Skip to main content

Full text of "Biographisch, anthologisch en critisch woordenboek der Nederduitsche dichters"

See other formats


Google 


This  is  a  digital  copy  of  a  bix>k  thal  was  preserved  lor  gcncralions  on  library  shelves  bel  ore  il  was  carefully  scanned  by  Google  as  part  ofa  project 

to  makc  the  world's  books  discovcrable  onlinc. 

Il  has  survived  long  enough  Tor  ihe  copyright  lo  expire  and  the  book  to  enter  the  public  domain.  A  public  dom  ai  n  book  is  one  that  was  never  subject 

to  copyright  or  whose  legal  copyright  term  has  expired.  Whether  a  book  is  in  the  public  domain  may  vary  country  to  country.  Public  domain  books 

are  our  gateways  to  the  past.  representing  a  wealth  ol'history.  culture  and  knowledge  that 's  ol'len  dillicult  to  discover. 

Marks.  notations  and  othcr  marginalia  present  in  the  original  volume  wil]  appcar  in  this  lile  -  a  reminder  of  this  book's  long  journey  from  the 

publisher  to  a  library  and  linally  to  you. 

Usage  guidelines 

Google  is  proud  to  partner  with  libraries  lo  digili/e  public  domain  malerials  and  make  ihem  widely  accessible.  Public  domain  books  belong  to  the 
public  and  we  are  merel y  iheir  cuslodians.  Neverlheless.  ihis  work  is  expensive.  so  in  order  lo  keep  providing  ihis  resource,  we  have  laken  sleps  lo 
prevent  abuse  by  commercial  parlics.  iiicliiJmg  placmg  lechnical  reslriclions  on  aulomated  querying. 
We  alsoask  that  you: 

+  Make  non -commercial  u.se  of  the  files  We  designed  Google  Book  Search  for  use  by  individuals.  and  we  requesl  ihat  you  usc  these  files  for 
personal,  non -commercial  purposes. 

+  Refrain  from  tmtointiteil  //nerying  Do  nol  send  aulomaled  queries  of  any  sorl  lo  Google's  syslem:  II' you  are  conducling  research  on  machine 
translation.  oplical  characler  recognilion  or  olher  areas  where  access  lo  a  large  amounl  of  lexl  is  helpful.  please  conlacl  us.  We  encourage  the 
use  of  public  domain  malerials  lor  these  puiposes  and  may  bc  able  to  help. 

+  Maintain  attribution  The  Google  "walermark"  you  see  on  each  lile  is  essenlial  for  inlbrming  people  aboul  ihis  project  and  hclping  them  lind 
additional  malerials  ihrough  Google  Book  Search.  Please  do  nol  remove  it. 

+  Keep  it  legal  Whatever  your  use.  remember  that  you  are  responsible  for  ensuring  ihat  whai  you  are  doing  is  legal.  Do  nol  assume  that  just 
bccausc  we  believe  a  book  is  in  ihc  public  domain  for  users  in  the  Uniied  Staics.  thai  the  work  is  also  in  ihc  public  domain  for  users  in  other 

counlries.  Whelher  a  book  is  slill  in  copyright  varies  from  counlry  lo  counlry.  and  we  can'l  offer  guidancc  on  whelher  any  specilic  use  of 
any  specilic  book  is  allowed.  Please  do  nol  assume  ihal  a  b(K>k's  appearance  in  Google  Book  Search  means  it  can  be  used  in  any  manncr 
anywhere  in  the  world.  Copyright  infringemenl  liability  can  bc  quite  severe. 

About  Google  Book  Search 

Google 's  mission  is  lo  organize  the  world's  information  and  to  make  it  universally  accessible  and  useful.  Google  Book  Search  helps  readers 
discover  Uie  world's  books  while  lielpmg  aulliors  and  publishers  ivacli  new  audiences.  You  eau  search  llirougli  ihe  lïill  lexl  of  this  book  uu  ihe  web 
al|-\:.:.^:  /  /  böökj  .  qooqle  .  com/| 


Google 


Dil  is  een  digitale  kopie  van  een  boek  dal  al  generaties  lang  op  hihliollieekplanken  heeft  gcslaan.  maar  iili  zorgvuldig  is  gescand  dooi"  Google.  Dal 

doen  we  omdat  we  alle  boeken  ter  wereld  on  line  k-se  hik  baar  willen  maken. 

Dit  boek  is  zo  oud  dat  het  auteursrecht  erop  is  verlopen,  zodat  het  bock  nu  deel  uitmaakt  van  het  publieke  domein.  Een  boek  dat  tot  het  publieke 

domein  behoort,  is  een  boek  dal  nooit  onder  het  auteursrecht  is  gevallen,  ol' waarvan  de  wettelijke  auleursrechllemiijn  is  verlopen.  Het  kan  per  land 

verschillen  of  een  boek  tot  het  publieke  domein  behoort.  Boeken  in  het  publieke  domein  zijn  een  stern  uit  het  verleden.  Ze  vormen  een  bron  van 

geschiedenis,  cultuur  en  kennis  die  anders  moeilijk  te  verkrijgen  zou  zijn. 

Aantekeningen,  opmerkingen  en  andere  kanttekeningen  die  in  hel  origineel  stonden,  worden  weergegeven  in  dil  bestand,  als  herinnering  aan  de 

lange  reis  die  hel  boek  heelt  gemaakt  van  uilgever  naar  bibliotheek,  en  uileindelijk  naar  u. 

Richtlijnen  voor  gebruik 

Google  werkt  samen  mei  bibliotheken  om  materiaal  uit  hel  publieke  domein  te  digitaliseren,  zodal  het  voor  iedereen  beschikbaar  wordl.  Boeken 
uit  het  publieke  domein  behoren  toe  aan  hel  publiek;  wij  bewaren  ze  alleen.  Dit  is  echter  een  kostbaar  proces.  Om  deze  dienst  ie  kunnen  blijven 
leveren,  hebben  we  maatregelen  genomen  om  misbruik  door  commerciële  partijen  te  voorkomen,  zoals  hel  plaatsen  van  technische  beperkingen  op 
automatisch  zoeken. 
Verder  vragen  wc  u  het  volgende: 

+  Gebruik  de  bestanden  alleen  voor  niet-conunerciêle  doeleinden  We  hebben  Zoeken  naar  boeken  mei  Cioogle  ontworpen  voor  gebruik  door 
individuen.  We  vragen  u  deze  bestanden  alleen  te  gebruiken  voor  persoonlijke  en  niel-coniniercië.le  doeleinden. 

+  Voer  geen  geautomatiseerde  zoekopdrachten  uit  Stuur  geen  geautomatiseerde  zoekopdrachten  naar  hel  systeem  van  Google.  Als  u  onderzoek 
doet  naar  computervertalingen,  optische  lekenherkenning  of  andere  wetenschapsgebieden  waarbij  u  loegang  nodig  heefl  lol  grole  hoeveelhe- 
den tekst,  kunt  u  contact  met  ons  opnemen.  We  raden  u  aan  hiervoor  materiaal  uil  hel  publieke  domein  ie  gebruiken,  en  kunnen  u  misschien 
hiermee  van  dienst  zijn. 

+  Laat  de  eigendouisvurklaring  staan  liet  "watermerk"'  van  Google  dal  u  onder  aan  elk  bestand  ziet.  dient  om  mensen  informatie  over  het 

project  Ie  geven,  en  ze  te  helpen  eslra  materiaal  Ie  vinden  met  Zoeken  naar  boeken  mei  Google.  Verwijder  dit  watermerk  niet. 

+  Houd  u  aan  de  wet  Wal  u  ook  doel.  houd  er  rekening  mee  dal  u  er  zelf  verantwoordelijk  voor  beni  dat  alles  wat  u  doet  legaal  is.  U  kunt  er 
niet  van  uilgaan  dal  wanneer  een  werk  beschikbaar  lijkt  ie  zijn  voor  het  publieke  domein  in  de  Verenigde  Slaten.  hel  ook  publiek  domein  is 
voor  gebruikers  in  andere  landen.  Of  er  nog  auteursrecht  op  een  boek  rust.  verschilt  per  land.  We  kunnen  u  niet  vertellen  wat  u  in  uw  geval 
met  een  bepaald  boek  mag  doen.  Neem  niet  zomaar  aan  dal  u  een  boek  overal  ter  wereld  op  allerlei  manieren  kunt  gebruiken,  wanneer  het 
eenmaal  in  Zoeken  naar  boeken  met  Google  slaat.  De  wettelijke  aansprakelijkheid  voor  auteursrechten  is  behoorlijk  streng. 

Informatie  over  Zoeken  naar  boeken  met  Google 

Het  doel  van  Google  is  om  alle  informatie  wereld  wijd  toegankelijk  en  bruikbaar  Ie  maken.  Zoeken  naar  boeken  met  Google  helpl  lezers  boeken  uit 
allerlei  landen  ie  ontdekken,  en  helpt  auteurs  en  uitgevers  om  een  nieuw  leespubliek  te  bereiken.  U  kunt  de  volledige  tekst  van  dil  boek  doorzoeken 
op  het  web  via|http:  //books  .google  .com| 


i'7* 


/' 


i* 


ff>Y>< 


*» 
^»>- 


Tv  «  « 


BIOGRAPHISCH 
ANTHOLOGISCH  en  CRITISCH 

WOORDENBOEK 

DER. 

NEDERDUITSCHE   DICHTERS. 


BIOGRAPHISCH 


M' 


ANTHOLOGISCH  m  CRITISCH 

WOORDENBOEK 


DER 


NEDERDUITSCHE  DICHTERS. 


BIJBXH    TI1Z1MXLO    IIC    VXT91G1TIS 


>ooi 


P.  G.  TVITSEN  GEYSBEEK. 


Oensfemper  Batavém,  mee  inhofpiia  Mufië* 

ivfti  omoTivi» 


EERSTE     DEEL. 


ABE BTN. 


*  •  •    • 

•  •  ••    • « 
*  •  •      • 

.  ••    •   • 


•    t  * 

•  •  •  •    • . 

•  -  •    •  # 

•  •    • . 

•  •  •  •  • 


•  •  • 

•  •  •  • 


•  •  •  •  •  ' 

•  •  • 

,«•  •  •  • 


VB    A 


STERDAM    bij 

SCHLEIJER. 
1821. 


.')  *"?  ' 


i 


>  •  ..-      *-< 


■     »      « 


•  •     • 


•     *•    .       ►   ,. 


NAAMLIJST 


O  E.B 


IN  TEEKEN  AREN, 


ZIJNE    MAJESTEIT 


DE     KONING 


DER 


N  EDE  RLANDEN. 


%* 


x  NAAMLIJSTDer 

jia(Mt.  C.  P.Robidév*ndcr}>  Proknreur  bij  tleRegt- 

bank  van  Eerfteh  Aanleg,  te  Leeuwarden. 

Abraham*  (Gebr.),  Boekhandelaren ,  te  Middelburg»  s  Ex* 

Ameiheff  (P.  70*  te  Amfterdam. 

AmesAof'P.J.),  voor  het  Leesmufeum ,  te  Amfterdam.' ' 

Ankringa  (?•),  Prseceptor  der  Latijnfcbe  fenolen,   te 

Leeuwarden. 

Arbon  e»  Krap%  Boekhandelaren,  te  Rotterdam,  2  Ex; 

Arntzeniut  (Mr.  R.  /f.)»  Advokaat-  Fiscaal  voor  de  MicU 
delen  te  Lande  in  Noord  -  Holland ,  te  Haarlem. 

Baar  fel  (fF.  C~vari)%  te  Amfterdam. 

Backer  (C.) ,  Jur.  Utr.  Stud.  te  Groningen.1 

Backer  (JV.  HS) ,  te  Amfterdam ,  best  pap. 

Beekman  (/ƒ.  J.) ,  Eerde  Onderwijzer  op  de  Departe» 
mentale  School ,  te  's  Uage. 

Beeldfnijder  (G.  ?.  Bare*) ,  te  Gouda. 

Benten  {A.  van)  ,  Boekhandelaar ,  te  Ledden.' 

Bergen  en  Comp.  (JF.  ran)9  Boekhandelaren,   te  Breda, 
zes  Exemp. 

Bergsma  (Mc  P.  A.)9  Prokureur,  te  Leeuwarden. 

Bernhard  (?.  ƒƒ.),  te  Amfterdam. 

Binket  (Mr.  F.),  Advokaat,  te  Leeuwarden.' 

Btankenberg  (B.H*)9  te  Amfterdam,  best  pap/ 

Blnsfê  van  Oud  Alblat  (P.),  te  Dordrecht. 

Bemmel  (Mr.  A.  van)9  fungerend  Officier  van  Joftitie» 
te  Haarlem. 

Beun  (3*0*  te  Amfterdam. 

Boegaard  (F.) ,  Eerfte  K!erk  Notularfs  bij  het  Gouver- 
nement van  Noord-Holland,  te  Haarlem. 

Brak  rA.  W.)9  te  Amfterdam ,  1  ord.  1  best  pap»; 

Brak  en  Zoen  (fVed.  C.)>  te  Amfterdam. 

Brink  (Mr.  £./*«)•  Hoogleeraar,  te  Groningen^ 

Bruine  rMt*>A*  de),  Advokaat,  te  Amfterdam^ 

Brunner  (#.),  te  Dordrecht ,  2  Ex. 

Buddingh  (/V.  W.)>  te  Utrecht. 

Buijs  (Mr..G.),  Advokaat,  te  Amfterdauv 


I  N  TrE  E  K  F/MAR  E'  ïfc  tb 

I 

Cleef  (de  Gebr.  v)an) ,  Boekhraóderaren  9  te  9s  Ha  ge ,  zet 
Exemp.  i  best  pap. 

Ckrcq  (iSFL  de)9  te  Amfterdam. 

Coelmijer  (y.  A.la  Lau)9  Huisonderwjjzer,  te  AmfterdL: 

Or**/ (2V.),  Boekhandelaar,  te  Rotterdam. 

Delprat  <C.  27.  il/.)  f  Ptedikaut  bij  de  Waalfche  Ge- 
meente ,  te  Leeuwarden ,  voor  het  Leesgézelf.  Euterpe* 

Delprat  (70»  Kapitein  Ingenieur,  te  Delft. 

Dries  (C.  D.  van  den),  Boekhandelaar,  te  Rotterdam. 

Dalman  (C),  te  Amfterdam. 

Echentque  (%  <T)9  te  Amfterdam ,  best  pap. 

Eek  (C.  Framfeu  van) ,    Hoogleeraar  en  Predikant  te 
Deventer. 

Elias  (P.  fPitfen)9  te  Amfterdam. 

Engelen  (J*  H.van)9  Jur.  Utr,  Stud.te Groningen, best p. 

Enfchcdé  (JC.  J.)9  te  Haarlem. 

Epkema  (£•),  Rector  der  Latijnfchc  fchoie ,  te  Middolb.: 

Eijmberts  (L.  C.)»  te  Breda. 

FalckfjC.J.  C.)  Douairiere  IValland^  te  Utrecht. 

Fnick  (Mr.  A.  R.) ,   Minister  voor  het  Publiek  Onder* 
wijs»  de  Nationale  Nijverheid  en  Kolomen. 

Faüée  (2?.  /ƒ.)>  te  Amfterdam. 

Ftbvre  (Mr.  £.7.  /*),  Advokaat,  te  Amfterdam. 

Frijmerfum  (G),  te  Amfterdam. . 

Qanswijk  (2).  J.  ten  Zelden) ,  Chef  der  Griffie  van  Zuid. 
Holland,  te  'stiage. 

Gevers  (jM.  B.  H.  IK),  Referendaris  bij  den  Raad  van 
State,  te  's  Hage. 

*sGravefande  (N.J.  Storm  van)9  te  Rotterdam. 

's  Grayenweert  (Mr.  J.  van)9  te  Amfterdam. 

Green  (TV.  B.) ,   Geëmploieerde  bij  de  In-  en  Uitgaande 
Regten,  te  Groningen. 

Groenenbergh  QR.van),  Boekhandelaar,  te  Groningen* 

Groot  (/>.  de)9  Boekhandelaar,  te  Delft. 

Haack  en  Comp.9  Boekhandelaren,  te  Leyden. 

Hakbijl  QL.)t  te  Amfterdam. 

•4 


xu  NAAMVIJS  T     de  r  l 

Hall  (Mr.  M.  C.  rast),  Advokaat  *  te  Amfterdam;:       .  .  J 

Happé  (H)9  Notaris ,  te  Amfterdam ,  best  pap.: 

Hartfinck  (/>.),  te  Amfterdam ,  beat  pap. 

Hafelaar  (tf.  A.)9  Notaria,  te  Haarlem. 

JJattem  (2V.  J.  ran)9  te  Amfterdam. 

Hang  (C.F.)9  Hootfeeraar  in  de  Gefthred  en  Aardrifka- 
'  kuode  en  Fraaije  Letteren  aan  de  Koninki.  Artill.  «f. 
Geniefcbool ,  te  Delft. 

Idem ,  voor  'c  Natoor-  en  Letcerk.  Oenootfcbap  onder 
de  ifnfpreuk:    Aan  fVetenfchap  gewijd* 

Volmaakter  door  den  ttjd.    te  Delft. 
Hazenbergh  Jr*  (ƒ/.  #.),  Boekbandelaar ,  te  Leyden.' 

.  Hengst  en  Zoen  (P.  den)  ,  Boekhandelaren  ,  te  Amfterd.r 

Hensden  (JP.ran)9  Onderwijzer»  te  's  Hage. 

Hej  (Jok.  rap  der)9  IJoèkhandelaar  ,  te  Amfterdam.' 

Hoeuft  (?.  H.),  ).  U.  D.  te  Breda. 

Hegendorp  (IV.  ran) ,  Directeur  der  Regiftratie  en  Do- 
meinen, te  Amfterdam. 

Holle  (Mr.  /.  H.)9  Frokurenr,  te  Dordrecht. 

Hortus  'L.  £),  té  Amfterdam ,  best  pap. 

Huijsfen  van  Kattendijke  Q.W.)9  Kamer  beer  va»  Z.  Bfc 
den  Koning. 

Jddekinge  (7.  J.*an)9  J.  ü.  St.  te  Utrecbt. 

Immerzeel  Jr.  rJ.)9  Boekbandelaar,  te  Rotterdam,  3  E» 

Jabot  (ƒ.),  te  Haarlem. 

Jong  (A.  dé),  te  *•  Hage.  '  > 

Jong  (Geur.  de)9  te  bmüttóm* 

Jong  (Jacob  dé) ,  Directeur  der  Onderlinge  Brand- Waar* 
borg- Maatfcbappij  ,  te  Amfterdam. 

Jordens  (B.  jS.  van  Munster) ,  voor  bet  Leesgezelfchap, 
te  Deventer. 

Kerkhoven  (7\  J.)9  te  Amfterdam. 

Keuchenius  (Mr,  9V.  f.)>  Advokaat ,  te  's  Hage. 

Kinker  (Mr.  7.),  Hoogleeraar,  té  Luik,  best  papT 

Klijn  Bz.  (£.),  te  Amfterdam. 

Klijn  (#.  H.)$  te  Amfterdam. 


1 


I  N  T  E  E  KEN  Aft  E  N.  mi 

$*ƒ  (Mr.  7*  Bakker)*  Advokaat,  te  Amfterdam. 

Lama r que  (F.),  te  Amfterdam. 

Idem  voor  het  Coüegie  Minerva.- 

Lankhont  {jilb.)*  te  Amfterdrtn,  best  pap.' 

Lee  (P.  van)  te  Haarlem  .* 

Leesgenoegen  (het  Gezelfthap),  te  Amfterdam» 

Z**w  (/f.  van  de)*  te  Arnhem. 

Leeuwen  £J*  van)*  te  Leeuwarden* 

Leeuwen  (J.  J.  van)*  voor  het  Leesgezelfchap  ter  Oefe- 
ning eo  Verpoozing,  te  Utrecht. 

Leeuwen  (?.  AP.  ***)»  Boekhandelaar,  te  Leijden. 

Lclijvelt  CM.J.)  Boekhandelaar»  te  Rotterdam. 

•/ Lezen  ffrekt  tot  Nut *  Fermaak  ,; 
Bevordert  en  Verfijnt  den  Smaak  (het  Leesgezelschap)* 
te  Amfterdam. 

Liefde  tot  Orde  (hetLetteroefenendGenootlchap),  teAmft.i 

Lochem  (//.  van)*  te  Deventer. 

Loots  (Corn*)*  Ridder' der  orde  vati  den  Nederlandfcheft 
Leeuw  ,  Lid  van  het  Koninklijk  Inftiiuut  t  te  Amfterdam,, 

Lubeck  (/f.  K.  van)*  ce  Amfterdam.     , 

Luhfi  (Mr.  B.  H.)*  Hoogleeraar  *  te  Groningen. 

Maezen  {M.  J.  van  der)  ,  Sekretaris  van  de  Kamer  van 
Koophandel ,  te  Antwerpen. 

Mahne  CM.  /f*)*  te  Gend. 

Manger  (/£)»  Predikant,  ie  Haarlem. 

J&argadant  (P.  C.  L.  JA*  Onderwijzer  op  de  Departe- 
mentale School ,  te  9s  Hagb. 

Meijer  (C.  J.)*  Hoogleeraar  aan  het  Athenaenm ,  teBms- 
fel,  best  pap. 

.Menfing  en  van  Wettreenen*  Boekhandelaren,  te  Rott. 

Meynts  (Mr.  J.  //.)»  Advokaat,  te  Amfterdam. 

Moulin  (70» te  Kampen. 

Mulder  CJV.  B.)*  Inftituteur ,  te  Haarlem. 

Munnich  (P.)*  Ontvanger  der  Regiftratie ,  te  Edam. 
. Nleuheff  (A),  Hoogleeraar,  te  Harderwijk,  best  pap. 

Noltheniut  (JV.  H.),  te  Amfterdam.. 

*5 


xiv  NAAMtlfST    'der 

Hofman  (Z?  Baron  dé)  Lid  der  Algemeene  Rekenkamer, 
te  *$  Hage. 

Nufges  (?.),  te  Amfterdauv 

Oefening  baart  Verlichting  (het  Leesgezelfchap),,  te  Amft.l 

Oomkens  ( 'J^%  Boekhandelaar ,  te  Groningen. 

Oorde  (Mr.v*«  ufffelen  van)f  Advokaat,  te  Amfteidam«{  \ 

Oostkout  (?.  C.)f  te  's  Hage. 

Palier  en  Zoon  (//O*  Boekhandelaren,  te  's  Boscli. 

Paulus  (/?.),  Onderwijzer»  te  Aufterdaa, 

Pfeil  (J.  M.)9  Notaris,  te  Monnikendam. 

Pieper  en  Ipenbuur%  Boekdrukkers,  te  Amfterdam.' 

Pool  Jr.  (J.  /*.)»  te  Nijmegen. 

Presburg  (Mr.  Z>.  ?.),  Advokaat  t  te  Amsterdam., 

Peeteer  (J.  /ƒ.),  te  Amlterdam. 

Riedel  (ƒ/.),  te  Holwert. 

Rinsma  (F.)f  Apothecar,  te  Groningen. 

Pocquette  (T,  P.),  te  Amfterdam» 

Romelingh  (?.),  Boekhandejaar ,  te  Groningen,' 

Rondeau  Jr.  (J.),  te  Amfterdam.' 

/toto  (/7.  7V),  S.  S.  Theol.  Cand.  te  Leyden* 

Rosfitm  (wf.  y*0)»  te  Haarlem. 

