne dichtftiikken , en daaronder zelfs de zooge- naamde gelegenheidsgedichten, zijn krachtig, def- tig, zinrijk; en fctioon hij uit de fch riften der on- (Jen en die zijner beroemde tijdgenootennaauwkeurig opteekende wat hem bijzonder behaagde,, toch oojr fpronglijk. Menïlet dadelijk, als men zijne gedichten tïpflaat, dat hij bloeide in het gouden tijdperk van hoopt tot antonides , die ii hij flechts een jaar over- leefde. Met al tvat in hetzelve eenige letterkundige vermaardheid had ftond hij iri vriendfchappelijke be- trekking i behalve de eerste en de laatftp, waren het ook inzonderheid vak teAE rle, zijn eerste Mecenas t

VONDEL, , ANSLO , WESTBftBAEN, HUI GE NS 9 de dochteiS

van visscheu , van bèr bürgü en vooral zijn boezem- vriend voLLfcNHOVft (2) , die hoogen prijs (leiden op ' zijne kunde , oordeel en fmaak ; en niettegen-

ftaan-

(O J- sb ***** t Ceftbted. der Ried. Dktatk.IDeel, blz. aal.

(a) Zeer lezenswaardig zfln de brieven van dezen aan jmakdt, gedrukt achter z$n leven, door j. ds 11 ais.

3>6 B R A.

(taande dat hij , hoewel minder dan huigens , doof den geest zijner eeuw medegefleept weid om het valsch vernuft ook zijnen tol te betalen in beuzel- tchtige naam- en woordfpelingen (i)9 komt hem, naar ons oordeel , eene eervolle plaats toe onder de dichters van den eersten rang»

Een zijner vroegfte dichtftukken was een lijkzang op Prins fredrik henrik, die uitmuntende trek- ken

(i) De eerklok van 't tooneel na niet als brandt en flut ,

Is de flotregel via vaw babrles lofdicht op den Vcinztuif Têrfëtms. Of men in dien tjjd op het t$§n$el eene êcrkUkjlssi Bet , weet - Ut niet ; maar ik vind dit beeld niet veel beter dan wanneer de profesfor gezegd had:

„De wacht na niet als brandt en roept.'*

. De Elbergfche predikant w. sluiter, zond hem het volgende .puntdicht:

Als gbrrabrt in zyn zanggebeden Das brsmdt en blaekt aen ieder kant,

En raagh men dan ook niet met reden Daer onder ftellen : Gebraert brandt f ( Brieven , a. v. blz. %%.

Bet is derhalve ligt te verfchonen, wanneer men in zgne .gedichten plaatfen ontmoet, als, bQ voorbeeld, dezen:

Dit*f dodthuis, 't rechte huis van Jezus duif en geeft.

Poëzy , I Deel , blz. 79.

Das kom ik , na mym krank$ vttttn My weigeren ten dienst te ftaan , Op yêtêm y«« my ys*rz$* gaan.

C brandwtk , laat hier na geen bnnt van yver *yten.

PoSzjj, VO. Deel, blz. st*. %

B' R A* 397

ken oplevert van echt dichterlijk vernuft , hetwelk zelfs de eenvoudigfte denkbeelden weet te verede- len , en door eene deftige uitdrukking te doen tref- fen en behagen. Het denkbeeld: De held is van ouderdom op zijn bed geftorven, boezemt weinig belang in. Maar met welk eene belangftelling 9 met welk eene aandoening zelfs , verneemt men dit <berigt uit den mond des dichters i

Hier leg de dapperbeit het hooft nu op de baar ; JVÏaar dat ze fteen,noch klaag, noch ween, noch zacht op haar Geftorven helt9 die in geen lagen is gebleven, Noch ook niet reukelooi qu*m met Marcel om *t leven: Die *t als geen veltheer maar als een verfpieder liet* De lift van Spinola, noch Bek bedroog hem niet* Yïooit heeft een Kordna zyn legerwal ontfloten; Noch Papenheimfche kling 't manhaftig bloet Vergoten* Kantelmoos kogel vloog niet door zyn lenden heen. Geen menfch beroem zich van zyn doodt , want Mars alleen Niet magtig was om *t hooft der vryheit t* onderdrukken; Maar 't noodlot moft hier al de Goden t'zamenrukkea 9 En d'oüderdom het graf omflniten (i).

Men weet dat in brandts leeftijd, hoezeer de Hemonftranten niet meer zoo vinnig vervolgd wer- -den als kort na de beruchte Dordfche Synode, mea toch nog vrij hevig op hen gebeten was, althans vele , zoo niet de meeste Gereformeerde predikan- ten. Het ftrekt dus tot een bewijs van 's mans

braaf.

(O Petzy» UI Deel» blz. 140. -

braaf, vredelievend, echt- Christelijk ttnktlr, dri hij niet alleen met genoegzaam, allen (i) in goede verftaodhouding leefde, maar zelfs jeenc broeder* fijke, ftichtèlijke, nuttige ea leerzame briefwisfeling onderhield en vrieQdfchappelijkomgipgm^tj.voLLEN-* bove , predikant te 9s Hoge , w. sluiter ,. te £ibtr* gtn , v. martiniüs 9 te £ƒ<? 5 a. moonbk , te Deventer, B. bekker, te Amficrdam9. en aixkre ochfeGerefor* meerde predikanten, die allen de poezij beoefenden of beminden , doch wien overigens de Arminhan een gruwel was (a). Zijn edel, vrede- en eendragt* lievend hart ftortte zich uit in een9 dichtmatigen brief aan w. sluiter, dien wij, niet zoo zeer om deszelfs kunstwaarde als wel om den voor* treffelijken geest, waarin hl) is opgefteld, hier me> dedeelen:

Hoe beeft uw brief, 6 sluiter , 't hart ontfloten I

Hoe meld ze zo veel tekens van uw:gan(U a Hoe kooze mya waardy zq zeer v*rfrotea4>

Hoe fchat uw pen myn rym.voor,*iUk $ea kwft?

d'Een-

O) Alleen met het Noord-Hollandfche Synode en den niets- fceduidenden Amfterdamfchen predikant u* ruil, kreeg h| het te kwaad wegens zijne üs'Jftrit dsr R$fêfmst/tj <|ocfc de Isectr hoofdige ijveraar* kwamen er in 1677 zoo |lorierijk niet af als In 1619»

Ca) Vollinrovi fchertst er zelf mede f dat de poSrij Remoft? ftranttchc en^Contra-Remonftrantfthe predikanten kon vereen!-» gen , om een* poëet , die hard Paapsch was (vowwtt), te beafo gen» Eri*ytm9 a. v, blz. aoi. ,-.

R-R A. m

«TEenvoudigfeelt f die 't woort roert in mjxt dichte»

Verdiende nooit zo veel genegentheit. Konmyne liefde nw pen zo zeer verplichten f

Hadt dan myo hunp haar licht zo ver veripreitt Het zy hoe 't zy9 *t ia my genoeg te merken

Dat nwe gunft myn vrientfchap niet veracht* Komt y veraars van zoo veel Krifte kerken» ' Die haat en nydt tot droeve fcheuring bcsgtot* . Leert na van oni dat die verfcheidenhedon .

De liefde niet in allen heeft vermoort* Gy Leeraara leert dit Jezus andre leden.

De twisttrompet is lang genoeg gehoort. Gy wenfcht my naar het aangezicht t'aanfchoawcng

En ik verlang om uw gezicht te zien, Om eens met o de vredekerk te bonwen *

Om u, myn vrient, de rechterhant te biên: Geen rechterhtor gelyk de wilde vremde,

De Tollenaar en Farizeeu wel boodt: Neen , neen , een hant die meer en vefter klemde»

Ken hant , die n tot beter vrieutfchap noodt. Nu laat ze u door myn ronde rympen weten

Wat Christus van Zyn 'dienaars heeft begeert* Is *t u genoeg aatr myne tafel f eten?

Wort Jezus aan nw difch genoeg geëert? 't Is nfet genoeg elkanders brood te fmakeo».

Dea Heeren broodt zy u en my gemeen» Wy zyn toch eens in 't noodigfi aller zaken*

De liefde maakt de Chri (tenen tot een. # Gy knnt noch wilt my uit den hemel fluiten

En fluit g'uw kerk noch langer voor my toe? y ,ffeen sluitkji, fluit de vree niet langer buiten*

Of zit z'in 't hart t Hoe. iaze daar te moe f

Of

400 BR

Of klaagtze dat de drift der twiftgezindeii Den arbeic vao de vredemakers (luit?

Bidt dan den Godt der vree om meerder vrinden- Dat voLLtNHOOF met zyoe Krifte luit

En vredeharp de razerny belp dwingen* Die Dichter maak* het onbefcheit gedwee ,

Ily leer het volk een nieuwe vreëzang zingen 9 Eu *t weervaars zy : Godt help de kerk aan vree (i)«

Wij menen zelfs e ene zekere kieschheid in dezen liefde adem enden en het hart zoo weidoenden brief te befpeuren. Misfchien heeft brandt dien op* zetteüjk zoo eenvoudig ingerigt, om den goeden sluiter toch door zijne dichterlijke meerderheid niet te hinderen , en > des te duidelijker tot zijn hart te fpreken. Dezelfde geest heerscht in zijn dicht- ft uk De Vreedzame Christen (2), een uitmuntend leerdicht op de verdraagzaamheid, hetwelk alles behelst wat ten voordeele van dezelve gezegd kan worden. De ftijl is eenvoudig, deftig en krachtig, en het onderwerp elks behartiging overwaardig. Wij herinnerden ons meermaals het volgende uit dit voortreffelijk gedicht:

Koe is de Chriften zo afkerig van den Chriften t

Wat is de liefde koudt, hoe heet het kerkgefchil!

Hier fchort het aan vt verftant , en elders aan den wil*

Maar zo men in de zee van hun belydenifleu

Eens f zamen naar *t gewight van hun verfchil wou villen t

Het zou zo groot niet zyn , alsd'eenofd*andermeeot(3)«

(1) P0&9 , Hl Deel , b!z. 298. '

<a) Ibid. II Deel, blz. 167. (3) lbid. blz. 19a.

B R A. 4*i

Gij* die den fplinter ia uw broeders oge ziet, Gedenkt ook tan den balk, die in uw oog kan fleketb Ei overweegt , en telt uw eige zielgebreken. Geen ménfch, hoe hooggeleert of heilig hy ooit zy* Is In die aardfche ront van alie doling vry. Hoe dikwils wort men hier ia zyn yerftant bedrogen I <f Onwetcnheit bedwelmt om laag de fterflyke ogeü. ' In hoe veel zaken (laan de wyften als verzuft! Wat zyn 'er Hukken , die te hoog gaan voor 't vernuft I Eéü oogftraal is te zwak, om in de zón te ftygen. Op hoe veel vragen mag de Chriftén niet wél zwygénj Of zeggen: 't géén gy vraagt, gaat boVen itiyn begrip» Dié dingen Weet ik niet i Wat wil men op een ftip 9 En punt van kleen gewigt , een hair Aan vieren kloven* Zo komt het twiftziek volk de fcheuting nooit te boven § Als elk zyn ende houdt» en niemaftt buigt of wykt, Of door gevoeglykheit 't oneffen vergelykt. Nooit wort , (laat ieder een dit woórt vry overwegen) In Jezus kerken vree, te lang gémift, verkregen , 't £n zy inen onderling elkandrén vryhelt gunt Omtrent gevoelens van een onnootzaaklyk punt. Geen vryhelt , die te ftout kerken durft beroeren * Met al' wat zy verdicht voor waarheft in voeren ; *Maar vrybeit wel bepaalt, die ons In 't midden leit§ Recht tufleben (laverny en ongebondenheid *tZy verre, dat men iet te light in twyffel trekket *tZy ver, dat menfchentftal ons een orakel ftrekke, Of ons verftant verbinde aan 's anders onverftant. Pps boeit men 't vry gemoet met eenen flaaflehen bant. De gulde vryheit wil geen heer zyn van een' ander , Noch ook geen anders (laaf. Zj voert den vredefiander.

Cc Ce-

4o» B R JL

Gelykheit qneekc den vree: die eifcht het geen ze geeft, Die geeft bet geen zy eifcht, of 't geen ze ontfangen beeft. Zo draagt men, 'e geen men wil dat andren in ons dragen». Dit is verdraagzaamhek, die Gode zal behagen. Verdraagzaaaheit ,' die wys de zaken onderfcheit. Zo boog geprezen van de befte Chriftenheit (i).

Hoe krachtig, nadrukkelijk, roerend zelfs, is zijne aanfpraak aan de geestelijken:

o Mannen , die het volk uit Jezus naam hoort fpreken, En menigmaal van liefde en Jezus vrede preken f Hoe krimpt u Yhart noch niet van mededogenheit , Wanneer gy 't Chriften volk, door bittre twift misleit». Ziet febeiden uit Godts kerke , en fcheuren ziet zyn leden; Als gy de herders ziet verbaleren van zeden , Mifichept in wolven, die roofaebtig, fors, en wreedt Van aart, hun lult zien aan dat kerke! yke leet? Ia 't niet, uw nutfte werk het wit van vree te treffen? Durft gy uw Item als een bazuingeklank verheffen? Verkondigt gy de ftraf, daar Godt den twift meé dreigt ? Of hebt gy zelfs uw hart tot fektery geneigt , En quam die kettery uw ziel en zin verheren? Zo is het meer dat tydt om weer te rug te keren» Misbruikt de maght, die Godt uw ampt tot (lichting gaf 9 Tot geen verwoefting, of verwacht te groter ftraf» Dien veel wordt toebetrout , verdient te zwaarder flagen Zo hy zyn ampt verzuimt in deze boze dagen (a).