-Ruijter  (J.  dé)9  Boekhandelaar ,  te  Amfterdam ,  drie  Ex/ 

jLijcken  {J.  ^0>  te  Breda. 

Sacré  (Q.  IPalaardt'),  Prokureur,  te  Haarlem. 

4 Schelle  (G**an)f  Ontvanger  der  Regiftratie  en  Domei- 
nen ,  te  Dokkum, 

Scheltema  (Mr.  J.*)%  Ridder  der  orde  van  den  Nedertynd- 
fchen  Leeuw,  Lid  van  het  Koninklijk  Infticuut  en 
andere  Maatfchappijen  van  Weten&happen,  te  Utrecht.! 

Schertnacher  (?.), te  Amfterdam; 

Schier  beek  (£.  ?.),  Boekhandelaar,  re  Groningen* 
Schlevenbus  (/f.),  Boekhandelaar,  te  Amfterdam. 
Schlosfer  {F.  !F.)9  Schout,  te  Bodegraven. 
Sthoonhoven  (?.  van)ê  Boekhandelaar,  te, Utrecht,  aEw 
Schouten  (?.),  Scbeeptbouwmeener ,  te  DtrdttahW 


•     INTEEKE  NA  RE  N.  ** 

Schrtnder  (BS)  »  Directeur  en  Onderwijzer  vto  's  Lands 
Kweekfchool  voor  Schootondertwijzers ,  te  Lier. 

Schouten  (H.  ;.)»  Med.  Doctor  >  te  Amfterdanu 

Schuil  (Mr.  Pm  &),  Advokiat  én  Notaris,  te  Dordrecht.; 

Schuitze  (//.)»  Eerfte  Commies  by*  het  Gouvernement 
van  Vriesland »  te  Leeuwarden* 

Schut  (J.  3».), te  Amfterdam. . 

Seijdel  (G.)»  te  Amfterdam.' 

Sigtenherst  (A.  J.  van  den)*  Boekhandelaar  » te  Deventer» 

Smit  (C.)»  te  Amfterdam. 

Spandaw  (Mr.  ZiT.  ^/.)»  Advokaat»  te  Zuidbroek,  Pro?.] 
Groningen. 

Sobbe  (J>.)»  Procureur,  te  Amfterdam,  best  pap.' 

Stachouwer  (Jenkheer  E.T.Starkenborgh) ,  te  Groningen., 

Staveren  (T.  van),  te  Utrecht. 

Steenbergen  van  Goer »  Boekhandelaar»  te  Leeuwarden,aEr. 

Stevens  (N.  ?.)»  Directeur  van  het  Stedelijk  Inftituut  van 
hedend.  Talen  en  fraai) e  Wetenfc happen  ,   te  Haarlem.» 

Stqrdeur  (;,  Plum)%  xe  Amfterdam» 

Terveen  (jJ.G.van),  Boekhandelaar»  te  Utrecht»  4  Ex. 

Thieme  (C.^f.)»  Boekhandelaar  en  Couranten  Drukker»  te 
Arnhem. 

Thieme  (H.  C.  A.}>  Boekhandelaar »  te  Zutphen »  2  Ex. 

Thoir  (  y.  van)9  Boekhandelaar »  te  Ley den.  . 

Thijsfens  en  Zeen  (y.  ?.),  Boekhandelaren»  te  Leydeo.' 

Tot  Nut  en  Beschaving  (het  Genootfcbap),  te  Amfterdam» 
best  pap. 

Tuijnzing(Ph.)9  Boekhandelaar  te  Rotterdams 

Permaesen  (JP.  G.  F.\  Onderwijzer »  te.  fs  Hage^ 

Perschoer  (N.E.)%  Schoolopziener»  te  Sleeuwtyk. 

Pesveij  (Bern,),  Lid  der  provinciale   Comfnisfie  van 
.  Onderwijs  ia  Zuid-Holland  en  Predikant »  te  '*  Hage » 
1  ord.  1  best  pap. 

Pletter  (JP.  C.de\  Onderwijzer»  te  Rotterdam. 

Vollenhoven  (A.  Malj  van)%  Boekhandelaar»,  te  Rotter- 
dam» a  Ex* 


xvi      NAAMLIJST  de*  INTEEKENAREN. 

Voorman  (7.)»  Kunscfchilder  9  te  Amfterdam» 

Voorst  (7.  E.  G.  van),  te  Amfterdam. 

Vos  (G.)9  voor  het  Genootfchap  ten  fpreuk  voerenden 
Bsjchaving  en  Veredeling ,  te  Amfterdam  • 

Vo%  (70» tc  >  Ha«** 

Ifa  enComp*  (y.  ^),  Boekhandelaren ,  te  Dordrecht , 3  Bkj 

*W«  (^.  •&)>  te  Haarlem  a 

Vries  (Jeron.  de),  te  Amfterdam. 

Wal  (9.  van  der),  Boekhandelaar  f  te  GoYinchentv 

Walré  (j.  van},  Oud- Raad  en  Curator  der  Latijnfche. 
icbolen,  te  Haarlem. 

Wansleven  (W.C.),  Boekhandelaar,  te  Zutphen. 

War  in  (Jr.  j.  N.),  te  Amftetdam. 

Warmolté  (Mr*  C.  C.  C),  te  Leeuwarden. 

Warnars(P.  Meijer),  Boekhandelaar,  te  Amfterdam  9  3  Ex#j 

Weelden  (jê.  ?.  ?*»)>  Boekhandelaar ,  te9s  Hage  4  best  p#i 

Welsenes  (C.van),  te  Dordrecht. 

//?/</<?  (ƒ.  2?.  de)9  té  Amfterdam. 

Willcket  (7.  JK)  t  Pröknteur  b$  de  Gedeputeerde  Staten 
van  Noord  -  Holland  en  bij  de  Regtbank  van  Eerfte 
Inftantie,  te  Haarlem. 

Winter  (7.  de),  te  Amfterdam. 

Winter  (Mejonkvr.van),  te  Amfterdam  .* 

Wiselius  (Mr.  S.Ipz.),  te  Amfterdam,  best  pap. 

Idem ,  voor  de  Tweede  Klasfe  van  het  Koninklijk  Ne- 
derlandsch  Inftituut,  best  pap. 

Withuijs  (C.  G.),  te  Amfterdam  .1 

Wolterbeek  (R.  />.),  te  Amfterdam/ 

Wijk  Rlsz.  (7*  van),  Kostfchoolhouder ,•  te  Hattem.i 

Wijn  (H.van),  Archlvarius  van  't  Rijk,  te  9s  Hage/      • 

Zee  (P.  E.  van  der),  S.  S.  Theol.  Stud.  te  Lei) den* 

Z  immer  man  (7.  Decker) ,  Predikant  bJJ  de  Ev.  LutfieN 
fche  Gemeente,  te  Utrecht. 

Zoon  (Tennis),  Koopman ,  te  Amfterdam. 

Zuidscharwoude  {JW.  W.  Noodt  van) ,  Sobftltunt .  Ofticffëit 
by  de  Regtbank  van  Eerden  Aanleg,  te  Leeuwarden. 

rooR* 


PO  O  R  A  E  D  Ë. 


ss  Hadden  toij  ten  oogmerk  9  eenè  volledige  Gcfchié* 
Tydcnis  onzer  Dichtkunde ,  of  een  beredeneerd 
„  Dichtkundig  Woordenboek  te  fchrijvcn,  wij  zou* 
uden  breedvoeriger  uitweiden  en  naauwkeurigef 
„  onderzoek  doen  omttent  *iele  Dichters ,  wier  na* 
y^men  wij  nu  Jlcchts  zullen  aanflippen^9  zegt 
de  oordeelkundige  Heer  jeronimo  de  vries,  in 
zijne  uitmuntende  Proeven  eenér  Gefdiiedertte 
der  Nederduitfche  Dichtkunde  (i).  Dit  oogmerk 
had  ik  reeds  voor  ruim  twintig  jaren;  en  hot* 
zeer  het  bejluit  tot  het  zamenfiellen  Van  zooda* 
nig  een  Woordenboek  welligt  met  dezelfde  jeugdige 
drift  ware  uitgevoerd  geworden  als  hetzelve  geno+ 
tnen  was,  verheug  ik  mij  echter  dat  van  tijd  tot 

tijd 

(i)  II  Deel,  b!z.  101.  Onder  dezen  afzonderleken  titel  ij 
cyn  bekroond  antwoord  op  de  vraag  der  Bat.  IVfyatfchappjJ  van 
Taal-  en  Dichtkunde,  wegens  de  vorderingen  en  veracb tering 
der  Nederduitfche  Dichtkunde  (bet  IU  en  IV  Deel  van  tiara 
uitgegeven  werken)  insgelijks  verkrijgbaar. 


xviii  VOORREDE. 

tijd  hinderpalen ,  die  in  den  aard  der  onderne- 
ming zelve  lagen »  eene  vertraging  in  de  uitvoe- 
ring te  weeg  bragten9  die  niet  dan  ten  hoogften 
voordeelig  voor  derzeher  uitflag  kon  zijn.  Immers 
hoevele  iouwfloffen  hebben  in  dien  tijd  de  Heeren 

VAN  WYN,  SCHELTEMA,  SIEGENBEEK,,  YPEY,  KANTE* 
LAAR,   TYDEMAN,  WILLEMS»    KOOPMANS,    ACKRRS- 

MjK ,  cappelle  y  en  andere  voortreffelijke  letter» 
kundigen ,  niet  aangebragt ,  en  mij  hoevele  aders 
aangewezen ,  die  ik  ftechts  te  volgen  had ,  om% 
voorgelicht  door  de  fakkel  van  hun  helder  oor» 
deel,  eene  rijke  mijn  te  vinden 9  waar  het  zui- 
verde f  oud  mij  uit  de  erts  van  over  twee  eeuwen 
Ugenblonk  t 

Gelukkig  ,  durf  ik  zeggen ,  trof  dit  ijverig  op* 
zamelen  van  lang  verholen  letterfchatten  zamen 
fpet  de  lichtftralen  ,  die  de  Critifche  Wijsgeerte  in 
ep*  vaderland  over  het  asthetifche  van  onze  dicht* 
kunst  verfpreidde;  zij  jlelde  het  criterion  daar9 
dat  mij  poczij  van  verzenmakerij  leerde  onder- 
fcheiden ;  ik  zag  dat  dichtkunst  bij  ons  veelal  niet 
meer  dan  eene  bloote  wetenfehap  was ,  die  duizende 
makers  van  ge/pierde  verzen  en  vertalers  van 
Franfche  treurf pelen  in  rijm  konden  uitoefenen , 
zonder  ooit  dichters  te  zijn ,  en  dat  hunne  dicht- 
kunde bitter  weinig  poezij  opleverde ,  die  ik  toch 
in  de  verwante  kunsten  f  de  muzijk,  fchildir-  en 
beeldhouwkunst  >  zoo  rijkelijk  aanwezig  vond. 

Van  dat  oogenblik  af  las  ik  geen  gedichtenbundels 

dan 


V   O    O    R    R    E    D    E. 

dun  met  de  pen  in   de  hand;   mijn   Mnemonicon 
en  Floriiegium  namen  toe  in   dikte ,  en  mijne  por* 
ttfeuille   met   eigen    op/ieIlen9    die    ik  iet  publiek 
voor  gedichten  dacht   op    te    dringen 9   geraakte 
allengs    ledig;    fchier    dagelijks    veroordeelde    ik 
eenigen   ten  vure9  en   gunde    mijnen   voormaligen 
*  kunst  genoot  en^  gaarne  de  fchrale  voldoening  dat 
zij  hunne  ge  f  pier  de  rijmen  tusfchen  de  herlevende 
echte  pogzy  in/choven ,  doch  die  9  in  weerwil  van 
al  hunne  fpierkracht    zich    toch    niet    aan    den 
oever    konden   vasthouden  van  den  ftroom  die  hen 
naar  Letbe  voortjleepte. 

De  Prijsvraag  der  toenmalige  Bataaffche  Maat* 
Jchappij    van   Taal-    en   Dichtkunde ,    wegens    de 
vorderingen    en    verachtering    der   Nedcrduitfchf 
Dichtkunde  9  zoo  allesafdoende  beantwoord  door  den 
verdienstelijken  Heer  de  vries  f  trok  een  oogenblik 
mijne  aandacht ;  ik  verbeeldde  mij  (waartoe  zou  ik 
hier  met  eene  hoogmoedige  nederigheid  pronken?} 
gewapend   met   dien  voorraad  van  aanteekeningen 
van    het    beste   en  flechte   uit  zulk   eene  menigte 
gedichtenbundels  9   en   de  daarbij  gevoegde  critici 
naar    mijn*  geheel  anders   gewijzigd  en  toets  dan 
men  tot  hiertoe  gebezigd  had9  mij  insgelijks  in  het 
gelid  te  kunnen  [lellen;  dan  ik  onderwierp  alvorens 
de  vraag  zelve  eerst  aan  de  critiek»    Men  vroeg 
namelijk  :  welke  zijn  de  vorderingen ,  welke  de  ver» 
acht  er  ing  f   Die  vorderingen  en  ver  achteringen  wa' 
ren  fpoedig  opgeteld;  men  had  Jlechts  dege/chiedenis 

en» 


XX  VOORREDE. 

onzer    vaderland fche    letterkunde    te    door  hopen  9 
van  coorenhert  en  spieghel  (i)  af9  tot  anto- 
nidbs   en  brandt   tot ,  om  deze  vorderingen  als  ■.  • 
met  den  vinger  aan  te  wijzen  9  en  vervolgens   de 
verachtering   van    pels    en    zijn   genootfchap  tot , 
Peitama    en   van    mekken    gelijken  tred  te  zien 
houden    met    de    toenemende   btfchavingszucht  en 
dorre  taal»  en  rijmviUerij 9  tot  dat  bellamy  de 
ware   dichtkunst  weder  opwekte   uit  de   apathie , 
waarin  zij  door  allengfche  verfiapping  was   vèr~ 
vallen  9  en  eindelijk   dat   de  ftaande  rijmlegers9 
vulgo  dicht  genoot  f chappen  9  eerst  ontbonden  moesten 
zijn*   eer  zich  de  zelfftandige  echte  dichters  der 
negentiende  eeuw  konden  doen  opmerken.    Dan  zoo 
gemakkelijk  9  begreep   ik  ,  wilden  de  uitfehrijvers 
der  Prijsvraag  derzelver  beantwoording  niet  ma- 
ken ;    ook   zag    ik   weinig    nut   in   zoodanig  eene 
-blootc    optelling   van   vorderingen  en  verachtcrin* 
gen.     Daar   nu  geene  gewrochten  zonder  oorzaak 
bcfiaan  9    dat    iedereen    zonder  aristoteles    of 
wolff  wel  weet9    moesten   noodwendig  die  vorde- 
ringen  en  ver  achteringen  insgelijks  eene  oorzaak 
hebben ,    en  deze   oorzaak  kon  men  billijk  vcron- 

der" 


(i)  Het  vroegere  tijdvak  van  mrus  stokk  en  marrlant  kan 
men  als  de  kindsheid  der  kunst  aanmerken;  dat  der  rederijkers 
is  zoo  volledig  mogelijk  befchreven  do«r  den  kundigen  w.  kops  , 
Wtrken  tan  tti  Maetjchaffif  dtr  Nedtrl.  Letterkunde  te  Lejdtn9 
U  Deel,  blz.  213. 


yOORREDS*  Xö 

der/letlen  dat  iedereen  niet  wist,  weshalvtn  het 
mij  voorkwam  dat  de  bedoeling  der  uitfchrijve~ 
ren  was  dat  men  die  oorzaak  tevens  opfporen  en 
ontwikkelen  zou ,  en  het  bleek  dat  de  Heer  bb 
vries  dit  ook  zoo  begreep;  althans  hij  heeft  ie, 
waar  zulks  te  pas  kwam ,  zeer  oordeelkundig  aan* 
gewezen. 

De  vraag  dus  in  dien  zin  opvattende,  zag  ik 
wel  dat  men  die  oorzaak  uit  meer  dan  ecne  bron 
opfporen  moest;  dat  vooral  der  dichter  en  leeftijd , 
beroep,  ruime  of  bekrompen  omfiandigheden ,  ka- 
rakter ,  betrekkingen,  zedelijkheid  en  verfcheiden 
andere  individueel  e  bijzonderheden  in  aanmerking 
moesten  komen,  zoowel  als  de  gang  der  gebeur- 
tenisfen  in  hunnen  leeftjd  en  de  geest  hunner 
eeuw:  ik  zocht  dus  hunne  biographiw  zoo  Volledig 
mogelijk  te  maken,  en  hield  dit  alles  zorgvuldig 
in  het  oog;  een  eenvoudig  ver/aargedicht,  de 
nietibeduidendfle  lijkzang  op  hun  overlijden ,  of 
een  winderig  lofdicht  op  hunne  werken ,  bragt 
mij  dikwijls  tot  refultaten,  die  ik  geheel  niet 
verwacht  had;  maar  —  de  uitgebreidheid ,  die 
ten  minste  mijne  beantwoording  daardoor  zou 
bekomen  hebben,  zoowel  alt  de  korte  tijd,  dien 
men  ter  beantwoording  had  bepaald,  fehrikte  mij 
«f  van  de  mededinging ,  en  met  bUjdfehap  ont* 
ving  ik  de  bekroonde  verhandeling  van  den  Heer 
de  vries,  die  in  zoo  vele  punten  met  mijn  idéé , 
hoedanig  de  vraag  moest  beantwoord  v  orden,  za- 
mentrof. 

**3  On- 


Wtr  F   O    Ö   R    R    E    D    B. 

Ondertusfchen   was  het  geen    ik   had   bijeengb* 
bragt,  en   nu  en  dan  in  openbare  en  bij  zondert 
bijeenkomsten  van    vrienden   onzer  vaderlandfeht 
letterkunde   voordroeg ,    te   veel ,    en  —  laat   ik 
het   maar   zeggen ,   in    hunne  en    mijne  oogen  tb 
belangrijk  %    om   te   verfeheuren.     Men    gaf  mij 
allerlei   vormen   aan   de  hand,  in  welken  ik  het 
publiek  dit  zou  kunnen  mededeelen ;  te  meer ,  daar 
mijn  arbeid  ,  wel  ver  van  door  de  verhandeling 
des   Heeren  de   vries,    en    nog    minder  door  die 
waarmede  de  Heer  van  kampen,  over  een  gelijk- 
foortig  onderwerp ,  een  jaar  vroeger ,  den  eerprijs 
bij  teylers  Genootfchap    had  behaald,  nutteloos 
gewerden   te   zijn,   in  tegendeel    aan   belangrijk* 
-heid  gewonnen  had.     De  eerste  moest ,  om  in  geene 
te  groote  uitgebreidheid  te    vervallen,  het  bij  de 
bloote  vermelding   der    namen  van  fommige  dich* 
ters  laten  blijven,    die   van    ecnigen  zelfs  geheel 
overjlaan;    de  tweede,   een   beknopt   (i)  overzigt 

lé- 

(i)  De  Heer  van  kampen  voorzag  ons,  nog  niet  lang  geleden, 
Tan  eene  Verkorf  Vaderlandfche  Gefchlcdenis ,  en  geeft  nu 
weder  eene  Beknopte  Gefchiedcnis  der  Letteren  en  Weten fchap- 
pen  in  hec  licht.  Onze  voorvaderen  kenden  geene  abrêgi$y  die 
«ene  uitvinding  der  Franfchen  en  meestal  boekverkoopersfpe- 
culatiCn  zqn;  die  ongelukkige  beknoptheid  is  niet  zelden  net 
onvolledigheid  verknocht ,  en  de  vruchtbare  moeder  van  die 
halve  kundigheden  en  oppervlakkige  begrippen,  die  voor  de 
wetenfehappen  zoo  fchadeljjk  zijn.  Het  Is  naar  m||n  gevoelen 
etn  Hecht  compliment  aan  wagewaar.  en  stvArt  dat  men  com- 


■ 


FOORREDE.  ntirf 

leverende  van  de  gefehiedenis  der  dichtkunst  Bij 
Je  oude  en  hedendftagfche  volkeren,  kon  ld  hei 
eng  befiek  van  54  bladzijden  (1)  onmogelijk  alles 
zeggen  nat  er  van  onze  vaderlandfche  dichters 
behoorde ,  ja  noodwendig  moest  gezegd  vorden , 
vilde  men  hen  regt  laten  vedervaren.  Deze  over* 
veging  en  de  aanmoediging  van  verfcheideh  acS- 
ting-waardige  letterkundigen  bewogen  mij  om  mijn* 
arbeid  voort  te  zetten  en  aan  het  licht  iè  bren* 
gen,  te  meer  daar  ik  de  grenzen  van  mijn  ge*' 
bied  zoo  ver  kon  uitbreiden  als  ik  zelf  vilde,  ed 
niet  gehouden  vat  binnen  de  beperking  te  Blijven , 
die  eenig  genootfehap  had  afgebakend. 

Ik  behield  dut  den.  eerst  gekozen  voordcnBoeh* 
vorm ,  die  in  mijn  oog  vele  voordeden  boven"  den' 
chronologifchcn  opleverde.  Ik  kon'  vooreerst  leder* 
dichter  afzonderlijk  als  het  ware  eene  monstering' 
laten  ondergadn  ,  en ,  hoe  veinig  ook  ,  zeker  iets, 
zoo  niet  belangrijks,  ten  minste  lutmigs  zeggen. 
In  eene  door  hopende  gefchledenis,  en  althans  toö> 
die  ongelukkig  beknopt  vezen  moest,  zou  ik  vele* 
opmerkingen,  bijzonderheden,  anecdeten,  venten! 
en  andere  détails  hebben  moeten  over /laaft,  die 
men  nu   hier  met  genoegen  zal  aantreffen-   test 

an- 

flendianw   vu  de  Vaitrtmifkhi  HlUtrti  en  Himilafikt  CtfMt- 
jtmltfi*  heeft  gemaakt ;  men  beeft  ben  daarmede  Ditzwijeend 
verweten  dit  «ij  langdradig  rijn. 
(O    Verheidelitig  vu  ran-eis  tweede  CencrdilVhip  XV  St.» 


jociv  POOKJIEJ)    E, 

anderen  9  door  deze  ifolering  kwam  de  verdienste, 
van  menig  een9  in  voord eeliger  licht  dan  wanneer 
hij ,  in  aanraking  mei  zijne  beroemder  tijdgenoot 
tfn  voor  gefield ,  door  hunnen,  glans,  als  het  ware 
werd  yveggefchenen.  De  bloemlezing  uit  hunne 
werken  kon  niet  alleen  overvloediger  en  doelma* 
tiger  uitvallen ,  maar  bekwam  ook  natuurlijk  eene 
veel  bevalliger  fchakering*  Het  is  bijkans  van 
het  tegenwoordig  publiek  niet  te  vergen  een  ge* 
heel  boekdeel  met  rijmen  uit  de  vijftiende  en  zes-* 
tiende  eeuw  te  lezen  9  gelijk  bet  eerste  deel  der 
bloemlezing  bevat  van  den  Heer  vissc  hf.r,  die 
de  tijdorde  volgt ,  en  welligt  ondank  met  zijt? 
danh 'er 'dienenden  arbeid  behaalt.  De  crifiek  ion 
cok  even  daardoor  meer  objectief  handelen;  het 
Hographisch  gedeelte  van  menig  artikel  wees  dik* 
wij  Is  het  ftandpunt  aan9  van  het  welk  zij  hare 
veelzijdige  bcfchouwing  doen  moest <  Daar  ik  het 
zoo  onkiesch  als  mij  zelven  onbevoegd  achtte  om  in 
dit  werk  wegens  levende  dichters  uit  f pr  aak  te  doen9 
latende  zulks  over  aan  de  fchrijvers  der  Galleric 
<Jes  contemporains  en  de  Kccenfenten  9  die  zich  met 
het  fchild  der  anonimiteit  tegen  alle  verantwoording 
dekken  9  /f ad  noch  hartstocht  noch  [chroom  dep  mins» 
ten  invloed  op  mijne  beöordeeling  9  waarin  ik  meestal 
mijn  gevoel  en  mijne  wijze  van  zien  volgde  %  en  het 
tflkens  erkende ,  wanneer  ik  met  het  oordeel  van  an+ 
deren  inflemde  9  of  hen ,  wel  befcheiden  9  maar  toch 
xrijmotdif  tegenfprak>  vooral  dan9  wanneer  zij 

tnij 


V   O    O    R    R    E    D    E.  .»» 

mij  bij  name  bekend  waren*  Ik  kan  in  mijn 
pordeel  dwalen ,  'en  wie  toch  is  daarvoor  bevel* 
ligdf  maar  ik  heb  9  waar  zulks  ten  minflen  noo* 
ifig  was,  telkens  de  gronden  aangevoerd \  waarop 
ik  oordeelde  of  met  het  oordeel  van  anderen  al  *f 
niet  in  jl  cm  de ;  meer  is  billijker  wijze  in  dit  opzigt 
niet  van  mij  te  vergen. 

Eene  andere  vraag  is  het ,  of  mijn  oordeel  iets 
afdoet ,  of  het  publiek  er  iets  aangelegen  is ,  hoe- 
danig ik  over  dezen  of  geenen  dichter  en  zijne 
(jicht [lukken  denk,  of  zulks  aan  derzelver  wezen* 
lij  Jee  waarde  iets  toebrengt  of  beneemt.  Ik  ben 
de  eerste  die  daarop  rondborstig  antwoord;  Neen9 
voor  het  tegenwoordige  voljlrekt  niets  hoegenaamd^ 
yoor  zoo  ver  men  fl echts  hooggeleerde  9  getitelde 
0n  gefternde  beoefenaars  der  wetenfehappen ,  of  — 
in  het  duister  fc  huilende  Reeen  f  ent  en  tot  openlijk 
ttoordeelen  bevoegd  acht ;  neen,  dan  vol fl rekt  niets  % 
tn  ik  zou  mij  moeten  regtvaardigen  wegens  zulk  ttne 
verregaande  onbefchaamdheid  en  laatdunkendheid '; 
Joch  zoo  dwaas  is  het  publiek  niet.  De  titelglav* 
moge  de  oogen  des  grooten  hoops  verblinden  ^  of  het 
gevestigd  gezag  van  een9  of  anderen  naam  fnog$ 
tnet  magtfpreuken  bij  fommigen  veel9  zoo  niet  al* 
les  afdoen ,  de  vtrflandigc  en  onbevooroordeelde 
yoorjlander  der  wetenfehappen  denkt  geheel  an- 
ders. Het  is  mijne  fchuld  niet  dat  de  fortuin  of 
Je  gunsf  der  aanzienlijken  mij  niet  in  dien  /land 
gfffaafst    Aefft9    waar    ik   mijne    onbctcugelbare 

*  *  5  tucht 


fcttï  r   O    O   R   A    E    D    E. 

tucht  naar  kennis  en  vordering  onbekrompenef 
kon  involgen*  De  deuren  der  gjmnafiën ,  athenaêri 
en  academiën  waren  voor  mij  gefloten ,  met  de  on* 
begrijpelij kfte  moeite  leerde  ik  de  Latijnfche  en 
Griek/c he9  zoo  wel  als  de  meeste  levende  talen , 
door  —  het  vergelijken  der  vertalingen  met  de 
oorfpronglijke  werken.  Vondels  prozavertaling 
van  horatius  was  mijn  eerste  leermeester  in  het 
Latijn ,  het  Nieuwe  Testament  in  het  Grieksch, 
de  gevallen  van'  Telemachus  in  het  Fransch9  het 
Engelsch  leerde  ik  terwijl  ik  een  werk  van  twee 
deden  daaruit  vertaalde  QoriN  bigland's  Letters 
On  History)  het  Spaansch  uit  de  brieven  dié  ik 
op  een  koopmans  kantoor  kopieerde ,  zoo  dat  ik 
eene  taal  verftond  en  regelmatig  fchreef  eer  ik 
de  gronden  van  dezelve  wist%  en  die  ik  misfehieh 
nog  niet  weet.  Deze  inderdaad  hoogst  moeilijke 
leerwijze  t  bij  welke  veel  opmerkzaamheid  te  pai 
kwam,  fcherpte  mijn  oordeel  ongemeen;  tot  hel 
voortzetten  van  mijne  verdere  letteroefeningen  had 
ik  geene  andere  hulpmiddeltri  dan  alixcder  mijne 
leerzucht;  de  boekwinkel  van  uylenbroek  was 
fnijne  academie ,  de  aldaar  dagelijks  verkerende 
letterkundigen  waren  mijne  profesforen.  In  deze 
fchöol  werd  mijn  /maak  gevormd  en  -*—  bedorven. 
1fij  hadden  geregelde  bij  eenkomsten  9  waar  elk 
op  zijne  beurt  een  gerijmd  {luk  leveren  moest , 
dat  eerst  emphafisch  gelezen ,  toegejuichd9  maar 
éan  ook  zoodanig  gelikt  en  befchaafd  werd>  dat 

het 


J 


POORRRDË*  *#m 

het  handfchrift  naauwlijks  me&r  leesbaar  Wast 
Gepierde  verzen  ,  gladde  verzen ,  rollende  verzen  j 
vloei} ende  verzen ,  was  al  wat  men  verlangde  ;  vaè 
poêzij  had  men  geen  begrip  ;  milton  ,  Shakbsééar.  f 

SCHILLER,    ANTONIDES,   VAN    HAREN    Waren  mOM* 

tcrs,  die  men  niet  noemen  mogt;  hoogvliet*  Abra- 
ham volt aires  Henriade  de  allervolmaaktfte  Helden- 
dichten ,  die  men  wenjchen  kon,  en  de  portrctteti 
van  van  winter  en  van  merken  verfierden  de 
zaal  als  zinnebeelden  van  Hét  fummum  der  vers* 
maakkunst. 

Niettegenjlaande  ik  zelf  groot  aandeel  had  in 
ie  daarftelling  van  dit  gezel fc hap ,  gevoelde  ik 
toch  wel  dat  wij  den  regten  toon  niet  aAr<floegen; 
én  ik  dank  het  kant  ,  die  lang  geen  dichter  was , 
dat  ik  de  dingen  op  zich  zcherij  en  dus  ook  de 
poêzij  in  abftracto  leerde  befchouweh:  en  nu  vond 
ik  haar  in  duizenderlei  geheel  andere  gedaanten 
en  vormen  dan  in  die  van  gerijmde  regels  ,  dlè 
veeltijds  bij  ons  niets  meer  waren  dan  vergulde 
lijsten  zonder  fchilderijen.  Toen  zag  ik  met  blljd- 
fchap  den  dageraad  vah  de  tegenwoordige  goudeft 
eeuw  onzer  vaderlandfche  dichtkunst  aanbreken. 
Bilde rd ij r  keerde  in  ons  vaderland  té  rug,  AeL- 

MERS,  TOLLENS,  LOOTS ,  SPANDAW,  VAN  HALL, 

kjnker,  wiselius,  simons,  Iragteh  de  na  dek 
dood  van  nomsz  en  uylenbroêic  nog  al  zoètvtoci- 
jend  voortneuriënde  discipelen  uit  deze  fchöól ,  cft 
daaronder  ook  mij  9  tot  zwijgen;  en  zéér  zeker , 

dó- 


txrm        VOORREDE. 

dewijl  ik  gevoelde  9  (yele  anderen  hadden  het  geluk 
met  dat  zij  het  gevoelden)  hoe  ver  ik  als  goed  ver» 
zenfabrikant  bij  hen  ah  dichters  te  kort  fchoot ; 
ik  kon ,  ik  belijd  dit  gaarne  ,  ik  kon  wel 


den  klank  van  hunne  (naren 


Bewondren,  maar  nooic  evenaren; 

en  ik  verheug  mij  nog  dat  ik  zulks  gevoelen  kon ;  wa nt 
dit  getuigt  juist  van  mijn  waar  poëtisch  gevoel  en 
onpartijdig  oordeel ;  en  ik  beroep  mij  op  het  publiek 
zelve 9  hetwelk  ik9  na  dat  de  dichterlijke  Hand- 
fchriftcn  en  de  Dichtvruchten ,  de  gewone  bergplaats 
[en. mijner  poctifchc  expectoratiën ,  met  derzelver 
Horrearius  hebben  opgehouden  te  bcflaan ,  met  geene 
verzen  heb  lastig  gevallen 9  behalve  een  paar 
dithyramben  bij  de  gelukkige  bevrijding  van  ons  va" 
der  land  van  het  juk  der  Franfche  heerfchappij ',  en 
die  ik  mij  nog  niet  fchaam ;  het  zijn  misfehien  de 
eerste  dichtftukken  9  die  ik  na  duizende  verzen  in 
het  licht  bragt;  ook  zal  niemand  onnozel  genoeg 
wezen  om  mij  de  eer  aan  te  doen  van  mijne  rij* 
mende  en  niet  rijmende  puntdichten  voor  poe  zij  te 
houden*  De  titel  zelfs  van  fommige  verzenboeken 
in  quarto  „  Poe 'zij  van  N.  N9"  hindert  mij;  Jints 
ik  eene  poe  zij  der  natuur  9  des  gevoeh ,  der  fchoone 
kunsten ,  enz.  ken  9  bejlaat  er  voor  mij  geene  poëzij 
van  een9  enkeP  mestsch  9  wel  gedichten  9  waarin  poëzij 
is  of  niet  is. 

Even  zoo  hindert  het  mij  ook  dat  ik  hier  genood- 
zaakt ben  zoo  veel  van  mij  zelven  te  fpreken9  en 

dat 


VOORREDE. 

dat  wel  juist  ten  behoeve  der  geenen  die  mii  wel* 
ligt  het  meest  daarover  zullen  bedillen.  Ware  ik 
een  geleerde  ex  profesfo,  voerde  ik  een  Mr.  voor 
mij if  naam,  droeg  ik  een  ordelint ,  ware  ik  lid 
van  het  Koninglij  k  Inflitvut,  of  ten  min  ft  en  van 
tenig  geleerd  genoot/chap9  dan  had  ik  dit  alles 
bij  fommige  lieden  niet  noodig  ,  die  niet  begrijpen 
kunnen ,  ja  het  misfehien  vermetel  vinden ,  dat 
men  zonder  zoodanig  iets  een  werk  van  zulk  cett 
aard  als  dit  kan  en  durft  ondernemen ,  en  witn 
gewis  lijk  even  daarom  aan  mijn  oordcel  niets  gele* 
gen  is.  Dat  echter  anderen ,  en  zelfs  Zijne  Ma- 
jesteit onze  geëerbiedigde  Koning  9  die  doorluchtige 
befchermer  en  krachtdadige  onder  ft euner  der  we» 
t  en  f c  happen  i  kunsten  en  fraaije  letteren ,  en  zoo 
vele  achtingwaardige  geleerden  en  regtfehapen  voor- 
ft  anders  onzer  litteratuur ,  daarin  nog  al  eenig 
vertrouwen  ft  ellen  (i)  blijkt  uit  de  naamlijst  der 

hier- 


(O  Kort  na  de  verfchijning  van  het  Prospectus  las  men  ia 
bet  Brusfelfthc  dagblad  J*urnal  Général  dtt  P*yt-Bas%  Feu* 
dredt  3  Sept.  1819,  N°.  338: 

Le  Staats- Courant1  donne  heancoup  d'êloges  a  uu 
onvrage  qui  va  se  publier  en  langue  Hollandaito 
cliez  les  lil) ra i re s  Geysbeek  et  Fils  k  Amsterdam,  et 
dont  le  Prospectus  vient  de  paraitre*  Ge  sera  un  Dic-J 
tionnaire  biograpbique  9  antbologique  et  entique  des 
Poëtes  de  notre  patrie.  Les  artides  que  le  prospec- 
tus   contient    comme   modèles    concernent    les    poëtes 

Aft» 


axx  V  O   O    R    R    E    D    E* 

tiervoor  geplaatftc  intcckcnaren  op  dit  werk;  en 
kunne  bclangflclling  in  hetzelve  bemoedigt  en  ver» 
eert  mij  des  te  meer,  daar  zij  zeer  wel  weten 
dat  mij  het  geluk  van  antonides  of  nieuwland 
nooit  te  beurt  viel,  en  er  zich  voor  mij  geen 
bujsbro  of  de  boscu  opdeed,  die  mij  een  aange- 
naam verfchiet  openden. 

Gaarne  had  ik  echter  gezien  dat  men  mij  op  de 
ttitnoodiging  in  het  Prospectus  wat  meer  levtnsberig» 
ten  en  ongedrukte  of  minbekende  dicht/lukken  had  toe* 
gezonden.  Ten  minsten  die  voor  dit  deel  heb  ik  zelf 
moeten  opfporen  en  al  de  artikels  geheel  alleen 
bearbeid*  Zoodanige  toezendingen  onmiddelijk  aan 
mij  of  aan  den  uitgever  zullen  mij  als  nog  har* 
telijk  welkom  zijn;  en  te  meer,  daar  de  hebzucht 
van  een  paar  fchatrijke  Gothen  en  Wandalen  mij 
in  de  knellend  pc  omfiandigheden  mijns  levens  in 
de  hartverfcheurende  noodzakelijkheid  bragt,  om 
mij.  van  het  groot fie  en  beste  gedeelte  mijner  bi» 
bliotheek  te  ontdoen ,  die  ik  met  zoo  veel  zorg  en 
§f  offeringen  federt  dertig  jaren  verzameld  had, 

Dit 

ê 

AdsIo  et  Hart  si  nek»  Nous  aurons  blenlót  Toccasion  de 
levenir  sar  cet  ouvrage ,  et  nous  nous  con  ten  ter  ons 
de  dire  que  Ie  public  pourra  d'autant  plus  s'attendre 
■k  nne  bonne  exécution  de  cet  ouvrage f  qui  doit  con- 
tribuer  k  ré  lever  1'honneur  de  la  patrie,  que  1'édileur 
|f«  Geysbeek  lui-même  s'est  déja  souvent  distinguê 
comme  poe  te  et  comme  auteur   d'un   savoir  profond. 


VOORREDE. 

Dit  behoort  wel  niet  hier;  maar  ik  kan  mijne 
verontwaardiging  niet  bedwingen,  als  ik  bedenk 
dat  ik  mij  van  jmijne  dierbare  boeken  beroofd \ 
en  in  het  bezit  zie  van  dure  nietswaardige  met 
brabbeltaal  bekladde .  gezegelde  prullen.  Men  ge* 
voelt  dus  hoe  welkom  mij  elke  bijdrage  moet  zijn.. 
Haastte  men  zich9  toen  martyni • lacuna  in 
Duitschland  voor  eenige  jaren  zijne  bibliotheek 
door  brand  verloren  had9  van  alle  kanten  in  ons 
vaderland  om  dien  waardigen  geleerde  zijn  ver» 
lies  zooveel  mogelijk  in  natura  te  vergoeden  (ik 
zelf  zond  hem  boeken) ,  wie  zou  dan  ntet  gaarne 
zijne  bibliotheek  voor  een9  landgenoot  willen  open* 
fiellen9  dien  de  hebzuchtige  domheid  van  een  paar 
gemeene  parvenus  in  denzelfden  toeftand  gebragt 
heeft  f 

Overigens  weet  ik  niet  waaromtrent  ik  mij  aan* 
gaapde  dit  werk  nog  zou  moeten  regtvaardigen\ 
misfehien  wegens  de  luchtige  fcherts ,  waarmede  ik 
fommige  artikels  behandeld  heb,  misfehien  ook 
niet9  en  zal  gerust  afwachten  welk  een  onthaal 
dit  eerste  deel  geniet.  Befcheiden  teregtwijzin- 
gen9  Jcherpe  berispingen  zelfs 9  om  het  even  van 
wien 9  als  ik  mijn9  beoordeelaar  flechts  kenne ,  zal 
ik  gaarne  ontvangen  en  er  voordeel  mede  trach- 
ten te  doen.  Voor  naamloozen  lof  ben  ik  even 
zoo  ongevoelig  als  voor  naamloozen  laster. 

Eindelijk  9  heb  ik  mij  in  de  opgave  van  eenige 
bijzonderheden  vergist  9  aan  dezen  of  genen  geen 

regt 


Xttfi        VOORkÈÜË* 

y 
*       ■ 

regt  gedaan ,  in  mijne  oordeelvelling  gedwaald + 
verlaat  voot  de  voltooi jing  Vdn  dit  werk  eene  of 
mndere  onzer  tegenwoordige  v  aderlandfche  dich- 
ters het  leven  (yurig  wcnseh  ik  dat  dit  niet  gé* 
beure\  of  heb  ik  iemand  overgejlagen ,  die  in  dit 
merk  vermelding  verdiende  9  dit  alles  zal  in  een 
aanhang  fel  achter  het  laatfle  deel,  waarfchijn* 
lijk  het  vijfde  9  verholpen  9  bijgewerkt ,  Verbeterd , 
ingevoegd  en  aangevuld  worden. 


0 


BIO 


BIOGRAPHISCH 

ANTHOLOGISCH  tv  CRITISCH 

WOORDENBOEK 

DER 

NËDERDÜITSCHE  DICHTERS, 


ABEELÉ  (ACHIOR  VAN  ÖEN)  is  bekend  al* 
fchrijver  van  een  (lichtelijk  werkje  op  rijm ,  getiteld : 
Den  Ifeg  der  Vergankeljkheyd  (i);  behelzende 
befpiegelingen  tot  over  de  kleinfte  bijzonderheden 
toe  9  die  bij  het  ziek  worden  9  derven  en  begraven 
Van  den  mensch  plaats  hebben;  alles  zeef  plat 
gefchreven  en  met  fchriftuiirplaatfen  gewapend, 
inisfehien  om  de  critiek  Van  zijn'  tijd  daardoor  af 
te  fchrikken  ;  want  de  man  zégt  zelf  in  zijne 
rczolutie  tot  het  uitgeven  van  dit  Boekje: 

*  — —  — —  Doch  heb  ik  fi  rechte  wit 

Vtelmaalen  niet  getreft  in  zaaken  en  in  Dichten , 
Denkt  het  maar  (luk  werk  is,  't  geen  ik  u  prezen  teer, 
En  nergens  meer  toe  diend  als  elk  met  my  te  (lichten, 
Om  't  volmaakt  zalig  eynd  te  krygen  by  den  Heer» 

Al* 
(O    Te  Haarlem,  1717.  8vo. 


A   B    E.         A    C    K. 


Als  dit'  ftuh/erk  inderdaad  bij  fomimge  lezers 
gediend  heeft  om  9t  volmaakt  zalig  ejnd  te  krij- 
gen, dan  hebben  zij  voorzeker  zich  aan  deze  rij- 
men zalig  gelezen. 

Behalve  dit  beftaat  er  van  dezen  man  nog  een 
werkje .  van  den  zelfden  ftcmpel :  Eens  jongeling* 
Pelgrimagie,  of  'wandelweg ,  beplant  met  Gedich* 
ten  en  Gezangen  over  vèrfcheyde  voorwerpen  (i), 
waaruit  wij  den  lezer  toch  yoor  de  aardigheid  een 
ftaaltje  zullen  mededeelen: 

Och,  Heer!  wat  zijn  wy  zwakjes I 

Als  't  windje  fchudc  de  takjes, 

Zoo  ligt  won  men  bewogen,  .  K 

En  raakt  uyt  fijn  gefchiktheyd  ,  % 

Waarin  men  als  verftïikt  leyt , 

De  vryheyd  uytgevlogen. 

Hoe  ligt  beflnat  zielsglan*je! 

Hoe  ligt  doorflaat  dat  blansje 

Van  een  bedaard  gemoed  je  1 

De  vyand  is  ons  nakend', 

Dies  zoo  m*  niet  fcherp  blijft  wakend', 

Wijkt  men  heel  ligt  een  voetje 

Uyt  't  zaligmakend  fpoortje, 

Op  *t  zielbevelend  woortje 

Van  Jezus,  onzen  Heere, 

Dient  dan  vooral  geletiet,  enz. 

ACKET(JAN;was  vervaardiger  van  een  Vlaamsch 

treurfpel,  getiteld:    Clarinde,  Princes/e  van  Man- 

!  tuay 

(i)    Haarlem,  1718.  8vo.  blad?.  49. 


A    C  *K.  m  | 

tua9  gefpeeld  op  bet  rederijkerstooneel  door  het 
gilde  der  wei r de  dry  e  Santinnen  9  te  Brugge ,  den 
15  Februari)  1700.  In  de  opdiagt  van  dit  (hik 
zegt  hij: 

De  Brughfche  PoëGe  vint  nergbens  wederga; 

Zj  troeft  den  Amscelaer,  hier  helrflenfchaele  fwtnger 

Baert  rymen 

Bij  voorbeeld  als  deze,    die    onmiddelijk  op  da 
Qpdragt  voJgen: 

ABN    DB    LASTZRAER9, 

Poêetfche  wecenieten 

(Die  gal  en  fwadder  fchiecen 

Op  al  het  geen  uit  jonst 

Ghebooren  worde  door  koost,) 

Hier  is  een  nieuwe  ftoffe, 

Om  n  te  lomp  en  doffe 

Nagbt-uyl,   en  Ezel-brein 

Te  flypen ,  zoo  ick  mein. 

Vergacrt  dan  Venus-dighters, 

£11  Glas  en  Kanne-lighters: 

Maer  eer  ge  't  oordeel  velt , 

En  rym  en  Rymer  fcheld', 

En  Koppel-woorden  knabbelt, 

En  als  een  dwaefen  babbelt 

Op  reen  en  *t  fpel-verdeel , 

En  kleedingh  en  tooneel, 

Dient  elck  de  magfat  te  weten 

Van  Schilders  en  Potten, 

En  als*  ge  die  verftaet, 

Schixnt ,  blaemt ,  en  fchaeft  en  fchact , 

A  2  Nock 


é  ACK.       ADR'.       AG  Kr 

Noch  heb'  ge  roem  ce  wachten :  * 
Of  anders  domme-krtchten , 
lek  zinghe  toe  uw'  fpijt , 
'K  en  acht  u  niet  een  mijt. 

Men  zal  toeftemmen  dat  deze  Brughfche  Poèfie 
in  1700  nerghens  wederga  vond  in  armzaligheid. 

Met  nog  een  ftuk ,  de  Gheluckige  en  ongheluckige 
Minne-flrjdt  9  in  1706  operafche  wij  f  e  ten  toontclt 
gh*vocrt\  fchijnt  deze  poëet  zijne  theatrale  loop- 
baan befloten  te  hebben,  althans  op  de  naamrollen1 
is  verder  niets  van  hem  bekend. 