Amen! zeggen wij, en wie niet met ons f

(O Poczy , II Deel , blz. 207. (2) Ibïcl , blz. 329.

B R A. 404

op het gedeelte uit het flot, dat wij hief nog af* fchrijven :

o Vredevorft, die uit den hemel neergekomen» De wreedfte vyantfchap aan 't kruis hebt wechgenomeu 9 Die door uw heilzaem bloet, uw koftelyke doodt, Den vrede cuflchen Godc en tuffchen menfchen floot* En floot een nieu verbont van enkle vreébevelen I Gy ziet hoe boze twift hun eendraght kon verdelen , En wat ftyfzinnigheit de tweedraght flaande houdt. Al heeft de liefde uw kerk eerft hemelhoog- gebout , De fcheurzucht breekt ze wéér; die durft twee lieve leden Vervreemden van hun hooft , ja *t hooft met voeten treden. Gy , Heer , gy zyt dat Hooft , u treft de zelve flnart , Die al uw leden treft, ü gaatze diep in vt hart* Uw goetheit lydt noch eens door hartlyk medelyden; Terwyl uw broeders hier elkander fel beftryden. o Goede Heilant , die zo hoog verheven zyt ! Betoom hun razemy, (lil dien verwoeden ftrydt. Verfterk die reklykft zyn', eer ze in hun plicht bezwyken. Buig al de ftyftlen , leer hen vredeshalve wyken. Breng die verftrooit zyn in uw fchaapftal wéér by een* Stier uwen goeden geeft op onze beé beneén , Den geeft der vreedzaamheit , die uwe kerke ieide ; Den geeft der wysheit , die de zaken onderfebeide , Daar 't nodig meert by weeg9, die ook op vt nutte dring*; Den geeft der waarheit. die de valfche leer bedwing'; Den geeft der liefde , die de zwakken wil verdragen , Die blinde doling duit» die met geen ydle vragen Den medemenfeh bezwaart ; die niemant onrecht doet. Welk dikmaali tranen ftort, maar nimmer Chriften bloedt.

Cc a L

404 BR A.

Laat deze tranen met gebeén, bet eenig tvapeir,

Dat uwe kerken paft, ten ftrydt gaan voor uw fchapeif*

Zo wort nooit kerk betigt met oproer noch verraat.

Zo fticbt ze in *c midden van den Scaat geen' andren Staat( i ).

Bij gelegenheid der afkondiging van denMunfterfchen vrede, in 1648, vervaardigde hij op last der Amfter- damfche Burgemeesteren de befchrijving van en de bij- fc h rif ten op de zes middelde vertooningen van de op. komst der Batavieren, op den Dam vertoond (9). Deze zelfde heugelijke gebeurtenis gaf hem ookaanleiding tot het vervaardigen van een uitmuntend krachtig dicht* ftuk , getiteld : De Eeuwige Vrede , in rijmlooze ver- zen, toen nog eene ongehoorde nieuwigheid, of* fchoon hoopt en huigens hem daarin reeds met eert paar kleine ftukjes waren voorgegaan ; althans hij oordeelde zijn vrij uitgebreid (luk met het fchild eener verdedigende voorrede te moeten wapenen. Er heerscht eene ongemeene kracht, een rijkdom van denkbeelden en eene ftoutheid van uitdrukking in dit voortbrengfel van den tweeëntwintigjarigen brandt , die het gemis van het rijm rijkelijk ver- goedt. Men kan daarvan reeds oordeelen uit deze weinige regels:

Ik zing van 't eUandt , dat de groote zee , en d'armea Des vryen Rijns omringt, dat onbewoont was, eer Het Bato zagh , die 't door het allerbillykft recht ,

£*

(1) Poëzy , Il Deel , blz. 239. (1) lbid , III Deel , blz. au»

B R 405

Zn wetten der natuur, aanvaardde, om daar te vinden- Der vad'ren vryheit, toen, in bange ballingfchappen Verzonden ec verjaagt door Pentaas lift. Waar door 't Begin van onzen Staat rechtvaardig wiert; naardien 't Van vrye volkeren gevelligd is in landen , Noch vry van heerfchappy en vorftenwetten. Zedert Zocht Rome, en *t oude Atheen haar recht en welluft; maar Hier was de vryheit, daar de dwinglandy belandt. Dees vryheit , die ik zing , wil In geen flaaflche banden Gebonden zyn , myn dfcht nu ook niet, Wy verfmadea De boeiens van het tym , daar d'onkunde onze taal Met zocht te binden; daar geen Griekfche zanggodin Van wilt; daar eertyds Rome, ia Cezars lettereeuwen Van vry was; daar de zich ook van beeft ontflagen (1).

Kundige geletterden keurden deze rijmverwerping goed; f. MAkTiNius prees hem daarover in een' luimigen brief (2); ook vervaardigde hij nog een ander niet minder krachtig rijmloos dichtftuk, De tranen van den Apostel Petrus (3); doch deze •dicht trant vond geen ingang bij ooren, die aan den rijmklank gewoon waren, waarom hij er ook weder van afllapte.

Vondel hield brandt , en te regt , voor een groot' bijfchriftdichter. Hoe krachtig , karakteristiek en kernachtig zijn zijne bijfchriften op de twaalf

(1) PoEzy , III Deel , blz. 219.

(3) Ibid, blz. 269» Brieven, a. v. blz. 119.

(a) Poézy, II Deel, blz. iss*

Cc j -> '

406 B. R A.

Remeinfche Keizers CO' Suetonius zegt niets meet in eene uitgebreide levensbeschrijving van titüs vespasianus dan brandt in deze vier re- gels op het beeld van dien vorst:

In Tftns beelt vertoont de deugd zich in haar kracht, De liefde en wellust van het menfchelyk geflacht. Dees hielt den dag, als hy geen weldaat deê, verloren. Dit Ryziicht moft ce vroeg op zynen middag fmoren(i).

Ook dat op de afbeelding van den Remonftrant« fchen predikant c.niellius vinde hier eene plaats:

Hier leeft Ni el, die vol van vier en godlyk licht, Den Ryn heeft onder 't kruis en buiten 'c kruis gefticht , Toen Keulen , en den Dom , die t' Uitrecht is verheven , Zyn leflen horen kon ; die 't Pausdom van Geneven Ook endlyk vond te Dort 9 op Loeveftein zyn loon , Zyn ende t'Amfterdam 9 in 't hemelfch ryk zyn kroon(3).

Onder zijne graffchrifteü munt zeer voordeelig juh dat op den admiraal e. m. kortenaar:

De Helt der Maïs, verminkt aan oog en regterbant, Bn echter 't oog van 't roer, de vuift van 't vaderlant, De groote Kortenaar, de fchrik van '* vyants vloten, d'Omflniter van de Zond , ligt in dit graf befloten (4).

Met

(1) Poëry , I Deel , blz. 39— 6i«

(O Ibid. tlz.59. Ca) Ibid. blz. 85. (4) lbid, UI Deel, blz. 18S.

B R A. 4of

Met brandt, zegt de Hoógleeraa? van caêpeL- " CO» n floot zich, als het ware, het gulde tijd<. „perk onzer letterkunde ;" ten minfte, de óoi> fpronglijkheid , ftoutheid van denkbeelden, geest* Verheffing en kracht van uitdrukking begonnen al* lengs plaats te maken voor de navolging, inzónder* heid der Franfchen , koele , wijsgeerige , befchaafde redekaveling , zoetvloeiende, kruipende eentoonig» heid en angstvallige grammaticale zuiverheid van taal en fpelling. Men droeg, naar het fcheen, meer zorg om de gebreken der vroegere dichters te vermijden, dan, gelijk brandt, hunne fchoon- hedeh op te ivoren, en daarmede voordeel te doen, poot misfchien alleen uitgezonderd. Terwijl de genie van swanënburg, door eene overfpanning van ftoutheid, tot eene poëtifche krankzinnigheid verviel , was geen zweem van eenige geestverhef- fing aan te treffen bij de in hunnen tijd zoo zeer geroemde claas bruin en sybrand fbitama. De dichters der zeventiende eeuw volgden flechts -de natuur en hunne genie : zij waren dus Hout en ooripronglijk $ die der achttiende begaven zich oa« der het juk der theoriën van aristoteles en pels, en werden flaaflche navolgers van Franfche treurfpclen, vervaardigers van levensbefchrijvingea in rijm van Bijbelhelden , of eentoonige bruilofts- en verjaargedichten. Het gulde tijdperk van onzen

let-

O) Redevoering, e. ▼• bte. 38.

Cc 4

408 B R A.

letterroem floot zich met antonides en brandt gelijktijdig met dat' van onzen krijgsroem ter zee met tromp en de ruiter; de fchimmen der gebroeders de witt moesten, naar het fcheen9met bet verlies van onze zedelijke zoo wel als ftaatkun* dige veerkracht verzoend worden*

BRANDT (KASPAR en JOANNES) (i) beiden zonen van den voorgaanden , beiden geboren ie Nieuwkoop , de eerite den 25 Junij 1653, de an- dere den 6 Julij 1660, beiden predikanten bij de Re* monftrantfche gemeente en beiden dichters. Beiden door hunnen vader onderwezen 9 fchenen zij van hem de gaven van welfprekendheid , keurigheid van ftijl en kracht van uitdrukking aangeërfd te hebben. Kaspar was achtervolglijk predikant te Schoonho- ven, it Hoorn , te Alkmaar , te Rotterdam en te Amjierdam, waar hij overleed, den 5 Octoberi69& Joannes itond, volgens het gebruik 9 der Sociëteit het eerste jaar ten dienste te Ti el, en werd toen predikant te Warmond , vervolgens te Hoorn f .voorts in V Hage, en eindelijk zijn' broeders ambt» - genoot te Jmftcrdam , alwaar bij hem overleefde tot den 13 Januarij 1708*

Hoezeer wij met den Heer de vries (2) niet gaarne iets aan den roem van dit waardig broeder*

paar

(O J. kok, Vid. Woordenb. VIII Deel, bis. 954 en 9361 C. sajcii , Omêmsst. Tom. V , pag. «a8 & 459.

(I) GcfcWed. der Kcdcrd. Dichtk. 1 Dce) , fclz. 304,

B R Ai 4^

paar souden onttrekken, „dat beiden groote eer „ingelegd hebben mqt hunne Nederduitfche gedich- ten, die van al de hoog verlichte verflanden in „ons vaderland met onfterflijke loffpraak vereerd „zijn (i)*" menen wij in hunne voortbrengfeien, die ge zam en tl ijk in een boekdeel, onder den titel: k. en j. brawdts Poczj , te Amfterdam , in 1725 zijn uitgegeven, toch reeds de fpooren te ontdekken van dat verval in de dichtkunst, waarvan wij in het vorig artikel fpraken. Althans zij wijken reeds ver af van de oorfpronglijkheid , zinrijkheid en kracht, die in de dichtftukken van hunnen vader zoo zeer uitblinkt; de befchaafziekte had hen ook reeds aangetast, blijkens de winderige voorrede des uitgevers voor kaspars gedichten, waarin hij ver- telt dat „zijn Ed. wift dat de lauriertak alleen om „'t hooft der hoofden, vondels, antonidessen en .„ diergelijke uitmuntende mannen gevlogten word, .„en het zijn oogmerk was om dezulke of te even* „aren of verbij te dreven ," eene verwaandheid, xlie wij niet gelooven dat ooit bij den braven, ne- dcrigen man is opgekomen.

De meeste gedichten van kaspab, zijn gelegen- . heidsverzen ; de fchoone trek van dankbaar kinder- lijk gevoel in het verjaardicht op de huisvrouw van den fchepen k. kloek, den vriend en weldoener zijner ouderen (a), valt in het oog:

. Wie*

(O J. db iiAEf , Leven van «. beandt, blx; 35»

Cc 5

DRA.

Wien kin hter feefl geen blydfchtp bieren f Jtfyn ziel verjaert mee die verjaeren

En leefc in dit geboonelicht.

Haer gunft , daer z* yder door verplicht » Zoo milt in mynen fchoot gegoten, Blyf ia het hart nu niet befloten.

Tt Zie vaderi lykfchroef openfpriiigen ; Zyn geeft word wakker op dit zingen:

Suzanne (leekt op dit geluidt

Haer bals ter dniftre graftteê uit ; Ën wenfcht met boogverbeve toonen Haer oude halsvriendin te krooneo,

tj voelt haer kout gebeente leven. De trou van haer vriendin , gefchreves In 't hert op eeuwig parkement 9 Herdenkt en viert se zonder endt, Verlangende om na korte jaeren In 't eenwig licht met haer te paeren CO- Zijne Christelyke Befpicgtling van V laetflc Oor' deel (a) heeft vele ftoute en krachtige uitdrukkin- gen, wilton waardig.

~ In zijne Lyk- en Grafdichten heerscht de regte toon , hoewel het zinfpelcn met de namen der over'- •ledenen hem fomtijds tot de onnatuurüjkfte ver- wringingen verleidde; bij voorbeeld in de Ljkge- dachtenis der huisvrouw van p. zwaerdekroon :

Zoo erft ze na den ftryt en 't zwaert de kroon (3).

Men zou hier volftrekt vermoeden dat deze Vrouw, kaspars fchoonmoeder , onthoofd ware*

Zijne

(O bkanots Poêzy, Uz« i*. (a) BI*. 8$. (s) Bli. ati.

ERA-

Zijne weinige Latijnfche gedichten zijn zoo) als' er velen zijn.