ADRIAANSZ  (A.)  heeft  eene  niet  onverdienste- 
lijke vertaling  in  verzen  geleverd  van  lemierres 
Hypermnestra ,  in  1762  voor  de  eerde  maal,  en 
federt  nog  lang  op  den  Amfterdamfchen  fchouw- 
burg  vertoond. 

AGRON  (PIERRE)  gaf  in  1794  een  boekdeeltje 
in  het  licht  met  eenige  niet  onbehagelijke  gedich- 
ten, getiteld:  Eenzaam  Tijdverdrijf ',  die  den  man 
van  fmaak  en  gevoel  kenfehetfen,  en  met  eene  los* 
heid  en  natuurlijkheid  behandeld  'zijn ,  die  den  lezer 
innemen;  bij  voorbeeld: 

BIJ  HET  ZIEKBED  VAN  MIJNEN  VRIEND» 

« 

Vermogend  good,  zoo  meoigmaal 

Een  bron  van  alle  kwaad !  — » 
Waqneer  gij  fomtijds  goed  kunt  doen 

Verbergt  gjj  uw  gelaat  (1). 

Cl)  Het  g**d  een  gilsat  toefchrjj  ven  dunkt  mtf  toch  een  weto** 
fterk.    Vêtbtrgt  gij  • ,  ware  n%ns  oordeels  genoeg. 

1  * 


I 


:a  g  r^  4 

9 

Gij  woont  bij  onmenschlievendheid »  ' 

En  in  eene  ijzrea  kist, 
Terwijl  de  bange  ellende  zucht  f 

En  uwe  voorfpraak  mist. 

Gy  zoekt  de  plaats  waar  gij  reeds  zfjt, 

En  waar  gij  wezen  moet 
Verwacht  men  u  (laftg  vruchteloos  — 

Gij  fpot  met  tegenfpoed. 

Hoe  dikwijls  wordt,  door  uwe  magtt 

De  ftille  deugd  verdrukt  1 
Terwijl,  door  u  reeds  vrij  gekocht, 

Het  wanbedrijf  gelukt  1 

Gij  zijt  het  die  verdiensten  geeft, 

liet  dom  v^rftand  verlicht; 
Daar ,  voor  't  gefchitter  van  uw'  glans» 

Eene  arme  braafheid  zwigt. 

Gij  m^akt  op  aard',  de  grootheid  uit; 

Waar  gij  u  Hechts  vertoont, 
Woedt  zelfs  de  minde  fterveling 

Met  rang  en  gunst  bekroond* 

Vervloekt  metaal !  ik  haat  uw  gunst  — 

Ik  vind,  bij  n,  geen*  fchat: 
En  . . .  echter  'k  zou  gelukkig  zijn  , 

Als  ik  u  thans  bezat» 

Daar. ligt,  helaas!  mijn  brave  vriend 

Op  *t  ziekbed  uitgeftrekt  — 
Daar  vt  kenmerk  van  een  grievend  leed 

Zijn  bleek  gelaat  bedekt, 

A  3  Dt 


6,  A    G    R. 

Oe  dringendfte  armoe  knelt  hem  reeds  — 

Hoe  fchreic  zijne  echtgenoot  I 
Zij  heft  harp  oogen  hemelwaarts  , 

Van  alle  hulp  ontbloot. 

Elk  oogenblik,  in  vt  grootst  gevaar» 

Met  fchrik  op  fchrfk  vervnld , 
Om  zich  te  wreed  vervolgd  te  zien 

Voor  een  geringe  fchuld* 

Zij  roept  mij  •  .  •  6  zij  fmeekt  om  hulp  -* 

Ik  deel  in  hare  (mart; 
Maar  •  •  .  ik  kan  nooit  haar  redder  zijn  i 

Dit  valt  mij  duldlooj  hard. 

ó  Rijken,  die,  met  fchat  belaén, 

Op  loutren  wellust  doelt  — 
En  u»,  door  't  akligst  treurtooneel 

Niet  eens  getroffen  voelt  1 

hier  klaagt  en  lijdt  uw  evenmensen, 

Die  bittre  tranen  flort ; 
Daar  gij,  van  's  Hemels  gunst  omringd, 

Nog  onopboudlijk  mort. 

Ach! 'had  ik  flechts  het  kleinfle  deel 

Van  *t  geen  ge  onnut  verteert !  — — 
De  rampfpoed  van  dit  huisgezin 

Wierd  daadlijk  afgeweerd. 

Maar  ik  heb  niets alleen  een  hart 

Dat  voor  de  vriendfehap  pleit ; 
En,  daar  het  niet  vertroosten  kan; 

Inwendig  zucht  en  fchreiu  «  W 

„4 


A- 


A  G  R.     *ALB.        A  L  E.  7 


»,  6  Gif,  Wiens  sorg  alom  regeert 
„  Die  deze  ellende  ziet ! 


99 


Verlos  hen  toch ,  door  uwe  magt, 
„  Uit  hun  benaauwd  verdriet  1 


„  Schenk  hen  uw*  zegen  9  groote  God! 

„  In  *t  leed  dat  hen  beftrijdt  — 
„  Dit  wachten  wi  alleen  van  u, 

„  Wijl  ge  onze  Vader  zijt  (1)  r 

ALBERTHOMA(ADELGUNDA),  geb  ILBERI. 
Van  deze  niet  onverdienstelijke  vrouw  heeft  men 
Gouden  keten  der  Goddelijke  waarheden  in  rijm, 
Gron.  1738  en  den  Ihidelbergfchtn  Catechismus 
berijmd f  ald.  1739.  Zij  was  gehuwd  met 
.  ALBERTHOMA  (ROBERTUS),  Predikant  te 
Groningen 9  die  insgelijks  de  dichtkunst  beoefende, 
blijkens  zijne  in  1730  uitgegeven  Bijbelpoëzij \  ver- 
•volgens   Ondervij  zingsliederen  en  Mengeldichten, 

in  1754* 

ALEWYN  (ABRAHAM)  bloeide  in  het  laatst 
der  XVil*  en  in  het  begin  der  XVIII*  eeuw.  Hij 
was  in  zijn'  tijd  een  Liet  ongeacht  dichter.  Behal- 
ven  j.  basnage's  Groot  Waerelds  Tafereel ,  het 
welk  hij  uit  het  Fransch  vertaalde,  en  met  verzen 
verrijkte,  heeft  men  van  hein  Zede-  en  Harpzan- 
gen met  eenige  Mengeldichten ,  waarvan  in  1713 
de  derde  druk  in  het  licht  verfcheefi,  en  voorts  de 
volgende    tooneelftukken ,    als:    Amartllis,    1693, 

Be« 

:  (*)   Eenz.  Tijdverdr.  bladz.  Cu 

A  4 


I  AL    E. 

Bedrooge  Woekeraar ,  1707  *  Latona9  of  de  ver* 
tndering  der  Boeren  in  UkrorfcAen,  1703,  PA/* 
/'W  ^r*  Koppelaar  9  1707,  Be  flikte  Swaantje^ 
1715,  Z>*  Puiterveenfche  Helleveeg  f  17*0 »  *»  J^ii 
iö/,  o/ dfe  Bedrogen  Oostindiesvaer ,  1721,  ben©? 
yens  nog  een  paar  herdersfpelen  en  een  muziek- 
ftukje,  getiteld:  Örpheus  Hellevaart, 

Alewyn  onderfcheidt  zich  niet  onvoordeelig  bo- 
ven velen  zijner  dichtoefenende  tijdgeriooten.  Zijn 
fiijl .  vooral  die  zijner  blijfpelen  ,  is  natuurlijk ,  los 
f p  vloeijend ;  echter  wist  hij  9  wanneer  zijn  onder- 
werp zulks  vorderde,  zich  ook  krachtig  uit  te 
(Irukken;  bij  voorbeeld  in  zijn'  zegezang  op  print 

EUGENIUS: 

'6  Zuil  van  'tRoomfche  Ryk,  die  's  Keizers  Oorlogsvanen 
Hebt  in  Piemont  geplant,  ten  troost  der  Italjaanen, 
En  fnoode  Tiranny  en  ftaarzncht  ingetoomt, 
Ten  blyk  dat  d'Adelaar  voor  Vrankryks  Zon  niet  feb roomt  9 
Maar  durft ,  in  vuur  en  gloed ,  door  wakkerbeid  gedreven  , 
Met  opgefpart  gezicht  haar  onder  d'oQgen  dreven. 

Daar  gy  ,  als  't  Opperhoofd ,  aan  't  hoofd  der  legerbenden 
Het  uitgetoogen  zwaard  floot  zelfs  in  's  vyands  lenden , 
En  voert  bet  Leeger  aan  in  vuur  en  zwaveleloed. 
£n  felle  Krygs-orfcaan  y  die  uitfpat  als  verwoed  t 
En  yfe'tyk  rammeit  met  pare  donderdagen 
Van  't  zwangere  Kartouw ,  vermengt  met  bagelylagen 
Van  handgranaten,  loor  en  heete  Blixeipilfflal , 
Terwyl  men  ziet  alom  het  feberp  geilepen  daal 
Met  opgeftroopten  arm  van  uwe  Helden  zwaajen  9 
'Hét  bloedig  oortogsveld  met  lyken  digt  bezaajen  (1). 

Zijne 

(1)   Zede-  ea  Harpzangen  j  blad».  7$. 


A    L    El  9 

Zijne  blijfpelen,    inzonderheid   de    drie  laatst  ge* 

noemden,   die  hij  in  Batavia  opftelde,  zijn  langen 

tijd  op  den  Amsterdamfchen  fchouwburg  met  goeden 

uitflag  vertoond.     De  natuurlijke  en  levendige  fchiU 

dering  der  volkszeden  van  dien  tijd  maakte  dezelven 

behagelijk;  verfcheiden  uitdrukkingen,   die   wij  in 

onze  dagen  min  kiesch,  en  zelfs  onbetamelijk  zou» 

den  vinden ,  waren  het  waarfchijnlijk  toen  niet ;  en 

ttiettegenftaande   alewyn    in   de  opdragt  van  zijn 

Be  flikte  Swaantje  zegt  „dat  zijns  wetens  (!)  daarin 

„niets  aanftotelijks  of  onhebbelijks  te  vinden  is," 

zouden  wij  er  thans  zeer  veel  aanftotelijkheden  en 

onhebbelijkheden  in  aantreffen,  ja  zelfs  het  geheele 

onderwerp  ,   het  geregtelijk  opdringen  van  eene  be« 

zwangerde  ligtekooi  aan  een'  onnoztlen  boer,  ten 

hoogfte  walgelijk  vinden ,  en  het  befchaafd  tooneel 

onwaardig  oordeelen ;  al  ware  het  ook  dat  het  comisch 

pleidooi  onze  lagchfpieren  in  beweging  bragt.     On» 

dertusfehen   had  dit  ftuk  zulk  een'  goeden  uitflag, 

dat  de  dichter  er  een  vervolg  op  zamenftelde ,  onder 

den  titel  van  De  Puitcrvtenfch*  Helleveeg ,  in  den 

zelfden    ftijl    en  fmaak,    hetwelk  mede  zich  lang 

fcaande  hield.      Eindelijk  zag  men  toch  het  wan» 

▼oeglijke  van  deze  beide  ftukken  in.      Toen    het 

laatfte  den  a  Sept.  1762  gefpeeld  was,  fchreef  een 

openlijk  beoordeelaar :    „  De  tytel  zelf  van  dit  ftuk 

„is  zo  heerlijk  voor  een  Blyfpel,  dat  ik  my  niet 

„kan  begrypen,  hoe  men  op  het  leezeh  deszelven 

„het  niet  dadelijk  verworpen   heeft.     Het  voldoet 

j,ook  aan  zynen  tytel  wonder  wel,  want  het  is  tot 

A5  wal- 


K>  .    AT  L    B. 

„  walgens  toe  met  origerymdheden  overftelpt ;  daar- 
*by  is  het  onbegrypelyk ,  dat  een  fatfoenlyk  mail 
„diergelijke  fchandelijkè  taal  uit  zijne  pen  heeft 
„kunnen  laten  vloeijen;  of  de  Dichter  moet  het 
n  alleen  gemaakt  hebben ,  om  een  party  Oost-Indisch* 
n  vaarders  te  .  doen  lagchen.  Want  een  kind  in  de 
n  lutje  ren  met  het  hoofd  in  een  emmer  met  water 
*te  fteeken,  en  een  onnozelen  Boer  door  eer* 
„kwaad  wyf  geduurig  te  zien  afrosfen ,  zyn  zaken * 
„daar  iemand,  die  flechts  een  weinig  fmaaks  heeft, 
^niet  veel  behagen  in  zal  fcheppen  ("ƒ'•  Als  een 
blijk  echter  van  het  behagen  dat  men  voormaals  in 
deze  beide  (lukken  fchepte,  merken  wij  aan  dat  de 
beroemdf  c.  troost  defzelver  onderwerpen  mees* 
terlijk  gefchilderd  heeft,  welke  fchilderijen  in  plaat 
gebragt  en  met  Franfche  verzen  van  h.  j.  roul» 
laud  en  Nederduitfche  van  l.  pater  in  het  licht 
gegeven  zijn. 

's  Mans  vroeger  uitgegeven  Latona  of  de  vcran* 
der  ing  der  Boeren  in  Kikvorfchen  is  eene  niet 
qngeestige  fatyre  op  de  in  zijn'  tijd  nog  beftaande 
boerenrederijkkamers ,  bij  welke  de  poëzij  allerdeer- 
Hjkst  gehavend  en  .zoodanig  mishandeld  werd,  als 
hij  daarin  fcheitfende  heeft  voorgefteld.  Om  zich 
van  deze  boerenrijmers  en  hunne  werkzaamheden 
een  denkbeeld  te  vormen ,  zal  het  genoegzaam  zijn 
den  zoogenaamden  Prolegus  van  dit  ftuk  hier  af  te 
fchrijven. 

EER* 

(*)    HoIlandTcfce  Toopedbefchouwer  f  N9.  2.  bladz.  95, 


EERSTE      TOONEEL- 

Verbeeldende  een   Landfchap,  in  het  zelve  een  Poel, 
of  eenig  wacer;  en  in  't  verfchict  de  Zee. 

Èen  Rederyker  9  de  Rei  verbeeldende  9  gevolgt  van  'vier 
Boertjes,  komt  flat  ig  te  voorfchyn ,  onder  Trommel/lag 
en  Trompetten ,  van  boven  tot  den  middel  manlyk  ge- 
kleed ^  draagende  afhangende  vrouwe  Lubben  aan  de 
elboogen;  hebbende  een  Kraag  om  den  hals9  en  een 
Hoed9  als  een  Zulkerbroodi  met  een  Roozenkrans  vef- 
fierd9  op  zyn  hoofd ;  waar  van  vief  S lui  jen  van  vier 
koleuren  ,  rood  ,  blaauw ,  oranje  en  wit  afdaalcn ,  die  % 
met  vier  ringen  aan  een  fpUletje  op  de  kruin  vaft  ge- 
maakt zyn  ,  en  om  de  zelye  kunnen  draai  jen ,  welke  door 
de  voornoemde  Boertjes  opgehouden ,  en  nagedragen  won- 
den. Het  onder  gedeelte  verbeeld  Jtet  vrouwijk  f  door  een 
roode  Rok  met  zwarte  Gimpen  9  die  hem  even  boven  Se 
kuiten  komt ,  echter  de  knien  dekt ;  welke  rok ,  van  de 
middel  af9  halver  weeg9  met  vergulde  Falbolaas  en 
Campaanen9  zwierig  gefierd  is9  draag  en  de  boy  en  zyn 

-  kuiten  twee  blaaawe  geftrikte  Kouffebanden  met  Franje  9 
die  hem  tot  de  enkels  afhangen  9  hebbende  een  rol  Papier 
In  zyn  'hand ,  en  zwarte  Kamoesde  Schoenen  9  met  oranje 

•    Strikken  9  aan  zyn  voeten* 

Voor  hem  heen  9  werd  door  een  ander  Rederyker  9  wiens  Wa* 
penrok  ,  met  het  merkteken  van  de  Kamer  9  geftoffeert  is  9 
het  Blazon  van  de  bloeijende  Lauwerieren ,  aan  een 
Standaard  gedraagen  9  verbeeldende  een  Pot ,  waar  uit 

.  bloeijende  Lauwerieren  fpruiten  ,  opgehouden  door  twee 
Dorpelingen  ;  gefehilderd  op  een  vierkant  doek* 

Rei  tot  de  dan  f c  houwers. 

De  Vrinden  believen,  mit  andacht,  te  letten  op  dit  wyd* 

vermaerde  Trunrigfpcl. 

1    Ong- 


H  A    L    EL 

Ongze  Rederykers  Kaemer  heeft  de  Story  uit  dé  Mcttefor- 
mus  van  Ovydus  ebaeld ,  en  edichc ,  kortois  en  wel. 

Het  zei  je  verhaelen  ,  hoe  de  bedroefde  Laetonae  ,  zong- 
der verftrangen  , 

In  verre  Landen  ezworven  'et ,  toenze  van  twie  kyers  by 
Suipitaer  groot  is  cgangen. 

En  zo  de  veorfchreven  Ovydus ,  die  geen  leugenachtig 
oud  wy  f  is ,  verflaec  ,  aeu  het  Ailand  Delos ,  is  belend  ; 

Alwaer  ze  Aeppollo  en  Dyane  e  worpen  'et ,  as  ongs  hiele 
Dorp  is  bekend, 

Daer  en  boven,  zei  ze,  mit  traenen  en  twie  roodbekree- 
ten  oogen, 

Bitter  klaegen ,  boe  de  Boeren  aldaer  beur  te  lydig  heb- 
ben bedroogen, 

Toen  ze  waeter  mfende  te  fcheppen  uit  den  Poel ,  veur 
den  grooten  dorst, 

Want  de  Kinkels  badden  den  grond  omeroert ,  en  't  water 
begaait  en  bemorft. 

Zo  dat  zy ,  noch  de  Kyers  daer  aen  gien  bek  konden  fteeken ; 

Om  dat  de  Poel,  as  ien  privaet,  (lonk,  zo  as  ongs  Rede- 
rykers is  cbleeken. 

Ook  zei  je,  on g der  ien  fchoone  Malledy ,  Suipitaer  zien 
nederdaelen  zeer  ydoon , 

Met  zyn  Geeraelin  Juyno  minjoot,  doch  elk,  uit  voor- 
zichtighaid,  op  ien  byzonderen  Troon, 

Dat  wonderlyk  zei  zyn ,  in  gedoente ,  om  aen  te  kyken. 

Daer  zei  by,  mit  de  Kroon  op 't  hoofd ,  gebiel  verweeut, 
zitten  te  pryken. 

En ,  op  Laetonaes  be{ ,  die  mit  veul  moeite ,  deur  den 
Bakker  Laurls,  is  op  efteld. 

De  Boeren  in  Kikvorfcben  verangderen ,  alles ,  mit  groote 
korten  en  veul  geld , 

Koriftig  uit  e wrogt.  Ongder  alle  heb  ik  vergeeten  te  zeggen , 

Dat  'er  ien  drommels  huis  tusken  Suipitaer  en  Juyno  jZel 
leggen , 

Die  malkanderen  zwart  en  wit  zeilen  verwyten ,  en  wat 
laelyk  word  enaemd, 

En,  na  dat  ze,  as  Appelteefjes,  ekeeven  hebben,  en 
efcholden ,  dat  et  zen  zei  ven  fchaemd , 

Zei. 


A    L    È.  \s 

bellenze  allebai ,  vreedzaem  in  Juynoös  Pouwetroon  rifcer 
boven  keeren, 

Tot  verwondering  der  Aenfchouwers.  Ten  lellen  zei  uien 
de  Liefhebbers  vereereu  , 

JAit  ien  aengenaeme  Dans  van  vier  levendige  Workers , 
die,  zeer  gieflfg  en  net, 

Op  de  maec  van  de  vioel  zeilen  fpringen ,  en  daer  mee 
mie  dat  vleugje  naer  bed. 

Maer ,  om  dat  de  Redery kers  my  tot  Uitlegger  van  die 
uitnemeude  Truurfpul  hebben  verkooren. 

Zei  ik  je  verflaen ,  dat  je  den  Aerend  van  Suipitser  zelt 
zien  en  hooren, 

Spreekende  of  't  ien  leevendïg  mensk  waer;  beneffens 
den  Draek, 

Pikton  genaemd  ,  die  zyn  fnaeter  zei  roeren ,  as  Lobbetje 
Labbekaek. 

Want  *et  Spul  mot  zen  ais  hebben ,  zo  wel  in  knnft  aj 
koftelykfcaid  en  benieren ,       •         • 

J*yk  ongze  Kaemer  vermaerd  is  deur  'et  adevys  van  dé 
bloedende  Louwerieren  , 

Daer  Peenneus  Dafïbee ,  die  fchoone  Maegd ,  op  beur 
fmceken ,  in  verangderd  had , 

Toenze  van  Aeppollo  vervolgd  wierd ;  wangt ,  hy  was  op 
haer  zo  fmoor  verliefd ,  as  ien  maerfte  Kat. 

Een  yder  dan  word  verzogt,  om  met  open  mongd, 
neus ,  oog  en  ooren , 

Terwyl  ik  hier,  mit  ongze  Blatzondraeger ,  van  't  begin 
tot  het  aind,  zei  blyven  ftaen,  dit  veurtreflyk 
Truurfpul  te  zien  en  aen  te  hooren. 

De  vier  Boertjes  ntaaken  een  Dans,  en  houdende  de 
Sluijert  in  keur  handen ,  verheelden  sy,  door  verfchefr 
dene  zwieren ,  dan  Moolenwieken ,  en  dan  wederom  an- 
dere figuuren. 

TWEEDE     TOONEEL. 

Latona,  in  een  net  Boerinnenkleed ',  een  kroontje  op 
'S  hoofd,  een  Kraagje  om  den  hals,  de  B f agoenen  ver- 
guld t  het  aangez'gt  vol  goude  Moesjes ,  de  Rok  kort , 

t 

en 


tn  met  vergulde  Valbolaas  gefierd,  hebbende  een  groote 
Pypkan  aan  den  gordel;  Apollo,  een  jong  Boers  jen 
van  het  hoojd  tot  de  voeten  in  V  blaauw ,  fteekende  zjn 
hoofd ,  door  het  midden  van  een  groot  e  Zon  van  Klater- 

•  goud  tegens  Bordpapier  geplakt ,  die  hem  van  achteren 
tegem  V  hoofd  aanfluit,  en  van  voor  en  de  borft  dekt, 
met  twee  Zonnebloemen  aan  de  kuiten  voor  kouzebanden  9 
*n  een  Zonnebloem  voor  in  dé  broeksband,  in  plaats  van 
een  knoop ,  houdende  in  de  eene  handt  Kindermeuletjes ; 

•  Diana,  een  Boerinnetje,  het  Kapzel,  met  Starren  op 
Pannetjes  flaande  beflooken ,  voerende  een  groote  halve 
Maan  voor  heur  lyf,  aan  een  blaauwe  Snoer  ofSluijer, 

^  welke  hab'e  Maan  met  de  Punten  opwaardsjlaat ;  Rbi 
<»  Blazondraager  voor  op  het  Tooneeh 

Rei  tot  de  jdanfchouwer*. 

Daer  komt  de  Goddin   Laetonae  mie  heur  twie  Kyers', 
daer  die  Truurfpul  van  begint ; 

Die  iene  hiet  Aeppollo  de  zon,  en  de  ander  Dyanae  de 
Maen ,  zo  as  men  in  de  Story  vind. 