ê

Tutto fuogöj tutto fiamma, (lelde l. bïdloo als motto boven zijn kokend heet lofvers op de gedichten van joannes, waarin toch waarlijk die buitengetneene hitte niet te vinden is. Zijne ge- dichten zijn wel niet onverdienstelijk, doch zij zija reeds minder dan die zijns broeders ; echter hebben zij op fommige plaatfen natuurlijke en fraaije dich- terlijke fchilderingen* Het volgende uit zijn Her* vormt Christendom in £ngelant9 is der overfchrij- ving wel waardig:

fc Nabuurig Engelant, die wakkere Eilandin CO» Die trots de zeekroon fpant, en nooit naar Caefars zin Haar edlen bals boog onder ft juk van flavernye, Wert loos eerlang belaagt van ziele-dwinglandye. Gelyk een wolk, die lang omzwevende in de lucht, Half zwart en root, in 't endt in yflelyk gerncht Uitberftend', neerftort met eeu zee van regenvlagen, Al *t landt verduiftert, als zoo *t nooit weer helder dagen, Terwyl een zwakke kfel door ftorm eerft hemelhoog Getorft , zoo laag wéér zinkt dat d'afgront gaapt voor 't oog : De belle ftierlni, doodfeh van fchrik, zien op malkander, Men wenfcht,men hoopt,en bidt dat 'tonweer eens verander, Elk ziet ruim uit in zee; tot dat een kleene boot Gebouwt , beproeft in ftorm , hen bergt in zynen fchoot ;

Wiens

(i) Naamwoorden van het minnelijk gedacht kan men door bijvoeging van den uitgang in 101 vrouwelgken maken: y#w, vrstiui kêtr, hê$n'*9 enz.; maar nooit die van het onzedige gedacht : Eilandin is zoo min goed als fënriin , zwijnt* , enz., die geene dichterlijke vrijheid toelaat te bezigen in plaats, van mtrrit en zt*g;

*r? B R A.

Wiem ftnnrman tegen laft en arbeit opgewafleo, De boot en 't fchip gelyk (tuurt door de water plafleö Des hollen Oceaaus , geleit ze naar bun zin 9 Laveert, en voertze In 't endt een dille ba ven in. Zoo dreunden onlangs al de Kaledonfche (handen. Bet ganfche ryk wert krank in al zyn iogewanden, Het daverde op zyn' gront, de ftorm (lak op ver woedt» De witte krytberg vreefde e;n droeve verf van bloet. Elk zag voor uit, toen kleen en groot, en 't puik des adel* in goet en lyfsgevaar, aftittende uit zyn zadels, tfiet wetende waar zich te bergen , hoe te moê , Uk Erbarmenswaardig oog went naar ons Hollant toe* Vindt geene toevlucht dan in Neêrlants Stedehouder, En legt den last hem van dry ryken op zyn fchouder, Men valt aan 't fmeeken, dat hy zich toch eens ontferm, En ftrekk' den godsdienft,hun het dierbaarft,fcbilt en fcheröv Bewaar hun lyf en goet, en fcheur de looze netten, Cebreit tot afbreuk van 's lams recht en oude wetten, Herftel z'in kracht , en breng' door 't wettig Parlement ,' Geveftigt door zyn hant, al 't ryxgefchil ten endt (i).

Maar wat er nu onmiddelijk volgt is zoo ellendg plat, dat de eenvoudigfte mensch dezelfde denk- beelden fierlijker in proza zou uitdrukken» Hoe geweldig fteken de bovenftaande fraage regels af bij dezen en dergelijken:

Het heele vaderlant by een te Helvoetfluïs.

Wat doet de naam van Re- en Contraremonftranten ?

De groote Heilant .

Blaast door zyn' adem met een' voorwint in het zeil (»)•

Wc*

(O (O b*anbts Poëzy, blz. 4,6,7,

Welk een leeld'! . . . . Par nvt laat venus wel plaats daken voor maria (i); maar dat een Christen- leeraar de bezigheid van boreas of zephyrus laat verrigten door .....

Uitmuntende fraaije fchilderingen tred men aan in fijn* Vrcdezang ; ftout en krachtig is vooral daarin deze

BESCHRIJVING VAN EEN* ZEESLAG*

Al 't «ar dtryk wordt te naauw voor zoo veel bloet en moordt* Eerlang wordt zelfs ter zee de krygsklaroen gehoon. Dan kritppen berg en duin , en dalen in eikanderen. Op zulk een weergalm moet de zee in velt veranderen i Ja d'eeue golf bruifcht taai nit droef belt d'andre toet Of duikt in een, vervaart voor geeflelzweep en roét Op biaren rug gemunt ; 't zal ylinks haar verveelen Te torflen zulk een laft van zwaare zeekafteelen: Gefmaldeelt dryvende den vyanden op zy. Nu van , dan by de windt , nu loefwaart , dan aan !y. ' JMen fchiet en fcheurt , wat om en by is fluks aan flenteren t D'een geeft de volle laag, een ander paft op 't enteren. Een derde fpringt, (hier is geen open voor de vlucht) Door eige kruit , en kieft voor 't graf de ruime lucht. De bange brander woedt in 't midden van het water. Het ftoutfte hart vërfchrikt voor 't grouwelyk geklater* Daar vliegen been en arm en merg en brein en bloed , En zwindlen onder een : den dappren valt de moed Niet eer dan 't leven : 't bloed der braaven ftremt in d'aéren. Het oorlogsvuur Gd uit al tintiende in de baaren. Dus flont de Noortzee meer dan eens in lichten brandt: De weérfchyn flikkerde op het een en 't ander flrant (2).

Tot

(l) Cuêrtê iêt Dii9S #**/#«/ it mtitrutt*

{*) J- BEAR9TS PoêZy, blZ, Ift.

414 B R A.

Tot een' tegenhanger diené de volgende

BESCHRYVINC DER BELEGERING VAN EENS STAD.

Of Haat men 'c leger om een welbemunrde ftadt , Die in een zoece ruft voorheen gebakert zat ; Al wat, ten menfchdoms fchaé, de hel hadt uitgevonden % Vertoont te vreeflyk zich op zyn gevloekte Honden. Daar beukt het zwaar gefchut een hemelhooge wal. Gins beeft de burgery , en ziddert voor den val Van huis en dak, gedreigt door bomben en gra naaten» Hier vliegen z'over endt die ftraks noch nederzaten* De vrees kaatft zuigeling en moeder als een bal. Men vlucht ver vruchteloos, de doot is overal. Men ziet zelfs onder d'aard de buskraittonnen rollen, Men mynt 9er wederzyds om ftrydt gelyk de mollen. De gronde berd op in 't endt door brandt van 't booze kruit» Het aardryk braakt en beeft en buldert door 't geluid ; Als t* onvreê , nu bet kint 9 getorft door zyne vloeren , Zyn moeders ingewandt door delven durft beroeren. Uit gramfcbap waaflemt het eeu damp uit zynen grondt: En 't fchynt als of de hel hier opent zynen mondt. Wat moortuig berft 'er al uit zyn gefpannen navel f Buspoeder, yzer, loot, hout, fteen; harpuis en zwavel. Van rou en ramp op ramp bezwangert , baart zyn fchoot Voor zoo veel duizenden veel meer dan eenen doodt. De ftadt gaat endlyk fchuil, en 't oog kan niet bemerken Het onderfcheidt van huis , vantoorensen van kerken (i).

Op fomraige plaatfen ,M zeiden wij ftraks 9 ont- moet men dergelijke verdienstelijke brokken; doch

ove-

(0 J* biandts l'oëzy, blz. I|.

B R A. B R E. 4*1

overigena verheffen de gedichten van dezen braven»

regtfchapen man zich niet boven het middelmatige,

Het fchynt hem minder aan vernuft en vermogen,

dan wel aan fmaak en gevoel ontbroken te hebben.

BRASSER (JACOBUS) , JASPERSZ. Een paar

prulletjes van dezen, waarop Hechts vijfentwintig exemplaren gedrukt zijn (i), hebben, voor de liefhebbers ^ flechts de waarde der zeldzaamheid.

BRECHTEN (CLAIS van). Maerlant ver? meldt in zijn' Spiegel Hifloriael dezen als eea dichter uit de dertiende eeuw. De Heer vah wyn (2) heeft niets van hem kunnen opfporen: wij gelooven ook niet dat er veel aan verloren is.

BREDA (MICHIEL van). Twee kluchtfpelen » Lubbert Lubbertsz en Krispyn P$iet en Officier y benevens een treurfpel, Themistocles , in 1685— 1686 gedrukt,, deden hem in zijn' tijd voor een* tooneeldichter doorgaan.

BREDERO (GERBRAND ADRIAANSZ.) (3)* geboren te Amjicrdam^ den 16 Maart 1585, en al- daar overleden den 23 Augustus 16 1 8. Weinig bijzon*- dcrheden zyn er van zijn drieëndertigjarig leven be- kend v

(1) Naemrol der Tooneelfp. van j. tan der mark , mz. N9. 8ss« (a) Hut. Avondftonden, blz. 26*4.

C3) J* WAGRNAAR, AmSt. fol. III St. blz. «4$. J. KOK, V».

deooidenb. VIII Deel, blz. 1056. J. p. van capfslue, Bedragen tot de Cefch. der Wcccnftb, en Ltit. in Nederl, blz. 28 s.

4t£ BRR

kcnd, dan dat hij vaandrig was bij de fchuttetfj, n- bij zich toeleide op de fchilderkunst 9 waarin hij f. badens tot me cs ter had; doch meest bekend b bij als dichter. Hij was een werkzaam lid van de Amfterdamfche kamer In Liefd* bloei j end e ^ die ia zijn' tijd reeds in verval begon te geraken; immers fchreef hij aan de broeders in 1615;

5Ccö ! Camee/ Carnet! Süelj! aïg ffi u nu fie&jjcB Ifftt jeet jijt sön Sfefoeg ! u fetfaen ongeil jc&* & bloeyende gjjebaent/ bateftfimtt glad) te Knallen/ 3fê boor 't ünfften beg tijtg/ üetang en aïbetbatten (0«

Hij voorzag het tooneel dezer kamer van ver» fcheiden treur- en blijfpelen , waarin veel natuurlijk en oorfproöglijk vernuft doordraait. De laatfte behelzen roflve , levendige fchilderingert der Am* fteidamfche zeden van zijn* tijd; om welken met bare natuurlijke kleuren voor te (lellen hij zich op de. vischmarkt en op andere plaatfèn onder het gemeene volk begaf , om zich deszelft taal en fpreekwijzen eigen te maken, waarmede bij dan •zijne blijfpelen ftofFeerde. Geen wonder dat er dan ook vele uitdrukkingen in voorkomen , die den toets der kie§chheid en eerbaarheid niet kunnen doorftaan. Hij verdedigt dit in de opdragten zijner tooneelft ukken op gronden , die in zijn' tijd feon'dfen gelden.

CO C. a. brede&o, Ncdcrd. Poëmatt , blz.j. "

B R É. 4if

üredero, die gecne vreemde talen verftond, bad geen anderen gids dan zijn natuurlijk vernuft , geene andere voorbeelden dan de dichters zijne tijdgenoo* ten, met wie hij vriendfchappelijk omging, doch die, hoe beroemd naderhand, toen nog den regten finaak in de poczij niet hadden. Geen wonder dat zijne verzen ecne hinderlijke hardheid en droefheid hebben, gelijk alle rederijkersgedichten; hoopt en vondel maakten ze toen zelf .nog niet beter. Doch daartegen was hij een vijand van den barbaarfchen wanfmaak der basterdvvoorden , waarmede men in zijn* tijd de refereynen opvulde. Lezenswaardig is zijn brief deswegens aan de Amfterdamfche ka* mer (i). Dat hij, indien hij langer had mogen leven, een' gcmakkelijken en bevalligen dichttrant zou aangenomen hebben, lijdt geen twijfel; de kie- men daartoe lagen reeds in fomnnige losfe (tukjes ; bij voorbeeld:

©tConincfi gijeen gSef in fSn gfjt&iet tan boogljen/ ïJÖ toil fün Öjjtft tn (C^aon bcljeerfdjen ongjtmeen/ ©e Jtëmnaer jaïoerg fcfiier bon fön tpgfien oogfien/ 3-p/ ban fijn feïjabuto bie ïjn boor fiem ugtfïettteen»

ïï&tl mtijbtg toa£ fS b?g bon gopen en betïangften/ JKaer aïfo fiaeft it& fatg fiet fietbet Stenftlj! jn foet Üfêf jng £iel£ / fo gaf itfi mn typtofllicfitifcfi g&tbangeit GïjtUitïi ül§ in be &niy get tltpne ©incSjen boet.

Nar-

(0 Ntderd^Pogmtta, blz.66. J.F.v.c.vpp&u.£,Bj|dr.blz.fl$Q#

Dd

4i8 3 R E*

Nardsfos. rt$ Ss fac$ fijn tpg^tn frijomdj tpt^ fëaïnt/ Wtxt öp ten anffjjtneudjt tn eagljen Xiefbe blieti/ $oe ntenfclj fïet men in gaar felfê öeöagljtn btoalen/ 3@ant mteft ten pebet nu aen bat efeel fietfc (i>

Wij zouden nog verfcheiden ftukjes in dezen finaak kunnen aanvoeren, die, even als zijn Lof van den Rjckdom en van de Armoede (2), in •welke beiden aardige wendingen en geestige denk* beelden voorkomen, blijken dragen dat bredero, die bloeide ten tijde van het verval der rederijkers en de opkomst van het tooneel, een uitmuntend dichter zou geworden zijn, daar hij toen reeds voindel in vele opzigten verre overtrof (3) , het geen blijkt uit bet volgend kreupel graflehrift van dezen op bredero :

Uf et fietTütttfit 't Xijf / toieng aSetft *n ftSetfeir munten upt/

€n met beel SPoertergt fteebg ftoangtr gingö ban ijerffen,

ffiitn Cbaron toiTïiffB boegb' om funft in b'oube fcjupt/

$ermit$ be fieltf eng notfi ïarfiten om 31 jn farcen (4%

(1) Nedcrd. Poëmata, blz. 58, 39, 40*

(a) IWd, blz, 9, 13.