Alle  zaemen  op  die  Ailand  Delos  deur  Juyno  edreeven ; 

Krygende  ce  veel  om  te  derven ,  en  te  wainig  om  van  te 
leeven ; 

Waerom  ze ,  as  ien  fchooifter ,  mot  loopen  over  baarg  en  dal , 

En  fs  nachts  in  ien  Hooibaarg  flaepen,  of  ien  krep  in  de 
Paerdenftal. 

Men  let  'er  vry  op ,  hoe  de  arme  Zwerfftcr  zei  klaegen , 

Van  fmagtïge  dorft ,  die  ze  lyd  ,  en  niet  lenger ken  draegen ; 

Zie  iens  op  wat  veur  ien  gieftige  wyze,  en  mit  welk  ien 
wongderen  geelt , 

Zy   heur  Kyers  troost ,  al  bad  ze  al  heur  leven  in  de 
Woneld  eweeft. 

L  A  T  O  N  A. 

Waer  zei  ik  arme  (loof  nou  heen  , 

Mie  myn  vermoeide  kreupel  beeuf 

En 


A    L    E.         A    L    P.  15 

1      En  ba!  myn  Ryers ,  zóngdèr  Vaetf,' 

In  denze  Wilderniflea ,  naer?  • 

«      Och !  had  ik  nou  iea  oog  vol  rted 

Van  Suiphaer,  myn  befte  miei  (1). 

De  overige  blijfpelen  van  alewyn  hebben  min*r 
der  opgang  gemaakt.     Hoewel  men  zijn'  Bed  rog  e  fl 

« 

Woekeraar  en  Phitippjn  Mr.  Koppelaar  nog  te- 
genwoordig onder  de  goede  öorfpronglijke  blijfpelen 
zou  kunnen  rekenen. 

ALPHEN  (HIËRONYMUS  VAN),  een  klein* 
toon  van  den  beroemden  Utrechtfchen  hoogleeraar 

HIERONYMÜS   VAN  ALPHEN,  en  ZOOU  Van  JOHAN   VAIf 

alphen,  raad  in  de  Vroedfchap  en  fchepen  def 
ftad  Gouda ,  en  wilhelmina  lucia  van  alphen, 
werd  aldaar  geboren  den  8  Augustus  1746.  Deze 
waardige  man ,  die  de  aanzienlijke  en  gewigtige  ambten 
van  Procureur  Generaal  van  het  Hof  van  Utrecht  $ 
van  Pehfionaris  der  ftad  Leyden  erf  van  Thefaurier- 
Generaal  der  Unie  heeft  bekleed,  beoefende  niet 
te  min  met  lust  en  ijver  de  fraaije  letteren  en  we- 
tenfcliappén ,  zoo  wel  de  godgeleerdheid  als  de 
tegtsgeleerdheid ,  zoo  wel  de  gefchiedenis  als  de 
dichtkunst.  In  alle  deze  verfchillende  vakken  heeft 
hij  onvermoeid  en  met  gelukkig  gevolg  gearbeid, 
ïteeds  in  zijne  jeugd  verwierf  hij  hoogachting  en 
roem  aan  de  Utrechtfche  en  Leydfche  hoogefcho- 
len;  op  de  eerfte  verdedigde  hij,  onder  voorzitting 
Tan  den  Hoogleeraar  tïjdemaü,  een  opftelóver  de 

Schii* 

CO    I-atona ,    of  de  verandering  der  Boeren  In  Kikvorfcben , 
Amit.  1703   bladz.  7—11.    •  -••... 


i*  AL    P« 

Scheiding  tusfchcp  tafel  en  bed,  het  welk  ieders 
welverdienden  lof  wegdroeg;  en  op  de  laatfte*  bij 
zijne  bevordering  tot  meester  in  de  regten,  in  17689 
eene  verhandeling  over  den  ouden  regtsgeleerdea 
javolenus  priscüs.  Zich  vervolgens  in  Utrecht 
gevestigd  hebbende ,  gaf  hij ,  gemeenfchappelijk  me* 
p.  l.  van  de  kasteele,  in  1771  en  1772,  eene 
Proeve  van  Stigtelijke  Mengclpoèzij  in  het  licht  % 
in  1777  Gedigten  en  Overdenkingen;  vervolgens 
eene  vertaling,  of  liever  omarbeiding  van  riedels 
Theorie  der  Jchoone  Kunsten  en  Wetenfchappen  y 
met  bijvoegfelen ,  aanmerkingen  en  eene  inleiding ,  in 
1778—1780(1),  die  hij  in  1782  liet  volgen  door  zijne 
Digtkundige  Verhandelingen;  wijders  Mengelingen 
in  Polzij  ,  in  1783,  en  Proeven  van  Liederen  en  Ge* 
zangen  voor  den  openbaren  Godsdienst  in  1801— 1802, 
Ztzi  voordeelig  onderfcheiden  zich  zijne  Nederland* 
fche  Gezangen  in  1779  uitgegeven,  en  Kleine  Gedig- 
4en  voor  Kinderen ,  voor  het  eerst  in  1781  en  federf 
herhaalde  malen  gedrukt.  „  Het  is  niet  zoo  gemak* 
-^kelijk,"  zegt  de  Heer  de  vries  (2),  „als  de 
y>  meeste  in  den  eerden  opflag  wanen ,  Gedichtjes  9 
^  voor  der  kinderen  bevatting  gefchikt ,  zamen  te 
„  ftellen ;  die  van  van  alphen  zijn  proefondervin- 
yy  delijk  welbehagelijk  bevonden ;  zeer  velen  hebben 
„  hetzelfde  met  hem  gepoogd ,  en  geen  is  met  zoo 

«ge- 
CO    De  uitgave  van  dit  werk  gtf  aanleiding  tot  eene  brief» 
w'sfcÜDg  tusfehen  d*  pulponcrfk  en  van  alphen,  over  bet 
Schoone,  welke  in  178)  in  het  licht  verfchcen. 

(a;    Gefch.  der  Nederd.  Dkfctk.  II  Peel ,  MadJ.  sSé. 


ALP*  i? 

n  gelukkigen  uitflag  bekroond  geworden;  Ik  weet,; 
*  wel  dat  eene  gemakkelijke  verfificatie  hier  veel 
„  afdoet;  maar  dit  toch  weet  ik  ook,  dat  de  een* 
r,  voudige  taal  van  het  kinderlijke  hart ,  zonder  plat 
„  of  laag  te  worden ,  te  bezigen  ,  aan  weinigen 
„  met  van  alphen  gegeven  is.  De  naam  van  de- 
„  zen  Kinderlievenden  Dichter  zal  (leeds  in  waarde 
„  blijven  bij  deugdzame  ouders  en  leergierig  kroost." 

Hij  heeft  ook  verfchefden  godgeleerde  gefchriften 
met  en  zonder  zijn*  naam  uitgegeven  (i);  zijne 
verhandeling  oVer  de  voortreffelijkheid  Jer  burger* 
lijke  Wetgeving  van  moses  boven  die  van  lycur* 
gus  en  solon,  door  teijlers  Godgeleerd  Genoot* 
fchap  met  de  gouden  medaille  bekroond,  wordt  in 
liet  IXe  deel  der  verhandelingen  van  dat  genootfehap 
gevonden.  Ook  in  de  werken  der  Maatfchappij 
eer  Nederlandfche  Letterkunde  te  Lejden^  waar* 
van  hij  federt  derzclver  oprigting  in  1766  lid  was* 
vindt  men  verfchcidfin  verhandelingen  en  opftcllen 
van  zijne  hand. 

De  brave  werkzame  man  overleed  in  9s  Hage± 
den  &  April,  1803  in  den  ouderdom  van  57  jaren* 
Twee  malen  was  hij  gehuwd,  eerst  met  johanna 
hakia  van  ooens,  wier  nagedachtenis  hij  in  zijne 
Gedigten  en  Overdenkingen  eene  aandoenlijke  .hul* 
de  heeft  toegebragt,  en  naderhand  met  c at  ha  iu  na 

CEERTRUJDA     VAN   VALKENBURG,   die  hem   Overleef* 

de< 

(1)  Ecnigc  Lcerftukken  van  den  Pi  ot.  Godsdienst  verdedigd , 
tegen  F.BERii/tRD;  Gronden  myncr  Geloofsbelijdenis;  De  Chris- 
telijke Sjfrectr.tor;  Predikt  bet  Euangclium  allen  Creaturen,  en 
neer  anderen. 

B 


i9  ALP. 

de.  *  Van  de  dagen  zijner  jongelingfchap ,'f  getuigt 
de '  hoogleeraar  j.  w.  te  water  (i) »  w  tot  aan 
„aijfceti  d*od  was  hij  op  deze  onvolmaakte  aaide 
„aan  blinkend  voorbeeld  van  zuivere  deugd  en  on* 
a  gevdnade  godzaligheid^  welke  htm ,  zelfs  onder  de 
„  treflfendfte  rampen ,  die  hem  en  zijnen  huize  9  vooral 
*  federt  weinige  jaren  ,  overgekomen  zijn ,  met  oot* 
„moed  en  eerbied  teer  Je  bukken  voor  Gods  albe- 
„ftie  rende  voorzienigheid  en  (KI  berusten  in  het 
„wijze  welbehagen  van  zijnen  hemelfchcn  Vader." 
'  Eenige  ellendige  rijmen,  door  den  Goudfchen 
predikant  bussingh  verzameld  en  onder  den  titel 
vtn  Lijkzangen  uitgegeven,  waren  geenszins  ge- 
fchikt  om  zijne  nagedachtenis  te  vereeren,  die  ook 
toch  wel  zonder  deze  gebrekkige  hulde  onder  onze 
landgenooten  in  eere  gehouden  zal  worden,  zoo 
lang  wij  nog  eenigen  prijs  ftellen  op  hetgeen  zede* 
lijk  goed  en  echt  fchoon  is. 

Over  het  algemeen  heerscht  in  van  alphens 
dichtftukken  een  godsdienstig  gevoel ,  het  welk  bij 
iemand  van  minder  fmaak  al  ligt  in  platte  of  laffe 
myftikerij  zou  ontaarden  (2).    In  de  Proeve  van 

Stig* 

CO    Aanfpmk  in  de  jaarljjkfche  alg.  vergad.  van  de  Maat- 
schappij der  Ned.  Letterk  te  Lcyden ,  denSOct.  1803,  blz  35. 

ii'    By  voorbeeld,  deze  vier  laatfic  regels  van  een  overigen* 
fraai  dichftuk: 

Gods  reinigend  bloed  heeft  het  vuil  niet  verborgen» 
Maar  mogt  ons  waarachtige  reinheid  bezorgen, 
Wier  luister  in  't  gloeien  der  zon  niet  verteert. 
Maar  eeuwig ,  door  Jefus  öefchenen ,  vermeert. 

Pr.  v.  St.  Mengel/,  blz.  53 f 


J 


A   L   Pè  19 

SMgttk/k*  Méngclpoiztj   is  mét  jttageduid  welke 
ftukken  van  hem  zijn  en  welke  van  d$  kahtbsl* 
geleverd  heeft ,  en  echter  zijn  ze  niet  moeUijb  te  - 
onderfcheiden , ,  niettegenftaande  zij  vrij  gelijkvormig 
In  ftijl  en  denkbeelden  zijn. 

Van  alphen  was  een  warm  vriend  zijns  va- 
derlands: godsdienst  en  vaderlandsliefde  vervulden 
zijn  opregt  hart.  Jammer  is  het  dat  h£  niet  meer 
onderwerpen  uit  onze  vaderland&he  geschiedenis 
bezongen  heeft.  Welk*  eene  kracht  vtti  uitdruk- 
king ,  welke  ftoute  beelden »  welke  fchoonheden 
van  den  eersten  rang  treft-  men*  in  de  weinigen 
reeds  aan,  die  wij  van  hem  bezitten  (1)!  Bij 
voorbeeld : 

DE  DOOD  VAN  PRINS  WILLEM  DEN  BERSTEN. 

u  Daar  Ifgt  de  hoop  van  Sttot  f  wie  fluit  nu  Spanje*  woeden  t 
„De  handen  hangen  flap:  de  held  is  bleek  van feb rik l 

„  Wie  leeft  er,  die  na  h cm<«j' Neer J tnd <k«> b«h oeden  ?" 
Zofprak  het  weerloos volkjmaarNeéfIandsGodzef:„lRfftjr* 

Bc 

(O  ^Byzonder  wel,*'  fchreef  de  heer  de  *eepoi*che*  aan 
den  dichter ,  „hebt  gy  in  alle  de  e  ze  flukjes  den  tpon  gevat 
4,  dei  tycfs,  dien  gy  u  hadt  uitgekofen.  De  'roemrykfte  en 
„befte  tyd  voorwaer  van  om  gemeenabeit I  Een  tyd»  daer  ik 
„  niet  aen  denken  kan,  zonder  myn  boezem  van  ontroering, 
„Vreugd  en  dankbaerbeid  te  voelen  kloppen,  en  die  roy  doei 
59  trots  zyn ,  een  Nederlander  te  zyn  gebooren !  Hou  u  nog 
„lang  by  dien  tyd  op.  Tragt  den  geest  deszelven  in  enze 
„harten  te  doen  herleven)  dan  is  ons  Vaderland  gered,  enz." 

(2)    Nederl.  Gez   blz*  9. 

Ba 


*o  AL    P. 

Ik  vind  dit  „God  zei:  Ik"  nog  fchooner  dan  het 
beroemde  Q/i'H  mourüt  van  den  ouden  horatius 

bij  CORNEILLE.  « 

Los  ,  vloeijend ,  en  toch  krachtig ,  is  zijn 

ZEGEZANG  DER  MATROOZEN ,  NA  DE  VEROVERING 
DER  6PAANSCHE  ZILVERVLOOT. 

Hoezee !  hoezee !  de  Spaanfche  vloot 

Bnigt  haren  rijkften  fcbat 
Den  Nederlander  in  den  fchoot, 

Eer  't  volk  geftreden  had. 
Wat  baten  goud  en  zilver  daar, 

Waar  moed  en  kragt  ontbreekt, 
Wanneet  meü,  in  het  grootse  gevaar  9 

In  plaats  van  vegten ,  fmeekt  ? 

Wij  maakten  op  die  geilen  jagt  J 

't  Was  hein  ,  die  't  ons  beval. 
Zij  beefden  voor  bon  rijke  vragt» 

En  ftoven  naar  den  wal. 
Wij  klommen  in  de  boten  Beer, 

Vol  ongeduld  en  moed: 
Zij  hoorden  pas  ons  febietgeweer , 

Of  vielen  ons  te  voet. 

Toen  fpeelden  wij  het  fchoonfte  fpel ; 

En ,  niet  belust  op  moord , 
Verleenden  wij  hun  't  leven  wel, 

Maar  fprongen  fluks  aan  boord. 
Daar  zagen  wij  de  kisten  ftaan, 

Daar  loeg,  aan  allen  kant 
Ons  blinkend  goud  en  zilver  aan , 

Robijn  en  diamant. 

Daar 


A    LP/  *t 

Dttr  kregen  wij  de  boofdfom  wéér» 

Ons  uitgefchoten  geld, 
Door  NeêrUnd  aio  zijn*  wreeden  he& 

Gedwongen  toegereld. 
Wij  hadden  lang  genoeg  geduld , 

Maar  nu ,  dat  marren  moê, 
Betaalt  men  ons  eene  oude  fcbuld 

En  wat ,  voor  'c  wagten  9  toe. 

Verlaat,  piet  hein!  't  Havaanfche  flrand, 

En  kies  de  volle  zee; 
Zeil  vliegend  naar  het  Vaderland , 

En  (leep  uw*  rijkdom  meé. 
Ontlaad  de  fchatten  die  men  wagt  , 

Verdeel  den  rijken  buit , 
Dan  zeilen  wij,  op  nieuwe  vragt9 

Mee  leege  fchepen  uit  CO» 

Ook  in  het  lierdicht  flaagde  hij  niet  ongelukkig. 
Met  genoegen  fchryven  wij  de  volgende  proeve  af: 

9B     RUST     IN     GOD. 
ODE, 

In  God  berustend  trek  ik  de  wildernis 
Der  weereld  eenzaam ,  zonder  te  vrezen ,  door. 
Gy  zijt  mijn  rotsfteen,  mQn  befchermer! 
•lc  Noem  u  bec  leven  van  m{]n  gezangen. 

Welk  eene  bltydfchap ,  dat  zig  een  arme  worm 
(Die  bevend  voortkruipt,  krnipende  wederkeert 
Tot  (lof  waaruit  h\J  is  genomen ,) 

Moge  in  gedagten  tot  U  verheffen. 

Mij* 
(1)  Ncdcrl.  Gex.  blz,  47- 

»3 


\ 


ft*  ALP. 

Mijn  geest  gedenkt  thans  aan  zijne  onfterflijkheld , 
Mijn  geest  verheft  zich  boven  het  aardsch  gewoel; 
En  zingt ,  terwijl  mijn  oogen  vloeien  , 
Blijde,  verrukkende  hallelnjabs* 

Wat  geeft  deze  aarde  ?   Moeite  met  bang  verdriet 
Een  vreugd  van  tranen  ▼  oorgegaan  ,  vaak  begroeid , 
En  agtervolgd.    Een  vreugd  die  flikkert 
Om  in  de  duisternis  te  verdwijnen. 

'k  Wil  op  de  liefde ,  die  mij  het  leven  gaf, 
Op  die  genade ,  die  me  vergeving  fchonk , 
Dat  vaderhart ,  die  wakende  oogen 
Mij  vergenoegd  en  gerust  verlaten* 

Ach  1  laat  uw  aanfchijn  ,  vriendlijke  Vader  I  mij 
.Op  mijne  reize  nimmer  verborgen  zijn* 
^    Laat  tnijn  vermaken ,  laat  mijn  fmarten 
Uwe  getrouwheid  mij  doen  bevinden» 

Ja  'k  zie  de  rustplaats,  fchoon  ik  geen  rust  geniet, 
Dan  die  de  hoop  mij  fchenkt  in  't  vooruitgezigt, 
Die  hoop,  die  mijn  verlangen  koestert, 
Zn  mijn  beftemming  mij  doet  gevoelen. 

Ach !  laat  me  leven,  dat  ik,  der  deugd  gewijd, 
En  onverfchrokken  't  rondom  mij  ftormen  laat. 
Geen  kiel ,  die  Jefus  beeft  beklommen , 
Hebben  de  wateren  ooit  verbrijzeld  (r)# 

Voor 

(O    Cedigttn  en  Overdenkingen ,  blx.  4* 


A    L   ?.  ss 

Voor  van  alphen  was  het  vak  der  oratorifche 
poëzij  in  onze  letterkunde  nog  oi;he arbeid.  Hij 
leverde  drie  cantaten,  die,  door  den  verdienstelijken 
NiEuwENHüiZRN  in  muziek  gezet  zijn.  Eene  der- 
zelven,  in  ons  oog  de  beste,  Iqtcn  wij  hier  vol* 
gen,  namelijk 

DE   STARRENHEMEL* 
EENS   CANTATE. 

C'ioor. 

Nu  lust  het  ons  vin  Gpd  te  zingen, 

Den  Schepper  va»  het  .grootscb  hceUal ; 
Den  Heer  — -  den  Vriend  der  ftervelingen; 

Die  is ;  die  was ;  die  wezen  zal. 
.  Schoon  de  avond  vale,  zijn  gunstbewijzen 

Verdwijnen  niet ,  gelijk  de  zon. 
De  nsgt  zal  ons  gezang  doen  rijzen, 

Wasr  nooit  de  dag  het  voeren  kon. 

Solo. 

Sprei  uit  uw  vlerken ,  dille  nagt ! 

6  Wolken  !  drijft  voorb'J  ! 
Dat  's  hemels  glans  in  volle  pragt 

Voor  *c  menschdom  zigtbaar  zijl 

Ckêtr* 

Sprei  uit  uw  vlerken,  rtiiie  nagtt 
ó  WqJkeu  |  djijfc  voortui 

B  4  jta» 


64  AL    V. 

Recitatief. 

Daar  rijst  het  tlntlend  ftarrenheir  I 

En  de  aarde  zwijgt  verbaast* 
ft  Geftarnte  fpigelt  zig  in  't  meir, 

Waarop  geen  windje  blaast, 
't  Is  alles  hemel  wat  men  ziet ; 

Zelfs  bergen  vingten  heen. 
^  Verdorde  blaadje  fchuifelt  niet ; 

't  Geftarnte  fpreekt  alleen. 

Choor* 

m 

Kniel ,  tnenschdom  ,  kniel  I  bid  zwffgend  aan } 
py  englen  moet  de  citers  flaan ; 
Knielt ,  menfchen  I  •  •  •  zwijgt ! . . .  bidt  aaq. 
Bidt  aan  1 

Sotö. 

f>  Stilte,  die  pQn  aandagt  boeit  1.., 

ó  Stroomen  van  gedagten , 
Die  bruifchend  door  m^n  boezem  v loeit  1... 

Hoe  zalig  ztfn  die  nagten  1 
Waarin  *t  gordijn  wordt  opgehaald  , 
£n  my  't  beel-al  in  de  oogen  (Iraalt. 

Uuetto. 

Wie  kan  al  de  darren  meeten? 

Wie  fyreekt  hun  getalen  nit? 
Wie  hun  doel  en  dnnring  melden, 

Of  den  kring,  die  hun  befluit? 


B. 


A    L    Pi  %$ 

B. 


Hyt  die  al  wat  bij  formeerde  9 
Mee  een  wenk  regeeren  kan  , 

Noemt  de  darren  bij  bon  namen, 
Meet  den  hemel  met  een  fpao. 


A. 


Eeuwig  Godl  onze  oogen  fcheemreni 
Wat  ia  groot  dan  gty  alleen? 


B. 


Eenwig  God!  uw  magt  en  goedheid 
Drlj ft  de  darren  voor  zig  heen. 

« 
A.  en   B.  K 

Zonneftelfels !  kleinfte  ftofjes  I 

Zingt  zijn  liefde  en  majesteit  1 
Ja,  een  febepfel  Gods  te  wezen f 

Dit  aireé  is  zaligheid. 

Laat  dan  dit  (lipje  van  *t  heel-al, 

Een  droppel  aan  den  emmer  wezen. 
Waar  ooit  een  fchepfel  wonen  zal, 
Wordt  nimmer  God  vergeefs  geprezen. 
Ja  noemt  deze  aarde  een  niet, 
De  Godheid  hoort  haar  lied.    * 

B  5  Chm% 


f#  ALP, 

Chotr. 

De  Godheid  hooit  ooi  lied ;  wij  tingen  . 

Hec  hoofd  .omhoog.»  een  vroiyt  liedk 
Al  is  't  maar  Mal  van  fterveliogen  , 

Het  choor  der  englen  woonc  bier  niet. 
Blaar  hunne  taal  zal  de  onze  wezen , 

Als  't  licht  rijst  uit  de  duisternis; 
"Wanneer  de  dooderi  zijn  verrezen , 

En  de  aarde  op  nieuw  een  Eden  ia. 

Recitatief. 

» 

Is  de  nagt  niet  reeds  een  Eden  ? 
Schenkt  de  nagt  geen  zaligheden, 

Bij  het  licht  der  avouditer? 
Ja  y  door  zonnenglans  befchenen , 
Reist  Saturnus  vrolijk  heenen; 

Naast  hém  wandelt  Jupiter. 