O) De Heer db vrips is van oordeel dat brkdekos dicfif- werken niet met die zyner beroemde tjjdgenooteo te vergelijken zjjn. QCifch. 1 126); doch bedoelt zeker hunne lateren; en dan zijn wij, die hunne vroegeren bedoelen, het met hem eens!

(4) Lijkdichten op o. a. b&ede&o, achter den Stemmen RiA- d*r. J. wagbnaa* , t. a, p. Vondel veranderde dit naderhand

in

D R E. 419

„Jammer," zeggen wij met den Hoogleeraar vau cappelle (1), „dat hem geen langer leven b ten „deele gevalle, om zijne kunstoefening te volma- „kcn. Genoeg echter heeft hij getoond wat hij „vermogc Zijne dichterlijke voortbrengfelen ver- „dwijnen niet in den glans der kunstgewrochten „van het gulden tijdperk onzer letterkunde. Reeds „is zijn naam met zijne fpreuk (2), na twee eeu- „wen nog ten fpreekwoord, met onderfcheiding „tot de nakomelingen overgebragt. Op die wijze zal hij leven , zoo lang eerbied voor de grond* „leggers en handhavers der Nederlandfche Letteren „in de harten onzer landgenooten huisvest."

BREEN (JOOST van). De titels van vijf klucht- (pelen en de naam van dezen hunnen vervaardiger zijn elders dan hier der vergetelheid ontrukt (3).

BRENDER i BRANDIS ' (GERRIT) , geboren te Lejden9 den ai Maart 1751, en overleden te Amflerdam^ den 23 Junij 1802, was een kundig

en

in dezer vo?gen: ;

Hier ruft kicro , heen gereid , Dacr de boot geen veergelt eifcht; Van den Geeft , die met zjjn kluchten Holp aen 't lachen , al die zochten.

PoSzy, Il Deel, blz. 80.

CO Bqdragen, enz. blz. 271.

(a) Het kan Verkeercn.

Cs) Nacmrol der Tooneelfp. van j.y.d.mauck, az,N°. 153»

Dda

-4*0 1 R E.

<en werkzaam beoefenaar der fraaije lettered ,en dichtkunst. De Maatfchappij; Tot Nut van *t Al* gemciny wier algemeene fecretaris hij was, had groote verpligting aan hem» „Ongemeenc vlijt, ^talenten en werkzaamheid teekenden den raan# 9, die bij zijne posten als fecretaris der ftad Amftcr- ¥%dam% of als lid van de regtbank dier ftad en het ^ fccre tariaat dezer maatfchappij ook nog het fecre- tariaat van de toenmalige Bataaffche Maatfchappij „van Taal- en Dichtkunde (Amfterdamfche Afdee- ^ling) en het lidmaatfehap van verfcheiden andere genootfehappen voegde; die meer dan eens als „dichter bekroond, zoo door zijne dichtftukken „als anderen letterarbeid met roem bekend was(i)." ^ Zonder eigenlijk geleerde van beroep te zijn * bezat de werkzame man ongemeene kundigheden in verfcheiden wetenfehappen , met name de wijsbe- geerte, gefchiedenis , wiskunde en de fraaije lette» ren, „Zijn werkzame aard en verkregen kundig- heden," getuigt de Hoogleeraar j. w. te wa- ter (a), „maakten hem gefchikt tot het aanvaar- dden van verfcheiden posten in de burgerlijke za- „menleving, geacht bij onze vaderlandfche maat- fchappijën van kunsten en wetenfehappen , c en „bekwaam tot het uitgeven van velerleije wer-

„ken,"

(O Gcdenkfchriften der Maatfchappij: T§t Nut wu 9g Jlgt- »«#», blz. 39.

(O Aanfpraak in de Jaarljjkfche Algem. Verg. van de Maet- fchapplj der Ned. Letterk. te L$j4tnf den 8 Oct. i8os,b]2.ta.

B R 4*1

^ ken ," waar van wij als de voornaamften opnoe- men zijn Vaderlandse/i Kabinet van Koophandel enz* Taal- Dicht- en Letterkundig Kabinet , zes deelen , voortgezet onder den titel van 7W- Dicht* en Letterkundig Magazijn* en voorts zijn laatfte werk, Proeven van Gefchied- en Letterkundige Oefeningen. Als dichter, hoewel niet als dichter van den eersten rang , verdient hij onderfcheiding boven, velen zijner zelfs gouden en zilveren medail- les behalende medeleden der talrijke dichtgenoot- febappen waarvan hij lid was. Zijn leerdicht De Schilderkunst , in drie zangen , in 1783 uitgegeven, hoewel ten deele van le mibrrb ontleend, heeft veel goeds en fraais. Van zijne in tijdfebriften en afzonderlijk verfpreide gedichten maken wij hier geene melding; weinig behagen vonden wij in zijn bekroond metaphyfisch-wijsgerig-thcologisch dichtftuk: De Mensch gefchikt voor de Eeuwigheid (Oj meer fmaaks vonden wij in een ander, door hem voorge- dragen in de algemeene vergadering van het Amfter- damfche dichtgenootfehap , den 4 Mei 1790, bij gelegenheid der prijstoewijzingen aan dichtftukken , die den Lof der Naarftigheid Qi) ten onderwerp hadden. Welligt is het onzen lezers niet onwelge-

val-

(1) Proeven van Poltifchc Mengeld, dorr het Genootfchap : Xumtlhji* fpêërt gun Wijt , XII Deel, blz. 67.

Ca) Werken van het Amst. Dicht- en Lettero:feneo4 Genoot- fchap, U Deel, blz 70.

Dd j

4*9 B R E.

* yailig dit inderdaad geestige en luimige ftukje van

den naarstigen rrender £ brandis hier weder te

vinden; bet heet

DS LOF DER LUIHEID*

Vergeefscb vermoeit ge n , kunstgenooten t

Vergeefsch 15 't hier naar roem te (laan,

Wat baateu de eélfte lauwerblaén , Wanneer ze uwe onrust flechts vergrooten?

Wat baart uw zore;, uw kunst, uw vlijt?

Vergramde blikfems van den Nijd.

Weest naarstig , dapper , kloek , ervaaren : Wendt alle uw geestvermogens aan , Om 't mensebdom (leeds ten dienst te daan ,

Doet alles op uw grootheid (haren. Wat wekt de roem die gij verbreidt? Slechts afgunst en ondankbaarheid.

Slechts afgunst voor aanhoudend zwoegen!

Ondankbaarheid voor eedie daén!

Is 't mooglijk! lacht die oogst u aan! Werpt gy daar zaad voor met genoegen ?

Dat dan de Luiheid hier verfchijn*:

Sn toone ons boe verdwaasd wy ztfn.

Zy komt wat loomheid dekt mijn leden!

Wiens beeldtnis zweeft dito in 't verfchlet?

Zyn dat de Slaap- en Droom-God niet* Die wagglend aan heur zjjde treeden?

Zij nadert langzaam Geesten! flaapt!

De Luiheid preekt heel 't Menschdom gaapt.

B R E. 4&9

w Gij \ 'die langs Pindus glorierrappen

Naar een wig groene lauren ftreeft I

Die 'c eermetaal dien zanger geeft , Die andren Hechts voorbij kan flappen t

Hoe weinig kent gij 9t waardig doel

Der menschheid , en *t volmaaktst gevoel.

„Na fchetst ge in fchoone Landtafreelen ,

De zaSigheid der zoetfte rast,

Hoe ftilte daér begeerten blaschc , Bn maküjkheid elks hart kan ftreelen.

En ftraks verwoest gij door uw daén *

Dien eedlen trek van uw beftaan,

Om 't aangenaamst verfchiet te treffen ,

Wijst milton zelv op Edens Hof»

Dier was het dat men eens mfln lof, Op hooge toonen moest verheffen*

Toen , in des waerelds ochtendwond ,

Uw aller Vader ruste vond*

„Waar is nn *t heil door hem verkreegenf Beftaat het in de noeste vlQtf Neen : hij , die zich der moeite wQdt,

Maakt adams vloek alleen ten^zegen. Doch afgewerkt, vermoeid van geest 9 Drukt hem de vloek der fchuld het meest.

Dan denkt hij aan die gouden tijden , Toen de aard drievoudig vruchten fchonk , Oflchoon 'er fpaé noch kouter blonk ,

Om heore vooren door te fnijden. Hij denkt > en denkende vermoeit Zijn geest zich zelv* aan de aard' geboeid.

Dd4 „Naauir

4u »" R E.

„Naauw zfet gy \ Wijde zonlicht dagen, Of Naarftigheid wflst o 't gareel , Zij fptnc eo die zg ook uw deel t

Geraamten voor heur' gloriewagen. Zy zuigt uw levenskragten uit , En echter wekt ze uw Jofgeluidl

,*De Dichtkunst trefT met echte kleuren , . Het voorwerp van verfmaadiging* Den flaaf in zijnen (laavenkring :

GQ voelt uw' boezem wreed verfcheuren*. Maar kent, daar reeds uw aflehrik ft\Jgt Hier in uw eigen beeld en zwijgt.

* (JU Hebt als flaaf van alle flaaven , U zelv* eene ijzren eeuw verwekt. Naauw was het eélst metaal ontdekt

Óf goudzucht daalde in diepe graven : Zy wroet en werkt met onverftand, Heur' beul uit 's aardryks ingewand.

* Nu leeft ze, op 't fpoor van een Salmander Alleen door 't goud dat haar verteert , Qoor haar, door haar alleen geleerd,

Verkoopen Natiën elkander. En 't werktuig van vervloekt geweld Is niets , dan 't nooit volprezen geld.

„Vraagt xerxes, wat hem uit deed fpatcen. Wat zQne vltyt, aan Gangesboord, Tot menfehendwang beeft aangefpoordf

't Gefchiedboek zegt u zijne fchatten. En vraagt gQ , wat die vlijt hem gaf,

- Hy viel verwenscht en naakt in 9t graf.

Wik

B RE.. 4«j

MWI!c ge ooit de vlijt in 't groötfcbe treffen, Jtefchonwt dan 't bloedig oorlogsveld , Maak diit den vlyrigften, den held,

Wiens roem gij fpoedig snit bezetten. Als o <te Dwang, dien elk hier prtfst^ Op zyn gepreste krygslién wysr,

»t Volgt g\j den klank der k rij gs trom petten* De blikfems van 't gevreesd metaal, *t AflchuwcUjkfte en wrcedfte onthaal»

Dat gramfchap ooit in 't licht kou cetten: .' Pan toont de ellende» in ftroomen bloed v U 's Vorsten viyt naast zynen moed.

„Door vlijt wordt alle heil verkreegen: .

Dus zegt de Dwaas die werken moet ,

Maar is die oude fpreuk (leeds goed. Dan (trekt de krijg ten dubblen zegen.

Dan z^n verwoesting, moord en brand

De fteunfcls van uw Vaderland*

„Dan ziet g\j 't recht der fterken gronden* Zoo wordt het everzwQn getergd. En, daar het fcfiaars zyn leven bergt,

Vervolgd, gefleurd, door woeste bonden*. Zo wordt de onnoozle neergeveld Wie ia hier everz wyn t Wie held f

„Hoe zalig is 't vernoegd te weezen f

Hoe dwaas , door rustelooze viy t , . Ten «kosten van den dierbren tijd, Slechts in verfebieten heil te leezen I

Waartoe en kragt en ttyd verfpild?

't Gebrek rust naar gy werken wilt,

Ddj „Werd

496 B R E.

, Werd Ledigheid der oude Batten ,

Niet meer gevreesd , niet meer ontzien * Dan hnnne Naneefs , die roisfchien Zich zciven veel gedachter fchatten ; En die in naam en ook naar fchijn f In alles even bezig zijn ?

Heeft Naarfligheid de verfce (branden * Met zo veel kielen reeds bezogt , En geen getnignis meégebrogt 9

Van de eedle rnst dier vrije landen ;

. Hoé beerlijk daar het menschdom leeft , Dat wenfehen noch begeerten heeft f

Men roeme om ftrljd het Iecterblokken f En volg9 verrukt den Ridder na, Die voor ztyn lief dulcinea 9

In fpijt van kraauwels en van kokken f Al zQnen moed en vlijt betoont : Men worde als don qüichots bekroond*

* Of is bij beter lanren waardig. Die daaglijks met zijn fchaduw vegt, Wat htf nooit weeten kan , beliegt ,

Altoos met Hypothefen vaardig, De waereld voor een dwaalfter houdt Zijn rnst verRwtynt zich zelv* mistrouwt?

„Nóóit heeft men aan *t geloof der vadren»

Zoo veele flagen toegebragt ,

Dan federt Naarfligheid bedacht , Om zelfs 9t oorfpronglijk licht te nadren :

Nu (Iaat de Leek den Leeraar gaê ,

En ziet al ztfn bewijzen mu

ti

Voor

B-R. E. 4%f

Voor haar is al 't geloof verdweénen * '

Met haar ontftond de twyflarij.

Thands ziet «en niets, hoe waar het zïj, Dm door een helder licht omfcheenen*

Das beefc Geleerdheid , naast het geld ,

't Heelftl In rep en roer gefield.

Zij zaaide al vroeg beur ketterijen»

Verfpreidde 't zaad van onderzoek ,

In ieder geestbedwelmend boek , Dat ze aan den Godsdienst toe dorst wQ£n£

En vraagt me u naar de winst daar van »

Nbemt beuer en spinoza dan* >

Wie zal dit ooit mijn' invloed wijten f , 4

Mijn' invloed, die, in ftille rust,

Den mensch met malfche lippen kuscht* Geen ledige noren uit doet fplijten :

Daar zij de aéloude fpreuk reeds kent* -' „6J 't Boekenmaaken heeft geen end» .

Gezondheid , de edelfte aller gaven , ,

Door werkzaamheid zo vaak verkwist,

Wordt nimmer op mijn fpoor gemist. Zij vliedt alleen die noeste (haven 9 /

Wier ijdle zorg en vroeg en laat ,

Der beulen zweep ten dienste (iaat*

„Laat hem, die van den vroegfee morgen »

Tot aan het laacfte fchemerlicht,

Zijn werk in hitte en kon verricht, Voor Doctor en Aptheeker zorgen: ;

Zl)n krankbed zal , door wreede pijn ,

Een fchrikbeeid voor mijn' Lniaart zQa»

s>

Hoe

4*1 BR Ë»

Hop zalig Is bet vrij te ronken. Op 't donzig leger uitgeftrekt ! , Nooit door den nij rreo zweep gewekt f

Nooit aan een flaafsch beroep geklonken t I)oe zalig vliên zijn dagen voort , Die nimmer klok toe werken hoort I

„BemotUUs, die bij tnsfcbenpoozeit , Uw Qtyvre band aan alles fteekt , Uw hooft! met duizend zaaken breekt {

Acht wist gij *t lot des zorgeloozcn, pie, als een trek van m\jn befcaan, Gods wacer langs Gods land laat gaanl

HHot feboon kan hij zijn llgchaau mesten!. Wat is bij vet en welgefpierd , Daar gij, als van den honger giert,

Of, met een hoofd vol muizennesten , < fier fchimmen rijk ontloopen fchijnt: En 't peinzend oog in *t hoofd verdwijnt.

Dat Dichter» , in hun heiligdommen , ünn troetelkind, de Naarftlgheid , Juist of zij niets dan roozen fpreid' »

Verheffen alles doen verftommen , Toont hnn éénzydig oordeel aan. Doch zal mij nooit ter neder flatu,

p Neen : f k zal n , door geheel n w leven * . Zelfs als gij trotsch voor mij wilt vlien , Mijp' invloed duideltyk doen zien ,

Wat kragcen mij] ztfn bijgebleven* Ja » in uw naarftig Vaderland , Honde ik» ondanks uw afkeer, fcand!

•/kZal,

,/k Zal, nt aanhoudend geen wen, gaipett.

Ten fpflt der plegtfgfte oefening,

In *t midden van de prediking; Mijn volgers heerlijk dóór doen flaapeat !

Tot dac het orgelfpel hen wekt ,

En brommend toegalmc elk vertrekt 1

„*k Zal Leeraars, die mQn heil erkennen,

Alleen m^Jn' invloed ten gevall',

Afct oude paarden van hunn' fial t Den kanfel op en af doen rennen;

Ep9 bQ het uitgerekt vertoog,

Hen zelfs doen geeuwen : *t is wat droog I

99'k Zal hen hunn* hoorers dóen vermoeijea, Met vloeiend Grieksch en grootsch Lat^n 9 Zelfs als ver niets dan wevers zijn ,

Wier flaaplust bty den tekst zal groeien. Zo worde , ondanks uw moeite en vljjt 9 De berk aan mo&pheus toegewijd.

„Moge immer dees mijn wen sch gelukken p Dan keef die lieve tydkring weer, Dat Rechters op den ftoel der eer*

Des braaven hsssels (i) knsfen drukken* ! Alleen , wanneer de Rechter gaapt* . Staa ik den Beul toe dat htf flaapu

*t

•kZat

CO ïen der Rechters In alba'i Moedraad, welke gemeen- lijk zat te flaapen, en wanneer hem zijn ftem over de- gedaag- den gevraagd werd, meest altijd antwoordde: nssr d$ g*lgl Mssr gëlgl .

49» B R E.

nlk Zal Deeters naar de de fleur doen leeven, En wat voor ziekte *er ook ontttaat: Zelfs aan Patiënten buiten raad.

Het trad gewoon Recept doen geeven. De zieke zal ? vol Zeneblaén r ! Of Opium ^ ten grave gun.

?k Zal werktién , die om 't koitjen zwoegen 9 Door 't fchikken van een boor of vijl : Wat metten *t flijpen van een bijl r

Drie vierde van een9 dag toevoegen; En flaac ben fs meesters oog niet gaé,

' Dan volgt het «ar van rast weldra.

» Dat Naarftigbeid met argus oogei Op duizenden van zaken letf: Henr invloed is een perk gezet* ó 't Hapert mij aan geen vermoogen.— , De lust de lust alleen ontbreekt. Gelukkig , no *t belang nog fpreeku

„'t Belang ja, dat beeft mij verbonden» Om voort te kruipen naar dit choor. Geeft gtj aan dat belang genoor.

Dan b lijve uw rust (leeds ongefchonden» Dan worde n op het groocsch falet, Als m} «*- oen leuningftoel gezet.

„Dan zult gij 't waar genoegen fmaaken,

Dan zal n alle zorg ontvliên.

Dan zult gij niets dan wellust zien* Maar dqrft gfl trots mijn aanbod wraakeu.

Durft gy # wat ik u wensch , verfmaén.

Pan grijpe u mijn vermoeidheid aan."

Ziet

BRE. B R I. BRO. «i

Ziet daar de Luiheid! Kunstgenootenl Nog fleept dat log gevaarte in 't rond» Dan waar zij ooit heur9 zetel vond ,

Hier blijft zij nit den kring gefloten. Hier houdt men de eerekroon bereid, ,

, Voor deugd— voor kunst—voor werkzaaxnheid(i)*

BREUGHEL (GERRIT HENDRICX van). Niet eens de zonderlinge titels van 's mans Boertige Cluchten (2), 1612 en 1613 gejaarmerkt, willen wij afïchrijven , veel minder iets van derzelver arm- zaligen inhoud der vergetelheid ontrukken*

. BRIT (GEZINE) was eene niet onverdienste-j lijke dichteres uit het laatst der zeventiende eeuw* Hare gedichten zijn in andere werken verfpreid; de meestcn vindt men in a. houbrakens Zinne- beelden*

i

BROECK (PIETER van den). 'sMans berijm- de genealogie, getiteld: De Doorluchtigheid van Br ederode ^ ujt den Graefljcke Huyfe van IlpU landt , te /lm fier dam in 1657 gedrukt, heeft mis- fchicn eenige waarde ter opheldering der vaderland- fche gefchiedenis. Overigens is eene genealogie *óp rijm nog al eene curiofitcit.

BROECK-

CO Werken van het Amst, Dicht* en Letteroefenend Genoot- schap, II Deel, blz. 237.

(«) Naemrol der TooneeMiukken van j.vandeimakck , £?> No. 830. ^

45*- B R O*

BROECKHOFF (JOHAN PIBTER), Een vreemdeling , in *c Kleefich gebied geboren , Die door *t mnzyk van Neériaods Dkhterchooren

Wierd menigmaal verrnkc (i),

ttt koopman te Emmerik, beoefende met ijver de Nederduitfche poëzij. Behalven zijne Dichtkundige Be fpiegeltngtn , te Amflcrdam in 1770 gedrukt, en de vertalingen van cenige fabelen van gellert in de Nederduitfche uitgave , vindt men hier en daar nog wel een afzonderlijk dicht ft uk van hem opgenomen. In 1773 behaalde le fkancq van bekkhey de gouden, en hij de zilveren medaille, en dus den éérsten ecrprljs door ecnig dichtgenootfehap in ons Vaderland uitgeloofd, met zijn dichtftuk: De Lof der Dankbaarheid (*)» als wij eene dorre, ziellooze optelling van de verrigtingen des dankbaren zoo

durven noemen, bij voorbeeld:

*

Wanneer de zon aan de oosterkimmen blaakt, Dankt hij dien God , wiens oog hem beeft bewaakt,

Wiens magt hem in het duilter heefc beveiligd; Dien God, die hem, g- zegend en gezond. Wekt uit den Raap, wordt in den raorgenftond,

*} Danköffer op bet bartaUaar geheiligd :

En als de nacht zig wéér op *t halfrond fpreidt,

Erkent hij 't goed van God, dien dag om fan gen, Van God , die hem befchermd heeft en geleid ,

En roemt zijn gunst met juichende avondzangen»

. (l) Pmn Poitfcon Bstsvêm, blz 234*

(3; Proeven vtn Poet. Mcngrlft. door het Geaootfckap: X*nttlitfd* £*ar$ gun Hij t9 l Deel, blz. 195.

B R 0-: 433^

Hij eet geen fpiji , hfl drinkt geen drank, hij ziet Zig nooit bevryd, van nijpend ziel verdriet ,

Zijn voet bewaard voor wreed geweld of laagen, Of poogt aan God , die hem verkwikt en fpijst 9 Uit leed hem redt, in nood hem hulp bewast,

Een dankbaar hart in aPes op te dragen. Het zij zijn werk wordt met gewin gekroond ,

't Zij hij herfteld van 't kwijnend* bed mag fdjgen, Het zij lijn huis van ziekte blijft verfcboond,

Nooit zat z\)n mond van *t Hoogden bij (land zwegen (i).

Zoo gemakkelijk waren er in dien zoetvloeijen- den tijd gouden en zilveren medailles te verdienen !

BROEK (LAMBERT van den), zie PALU- DANUS.

BROEKHUIZEN (JOAN van) (2). Niet altijd fchuvven de Muzen het gedruis der wapenen. Zong in Duitichland kleist op het flagveld onder het woeste krijgsgerucht , vonden de dappere Pruisfen bij den jongst gceindigden heiligen oorlog in theo- door korner '(s) hunnen tyrtaüs, wij beroe- men

CO Proeven van Poëtifihe Mengelft. door het Genootfchtp s Kmnftliêfdê J)s*tt gum Vlijt* I Deel, blz. 199.

(a) D VAN HOOGSTRATEN» LeVitt Vtll J. VAN 'iROfXHUIZSiï,

Voor deszelfs Gedichten. J. wao knaak , Amic.fol. III St. blz. 057. J. kok, Vtdcrl. Woordenboek, VIII Deel, blz. 1096. P. bu*> jianni Orst. in Obitmm BroukhwJH. Chaliiot, Biog Woordenb. IV Deel , blz. 312. N- o. van kampen , Beknopte Gelen», der Ncd. Lett. en Wetenfch. I Declf blz. 366.

(3l Recenfent, ook der Recenfenten, f. Peel, N#. ia, Men- gelwerk, blz. 497.

EO

4*4 B R O.

men ons op den doppeten broekhuizen, die, even als honderd jaren vroeger de edele janus dousa, de wapenen en de lier met evenveel roem hand* teerde.

Broekhuizen werd geboren te Amfierdam9 den so November 1649; ZUD vader, een hoedenwinke- lier, geftorven zijnde, bedelde zijn oom hem, toen hij de Latijnfche fchool verlaten had, in eene apo- theek* De beoefening der fraaije letteren deed hem een' weerzin krijgen in het beroep, waartoe hij werd opgeleid , en hij begaf zich in den krijgsdienst, waarin hij fpoedig tot vaandrig bevorderd werd. Hij deed verfcheiden veldtogten mede, en ook een' togt ter zee, onder het bevel van den admiraal oa kuiter. In 1673 werd bij luitenant bij de bezet- ting zijner geboorteftad , en vervolgens kapitein. Na het fluiten van den Rijswijkfchcn vrede in 1697, kreeg hij zijn ontflag, en gaf zich nu geheel over aan de beoefening der Latijnfche en Nederduitfche poëzij op ziro buitenverblijf bij jfmflchccn , al- waar hij overleed op den 15 Eecember 1707, en in de kerk te Amftclvccn begraven werd, alwaar de Heer a. calkoen op zijne kosten in 1767 ter gedachtenis van dezen beroemden dichter een fraai gedenkteeken heeft doen plaatfen , zijnde eene antie- ke lijkbus van blaauwen arduinftecn, (taande op een dergelijk voetfhik, voor liet welk op eene wit marmeren tafel een Latijnsch vers van den hoog- leeraar burman (\) is uitgehouwen.

In

(0 Hetzelve is te vinden by waguiaak en kok , t. «. p.

8 R O* 4$s

plaats van eene flille vreedzame academie was eene belegerde vesüng of *en ooriogfchip de plaats waar hij ?ijne ftudien voibragt (i)9 proper-hijs en tibullus commentarieerde hg in zqnt tent; aan boord van een met krijgsvolk opgepropt fchip ver- vaardigde hij Latijnfbhe en Nederduitfche gedichten. Deze laatiten , die eigenlijk ook hier flechts in aan- merking kunnen komen» ïqn flecbis weinig in ge- tal, en door d* vaw hoo«gst*at*n uitgegeven in 1711. Eene fchilderachtige levendigheid heerscht in dezelven , die hem te regt den naam van Hol- landfchen propertiu* h.eft doen verwerven.