Solo. 

Spoort  mij  de  dag  tot  danken  aan. 
De  nagt  doet  mij  verdommen; 

En  ik  zie  duizend  darren  ftaan, 
'k  Zie  duizend  heiligdommen. 

Waarin  mijn  Schepper  wordt  geëerd, 
Ais  die  *c  heel-al  regeert»    . 

Choor. 
Als  die  't  heelal  regeert. 


%tr* 


a  l  ï.  «r 

Terz&tto. 
A%B  en  ft 

Zon  't  Christendom  zf  g  niet  verblijden  9 
Wanneer  hun  oog  de  ftarrea  ziet? 

Datr  (taan  de  grenzen  van  het  lijden; 
De  ftarbewooners  weenea  nieu 

ui. 

Eedle  grijzaarts,  die  net  zilvren  hafren 
Bukkend,  wagg'lend,  necrziec  in  het  grtf, 

Ziet  de  wooning ,  waar  ge  heen  zult  varen : 
Legt  gerust  het  aardfche  leven  af. 

Jongelingen ,  maagden ,  frisch  van  kragten , 

Uwe  vroome  vadren  woonen  daar; 
Staan  met  open  armen  u  te  wagten: 

Eert  hunn*  God  en  (heeft  hun  deugden  naarl 

C. 

Menschdom!  zie  het  huis  van  Jezus  Vadert 
Zie  den  troon ,  waarop  hij  zelf  gebiedt. 

Zondig  menschdom,  tree  eerbiedig  nader: 
't  Is  de  troon  t  dien  by  om  u  verliet» 

A%  B  en  C. 

Ja !  Orion  is  ztyn  wagen , 

Gy ,  ó  melkweg  1  zjjc  z(fn  pad; 
Juicht ,  wanneer  ge  hem  moogt  dragen , 
Die  geen  darren  tot  ztfn  wagen 

Noodlg  had* 


aft  AL    P. 

ChoOfm 

Deze  aarde  zelf  heeft  hem  gedragen  ; 

ZU  is  de  parel  van  't  heel-al. 
In  haar  fchiep  Jezus  welbehagen  9 

Hy  nam  haar  op  in  haren  val. 
4)  rollen  daar  tienduizend  zonnen 

Rondom  bet  ongenaakbaar  licht  , 
Hier  is  zijn  levensloop  begonnen, 

Hij  heelt  zijn  zetel  hier  geitigu 

Solo. 

Gij  englen,  die  op  darren  treedt  9 
Aanfcbouwt  met  eerbied  onze  woning; 
Schoon  gij  met  luister  zijt  bekleed, 

Uw  vorst  is  hier  ook  koning. 
Wij  zijn  ook  fchakcls  van  't  heel-al , 
£n  leden  van  het  rijk  dat  eeuwig  bloeijen  zal. 

Choor. 

Ju'ch,  bemel9  juich!  de  Koning  leve! 

Zijn  ryk  groei  aan  in  deugd  en  magt. 
Dat  al  wat  leeft  hem  eere  geve. 

Voor  't  geen  zijn  goedheid  heeft  volbragt. 
Grijpt  moed,  bedrukte  ftervelingen ! 

Loopt  hier  uw  pad  door  een  woesttyn, 
De  fchepping  zal  eens  famen  zingen , 

En  God  in  allen  alles  zijn  (*)• 

Hoc 

(•;  Mengelingen  in  Proze  en  Po S zij ,  tweede  druk  ,  bla.  &8s » 
alwaar  ook  de  aanmerkingen  over  de  Cantate ,  blz*  099  zeer 
lezenswaardig  ztfa. 


A      Lr      K  *?. 

Hoe  teder,  roerend,  troostrijk  *n  opbeurend  te- 
vens zïjii  de  (tukjes,  vervaardigd  bij  gelegenheid 
van  het  overlijden  van  zijn*  oudften  zoon,  die, 
gedurende  deszelfs  krankte,  door  zijn  eenig  kind  in 
het  graf  voorgegaan ,  en  door  zijne  eenentwintig-* 
jarige  weduwe  fpoedig  gevolgd  werd !  Zij  zijn  niet 
openlijk  uitgegeven ,  en  dus  in  weinige  Handen  9 
waarom  wij  des  te  gereeder  er  eenige  fragmenten 
van  afïchrijven. 

MIJNE  GEDACHTEN  NA  HET  AFSTERVEN  VAN 
MIJNEN  OUDSTEN  ZOON* 

Met  een  bewogen  ziel  fta  ik  voor  U,  6  God  f 
Mijn  Vader  1  moest  uw  kind  ook  dezen  last  nog  dragen  f 

Dat  hij ,  Sn  't  hart  gewond ,  bij  h  dierbaar  overfchoe 
Van  zijnen  oudften  telg,  na  korte  vreugd,  moet  klagen* 

Mijn  zoon,  waaraan  natuur ,  bij  fterkte ,  fchoonheid  gaf; 
Met  gaven  rijk  voorzien  ,  die  geest  en  hart  vergieren ; 

Zonk,  als  een  lentebloem  verwelkt,  in 't  zwijgend  graf; 
En  dringt  ons ,  bij  zijne  asch  een  fomber  feest  te  vieren. 

Een  plant ,  waarvan  men  reeds  gebloemce  en  vrugten  las. 
Moest  voor  een  knagend  gif ,  na  langen  weérdand ,  bukken. 

Een  Heen ,  die  glans  verfpreidde,  en  t  flijpen  waardig  was  , 
Zag  ik  aan  mijne  kroon ,  helaas !  zo  vroeg  ontrukken. 

^^^^^^^^^—     ^^^^^^^_^_     ^^^^^^^^^_      ^_^__ ^—— ,^m     ^^^^^^^^mm     s^^^^a^^^      ^^^^^^^^^m 

Wat  kleefde  uw  ziel  aan  mij ,  in  uwen  jongden  nood  » 
Mijn  raad ,  mijn  onderwijs ,  ftijn  troost  kon  u  behagen*  . 

Ik  was,  in  Jefus  hand,  uw  leidsman  tot  den  dood; 
En  'k  bleef  bij  Hem  voor  u  (leeds  om  genade  vragen*     , 

Bewondrend  peinze  ik  foms  op  uwen  laatften  tijd , 
Toen  vaderlijke  liefde  u  hulp  en  moed  mogt  geven ; 

'kWas  bij  uw  krftnkbed  ielfs  wel  eensinGod  veiblijd; 
Als  ik  uw  heldren  geest  toe  Hem  zag  opgeheven. 

Viel 


3*  AI»   ft 

Viel  u  fcee  fcfaeiden  toog ,  wanneer geaanfcheiden dip; 
Sn  'c  ongetemd  gemoed  zig  niet  naar  God  won  voegen ; 

Genade  boog  uw  hart ;  zij  gaf  in  zwakheid  kragc ; 
Een  zagce  en  dille  vree  verving  uw  angftig  zwoegen. 
Toen  zaagt  gij ,  hoe  het  leed  ons  dient  tot  artzenij. 
Hóe  lijden  't  paadjen  is,  om  hooger  óp  te  dreven» 

Hoe  diep  Gods  wegen  zfjn ;  hoe  onverftandig  wij  % 
Hoe  veilig 't  is,  zftn  lot  in  's  Hemels  hand  te  geven* 
<  De  zorg  voor  uwe  gade  ontweek  uw  egter  niet* 
De  teerde  liefde  bleef  't  gebogen  hart  bewoonen. 

Gij  blecfc  weemoedig  zien  op  haar,  die  gij  verliet; 
En  wees  haar  op  dien  God ,  die  hare  min  zou  loonen» 
.  Hoe  dankbaar  was  uw  hart  toen  voer  't  genoten  goed. 
Dit  deed  u  't  langfaam  kruis ,  eerbiedig  lijdfaam ,  dragen, 
t  Zoude  ik  (dns  fprak  uw  mond)  na  zulk  een  overvloed  f 
Om  't  lijden ,  dat  mty  drukt ,  mij  over  God  beklagen  ? 

Gij  dagt  aan  't  bloedig  zweet  ,  toen  ,  in  uw  laatften  ftond  ^ 
Het  doodzweet  uw  gelaat  deed  kwijnen  en  verbleeken. 
Een  droppel  lieflijk  vogt,  gebragt  aan  uwen  mond, 
Deed  u  van  Hem,  wien  gal  Ie  en  edik  laafde,  fpreken. 

Wy  zagen  faam  op  God ,  die  zig  met  ons  belaadt ; 
En  fpraken  in  den  ftrfld  reeds  van  triumphgezangen. 

Uw  oog  zag  toen  op  't  rijk,  dat  eeuwig  zeker  Haat; 
En  waar  geen  fnaarentuig  zal  aan  de  wilgen  hangen. 

Wat  klonk  uw  Amen  fchoon,  te  midden  vandenftrijd; 
Toen  mijn  geloof  en  liefde  u  gaf  den  laatften  zegen ; 

Toen  'k  u  aan  Vader,  Zoon  en  Geest  heb  toegewijd; 
En  u,  van  't  altaar  zelfs,  verhoogd  heb  weérgekregen. 

'k  Heb  zelf  uw  veepe  hand  gelegd  in  Jefus  hand; 
Toen  gij  het  eenzaam  dal  des  doods  ftondt  in  te  treden; 

Ik  Wees  u  op  dien  gids,  door  'c  onbetreden  land; 
En  volgde  n,  in  den  geest,  al  worstlend,  met  gebeden. 

Toen 


ALP*  8* 

*k,  n nw  Ititften  (bik,  uw  mond-en  oogen  floot  # 
weenend :  Rost ,  mijn  kind !  uw  bun  Is  afgeloopen. 
De  tadatn  ploegt  niet  meer.  Hij  drstgt  reeds  in  zijn  fchooc 
De'  garf;  waarop  de  Heer  des  oogftes  hem  deed  boopen* 


BIJ  HST  GRAF  VAN  MIJNE  L1ETI  «CBOONDOOTOU 

Uw  diepe  kelk  is  dan  ook  uitgeledigd ! 

Doorworfteld  is  bet  ftrtydperk  van  verdriet* 
Gy  hebt  ook  zelf  dit  bongrig  graf  bevredigd ; 

Daar  't  u,  by  uw  beweenden,  rnsten  riet, 
Ik  zong,  verheugd,  drie  jaaren  pas  geleden, 

Op  uwen  egt  een  lied  van  dankbaarheid  (i) 2 
De  hoop  dies  daags  ligt  voor  mtyn  voet  vertreden  g. 

En  op  m\Jn  tent  i$  nu  een  floers  gefpreid. 
Gij  zaagt  uw  kind,  bet  eerde,  in  't  graf  be floten; 

Uw  gade,  toen  reeds  tot  zijn  prooi  beftemd; 
Werd ,  naast  u ,  door  den  pijl  der  Dood  doorfeboten  I 

Daar  ftondege  alleen  —  rondom  in  Anart  gekiemd. 
Uw  leven ,  enkel  rouw  /  werd  enkel  kwtynen. 

Uw  geest ,  geheel  in  't  weduwkleed  gehuisd ! 
Doorwandelde,  in  't  vooruitzigt,  flegts  woestijnen, 

Waarin  geen  muschje  tjilpt,  geen  beekje  ruischt. 
Mijn  Aagje  lief!  hoe  fcbieiyk  moest  gij  lijden, 

Na  't  morgenrood  van  opgerezen  vreugd. 
U  kwam  een  ftorm ,  die  eiken  velt ,  bedraden , 

£n  floeg  al  't  loof  van  uw  ontloken  jeugd. 

•kZag 

(0  Die  veri  wordt  insgelijks  gevonden  in  het  bundeltje, 
waaruit  de  bier  aange  baalden  zjjn  overgenoü&en  ,  en  hetwelk , 
onder  den  titel  i  Ter  Gtêsgtênêt%  in  1800,  bjj  j.  thiiilrij  ey 
C  üensi.ng  ,  in  'j  Hage  is  gedrakt. 


3*  £f   V  P3 

'k  Zag  fotns  oj>  u  •  •  •  met  naauw  bedwongen  traanetf : 

En  dage:  „óGodl  waarom  die  drank  zo  wrang l 
»,Zal  dan  baar  zon  nooit  moede  zijn  van  tanen; 

„Of  volgt  voor  haar  bet  banger  flegts  op  hangt 
„Zi$  beeft  met  hem,  dien  wij  nu  faam  beweenen, 

„Zo  veel  getorst,  om  hem  zo  bang  getreurd; 
„Ach  werd  haar  tent  door  uwe  zon  befchenenl 

„  En  't  hart ,  door  druk  bezweken ,  opgebeurd  I 
„  Toen  haar  en  mij ,  bij  't  zien  der  hooge  Wegen , 

,,Waar  langs  gtf  haar,  een  bange  wed  uw,  leidt; 
„Dat  blijvend  heil  wordt  in  dat  fpoor  verkregen; 

„En  dat  het  eind  eens  ztyn  zal:  zaligheid! 
„Gij  tog  alleen  zijt  wijsi  wij?  enkel  dwazen! 

„  Gij  goed ,  ook  daar ,  waar  'c  oog  flegts  ftrengheid  ziet* 
,/'tls  fchijn,  waarop  wij,  (leeds  kortzigcig,  azen* 

„  En  op  de  fchelp  zien  wij  de  paerel  niet/9 

Ja,  Aagje  lief!  de  kelk  Is  uitgeledigd! 

Verbroken  ligt  de  fmeltkroes  van  verdriet , 
Uw  lieve  gaé  is  doof'  uw  komst  bevredigd, 

Daar  hij  zijn  wensch  voldaan,  u  bij  zig,  ziet. 
Gij  hebt  dan  't  kruis  tog  niet  vergeefs  gedragen* 

De  hand  ,  die  u  op  doorens  heeft  geleid , 
Heeft  niet  vergeefs  u  afgemat  door  plagen , 

Gods  doen  was  liefde ;  en  niet  fleges  majefteit* 
Dien  God  in  weinig  (londen  véei  wil  leeren, 

Die  rijpen  moet  in  de  ugteud  zijner  jeugd  4 
Moet  rozenpaén  verwagcen  noch  begeeren. 

Een  fcherpe  klip  leidt  naar  geloove  en  deugd. 
Uw  leidsman  febeurde  u  los  van  ai  wat  de  aarde 

Bevallig  kent ;  van  al  wat  fchepfel  heet. 
Hli  rtop:  „Verbrijzeld  hart!  gevoel  uw  waarde! 

„Verdenk  mij  uict,  bij  'c  klimmen  van  uw  Ie:d. 

„  Voor 


ALP.  *S 

hVoor  u  is  ook  bij  ui]  verkwikking,  vrede; 

„Voor  n  is  kragt;  en  licht  in  duisternis* 
„Wie  mij  verwagt,  fchoon  hij  op  adders  trede , 

„  Bevindt  in  't  eind ,  wie  God ,  wie  Jefas  is," 
Die  item  drong  foms  ook  u,  met  kragt,  In  de  oorcn, 

Een  zagte  lagch  was  dan  de  ftllie  taal 
Van  't  bart9  waar  in  't  geloof,  uit  God  geboren» 

In  't  lijden  zag  de  kiem  der  zegepraal. 
Zo  bebtge  u,  als  eene  eenzame*  opgedragen 

Aan  't  beerlijk  hoofd ,  dat  voor  zijn  bnlsgezia 
Veriaatnen  zoekt  *  ben  ptafttst  nftar  welbehagen , 

En  ffaiat  voor  't  eind  zo  wel  als  voor  't  begin* 
Al  moest  gij ,  in  verfcheürende  oogenblikken  9 

Bedwelmd  vin  rouw  *  ontzenuwd  door  verdriet ; 
Van  angst  doorkdaagd ;  voor  dood  en  leven  fchrikkeu  3 

't  Ontwrong  u  tog  aan  uwen  Heiland  niet. 
Hebt  gij  den  ftrtjd ,  aémegtig  foms ,  geftreden , 

Gij  (treedt  hem  tog*    Hij,  die  uw  kragten  woog* 
Zag  uw  geloof:  Hij  heeft  voor  u  gebeden  j 

Ëen  kleine  vonk  is  kostlijk  in  zijn  oog* 
Hij  kende  uw  fmart ,  waarop  alle  artzenijeü 

Vergeefs  hun  kragt  beproefden  — —  maar  zijn  bloed* 
Had  kragts  genoeg:  dit  kon  u  gantsch  bevrijen; 

En  fcheppen,  door  den  dood,  uit  bitter»  zoet. 

Zong  ik  dan  blij,  drie  jaafen  flechts  geleden* 

Op  uwen  egt  een  lied  van  dankbaarheid; 
Nog  ligt  mijn  hoop  niet  gantsch  in  't  (lof  vertreden  j 

Op  't  grove  floers  ligt  fijner  glans  verfpreid. 
't  Zegt  veel,  een  zondig  lijf  zo  kort  te  dragen, 

Zo  ras  bevrijd  van  't  gif  des  doods  te  zijn ; 
Van  't  weduwkleed ,  reeds  voor  den  tijd ,  omflageti  f 

-Slegts  agter  zig  te  laten  een  woestijn, 

C  Wat 


$*    i  ALP. 

Wat  hefetge  nu  t  "mijn  treutfterl  méér  verloren? 

Al  uwen  fchac  vindt  gij  bij  Jefua  weer. 
Na  zijtge  op  nieuw,  en  voor  elkaér  geboren;         , 

En  faam  bekroond  mee  reine  vreugd  en  eer. 
Moet  Ik  uw  huis  zien  voor  mijn  oog  verzinken; 

Treurt  mijne  ziet,  gelijk  een  vader  treurt; 
Ik  zie  een  Har  door  al  die  nevela  blinken  ; 

En  mijn  geloof  wordt  boog  om  hoog  gebeurd. 
Rust ,  heilig  drietal !  in  die  graf  geborgen  t 

Smaak  zaligheid ,  in  uwen  Heer  verheugd  I 
Mijn  taak  liep  af*    Daar  God  voor  u  wou  zorgen  f 

Ben  ik  voldaan.    Uw  vader  gunt  u  vreugd. 
Ik  zwijg»  aanbid  —  ik  wil  mijn  God  verbeiden;  . 

Schoon  Hij  voor  mij  zig  met  een  kleed  bedekt ; 
Hij  zal  ook  mij  ,  op  't  eind ,  naar  't  graf  geleiden  ; 

Dan  rust  ik  ook ,  toe  mij  een  Engel  wekt. 

Was  van  alphen  gelukkig  in  het  treffen  van 
den  kindertoon,  niet  minder  daagde  hij  in  den  po- 
pulairen  ftijl ;  ook  zelfs  in  dezen  bleef  hem  eene 
deftige  eenvoudigheid  bij,  die  ernstig  tot  het  hart 
fpreekt.  Hoe  nadrukkelijk  prijst  hij,  onder  anderen , 
de  naarstigheid  aan: 

Werden  kuhflen  en  fabrieken ,  als  voorheen ,  alom  geagt , 

Hoe  veel  afgeleide  beeken  zag  men  wcér  terug  gebragtt 

Ziet  men  nu  verbleekte  wangen  door  gebrek  met  kommer  tan, 

Op  die  treurige  aangezigien  zouden  roozen  bloeiend  (laan* 

Luiheid  baart  verdriet  en  armoe ;  bang  gebrek  aan  kleed 
en  brood: 

Vlijt  geeft  beide ,  en  koos  gezondheid  tot  haar  discb-  en 
reisgenoot. 

Waar   de   voorfpoed  harten  kluistert  aan  't  belang  van 
't  vaderland » 

Neemt  men  graag  voor  huis  en  akker  zwaard  en  fpiesfen 
in  de  hand» 

Men 


*%    f.  M 

Men  verkoopt  zijn  eigen  have  nlet.dan  net  vérlhtt  van  WoédJ 
Strijdt  voor  vrouw  en  troon  gewillig  met  voorzigtieheld 

en  moed. 
Armoe ,  dogter  van  dé  lnfheld  i  !s  té  vrede ,  wlen  z|)  dient  * 
Kweekt  zelft  Hangen  In  haar  boezem  i  vrecitgeén  vijand, 

kent  geen  vriend. 
t\]  verheft ,  In  alle  (treken  ,  kligten  van  bet  bangic  verdriet ; 
Maar  een  vaderland,  en  pligten, daaraan  Ichuldlg.tcent  ze  niet. 
Zon  men  helden  zien  verTeh(Jnerij  als  de  welvaart  oni  verlaat  f 
Neen ,  de  weigezeten  bnrgéro  ztfn  de  helden  van  den  ftaat. 
Bargen ,  die  door  vlijt  én  ijver  deelen  In  net  ruim  genot 
Van  de  gaven}  hun  gelcbonbén  door  een  vl(J tbemlnnendGodj 
Dragen  willig  pest  en  honger.  Tuig  dit  Leidens  burgerij  I 
Uw  (land vastigheid  In  't  «rijden  roemen  en  verecre»  w#. 
Naardigbcld  kweekt  dan  ook  helden.   Htf ,  die  naardigheld 

beloont , 
Geeft  der  dapperheid  een  vesting ,  waat  zij  eenwen  veilig 

woont  (i). 
Behalve  zijne  hier  opgenoemde  en  meer  andere  oor-* 
fpronkeüjke  fchf iften ,  leverde  van  alphen  ook  nog 
eenïge  vertalingen  van  goede  buitenlandfche  wérken  * 
onder  anderen  reeds  in  1777  de  Verhandeling  van 
TH.  ab6t  over  de  Verdientten.  „ Hoe  veele lezers»'* 
zegt  zeker  beoordeclaaf,  door  den  hoogleeraar  tb 
water  aangehaald  (a) ,  +,  hij  moge  aantreden ,  dis 
*,  over  verfcheïdene  onderwerpen  anders  dan  hjj 
v, denken,  zal  echter  dat  verfchil  in  denkwijze  bij 
.,  verfhndigen  geen  oorzaak  zijn ,  dat  iemand  hetd 
i,  dien  lof  weigere ,  welke  aan  eene  matige  juistheid] 
i,van  oordeel,  aan  uitgebreidheid  van  kennisfc^ 
„tan. 

O)  Aanfpraak  aio  de  Leden  dei  Oecanomifebea  tak»,  d«* 
Jtarteiaent  Ucreft ;  bd  f  elefcnfacid  van  de  uitdeeling  der  prjjzc* 
«p  bet  fp'nnen ,  den  s  April  17B1.  Mi.  9. 

(■)   Aanfpraak  Ik  de  Maatren,  der  Nederl.  ietterk.  blz.  31' 

c  % 


36  At    T. 

„aan   befchaafdheid  van   vernuft    en   aan   netheid 
„van  taal  en  ftijl  behoort  gegeven  te  worden." 