Wij kiezen met den Heer m vries (2), om onze ingenomenheid met broekhuizen te regtvaar- digen , ter proeve .zijn allerliefst gedichtje , getiteld :

AAK

fi) Ik lees, fetareef hij, den 18 JanuarjJ ié?7, olt het leger aan den */ƒ», aso zijne vrienden te Amsterdsm > ik leei

met wakkren yver kloek

Steeds zonder boeken In des grooten werelds boek9 En roet doonrtyroend oog zoek onderscheid te maken* Zoo ver my nut is , in het walen van de zafe*n : Of zoo my prikkelt door de leen het oude vier, 'kHerfttl de (naren van m]|n ongevergde Her. Dit zijn mijn bezighcen, wanneer my togt en wagtea Toelaten op m$m beurt de Imge ariacetnagten Te floopen naar rajjn zin, en met bedagte keur Op het vermake1{kft mijn tyd te brengen deur*

Gedichten , blz. &iv <*) Cefchted. decNtti. £>tóttk. IDert, hU-«87.

£e a

49* D R O;

AAN Dl VOIZIU

6 Nlmfjes , die mijn zinnen ftredt , En aan de groene Moezel fpeelc »

Daar kriele Saters fchnilen

In boflen en in knilen;

Als gy mee dit verglaasde nat Uw beentjes tot de dy befpvt , En gaat in 't water woeien, Kan dat nw min verkoelen ?

Ik aebt wel neen ; want Cytheré Sproot zelve midden uit de zee: En, eer ze aan Cyprus landde, Begon de zee te branden.

Daar ik met hoofd en lichaam duik In 't ftroomen van uw milde kruik Om 's middags brand te myen , Komt my mijn min beftryen.

Opborlen komt met feller vier Mtfn min , och arm , zoo ver van hier* Ik voel, ik voel haar koortzen: Uw golven zijn mijn toortzen.

Wanneer ik na verfmagten dorft Te laven tragt mQn drooge borft* Al wat ik heb gedronken 't Zijn gietelijke vonken*

Indien nu eens mQn zieltje wift Koe vaft mijn hertjen is gefplift Aan haare gunft en deugden , r Wat zfrom ik <Mn in 'vreugden I

£e*

B R O. 457

Beveelt uw (broom 9 dat zy het zegt Den Stigtfen Ryn en blanke Vege,

Daar zy mee vogte leden

Komt dry ven naar beneden.

Of zou de wint mee (heller vlugt Mijn bede brengen door de Inge f

Ai windje , breng mfln Lusje

M'Jn hare ook mee die kusje.]

Ik zal by beurten in 'e verfchlet Op galm van vers gefneden riet , Terwijl ik hier ga dwalen , Mtyn vlam aan 'e wond verhalen.

Aan 't wond, o Nimfjes, daar gy fpeele, En nwe dieverijtjes heelt ,

Uw partjes 9 en genugjes,

Uw lachjes 9 en uw kluchjes.

Zoo mag de fchelle nagtegaal

Veranderen zijn oude taal, En onder bruine blairen Mijn klagt aan zijne paren (i).

Broekhuizen had eene hooge achting voor HOOFT 9 van wien hij eenige gedichten in het La- tijn overbragt, en nam zijn9 dichttrant in het Ne- derduüsch zich ten voorbeelde, waaraan men de verkeerde woordfehikkingen en misplaatste klemtoo-

nen»

*

(i) J. van SRoiKBuusNf Gedichten , bla. sa*

Ee 3

*3t B' R- O.

Den, in ftmnige venen, aoet tocfcbrijven. Regels, als dezen»

Wit zoude» finQken wy ia wederzijds vernoegen 1 En eenwig Higerooi alleen te fchonwen tan.

Dank heb den hemel, dat mee welmeenende zugt(i),

hield hij op het gezag van hooft voor goed. Dan, niettegenftaand* deze gebreken, in hooft zoowel als in hem, leze men zijne gedichten, „en men „zal overtuigd worden dat bioek huizen als eene „zeer heldere lier aan den Nederduitfchen dichthe- „mel blinkt (a)."

BROOM ANS (LODEWtfK) (3), een regtsge. leerde te Brusfel, en aldaar overleden in 1667, is be- kend als vertaler van De Brieven van Ovidius Na/o , ghenoemt in 't Latjn EpistoU Hcroidum , te Ant- werpen + in 1662, gedrukt, waaruit de Heer wil* lems (4) eene proeve mededeelt.

BROSTERHÜYSEN (JACOB van) was de ge- meenzame vriend van hooft , hüygeni , van baer- U , de dochter» van ft. visscaea en andere dich- ters

(O J* vilt aaoKKRpiztir , Gedichten , btz, 7 , 11 , ip.

(9) J. db vbjsi9 Gefch der Ned. Dichtk. I Deel, bis. a9t»

($) Paquot , Mim. Tom VII , paa> 67*

(4) Verband, over de Ned- TaeJ. en Lettert, n Deel, blz.nr.

B R 0. - B R U. fjj

terst van dien tijd; Ui hunoc werkeq vixufc meg

bier en <bar een venje vgp hem,

>

BROUWER (HENDRIK). In 1683 zijn vaa dezen twee treurfpelen gedrukt, genaamd: Het Belegh van Leyden en Het Ontfet van Leydên.

BROUWER (KORNELIS), Az., was lid van

het Rotterdamfche dichtgenootfehap : Studium fcien- tiarum genitrix , doch verliet hetzelve en gaf in 1783 onder den titel van Dichtlievende Oefeningen eenige gedichten in het licht, geheel in den ge- nootfchappelijken geest van dien tijd. Vruchteloos bijna zou men in deze verzameling naar den gering- ftcn misflag zoeken tegen de „regelen der dicht- „kunst," wier „nuttigheid** daarin zelfs bezongen wordt (1) ; hetgeen in zijn' tijd al eene heele groote lofipraak was.

BRUIN (CLAAS) (a), geboren den ao Februa- ri} 1671 te Amfierdam^ alwaar zijn vader leeraar was bij de Doopsgezinde gemeente , en aldaar geftor- ven den a8 December 1732, behoort onder de vruchtbaarfte verzenmakers zijner eeuw. Behalven zijne talrijke zedelijke ep ftichtelijke rijjnwerken (3)

heeft

(O DichtHevende Oefening, blz. 90,

(O J. WAGCNAAK, Amst. fol. UI St. blz. 143. J. KOK* Vt» Jerlandsch Woordenb. VIII Deel, blz. ns$. Chalmot, Biog. Woordenboek , V Deel , blz. 48*

<*) R. Mierane, Neerare*, vaa Neder*. Boeken, blz. 75*

Ee 4

449 BR U-

lieeft men van hem nog negen treurfpelen (i) waar- van eenigen op den Amfterdamfchen fchouvvburg zijn vertoond; voorts Bjbelfche Tooneelpoëzj , en Bet Leven van Paulus in zes tooneclftukken. Al deze werken zijn prachtig gedrukt en rijkelijk met platen verfierd, die meer het vermogen hebben om den lezer uit den flaap te houden dan de inhoud.

BRUNE (JAN de) , of BRÜNjEUS , is de dich- ter van eene verzameling, veirzjes getiteld, te Am fier et am in 1639 gedrukt, en naderhand gevoegd achter den herdruk in 8V0 van zijn' uitmuntenden Wet fl ten der Vernuften en zijn Jok en Ernst , onder den titel van Alle Volgccuige Werken van jan de brune, de JONGE, in 1668 te Harlingen uitgegeven. Het boekje bevat regt lieve geestige (tukjes; hoe Anacreontisch is bij, voorbeeld, het volgende :

9k Lagh zieltogend* uytgeftreckt,

En bedeckt Met een wolek des doods mijn ooge. 9t Scheen mijn ziele fou t er ft on t

Uyt mijn mont Haer vlucht drijven naer om hooge. Wanneer Laura tot my feboot

En aenbood Baere minnelijcke lippen, Haere lippen daer de bien

Wel toevlien

Om

- Ci) Kterarol der Tooneelty. vtn j, vam du icarcz , JEz.

B R XJ. 4«X

Öm daer honlch nytte kippen. Door de foeticheen t die fy

Doe aen my Quam door haer gekus re gevea Voelde ick ftr&x dat my weer

Daelde neer Een nieuw en een minlijck leven. Aldus Gen w*een lamp wiens vyer

Uyc was fchier, En die droef wy zagen quden , Zoo men nieuwe oly maer

Giet in haer Strax haer vlam weer bly zal fpeelen Hemel! gunt my dat ick meer

Dus ligh neer. 'k Wil wel dick dus half doot wezen Indien my maer zoo een mont

Komt terftont Door haer honich te genezen (i)«

BRUNE (JOBAtf dr) (a) geboren te MiddtU iurgy in 1585, Raadpeufionaris der. Staten van Zeeland^ en overleden in 1658, verdient als ftaats- man , als godgeleerde en als dichter loflijke vennel- ding. In 1644 gaf hij te Middelburg éene rijm- looze vertaling der Pfalraën iri het licht , van woord tot woord uit bet Hebreeuwsch metrisch overge- zet

<i) Ve'rz'es, bli. 6*$- Alle volgeestlge Werken van j, di mokb,. di jongs ; bit, $45.

{ïj Cbauiot» Biogr. Woordenboek , V Deel, bil. 6?»

£e s

44* BR U,

zcjt (i), die in 1650 te Amfltriam verbeterd herdrukt werd (a), Uehalve verfcheiden thcologi- fche en politieke werken (3), is zijn Emblemata of Zinncwcrk) eerst te Amfltrdam 1624 gedrukt, en aldaar herdrukt in 1661 , lang in groote achting gebleven. Het werk draagt blijken niet alleen van grondige geleerdheid, maar is in een' goeden, kie- fchen ftijl gcfchreven. De zinnebeelden waren in zijn' tijd meer in den finaak dan tegenwoordig, nu dit veld geheel onbebouwd ligt, waar het graveer- ijzer noodwendig de dichtpen te hulp komen moet. Inderdaad moet men verbaasd (laan over de menigte platen, die men in de dichtwerken van dien tijd aantreft: hoe kostbaar moeten deze werken niet geweest zijn bij de uitgave!

In fommige dichtverzamclingen treft men ook en- kele ftukjes van dezen verdienstelijken dichter aan , met zijn' naam of zijne zinfpreuk , Spe et metu , geteekend. Zijn Tafereel van de Liefde (4) toont dat hij een regte mifogamus moet geweest zijn.

BRUNO (ALIDA). Van deze dichteres vindt

men

(1) In onzen tijd heeft r. van bamelsvelp dit ook, maar oneindig beter gedaan.

(a) J* van ipsaxn , Kerkelijke Historie van het Pfalmgczang, I Deel, blz. 175*

(3) P. de la aui, Gelett. Zeeland , blz. 3Q»

(0 Zcevfcue NaohtegaeJ, Hz* 73.

B R U. 4W

men eeiiige verzen in ClUos Kraam* en elders. Wij weten niet of zij vermaagfehapt was met

BRUNO (HENRJCK) (i) f tonrector der Latijn- fche fchool te Hoorn , alwaar hij in 1653 uitgaf: Pub Ui Virgilii Maronis Ecloge* ofte Herders* kouten in Nedcrduitfche rijm vertaalt* Voorts be* ftaat er van hem , behalve eene Pfelmberijming (2) t een bundel met losfe (tukjes op allerlei onderwer- pen , in Vet Latijn en Nederduitsch , onder den ti- tel van h. bruno's Mengelmoes van verfcheyde Ge* dichten , in 1666 te Leyden gedrukt. De daarin voorkomende puntdichten hebben wij reeds elders opgenomen (3). Hij fchijnt een vrolijke gast ge- weest te zijn ; zijne invallen hebben veel overeen- komst met die van focquenbroch. Er beftaat ook een treurfpel van hem, Thomas Morus, in 1660 gedrukt; doch hij was zoo min trcurfpeldich- ter als

BRUYN (JAN), wiens jfrunlius geene vermet- ding verdient; en deze even min tooneeldichter als

BRUYNBEECK (HENDRICK de), om zijne Klucht van de F ja en fche Reys9 in 1649 op den Amfterdamfchen fchouwburg vertoond, of

BRUY-

(1) J. moihoffii Poljhht. Tom. I , pag. 1061^

* »

(O J* tan itkren , Kerkelijke Historie van het Ffalmgezanf, I Deel, blz. iSi.

(|) Epigrammaufche Anthologie , blz. il.

444 B R U. BUL

BRUYNINGENS (WILLEM van) Vlatmfche Klucht

$an &tnim aafiug ^muï/öütbötöptombtttatn/

en met fan ftloote netrg nuiefc in be fpfntot fltaen

Cn fiat ïialpn jne?-mut$ ban gein toittt uptjjtftjt&tn /

€nbt atn ^aoKfiöec man) gatr boetten 't ötb moeft

(ftefctu/

aldaar gefpeeld en gedrukt in 1645.

BUISERO (DIEDERIK) (1) , Heer van Heer-

aerthelningen , deken der collegiale kerk van St.

Catharina 9 . te Eindhoven , raad en fecretaris te

Vlis fingen 9 en raad wegens Zeeland ter admiraliteit

x>p de Maas, de vriend en weldoener van antoni-

j>xs , was een ijverig voorftander en beoefenaar der

dichtkunst. Behalve zijne tooneelftukken (2), be-

(laan er nog ecnige losfe gedichten van hem, waar-

.uit de Heer de vries eene proeve mededeelt (3).

IJ ij zocht bij anderen den last tot de dichtkunst

op allerlei wijzen aan te moedigen. Vondel werd

door hem voor zijne opdragt van ovidius Her-

fcheppingen met een* zilveren kop beloond (4).

Om toch iets van dezen edelen, aanzienlijken en

regt-

(1) Paquot, M/m. Tom V, pag. 308. Chalmot, Biograph. > Woordenboek f V Deel , blz. 104.

(*) P. db la jute, Gelett. Zoetend , bis. 115* Naemrol der

Tooneelfr* van j. van ma ma&ck, £z. blz. 12, 54. «■ (S) Ccfch. der Ned. Dicht*. I Deel f blz. «79.

(4) VoNSELt Leuven , blz* 16%

BUI. B U M. 445

regtfchapen man mede te deden, kieren wij daar- toe ?ijn Graffchrift opzijn9 gunsteling, antonides:

Hier ruft Antonides , t'ontydtg weg gerokt ,

De IJefïle van Apolloos zoonen, . Die .al de laauwren van .Parnas heeft afgeplakt, Opdat men naderhand zyn graf daer meê zou kroonea*

BUMA (JOHANNES), zoon van nicolaa*

\buma, apotheker te Leeuwarden , en aldaar geba- . *

in 1C94, werd door zijn' vader, toen hij de La-

tijnfche fchool verlaten had, beftemd om hem in

zijn beroep op te volgen; doch zijn vader geftor-

"ven zijnde , gaf een familiegefchil aanleiding tot een kostbaar proces , zoodat de apotheek verkocht werd . eu hij zich toeleide op de fchilderkunst en de letteroefeningen. Behalve verfcheiden andere werk- jes in proza en poëzij (i) , is zijne Boeren Bruiloft + ef het Huweijk van Moddeworst en Griet Beeri- berg het meest bekend. Dit zal een geestig, boer- tig ftak heten; doch het is juist die grove geestig-* heid en plompe boert , waarmede het gemeene volk zich vermaakt. Het fchijnt ook dat buma dit (luk

. niet tot de uitgave beftemd had; men heeft het na zijn' dood, die den a8 Juli] 1756 voorviel, in 1767 quafi te Knollendam gedrukt , en daarmede de

na-

Ci) Hofgedachten, 1731; Nasfaufche Lauwerkrans, 174*; hraels Verdrukking in Egypte, 1751; Beryming der Lykrede van p. l. statu» muller op w. k. ■• f*iso , en Reis door de .Jüizeefthe Velden , 175$.

446 B U il. B ü R.

nagedaditeiiis van dezen anders niet onvttdJengte* lijken fchüder en dichter weinig eer aangedaan. *'

BUMA CJOHANNES ACRONHJS van), predi- kant te Beekbergen % gaf in 1681, onder andere gedichten, eenlge pfidmbeiijmingea in het ficht (1)»

UURG (UERMANÜS van den), geboren te Amper dam 1 den 14 December 1682+ en aldaar overleden, den 10 Fcbruarïj 1752, bloeide dus in het vruchtbaar tijdvak der middelmatige dich- ters; zijne talrijke meestal vergeten rijmwerken (2) willen wij hier niet optellen. Reeds bejaard , voel- de hij zich nog opgewekt om de vierenveertig, historifche boeken van justinus in rijm te bren- gen, hetgeen hy dan ook volvoerd heeft. Deze onderneming, althans daar hij, volgens zijne eigen bekentenis, „byna niets van het Latyn wist (3),* en die dus bovendien nog naar eene vertaling gefchie- den moest, toont reeds hoe weinig fmaak hij had; en misfehien werd dit gebrek aan fmaak bij hem nog overtroffen door het gebrek aan geld; immers in zijne Metigclpoizy geeft hij dit in allerlei wen- dingen te kennen; fomtijds vrij luimig, bij voor* beeld :

(1) J. van iperkn f Kerkelijke Historie van het Pftlmgczang, l Deel , blz. 192.

(a) R. A&REK&EKG, Naam re g. van Ncd. Boeken, blz. 78.

(j) H. VAN DEN BURG , MengClpOÖZT , Octl , F#?f*.

B U R. 447

Terwyl een* ginfche vloot , braveerende op het tite , Met lofle wimpelen » yoot wind koomt aangevlogen, £n Schraaper» door die vreugd' verbaaft en opgetogen,

Vaft roept me; open keel : wees welkom voor de ftad ;

Terwyl hy in zyn* kas bevind een dnbble fchat Eu by geen Ryksvorft hoeft te zwichten in vermogen t Fortuin gereet is op het wenken van zyö oogen,

Hem gevende op al 't geen hy van haar elfcht , fiat;

Terwyl ik Ext Is tle met paarlen overladen » En Varkens in een* zee van zilvren baren baden » En als een dolleman op 't Noodlot fcheld en vloek;

Terwyl ik Rykaard zie om duizend guldens fpeeleu. En Smaller met zyn Broer, ruim honderd duizend deelent Vinde ik, waar ik ook zoek, geen ftoiver in myn broek(t).

Van verwaandheid of ingenomenheid met zijne gedichten is hij niet te befchuldigen : „het zijn,** getuigt hij vrij naïf , „meest alle ontydig ofte al te fchiclijk geboren kinderen , die geen nood hebben „van aan de nakomelingen te verveelen, alzo zjr „onder de ftyflel en moftert, zoo niet op de fe» „kreeten, zekerlijk hun kerkhof zullen vinden (2>M Van den burg fchijnt de poezij als eene kost win- ning gehandteeid en het publiek met bruiloft*- ea Verjaargedichten geriefd te hebben, en overigens een vrolijke , zorgelooze , losfe ziel , liefhebber van

Wijn- CO MengelpoSzy , I Deel, bla. 31a. (ft) Ibtd , il Deel , Fiwrk.

448 B U R. '

Wijntje en Trijntje geweest te zijn , even als zgflfe tijd- en fiadgcnooten , goerék en hennebo, met wier dichctrant de zijne ook veel overeenkomst heeft; ten minde zou men zulks moeten opmaken uit deze openhartige bekentenis:

Als 'k geld heb \% 't voor my onmogelyk te blokken , - En al wat ik dan fchryf verdient niet dat men 't leeft; Vraagt gy waarom , my n Vriend ? om dat ik dan myn geeft .

In Baccbus kelder fpil 9 of onder Venus rokken , Gmbrbk, waar voor eljc fchrikt, verfterkt myn' Poëzy» tPat's myn Apol, die zet myn' Geeften vinding by(i).

BURGH CJACOB van der) (a), waarfchijnlijk èen Amfterdammer , bloeide ten tijde van hoopt, wiens gedichten, hij in quarto en klein octavo uit- gaf, en was de boezemvriend van dezen, huygens, van baerle, brosteruuizen en andere dichters van dien tijd. Hij was zeer gezien in de letter- lievende bijeenkomsten op het (lot te Muiden ^ en -genoot de achting van de edelfte vernuften, die al- daar gemeenzaam verkeerden , en westerbaen was zijn oudfte vriend. De .genegenheid en vriendfehap van deze beroemde dichters vormden, leidden zijn* fmaak in het beoefenen der dichtkunst niet alleen* maar baanden hem ook als ftaatsman den weg tot eer en aanzien.

Reeds

CO MtOgcIpoSzy, I Deel, blz. 49$.

(ft) J. KANT ZL AAR eiL M. I1BGENIIU» EHterj* , Il.St. blZ 47*

B U 449

Reeds in 1633 komt hij voor als gezantfchaps» fecretaris bij r. huygens en s. van beaumont, die van wegens dezen (laat naar Keulen gezonden wasen (1), en in 1636 als raad van den Heer van brbdbrode (*)• Ia 1641 ging hij met het gezant- fchap, hetwelk de Algemeene Staten benoemd had* den om eene dochter van karbl I, Koning van Engeland 9 piegtig ten huwelijk te verzoeken voor den Prins van Oranje (3), mede in hoedanigheid van fecretaris , en fchreef de huwelijksvoorwaarden. In het volgende . jaar werd hij agent van de Alge- meene Staten te Luik. Vervolgens werd hij be- noemd tot fecretaris van de gezanten, die tot den vredehandel naar Munster vertrokken. „Hij had „aldaar grooten invloed door zijne bekwaamheid* Zoo hij al de ziel niet was van hen , die den „vrede ernstig zochten, was hij echter de regter- „hand (4)." Na het fluiten van dien vrede, in 1648 , werd hij met eene bijzondere commisfle naar Weenen gezonden* Volgens een gedicht, door g. brandt aan hem gerigt, den 17 November 1654 (5), fchijnt hij ambteloos in Amjlcrdam. 'gewoond

te

CO Hiervoor, blz. 3S3*

(t) P. o Hoorn Brieven , N#. $$g.

(3) wasenaae, Vtd. Hist. XI Deel, blz. w

(4) J. scflELTtMA, Redevoering over p. c. hooft, blz. li9

O) O. BKANtTi Poêzy, III Deel, blz. ft* 5.

Ff

*5& B U R.

te hebben, alwaar Ug omftreeka het Jaar 1660 over- leed.

Van der bürgh was een bekwaam ftaattmau* fehrander geleerde en bevallig dichter; beminden geacht van alle ftaaije vernuften van zijn9 tijd, roe wel in zijn afzijn al» in hun midden (O; de brie» venten gedichten van hoopt, van baerlr, hot* gens, wMTERBAENen anderen leveren daarvan over» vloedige bewijzen op. G. brandt maakte op zijne afbeelding, die wij echter niet weten dat in het koper gebiagt is, het volgend bijfchrift;

Dit 'a 't beelt van vau der bueg h , te Luik der Staten noot , fton pen te Monfter, Desa fcbreef't eeuwig vieê- verboot. Zya fcnrwuire dichtpen fprak gelukkig in drie uien* Pqs kon zyn grote geeft zich felf naar 't leven malen (a).

Zijne dichtftukken zyn los, geestig en bevallig; ten bewijze voeren wij aan het begin van zijn Echt- gedicht^ ter eert van c. üuycens en suzanha

VAH BAERLE :

Alderierfte van de Heden , f Wien de heele wereldt febat

Hallif wereldt 9 hallif ftadt 9 Die met onbedwongen febrcden

Stapten om het groote rondt , - Eb vermande wat gby vondt*

Staeckt

(1) Entcrpe , II St. blz. 64.

(flj G. BRANDTS PoiZJyl DtCl f blZ. J>I

B U IL 4$t

Staeeke ow pracht , *t fa ótfïgdcomen ,

Al bw luyfter rteckje qoijt; Anftel taft u noch te ftroomen,

Nu vaa *aul' u i* OBtvrtJt f

Al uw marbere gebouwen,

Al uw koftelijck albaft,

Dit voor fneeu werdt aengetaft, Moght het by haer glans niet houwen}

En trw peerïen wierden root

Toen fys* ew haer armen fcboot* Nu verlïesje 't puyck der vrouwen ,

Dat de Hemel gaf te leen. Hadf *er hart doch meé doen houwen

Uyt een harder marberfteen*

HtnrosNf had hier nooyt betroogén.

Noch mee fraeeckelijcke rees ,

Noch met fprekelijcke zeen r Ooyt gedrongen tot roeédoogen»

Nn ontvoert men u den lof

Van uw trotfe maegbdenhof : Doch de liefd* heeft willen voege»

Zielen die de dengfo matckt een. Amftel wilt n mée vernoegen ,

Nn de Hemel is te vreén.

En gby marbere palleyfen 9

En ghy maeckfels van albaft,

Die op fneeu noch fwanen paft, Weeft verheught in haer verreyfen:

Sy verdoofde al nw glans:

In haer afzijn heb] e kans.

Ffa En

45* B U R. B U Y.

En ghy nimpben die die fcheyea Klteghc aen d' oevers van het Y9

Die 't weergalmen op ow fchreyen f Spaerc die vloedc van tranen vry (i).enz»

r Het klein getal zijner dichtftukken is in onder- fcheiden dichtbundels verfpreid; ecne volledige lijst van dezelven, met aanduiding waar zij te vinden zijn , benevens een ter proeve , is ons door de Hec- ren kante laar en siegenbeek bezorgd (2),

-BURGHERDYCK (METER van). Van dezen zijn Spelen van Sinncn te vinden in Der Rcdcnrjckers fiichtige i* famencomfle te Schiedam 9 gedrukt in 1603.

BURGVLIET (LUCAS). De Stichtelijke Ge- dichten van dezen zijn door zijn9 vriend d. smits in 1753 te Rotterdam uitgegeven. Zij zijn meer (lichtelijk dan dichterlijk.

BUYTS (HELENA). Van deze juffer beftaat een berijmde Korte Inhoud van den Heidelberg* fchen Catechismus* die tevens tot bladwijzer dient van den Catechismus op rijm , door den Veerfchen Predikant a. andmessën in 1755 uitgegeven, en ook als zoodanig daar achter gedrukt. Deze blad- wijzer op rijm is volgendermate ingerigt:

Zon-

(O Verfcheyden Neder d. Gedichten, I Deel, hlz. a6 (%) Eutcrpe, a. v, tlz. 67.

I

BUY.BYL B YN. .-453

Zondag i. De wtre Troostleer in drie (lukken afgedeelt. blz. i.

Zondag 2* CodsWet leen ons de elende en de onmagt gansch vereelt.

Zondag 3* In Adams val heefc il bec mensdom ook gezoodigt.

Zondag 4* God doet naar recht , wen Hy op zonde draf verkondigt. 8,

enz. enz* enz.

BYL (JAN de). Van dezen kennen wij Hechts bij name een treurfpel , Camos of (TEuxartzc Ver- woeftingi in 1750 gedrukt.