ALTHUYSEN  (JAN),  predikant  op  de  Joure, 
gaf,  in  1755,  a's  een  waardig  navolger  van  c.  Ja- 
cobs ,  een*  bundel  met  Friefche  gedichten  in  het 
licht  van  hem  zelven  en  van  zijn'  vader,  benevens 
de  Pfalmen  door  hem  en  g.  jacobs  berijmd,  onder 
den  titel  van  Friefche  Rymlery,  jn  twaa  dielen 
byftande9  wier  fin  it  ierfte  byftiet  yn  Forjyerings* 
rjmmcn\  Brulloftsrymmen  f  Forfiarringsrymmen  in 
Alingclrjmmcn ;  it  oorde  diel  byftiet  uwt  dj  150 
Pfalmen  fin  David  mey  dy  oorre  Lofzangen. 
,,'kVind  hier,"  getuigt  e.  w.  higt  ïn  zijn  klink-* 
dicht  voor  deze  verzameling  geplaatst, 

„*k  Vind  hier  't  natuurlyk  fraai ,  dat  Theocryt  deed  pryzen : 
f,fk  Vind  hier  een  deftigheid  van  Maroös  fterderswyzen : 
„  Hier  maakt  der  Boeren  fpraak den  Stedeling be&haaind," 

Deze  getuigenis  is  geene  vleijerlj,  maar  wordt 
(door  het  werk  zelve  in  alle  opzigten  geregtvaar- 
digd;  doch  daar  hetzelve  geheel  uit  gelegenheids- 
gedichten van  tamelijk  langen  adem  beftaat,  kunnen 
wij  er  niet  wel  hier  eene  proeve  uit  mededeelen. 
Maar  niet  te  min,  dit  kunstftuk:  zeggen  wij  met 

J.   DE  KRUYFF, 

„Dit  kan  st  (luk  zal  zyn'  roem  beftendig  net  zich  dragen, 

„En  't  fchranderst'Friefch*  vernuft  %  door  't  fraai  verrukt, 
doen  vraagen: 

„  Wien  komt  de  zangpry  s  toe  »  den  vader,  of  den  zoon  (i)f 

AMP- 
(1)    Naklank  op  den  flotregel  van  bovengcm.  klinkdicht  van 

E.  W.  MIGT,  t.  ft.  p. 


A 


A    M    P.  57 

AMPZING  (SAMUEL),  zoon  van  den  Haar- 
lemfchen  predikant  johannes  ampzing,  werd  in 
161 6  predikant  te  Rijsoord  en  Strevelshoek ,  en 
vervolgens  in  1619  te  Haarlem.  Reeds  in  1617 
had  hij  een'  aanvang  gemaakt  met  het  b e fch rijven 
van  zijne  geboorteftad  in  dichtmaat ,  waarin  de  be- 
roemde petrus  scriverius  hem  de  behulpzame 
hand  bood.  Deze  befchrijving  is  verrijkt  met  eene 
menigte  historifche  aanteekeningen ,  met  fraaije  pla- 
ten naar  de  teekeningen  van  p.  zaenredam  ver- 
fierd,  en  getiteld:  Btfchryvinge  ende  Lof  der 
fiad  Haerlcm  in  Holland:  in  Rym  bearbeyd:  endc 
met  veele  oude  ende  nieuwe  flucken  buyten  Dicht 
vyt  verfchtyde  Kronyken ,  Handvesten  9  Brieyen , 
Mcmoricn  ofte  Geheugenifzen  9  ende  diergelyke 
Schriften  verklaerdf  ende  bevestigd.  Door  sa  m vel, 
ampzing,  van  Haarlem*  en  aldaar  gedrukt  in  i6a8. 
Vooraf  gaat  eene  zekere  verhandeling  of  berigt  we- 
gens de .  Nederduitfche  taal  (1).  Bij  hetzelve  is 
gevoegd:  Petri  scrivèrii  Lavrekranz  voor  Lav- 
rbns  koster  van  Haerlem  #  ccrjlt  vinder  van  de 
Boeck-drvckerye. 

Dit  werk  is  ongetwijfeld  van  meer  belang  voor 
de  gefchiedenis  van  's  mans  geboorteftad  dan  wel 
om  deszelfs  dichterlijke  waarde.  Ondertusfchen 
draagt  zijne  berijming  van  fommige  gebeurtenisfen 

toch 

(1)    Hetzelve  is  ook  afzonderlijk  gedrukt,  onder  den  titel 
Van  SAMVELJS  AMP2KG1I  Tstl'bêrisht  dtr  Ntdtrhnéfthi  Sftlting: 
Dê§r  c.  van  aiVLiN   tytrfitm  #*  wrbêttré.    Wormerveer  1649 
4n  8vo«  - 

C3 


3*  A    M    P. 

tóch  blijken  van  een'  beteren  fmaak  dan  in  zijn* 
trjd  heerschte ,  ten  minste  eene  betere  taal  en  fpel- 
Jing,  en  geene  of  zeer  zeldzaam  barbaarfche  bas* 
terd-  en  ftopwoorden  treft  men  er  in  aan,  waart 
mede  de  rederijkers  toen  zoo  veel  ophadden  (t). 
Pij  was  voor  zijn'  tijd  een  man  van  geleerdheid  en  eeq 
gezond  oordeel,  en  zijne  vriendfehap  met  scmvk- 
rius  bragt  hem  bij  het  beoefenen  der  dichtkunst 
gewisfelijk  meer  voordeel  aan  dan  de  toenmaals  te 
Haarlem  in  zulk  een  groot  aanzien  (bande  kamer 
4er  Pellikanisten ,  onder  de  zinfpreuk :  Tr&uw  moet 
blijken  (a),  die  den  ao  October  1606  eene  intrede 
hield  van  verfcheiden  Hollandfche  rederijkkamers  (3), 
welke  hij  zelf  befchreven  heeft  (4),  en  eene  der 
aanzienlijkften  was,  zegt  de  Heer  kops,  die  in 
Holland  voorviel ,  en  dezelve  daarom  ook  uitvoerig 
befchrijft   (5).     Ik  vind  nergens  eepig  fpoor  dat 

AMB- 

O)   Zie  bfl  voorbeeld  j  Den  Irtthtf  rsw  Rkmrkm  1596»    2>#r 

Rtdêmrycks  C§*st  •  11$ f  hebbers  StUh'têtytkê  Rurmth  1599»  Ws*r- 

jiagki  Riéêmrytkbtrgh  1617 ,    *n   vele  anderen,    die   volftrekc 

^ eene  andere  waarde  Rebben  4an  die  der  zeldzaamheid. 

Ca)  Dezelve  werd  opgerigt  la  1503 ,  en  beftond  ,  zeker  la 
eene  geheel  andere  gedaante ,  nog  voor  weinig  jaren ;  althans 
Ik  bezit  een*  jaarzang  aan  de  broederfchap  jjer  kamer ,  van  dsa 
factor  j  brobse,  At.  op  dea  cerften  dag  dei  jaan  1809  geit* 

teld  5    D*  tijd  bssri  r#«#«. 

•      « 

Cs)  Constthoonend  luweel  bg  de-  lojelycke  S;adt  Haarlem 9 
^edr-  te  2W  1607* 

(4)    Be  dhr.  van  Haerl.  blz.  598. 

Cs)  Schets  eener  Gefchicdenii der  Rederijkeren ,  dqor  w.  kom» 
JPtrkt*  vu»  éê  Mëëtfth*  iêr  Nêdtïl.  Limrk.xe  Le$dea,  lIDcel* 
Mz.  s8a« 


AM   P.  3» 

skPtwo  lid  van  deze  of  eene  andere  kamer  is 
geweest;  en  waarlijk ,  daartoe  had  hij  ook  te  veel 
goeden  fmaak  en  een  te  gezond  oordeel.  Zeer 
lezenswaardig  is  het  flot  van  zijn  Tael- bericht, 
waarin  hij  de  regelen  der  rijmkunst,  of  liever  der 
zoogenaamde  Rhetorica9  opgeeft,  en  het  welk  ook 
voor  onzen  tijd  nog  «enigen  goeden  wenk  behelst. 
Behalven  zijne  reeds  vermelde  Btfchrijving  van 
Haarlem ,  heeft  men  nog  van  hem  Rijm-Cattchis* 
mus,  Leyd.  1624  en  Christen  Hooghtijden  1625* 
Uit  het  eerst  genoemde  deelen  wij  tot  eene  proeve 
mede  het  verhaal  van  den  beruchten  togt  naar 
Damiate. 

3S6  Bom  ter  ftmit  ttttyrf /  ttt  trt  Romeinfche  daden  % 

JBan  b'onfen  aengetitüit  bnn}  filoefigjegb  en  ton}  tabtw 
€n  tonbt  onbet  bteï  infonber$epb  beeg  itoee/ 
t35eleg  ban  Vmniütt  en  ban  on$  epge  ftee. 

9ff£  Keyfer  Frederick  (1)  een  Röüte  magt  ban  fint CSttlt 

€n  een  gttoeïbfg  bnïfi  en  leger  19  bee  teelten  /  ^een  / 

Üutkt  Floris  (a)  Hollands  Graef  met  $aetlem  me  te 

0$  bat  fp  tenen  todjt  09  'tlanb  bet  Curfien  beent 
&o  fön  fp  met  getoeïb  te  famen  intt  gun  allen 
4ta  met  gtmtpnber  fianb  in  Palestijn  getallen  /  (ftg&t/ 
tffn  (ebben  na  beel  fpoebg  /  tot  meetmael£  beige* 
41 fitpt  in  Cgppttnlanb  bost  Dan»iaet  getotfit/ 

Cen- 

(l)    FtlDUK  *Aft*A&QCS&« 

(O   f&o&u  UI)  dertiende  fratf  *in  HollaajU 

C4 


4*  A    M    P 

«en  ftab  natuiitlijb  bagt/  mitg  09  be  See gelegen/  . 

€n  aen  ben  Nijlfchen  vloed,  bit  00b  notg  meetber  fegtn 
Bm  ftetbte  aen  fïtg  gab  /  booj  ftetenftgap  betticgt/ 
©00^  fianft  te  toeeg  gebjagt/en  boo;  pjafitijb  geftttgt: 

ifcant  in  ben  monb  beg  Nijls  twee  Torens  aen  be  fijben 

SBelegetben  ben  fttoatn  /  ben  ingang  te  betyfjben 
Mtt  ijPren  Ketcn-tuych ,  bat  tfnbt*  in  ben  bloeb 

Ifun  alle  tyee$  benam/  en  b'onfen  al  ben  moeb; 
&o  bat  fijn  JUBajegtept  bie  ©amiaet  belegde/ 
'<të  opbjeben  ban  fijn  gepi  baet  obee  nu  betepbe/ 
Mtt  fijnen  ganftgen  taeb.  Wit  geeft  bie  ftganb  ge* 
8llg  onf e  butgeti  j  /  bie  pbet  geeft  geleerb  /     (toctth 
§©at  Bloebgepb  /  en  beeftanb  /  betnjift/  en  geeft  bet raa* 
3£at  gelben  al  fieftaen  bie  maet  na  ece  pogen  *     (8*1/ 
<5n  gebfien  met  pjabtijb  een  flflbe  ftale  Saeg 
Ü&eneen  aen  't  Schip  gegetgt/  en  aen  be  biel  qnj  laeg/ 
Cn  fo  ban  in  't  gefit  gt  ban  alle  onfe  ftgepen 
©00$  fterben  toinb  gejaegb  be  beten$  afgenepen 
-Mtt  gun  metaele  biel/  en  fcgerpen pf ten  tanb. 
«&H  ftqeten  met  getoelb  be  eaebjcen  op  get  lanb. 
©ictoti!  (Cgepj  bat  botgt*  ©aet  gaen  top  genen  fttijben 
«Ên  balten  geftig  aen/  en  boen  be  Curben  toijbe*/ 
€n  ffaenfe  ban  be  btal  /  en  fyeben  in  be  ftab  / 
©ie  boo;  bit  moebig  fèpt  ben  moeb  betloten  gab* 
4&n£  fiuaec#  trobben  in/  ban  baenbelen  bie  blogen/ 
Oatt  na  guam  al  get  gept  na  on$boo£b£  ingetogen/ 
^né  butgetg  gabbenb'eetenb'eetftentotgtboojal/ 
#ettoinnetg  ban  be  ftab  /  betfyefietg  ban  be  toal/ 
C n  $'bpanb£  googen  moeb.  ©leg  üietb  on$  pf gégeben 
#002  fulb  bloebftnnigfept met fUlben  moeb  beb^eben/ 

«rt 


A    ivi    P. 

€n  ooft  ten  meerber  &tgilb  ban  font  ÜSaJegtept 
3(n  trp&en  en  ter  eet  ban  notg  meer  tyomitgegb : 
3&ant  fiet  top  joegen  nu  alee  't  öefienbe  tefien 
Ban  tmje  bapperijepb  tot  meeemaefê  toe  geblefien/ 
©it  tupgbe  't  bloedig  veld,  bit  #ber  Ster  baer  in/ 
€n  gabben  aï  te  faem/  geur  Vieren  befen  fïn(i)* 
&ulftt  bat  be  meerbergepb  bee  ftetren  't  onjct  eten 
9e  toi&e  feftergepb  ban  on;e  BIoeBgepb  leren : 
Cn  tniHen  ban  be  bier  bat  boften  bienpael  geeft 
Uoo:  't  moebige  getoelb  ban  onfc  bug$t  gefieeffc. 
©aer  6p  bit  böfbe  Somt  en  't  meefte  toel  ban  allen/ 
&at  gier  boor  ©amiaet  attm$  l§  booajebaïlen : 
€n  fa  i£  bot  ter  tgb  bit  fcgllb  008  notg  beemkejb/ 
Cn  met  een  Sil ver  Swaerd  en  Kruyz  baer  op  bereed 

jfëet  bit  Devijs  baer  6p :  de  magt  is  overwonnen 

Doormoed(a)tn  bapperötgb/'tgctoelb  i£  fa  berfïonnen/ 
$et  anberfaegbe  gert  geeft  al  be$  WJanbg  pjatgt 
Cn  fijnen  fterfien  arm  en  toaï  ten  bal  gefi^agt. 

fMt  bOÏleWapen-fchild  metSwaerdenKruyz  en  Sterren  f 

JEKetfuïfiennaemgeBatïb/  en  eeutaig  lof  ban  betren/ 
i£o£b  met  den  Silv'ren  Boom  en  baer  aen  baftgefiioerb  / 
%I$  een  en  dobbel  Schild  (3)  toel  meeft  ban  on£  geboejb. 
&o  geeft  ooft  aï  on$  boïft  tot  eer  ber  Ü&atpbieeen/ 
Cot  eer  ban  befen  tot  fit/  gun  Schilden  en  banieren 
$an  baer  te  gui£  getyagt/  aï£  elfi  ber^egengab/ 
(tot  roem  ban  ffjn  gefïagt/tot  roem  ban  onft  ftafc 

0oi 

(1)  Derde  wapenfefaild  der  (lad  Haarlem* 

(2)  Vierde  wapenfchild ,  met  de  fprenk  i  Heit  firn  y/rf ** 

(3)  Vïfde  wapenfcjiild. 


t*  A    M   P.       A    N    A. 

€»&  Hfit  giet  trad)  Bp  on$  twee  Klokjes  frt  den  ttteit 
JtanftojtetpB  rattael/  We  tof  f  nacfi  batfiïö&jc  Boten/ 
J^atrötptr^bfen^ttiumpöë/bit  ban  tot  meet  ötfeïjepti 
9e  Damiaetjes  fijn  ban  ©amiaet  grfep&  (O* 

v3  Mans  geboorte-  en  fterfjaar  is  mij  niet  gebleken. 
Zijne  afbeelding  is  door  suiderhoef  in  het  koper 
gebragt. 

« 

ANASTASIO  (OLIVERIÜS  &  StO,  gezegd  DE 
CROCK  (ft),  een  Karmelieter  monnik  van  Iperen9 
geftorven  te  Brusfcl  in  1674,  was  de  fchrijver  van 
tenige  Latijnfche  tractaatjes  en  drie  poëtifche  werk* 
Jes  ,  als  Den  geestelijken  Lusthof  der  Carmelieten , 
.%  deelen  Antw.  1659— 1661.  De  Onderwjfende 
Tfaemenjpraecken  der  Beesten ,  eerst  in  het  Griecs 
befchreven  door  den  ff.  Cy rillus;  met  Die  At  en  en 
Slujtredens  verfiert9  1666.  Den  Triumph  van  de 
ff.  Maria  Magdalena  van  Pazzi,  1669. 

Volgens  bet  geen  de  Heer  willems  van  hem 
aanhaalt  (3)  uit  De  Onderwjfende  Tfaemenfpraeeken 
te  oordeelen,  was  hij  voor  zijn'  tijd  gansch  geen 
onverdienstelijk  dichter;  en,  bij  gemis  van  de  drie 
•pgenoemde  werkjes,  maken  wij  geene  zwarigheid 
het  door  hem  aangehaalde  hier  over  te  nemen.  De 
dichter,  over  het  nut  der  fabelen  fprekende,  zegt; 

Dia 

(1)    Befchr.  ende  Lof  der  ftad  Haerlem,  blz.  149. 

(1)  Paquot,  Mem,  pour  serrir  a  1'Hist.  litt.  des  Pay«*B«; 
Tom.  XVIII.  p.  65. 

(3)  J-  r.  willkms,  Verh,  orer  de  Nederd.  TaeNen  Lettert* 
II  Deel,  blz.  137. 


A    N   A.  ^j 

•We  op  den  hooghften  trap  der  deughden  wffe  geiaecken, 
Moet  onderwefen  fijn  met  alderbande  faecken ; 
JSeni  wel  begeeft  gemoet,  een  redelfjcken  geeft 
Wort  menigmael  geleert  oock  van  een  domme  beest* 
Natuer  heeft  yder  faeck  verfcheyden  kracht  gegeven» 
Om  dat  de  reden  fou  daer  trachten  naer  te  leven : 
Een  peert,  een  fchaep,  een  koy,  ja  oock  het  voy Ie  fw^n 
Kan  aen  een  reyne  Ziel  een  fpoor  ter  deuchden  ziJnQi). 

Het  is  inderdaad  of  men  verzen  van  onzen  cats 
leest,  die  den  dichter  ongetwijfeld  bekend  was. 

Naer  ons  finnen  zijn  gheneghen 
Komt  den  duy vel  ons  bewegben  9 
Jonghe  menfehen  beet  van  bloet 
Brenght  by  wellust  in  't  ghemoet; 
Proeve  finnen  komt  hy  qu ellen 
Met  de  wanhoop,  vrees  der  hellen; 
Kurfelkoppen  brenght  hy  voort 
Tot  gevecht  of  wreede  moort  (a). 

Dichterlijk,  zeggen  wij  met  den  Heer  willêms, 
is  het  vers  op  de  kwaadfprekende  tongen : 

Teghen  tonghen  is  den  ftrijdt 
Voortgebracht  van  wreede  Hangen  # 
Pie  uyt  etter  voetfel  langen 

Opgekoefiert  van  den  nfldt, 
Aen  de  Pblegetonfche  tornden 

En  gewapendt  in  den  monde 

Met  de  feberp  verflaelde  tanden 

Van  Cerbeer  den  helfchen  hondt  (3), 

„  Zulke 

{O   Ondcrw.  Tfaemenfpr.  Vaofr. 
(ft)    Bid.  bfa.  19. 
4|)   Ibid.  bis.  7& 


4*  A    N    A.       A    N    D. 

» Zulke  trekken,  zulke  kleuren,  als  deézen,* 
zegt  de  Heer  willems  ,  „vind  men  bij  onze  Zuyd- 
M  nederlandfche  Dichters  maer  zeer  zeldzaem  (i)", 
en  eindigt  zijne  uittrekfels  met  het  flot  van  eeij 
gedichtje  Op  den  Dcugdzacmen  9  dus  luidende ; 

Niet  en  is  dat  fulck  een  man 

Deeren  ofc  befchaeden  kan ; 

Dac  de  zee  haer  dullen  tocht 

Heffe  tot  aen  d'hooghfte  lochc: 

Meent,  ghy  dat  fay  'c  ongeval 

Van  de  baeren  vreefen  fal? 

Dat  den  grammen  hemel  fpouwt 

Blixem,  daer  de  ziel  af  grouwt. 

Meent  ghy  dac  hy  worde  beducht 

Ofc  van  vreefe  Gt  en  fucht? 

Verf  van  daer!  hy  is  gheftelt 

Ais  een  onverfaeghden  helt, 

Oft  als  een  onwinbaer  flot 

Twelk  met  gans  een  legher  fpot ; 

Hy  en  vreest  gheen  aertfche  kracht* 

Tzy  Fortuna  weent  of  lacht  \ 

Tis  hem  altijt  even  goec  9 

Want  hy  weet  dat  Godt  het  doet  (2)- 

ANDRADE  (JACOB  D')  heeft  eene  middelmatig 
berijmde  vertaling  vervaardigd  van  den  Eigenzinnh 
gen,  uit  het  Fransch  van  destouches,  gedrukt  te 
Amper  dam  m  1778. 

ANDRIESSEN  (ANDREAS)  was  in  het  midden 

ea 

(1)   J.  F.  willems  ,  Verhandel.  II  Deel  blz.  13*» 
Ca)   Qnderw*  Tfacmentyr.  bjx.  it8. 


xrx 


•      T 


AND.  4? 

eb  in  de  laatfte  helft  der  vorige  eeuw  predikant  te 
Veere ,  en  verdient  hier  vermelding,  niet  zoo  zeer 
om  zijne  dichterlijke  bekwaamheden,  die  niet  meer 
dan  zeer  middelmatig  waren,  blijkens  zijn  Katc- 
chismus  in  dichtmaat,  1755,  Diehtlievende  uit* 
fpanningen,  I756en  Hiskia,  in  drie  zangen  ,  1760* 
welke  drie  werkjes  niets  behelzen  dat  der  aanhaling 
waardig  is ,  maar  om  dat  hij  toevallig  de  aanleidende 
oorzaak  werd,  dat  men  eindelijk  de  handen  aan 
het  werk  floeg  om  de  gebrekkelijke  Pfalmberijming 
van  dathb nus  uit  de  Hervormde  kerk  van  Neder* 
land  te  verbannen  en  door  eene  betere  te  doen 
vervangen. 

Andriessen  had  namelijk  in  zeker  dicht* 
(luk  (1)  met  minachting  van  deze  Pfalmberijming 
gefproken ,  en  zijn  verlangen  naar  eene  betere  uitge- 
drukt. Petrus  dathenus,  böekverkooper  en  fta- 
tencf rukker  te  Middelburg,  regtftreekfche  afllamme- 
ling  en  naamgenoot  van  den  Pfalmberijmer ,  daar 
over  verftoord,  liet  zich  tegen  zijne  vrienden  ver- 
luiden, dat  hij  den  Veerfchen  predikant  deswegens 
in  gefchrifte  zou  aantasten ,  die ,  zulks  vernemen- 
de, voornam  den  böekverkooper  als  dan  met  een 
dichtftuk  te  beantwoorden,  geheel  in  den  ftijl  en 
met  de  gebrekkelijke  uitdrukkingen  van  zijnen  voor- 
zaat opgevuld,  die  hij  met  dit  oogmerk  zorgvuldig 
«anteekende ;    doch    de    dood   des  boekverkoopeis 

maak- 

(O    GepRitst  voor  de  Gedichten  van  j,  BïoorsiaS,  in  1745 
door  Mr.  f.  bodbaf&t  uitgegeven. 


4$  A   tf    D.       A    N    G. 

maakte  deze  verdediging  onnoodlg  (O*  Andrie* 
sbn  voltooide  des^jettegenflaande  zijn'  arbeid.,  eft 
gaf  denzelven  in  1756  in  bet  licht,  onder  den  titel 
van  Aanmerkingen  op  de  Pfalmberijming  van 
petrus  DATHENüs.  Hetzelve  werd  gretig  gelezen* 
fcberpzinnlg  beoordeeld  (a)  en  bet  gevolg  was  dat 
men  des  te  meer  tegenzin  kreeg  in  de  wanhebbelijke 
berijming  van  dathen us»  die  door  versheiden  an* 
«dcre  geestige  gefchriften  de  gemeenten  geheel  en  al 
onfmakelijk  werd  gemaakt, met  dat  gevolg,  dat  men 
eindelijk  ernstig  bedacht  werd  om  deze  berijming 
baar  affcheid  te  geven ,  en  wel  juist  in  den  tijd  dat 
het  gedacht  van  dathenüs  met  gemelden  boekver* 
kooper  uitftierf. 