BYNS (ANNA) (1), eene geestelijke dochter en fchoolmatres te Antwerpen , bloeide ten tijde van Az opkomst der Hervorming, tegen welke zij dap- per met rijmen en refereynen te velde trok. Wij hebhen cenige der wapenen , waarmede zij de &et* nwïebibe Xupterfcïje fette beftreed, voor ons lig- gen , namelijk een bandje met twee werkjes in lang formaat ; het eene getiteld : ©ft i$ te ftipum en

fauetltjc óecjcfit/ infioubtbe beel ftgoone tSftige teferepne/ bol fertfture en bartrme/ ba bfuerfcge materie/ na fattoijfê ter reguïr/ al$ gier int te* flifttt na boïgt/ feet toei gemaert baber eerfame en ingtniofe maetgt%%nna öijng/ fubtfllic en

re*

(1) Paquot, M/m. Totr. V, pag. 406. Foppens, Blblioth. B$tg. Tom. I, prg. 63. Ciialmot, Kiogr. Woordenboek, V peel, blz. 162. N. o* van iampen 9 Gefih. der Ned, Letteik. £11 WetCüfch. I Deel, blz. 45»

Ff 3

tttfjöjffielit/ tefiitet&e tob toaetg? alle bef e fing^ en gerote aöufpÉ toinëbe tet Me btnaWrtbe Xuptetfclje fette* ©ie toeltBe nj alleen b& alle bottojt en bnibfteitf : met nat bflb* fiepferlftSe majeftegt tetgtbbeltt getfibÉneett i$/ gedrukt te

Antwerpen in 1541; het andere beet, Ifet ttoetbe

2&oetfi bol fc&aone en tonflig^e «efeteenen / bol fcfijifturen enbe Itttlngfotn/ ban menigfietljanbe fafcen/ na tottoijfen bet tejpiïen bie giet int te* fifftet nabalgft? / feet fuötitff jft rn «etgo^jtSriijtS ^emaect ban bet eetfame etf betftanbigge matrijt «nna ?5ijng/ feet ttefHfcS fhsaffenbe alle Settt* tijen enbe bolinjöen ban befen onfen tijbe/ mede

ie Antwerpen in 1553 gedrukt, beiden waarichijnlijk vroegere drukken van dezelfde werkjes, waaruit de heeren de vries (i) en willems (a)» en vroeger reeds huisinga bakker (j), proeven medegedeeld Rebben; althans dezen worden in hetzelve ook ge- vonden.

Men kan niet ontkennen dat in dit misfeüjk gerij- mcr bier en daar eene goede poetifche gedachte Voorkomt, maar men moet er ook wel naar zoe- ken ; en zeer zeker is het bij den heer dr vries medegedeelde nog wei een der beste brokken. Pat

bare

O) Gefch. der Ned. Dichtkunde, I Deel, blz. $4.

(a) Vcrb. over dg tfed. Ta cl- en Letterk. I Deel, bli. aaf.

(a) Werken Tan de Mtctfchappy der Ned, Letterkunde , te L*jd*ay V Deel, blz. 93.

H

hare tgdgeaooten baar» koddig genoeg, met sappho vergeleken, en hare refereynen in Hechte hendec*» fyllaben of wel gerijmde (!) Latijnfche verzen over*» bragten , is nog geen reden om van deze gebrekke- Ujke voortbrtngfelen zoo veel ophefs te maken; zij zijn zeker eenigzins vloeiender en minder met bas-, ierdwoorden doormengd dan de lamme rederijkers^, gedichten, maar daarom nog in lang niet fierlijk en zuiver van taal; hare levendige verbeelding, is ek gcnlijk onbezuisde geloofsijver, hare vernuftige in-s «allen zijn fchimpfchoten op de hervorming ,en hare/ kracht van uitdrukking beftaat in razen en feheldea op luthbr, die zeker ook geene hoffelijke uitdruk* kingen tegen den Paus en de Katholieken gebruikte* Wij geven toe dat anna's taal zniverder is dan die der rederijkeren, dat hare gedichten en invallen le- vendiger zijn, en hare refereynen ook losfer rollen , maar dat is bet ook al ; en men ziet klaar dat de kunst, die, gelijk huising a bakker zegt, als een kind bij haar ichool ging, een kind gebleven is* De afftand van eene eeuw tusfchen het vernuft der éeehters van roemer visschbr, beiden insgelijks

Katholiek, en dat van anna byns is al te bemerk- te

baar, om te veronderftdlen dat hetzelve nog bi) kaar ter firhole gegaan zou hebben.

Ais wy van anna byns te rug zien op meli* stokb en maerlant , hoe ver is zij dan niet aP reeds boven dezen gevorderd! hoe laag zinkt zfy nogtans weder weg bij vondel en zijne tijdgenoo-

Ff 4 te»!

45< B Y N.

ten! en wat zijn dezen bij onzen eenigen bildër- dijk ! Het oneindig voorwaartsftreven . van den menscblijken geest fchijnt ten minste in ons vader- land geen fchoone droom te zijn*

Dat wij kost , die ons niet fmaakt , even daarom ook anderen zouden onthouden, ware zoo onbeleefd als verwaand; kost bovendien, die oordeelkundi- gen van vrij wat meer gezags dan wij geproeft en gansch niet onfmakclijk gevonden hebben, zoo dat onze {maak ons oordeel ligt kon misleiden. Wij willen derhalve uit elk der beide zeldzame werkjes eene proeve hier mededeelen, verfchillende van die, welke men reeds elders opgedischt vindt (i). Wij kiezen niet, maar (laan het bandje open bij het aafte refereyn van de eerste verzameling :

Xucifet fai ïntïjetum croonen feefteïf jtfi SU?ent %i Ijreft Sem tnepljrtjt fïeïe sfitioonnen 2?ie ttn§ toaren BJjeefteïijtfi/ mam Iji üeeftelijtS Cfpeï bat fii geeft ggerott/ toert baft gfiefponnen ï)i fcottfe gualüfi enten/ Die toel begonnen ©onftantatïjtifiïje matjjt men nb Bennen booatoaet Öeïigiofen/ öepbe qia cfien en nonnen ©ie repnicJjent gljelüofben ouer m^nicQ iitt) - ©ien loert fiaet nojbene nb heel te ftoatr %i en toiïïcn niet meer bjaggen/ fotg tppjupen ©een loogt giet fioere/ banbet öoeut beet $n fiangljen Jjaft taypen o#te tunen

O) Hiervoor, bjz. 454, Noot 1 ? a en %.

B Y N. 457

&t en otïjten ggelooften toielttt oft ramen Jtëaet ïoopen in btoiïbe/ al£ raenftgen bertooet J©an beene fonbe in banbet / al£ tuttfien en fiunen ©it ;i jn be mitatulen die lutget boet*

En uit het tweede boek, het begin van het 14e refereyn:

& f P ferpenten gefpupg iWpetg jjel&iottfcl// tpiaet/ ©ie fa motbec be fieplige fiettfte buetrnatcfit ^langfitn benijn bat ig fa boetfel// jaet 3@ant gïjeefteïijtfi en toeetlijtfi afip öelaetfit ©at fa Bettetije ggeen Jonfte en tyaetljt ©ïeeftö eetetg/ ülóetfuyerg/* ban rauntfi^ en papen 3®ant fa fjaetlfen leuen niet en fiefiaecfit <©m bat gS? ?f|t ban ben ftfiojftenl ftfiapen XttfficLJücr^ to£ felfê bie tot jijt om rapen ©ie ban ben gïjfceft tlapt en jijtetïjeeï fonbece ifêafcïjug gefïatfite/ bic 3efaöeï berfinapen Cm gob$ Mopfieten te »öteng|en- tonbere dJ5j)p noemt u CSjjiften üavr^ en üeb^ijft toonbere C eggen C&iftum alg öoben ban Statetfeifte en onbet tfcfiijii** buetfibe/ foeqt gfiibetlienfiifte*

EINDE DES EERSTEN DEELS.

Ff 5 AAN-

A A N V IJ Z I N G

» E R

DICHTERS en DICHTERESSEN,

tff Vit DEEL VERMELD.

Abeele(A.vanden) bbui

Acket (J.) . . ft

Adriaans*. (A.) . 4

Agrön (P.) . ~

Alberthoma (A.) i

Alberthoroa (R.) ~

Alewyn (A.) « -

Alphen (H. van) .15

Althnyfen (J.) . 36

Ampzing(S.) . . 37 Anastafio (O. & St.) 42

Andrade (J. d') .44

Andriesfen (A,) . .

Angelkot (HO . 46

Angeikot(H0deJoi>g»bU6 Anflo (R.) . . .4? Antontdes( J.)v.d. Goes&| Antwerpen(B.D*van) 148 Arcnds (R.) (ie Jonge Arcnts (T.) . . . 151 A'rkftee (H, K.) . . 157 Arntzenius (P. N.) . Arp (J.van) . .160 Asfchenbetg (H.) . 161 Asfelyn (T.) . .163 Asfeadclft(A.van) . 165 Asfenede (O. van) . 166

AANWIJZING.

*5>

Baaide (P.) Backer (J. A.) Backere (P. de)

Badon (J.) . Baerle (K.van) BagekarQ.) .

Bak(H.)'. Bak (A. de) .

Bake (L.) . Bakker (P. Huifmga) Bal(H.) . Baliée (J.) Bara ( J.) . . Barbocus CJO * Barentz (J.) Baron (J. Z.) . Bartelink (J.) Bartjens (W.) Bastert (C. N,) . Bafuel (P. C.) . Baudous (W. de) Bcaumont (A. van) Beaumont (S.van) Becaus (C.) *• Beeke (B.) r . Beelthouwcr (J. P. Beer (P. de) . . Bcerta (J.) Junior Becta CJ)

blz. 167 169 i74

175

182

183

183

193 216

217

219

)

221 232

933

243

244

BellatnyCJ.) ; bte.— * Belle CJ. van) *. . 27a Bellemans (D.) . . 277 Benjamin . 278 Benmngh(J,Bodecbeer)~

Bent <JO Berch (H. van den) 279 Berg (A. van den) ■• Bergh (A. van den) . 280 Bergh (B. van) . *• Berkheyfl.LeFr.van) Bernagie (P.) . . 29 c Bernarts CJO . . 29» Besteben (M. F.) . Beth (D.) . Bettens(M.) . . Beudeker (C). .

Beuken CJ.) •• Beuningen CJ. van) . Beveren CC. van) . 293 Beyerllnck CL.) BidlooCG.) . Bidloo(L.) . 294 Bie CC. de) . . 29$ Biens CC. P.) . 29S Bieskens (N.) Bilderdijk (I.) Bisfchop (A.) . .. 297 Blafius (J.)

ï

>

4**

AANWp ING.

298 3*3

Bleecker (DO blz* 297

Block(JO Blocp (J- JO Bloemaert (HL) .

BlU3fé(A.) . . Boddgert (PO , . Boddaert (P.), Junior Bode (MO . . BoeIens(A.) . . Boet2eIa^r(R. W.v.d.) Bogacrt(A.) » Bogaert (A. van)

BoiIaert(SO * . BoItiogMJO Bongardr (13. 10

Bontius(R) •' Boogert f JO Boonicamp (GO Boombuys CJO Booq(K0 v.EngcIant Boonen(L) .

Bor(P.C0 Eorcht ( W. v. dO Borger (E. AO Borght (J. F. van der) Bonneester (AO Born (IL van den) Borfelen (P. van) Bos (L. van den) '

3*5

S*6

3*8

3«9

33o 331

331

333 341 34i

343

Bosch (BO bte. 343 Bosch (MO 351 Bosch (|L de) . Bosch (H- de) Bo$cb (P. van den) Bosfoji (A. de) . Both (J. de), Nz. Bouchaute (L.F. van) Bouckart (JO Boydewijns (MO BoxtQl (J. van) . Boy (CO . . Braam (J. van) Braaip (P. van) Bracht (H.van) Bracht (T. van) . Brackman (PO

Brahe(J.J0 Brakel (N.van) .

Brand (BO Brande(G. H.van der)

Brandt (CO . .

Brandt (GO Brandt (K. en JO Braster (JO Jz. . Brechten (C. van) Breda (M. van)

Bredero(G. AO Breen (J. vjin) . 419

353

373 374 379

,382

3*3

3*4

387 388

389

3JX>

408 415

^

A A N W IJ Z I N G. 4*1

Brcndcr£Bn(G.)blz.4i9 Bruno (A.) . blz.442,

Breughel(G.H.van) 431 Bruno (H ) . . «443

Brit (GO .... Bruyn (J.) . .

Broeck(P. vanden) . Bruynbeeck (H.de)

Broeckhoff (f. P.) . 43a Bruyningen CW.van) 444

Broek (L. van den) . 433 Buifero (D.) . . .

Broekhuizen (J. van) Buma(J.) , . . 445

Broomans (L.) . . 438 Buma f J. A. van) 445

Brosterhuyfen(J.van) Burg (H. van den) .

Brouwer (H.) . 439 Burgh f J. van der) . 448

Brouwer (K.) Az. Burgerdyck (P. van) 45a

Bruin (C.) . . . - Burgvliet (L.) . .

BrunefJ.dejofBrunïeus44o Buyts (H.) . . .

Brune (J. de) «441 Byns (A.) . . 453

•TtiïTi * 'y^^ ««vu

■;»".

■t

l'V'

THB NEW YORK PUBLIC LIBRARY

RBFBRBNGB DBPARTMBNT

This book is onder no oirenmetanees to be taken front the Building

*»-