ANGELKOT  (HERM  ANUS)  voorzag  den  Amftef- 
damfchen  fchouwburg  in  1679  van  een  kluehtfpel, 
genaamd  Vechter ,  herdrukt  in  1710,  voorts  van  eenê 
voor  z#n*  tijd  redelijk  goede  vertaling  van  molières 
Mifantrope*  in  168a,  en  het  trcurfpel  Soliman% 
naar  het  Fransch  van  de  la  tuilerie,  in  17894 
Na  zijn9  dood  gaf  zijn  zoon 

ANGELKOT  (HERMANÜS),  de  jonge,  zijn' 
vaders  vertaling  of  liever  verhollandfching  van  th* 
corneilles  huitenfporigen  Herder  in  17 14  in  hef 
licht.  Gemeenfdiappelijk  met  p.  lange  ndyk  vef- 
vaardigde  bij  eene  vertaling  van  ad  disons  treurfpel 

Ca* 

CO    J.  VATt  ipmsrf,  Kerkelijke  Hist.  Tan  het  Pfalirgexanf , 
%  Deel  blz.  447. 

Ca)   Maendel.  Bi/dr.  ter  opbouw  ran  Neerl.  Tael-  tn  Dicfctk. 
X  Deel  blz.  0s,  109.  |#3, 


A    N   G.      A    N   a  4? 

tate9  dat  in  17 15  in  het  licht  kwam,  wijder»  Ie* 
verde  hij  insgelijks  eenc  overzetting  van  th.  cor* 
neilles  Don  Ce/ar  (PJva?$s9  onder  den  titel  rail 
Don  Ce/ar  of  de  Broederlijke  Minnaar  in  1717, 
en  eindelijk  in  1721  het  klucbtfpel  Hei  Vroutje 
fan  Ephcfen. 

ANSLO  (REINIER)  was  een  klein- zoon  van 
claas    claaszoon    anslo,    geboren    in    1555    te 
Anflo,  tegenwoordig  Chrtstiania*   in    Noorwegen , 
die  zich  omftreeks  1580  te  Amflcrdam  nedergezet 
hebbende,    aldaar  het   Anjlos    Hofje  (lichtte  (1); 
hij  had  verfcheiden  kinderen,  waarvan   een,    cor- 
nelis  claaszoon  anslo,  leeraar  was  bij  de  Wa« 
terlandfche  Doopsgezinden,   en  een  ander,  reyer. 
claaszoon   anslo,   de  vader  van  onzen  reinier 
anslo,   die  te  dm  fier  dam  in  het  jaar  1626  gebo- 
ren werd;    zijne   moeder,    hester  willems   ro- 
denborgh,  was  van  adelijke  afkomst  (2).    In  zijne 
jeugd  had  hij   omgang  met  de  beste  dichters  van 
zijn'  tijd.    Vondel  noemt  hem  „een'  dichter  van 
„cierlijke  netheid  (3),*'  en  six  van  chandelirr 
m jonge  prins  der  Amftelfche  poëten  (4).**    In  het 
jaar   1649  begaf  hij  zich  naar  Rome,   alwaar  Paus 
innocentius  X  hem  voor  eenige  Latiinfche  verzen 
op  het  jubileum  met  een'  gouden  penning,  en  de 
Zweedfche  Koningin  christina   met  eene  gouden 

keten 

CO    Wagihaak,  Amft.  foL  II  Sc.  bU.  35*» 

fa)    Ibld.  III  St.  blz. 947.  j.  kok  ,  Vtilerl.  Woordenb*  tri awuo. 

(j)    Vondels  Leven ,  bis,  80. 

(4}    P»*Zy  Van  J.  S1X  YAZf  CBAIOHfLIEA,  bl*.  41* 


43  A    N    S. 

keten  befchonk,  waarvoor  hij  haar  bedankte  met  een 
krachtig  dichtftuk ,  getiteld :  Papier  voor  gout  (i). 
Op  het  een  en  ander,  zoo  wel  als  op  zijn  omhel- 
zen van  den  Roomfchen  godsdienst,  ontving  hij 
een9  geestigen  brief  in  verzen  van  zijn*  vriend  six 
van  chandelier  (a),  welken  wij  op  diens  artikel 
zullen  mededeelen.  Hij  bleef  zich  in  I talie  ophou- 
den, en  ftierf  te  Perugia  in  het  jaar  1669. 

Zijne  gedichten,  eerst  hier  en  daar  in  afzon* 
derlijke  dichtverzaüielingen  gedrukt ,  zijn  door  j.  de 
haes  in  1713  in  een9  bundel  in  kl.  8vo  te  Rotter- 
dam uitgegeven,  onder  den  titel  van  r.  anslöos 
Toezij  *  met  zijn  portret,  naar  de  teekening  van 
c  flinck,  door  j.  folkema  gegraveerd. 

De  Heer  de  vries  noemt  met  regt  zijne  poézij 
„krachtig  en  vol  van  fijne  en  oorfpronkelijke  ge- 
„  dachten  (3)  ,"  en  voert  ten  bewijze  aan  den  fel 
van  Navarreefche  maagden,  uit  zijn  treurfpel  de 
Parij 'fiche  Bruiloft  (4),  het  flot  van  het  verhaal 
van  condé  (5) ,  en  deze  fraaije  vergelijking  in  een* 
der  reijen  van  dk  treurfpel : 

Helaas  I  wat  !s  de  heerfebappy 
Als  zorg?  de  zorg,  als  flaverny? 
En  zal  de  flaverny  bekoren 
Het  barte  van  een  vrygeboren  i 

Het  dunkt  deü  koningen  heel  fchootf  * 

Dat  zich  de  zon  op  bunnen  troon 

Ziet 

(1)  R   ANStoos»Poëzy,  blz.  198» 

<9)  Poëzy  van  j    six  van  cnANDELiB*,  Hz   (Sof. 

(S)  J.  db vries  ,  Êrocve  eener Cefch.  der  Ncd.  DÏchtk.  I.blz. ifiS« 

(4)  R.  AicsLoos  Po£zy,  blz.  4S9. 

(5)  lbid.  Hz.  448. 


A    N    8.  49 

Ziet  blindt,  en  mee  haar  fterke  ftraten 

Niet  by  hun  glorie  weet  te  halen. 
Maar  even  als  verinolfemt  hout 
By  duider  heeft  den  glans  van  gondc  * 
Zoo  zyn  ook  de  verduifterde  oogen 
Der  vorften  hier  omlaag  bedrogen  (i)« 

Tot  een  bewijs  van  *s  dichters  vredelievende  eii 
Verdraagzame  denkwijze,  omtrent  verfchillende  gods« 
dienstige  begrippen,  ftrtkke  bet  volgende: 

Men  ftryd'niet  om  't  geloof,  die  daarom  bloet  verftort, 
Toont,  dat  by  met  bewys  van  rede  fchiet  te  kort, 
En  is  ook  buiten  't  fpoor  der  waarheid  afgeweken. 
Men  kan  in  't  aardtfeh  gemoed  die  homelvlam  ontfte';** 
Niet  door  een  oorlogsbrant ,  maar  door  een  gloeient  vuur, 
Genomen  van  't  altaar  der  heilige  Schriftuur. 
Laat  Spanje  met  gewelt  dat  Godtlyk  recht  beft  omen, 
Het  vat  geea  hemel fch  goet  in  menfebelyke  vormen* 
De  geeftelyke  mont  des  Priefters  wordt  befmet, 
Wanneer  de  vreébazuin  blaart  als  een  moorttrompet. 
Geen  heilig  orgel  voegt  by  wereltlyke  cyter, 
GeenBisfchopsftaf  by  't  zwaart,geen  ftormhoet  op  den  myter 

co- 

Anslo  behoorde  ongetwijfeld  tot  de  verdienste- 
ltjkfte  dichters  van  zijnen  tijd.  Zijne  gedichten, 
meestal  in  hal  il  vervaardigd,  dragen  doorgaans  den 
(lempel  van  eene  geestkracht,  die,  bij  cene  verdere 
ontwikkeling,  inderdaad  iets  groots  liet  verwachten. 

»  Zijn 

(i)    R.  anslooi  Poëzy,  blz.  418. 

fa)    Ibid.  blz.  1&3. 

D 


5*  A   N    S. 

„  Zijn  gedicht  op  de  Pest  te  Napels  "  zegt  de  Heer 
van  kampen,  en  wij  met  hem,  „is  een  waarlijk 
„verheven  f  tuk,  waarin  men  rijkdom  van  denkbeel- 
den, zoo  wel  als  hooge  dichterlijke  vlugt  bewon- 
„  deren  moet(i)."  Dit  dichtftuk  is  ongemeen  ftout 
en  fchilderachtig ;  en  hoe  uitgebreid  hetzelve  ook  is , 
kunnen  wij  echter  ons  het  genoegen  niet  ontzeggen 
hier  een  groot  gedeelte  daarvan  af  te  fchrijven,  Hoe 
eenvoudig ,  en  toch  dichterlijk  fraai ,  is  de  aanvang  f 
hoe  klimmend  in  belangrijkheid  is  het  onderwerp, 
ep  hoe  ftout  en  treffend  zijn  de  détails ,  die  met 
het  levendigst  coloriet  geceekend  zijn ! 

DE      PEST      TE      NAPELS* 

De  pefc ,  die  felle  plaag,  die  nu  ce  Napels  woedt, 
Geeft  aan  myn  veder  ftof,  offchoon  ik  in  'tgemoedt 
Een*  voorfchrik  heb  gevat,  dat  zulk  een  brandt  on  t  (leken 
In  't  ryk  zoo  dichte  by ,  te  Romen  door  zal  breken. 
De  JYliddelandfcbe  zee,  die  't  dor  Afrykfche  ftrandt 
Scheidt  van  Italien ,  dat  ryk  gezegent  landt, 
Loopt  om  een  eilandt ,  daar  al  by  zyn  vaders  dagen 
De  zoon  van  Herkules  zyn'  luft  nam  in  het  jagen  , 
Geheten  Sardas,  door  zyn  dapperbeit  beroemt, 
Heeft  hy  't  van  onds  naar  zich  Sardiniën  genocmt. 
Een  zware  en  dikke  lucht  veroorzaakt  hier  veel  quslen, 
Men  heeft  meed  overal  moeraflen  in  de  dalen, 
Die  naau  zyn  's  zomers  droog:  maar  nergens  is  't  zoo  erg 
Dan  dicht  by  Kalary ,  in  't  hangen  van  een'  berg. 

Een 

Ci)    N.  o.  van  kampen,  Ondcrz  naar  de  Lotgev.  derDichtk. 
Vcrhand.  van  tcylers  Tweede  Geuootfch.  XV.  St.  hlz.  386. 


A   N   S*  st 

Efcn  ongezonde  poel  gelegen  In  het  Zuiden, 
Vergiftige  hier  de  lucht  en  boomgewas  en  kruiden* 
Geen  vogel  $  die  hier  met  2yn  wieken  overdryft, 
Als  by  Avernus  lak  (i),  lang  in  hec  leven  blyft9 
Maar  vale  terftont  om  laag ;  geen  barder  laac  hier  drinken 
Zyn  zat  geweide  vee ,  gewaarfchuwt  door  bet  (linken* 
liet  is  er  droef  en  naar.    Hier  heefc  dé  péft  haar  hof, 
En  altyt  tot  haar*  dienst  veel  toebereide  ftof 
Oin  haar  vergiftig  laadt  in  ftadt  of  ryk  te  zieien, 
En  daar  in  overvloei  de  vruchten  van  te  maeien 
Met  lyken  zonder  tal;  't  is  baar  een  tydt  van  oegft,- 
Wanneér  de  (leden  dootfeh  ,  en  d'akkers  zyn  verwoed. 
Hier  (laat  haar  zetel  vafl  j  van  hier  af  zal  zy  trekken 
Tot  aan  des  werelts  eind ,  en  verft  gelegen  plekken , 
En  wordt  haar  vuur  gedooft  aan  d'een  of  d*andre  kuft^ 
Hier  is  het  in  zyn  kracht,  en  nimmer  uitgeblufcht , 
Maar  dagh  en  nacht  gevoedt ,  gelyk  Vertaler  nonnen 
Aanqucekten't  eeuwig  vuur,  nooit  van  den  flaap  verwonnen*' 

Nu  bad  zy  't  weer  gemunt  op  Napels ,  't  eelft  geweft 
Der  werelt ,  van  natuur  tot  's  volks  gemeene  beft 
Begaaft  met  vruchtbaerheit  en  groot  getal  van  zielen. 

Daar  lagen  aan  de  zee  zes  koninglyke  kielen 
Vol  krygsvolk ,  dat  in  dienst  der  Spaanfcbe  monarchy 
Naar  Napels  werdt  gevöert ;  zy  vifcht  op  dit  gety 
En  geeft  zich  mede  f  febeepj  en  laat  zich  overbrengen*; 
Terwyl  zy  baar  vergift  allengs  begint  te  mengen 
En  fpreien  binnen  boordt;  niets  blyft  er  ongeraakt; 
Zy  kruipt  geftadig  voort,  bet  zy  men  flaapt  of  waakt, 
En  fchoon  't  niet  wordt  gemerkt ,  verfteekt  zich  in  de  ploiefj 
Der  kleérén  hier  en  daar ,  ja  neftelt  in  de  koien. 

Zoo  gaat  de  vloot  door  zee,  waar  die  de  golven  klooft/ 
Daar  zweeft  een  bange  zucht  en  nevel  boven  't  hooft* 

ITO 

(O    HC£  ^Iccr  van  Afcrno. 

D  a 


5&  A    N    S, 

Nu  was  die  in  't  gezicht  van  Napels  aangekomen  * 
't  Geen  van  de  torenwacht  alleen  niet  wordt  vernomen  9 
Maar  van  't  gemeen ,  dat  by  eikander  rot  en  mort , 
Waarom  dit  volk  niet  eer  op  droog  geholpen  wordt* 

Een  fterke  tegenwindt,  die  van  het  lande  quara  waeien , 
De  haven  hieldt  gedopt.    Het  hof,  om'tgraeutepaeiea, 
Zendt  zes  galeien  uit,  die,  roeiende  al  baar  beft, 
De  vloot  heeft  ingevoere,  die  zwanger  ging  vao  peft. 
Zoo  werd  te  Troie  't  paarde  der  Grieken  ingetrokken, 
En  't  zeepaardt  te  Amfterdam ;  op 't  luiden  van  de  klokkeu, 
Met  blydfehap  ingehaalt,  daar  Gysbrechts  burgery 
Haar  ondergang  beweent  met  Priams  beerfchappy : 
En  Napels ,  nu  het  dacht ,  gefterkt  met  deze  knechten 
Voor  't  dreigende  gevaar ,  veel  moediger  te  vechcen , 
Heeft  zelf.  door  deze  hulp ,  haar  eigen  ingewandt 
Geftelt  in  zulk  een  vuur  en  onuhlesbren  brandt.     /-^en 

De  heele  ftreek  der  ftadt ,  daar  't  krygsvolk  t'huis  quam  leg- 
Was  voort  met  pefc  befmet,  daar  hielp  geentegenzeggeu 
Noch  klagen  aan  het  hof,  eer  men  daar  acht  op  (laat, 
(Zoo  floeg  het  euvel  voort)  zoo  is  't  helaas  1  te  laat ; 
Terwyi  dat  ou verlet  de  peft  zoo  breet  gaat  weien 
Te  Napels  niet  alleen ,  maar  komt  haar  quaat  verfpreien 
Door  d'adren  van  het  ryk ,  zoo  ver  't  gebiedt  zich  Urekt , 
En  aliemans  verdriet  en  jammeren  verwekt. 
Men  zeit,  dat  haast  de  bron  van  't  onheil  op  zal  droogen, 
Maar  och!  wie  flopt  een  welTgeen  menfeh  beeft  dat  vermogen» 
Men  (luit  zomtyts  een'  ftroom,  hier  is  de  peft  een  zee, 
Die  paft  op  dam  noch  dyk,  en  fleept  het  alles  meê. 
Wie  vindt  nu  ankergrond  in  zulk  een'  ftorm  van  zorgen, 
Of  hy  den  avondftondt  zal  knoopen  aan  den  morgen  ? 


Maar  't  is  verwondrenswaardt ,  en  waardig  aangemerkt» 
IJoe  vremt  de  ziekte  zelve  in  d'een  of  dander  werkt. 

Deea 


A    N    S-  5S 

Dees  derft  al  biddende,  dfe  braakt  zyn  ziel  met  vloeken ; 
Dees  wringend  zich  in  een  zyn*  vyandt  wil  verkloeken  ,• 
En  worftelt  met  de  doodt,  die  werpt  het  al  in  't  zand. 
Die  rukt  al  fluimerend ,  die  fchreiende  van  kant. 
Dees  juicht,  en  hoopt  van  Godt  genade  te  verwerven, 
Nu  het  hem  beuren  mag  al  lachende  te  derven: 
En  fommige,  zoo  ras  het  quaadt  hun  komt  op  't  iyft 
Zyn  onbewegelyk  f  en ,  als  een  (lok ,  zoo  ftyf. 
Men  zag  'er  anderen ,  die  zich  de  kleedren  reten 
Uit  bangheit  van  het  lyf,  als  razende  en  bezeten, 
En  holden  door  de  ftadt,  geiyk  in  d'andere  eeuw 
Naaktloopers  t'Amfterdani ,  wier  ysfelyk  gefchreeuw 
En  belfche  tuimelgeeft  het  minft  geen  Kriftgezanten 
Maar  dullerikken  pafte,  en  woedende  Bacchanten.' 
Zoo  zingt  'er  een  op  'tleft,  terwyl  hy  doodtlykquync, 
En  kunnende  pas  ftaan,  tot  danften  zich  verpynt. 
Daar  zyn  'er  andren ,  die  't  op  't  bedt  niet  kunnen  harden 
Noch  dekens  op  het  lyf,  die  rukken  zy  aan  flarden. 
Zy  zyn  van  dorft  verfmacht ,  hun  moèdt  en  kracht  verflaaui» 
Hoe  gloeit  bun  ingewandt,  wat  is  hun  't  hart  benaauwtl 
Zoodat  zy  tegens  d'aarde,  om  zich  wat  te  verkoelen, 
Neerleggen  op  bun  buik;  in  plaats  dat  zy  gevoelen 
Verfrifling  voor  hun  kwaal,  zoo  wordt  eer  d'aarde  heet , 
Dan  zy  van  't  aardtryk  kout ,  zoo  taplings  loopt  hun  zweet 
Van  't  bange  lichaam  af.    Hier  loopen  langs  de  ftraten 
De  kinderen  verftroit,  van  's  ouders  hulp  verlaten* 


■    .     ■■  ■  ■  '  Hier  komt  een  maagdenrei 

Met  hangend  hair,  en  fcheurt  de  lucht  met  haar  gefebrei. 
Men  weet  niet ,  waar  men  zich  n*ar  keeren  zal  of  wenden  , 
Om  ergens  buiten  't  perk  te  treden  van  elenden. 
Wat  was  dit  onlangs  nogh  een  luftprfeel  I  maar  't  bladt 
Is  omgekeerd ,  helaas  1  die  werelt  van  een  ftadt 

D3  Is 


S6  A    N    S. 

Dat  hindwerk  ongewoon ,  vroemoeder  van  zyn  kint. 
De  weedom  is  gedaan,  als  't  lyden  eerft  begint. 
Helaas  f  wie  geeft  hier  raad  ?  Hoe  zal  Faufty n  zich  dragen , 
Nu  onder  d'okfels  baar  de  peft  is  uitgeflagen  ? 
't  Onnoozel  wichtje  fchreit ,  de  vader  zit  verftomc 
Van  droef  heit ,  nu  dit  quaat  zyn  huisvrou  overkomt.    /-ren . 
Hy  fpreekt  op*tlaatft:myn  Iief,elk  moet  zyn'plicht  betrach* 
Zoo  gy  ons  kint  niet  laaft ,  zoo  zal  't  van  dorft  verfmachten. 
Zult  gy  aan  hem ,  dien  gy  gevoede  hebt  in  uw'  fchoot  , 
De  borfcen  weigren,  en  zyn  oorzaak  van  zyn  doot, 
Djen  gy  in  't  leven  hielpt  ?  Hoe  fnyden  door  het  harte 
Die  woorden  aan  de  vrou  ,  die  't  hooft  van  pyn  en  fmart* 
Noch  naau  oprechten  kan  1  Wat,  zeit  ze,  gaat  myaaol 
Myn  mellek  is  vergift,  ?al  die  nu  dorft  verdaan? 
De  man  daarop:  Van  niet  kan  't  kleent  je  al  rooi  niet  leven? 
Geef  gy  hetgeen  gy  hebt ;  Godt  zal  wel  uitkomft  geven. 
Fauftyne,  dus  geperft,  is  droef  tot  in  der  doodt, 
Wat  is  hier  'tminfte  quaadt?  hoe  vinnig  nypt  de  noodt  I 
Zy  beeft  op  't  laaift  tot  Godt  haar  handen  opgeheven 
En  bidt :  het  worde  my  tot  fchult  niet  aangefebreven , 
Zoo  ik  myn  vrucht  vergeef:  dit  fpreekt  ze,  en  geeft  haar  kindt 
Te  zuigen  ,  daar  't  zyn'  luft ,  en  zy  haar  heil  in  vindt. 
Godt  heeft  het  zoo  gefchikt ,  dat  hier  bet  quaadt  niet  lette. . 
Hy  fterker  dan  natuur,  vaak  aan  het  vuur  zyn  betre, 
De  peft  baar  kracht  ontneemt ,  die  hier  van  zelf  vergaat. 
Wie  peilt  dit  diep  geheim  in  d'afgront  van  zyn'  raadt? 
Nadat  zy  't  uitgehardt  dus  hadden  negen  dagen, 
Gevoelt  de  man,  helaas!  en  durft  danrvan  niet  klagen, 
Een  duizeling  in  't  hooft;  hy  maakt  zyn  huisvrou  wys 
Dat  hy  moet  buiten  's  huis  te  merkt  om  drank  en  fpys. 
Hy  fluit  de  deur  in  't  (lot,  en  gaande  naar  beneden, 
Gevoelt ,  dat  hy  ,  verzwakt ,  niet  over  ftraat  kan  treden* 
Hy  rust  zich  wat.    Hoe  ras  is  't  met  een  menfeh  gedaan  I 
Hy  leit  ziek  neer,  waarvan  hy  nöit  is  opgedaan. 

Faut 


A    N    S.  57 

Tauftyn »  niet  wetende ,  waar  dat  het  by  mag  komen 
Dat  zy  haar  ega  mirt ,  nu  haar  de  nacht  doet  fchroomen , 
En  d'eenzaamheit  verfchrikt,  roept  valt:  Antoniol 
Antonio,  myn  lief!  kunt  gy  uw  lieffte  zoo 
Verlaten  In  den  noodt?  zal  zy  u  niet  verwekken 
Dat  gy  uw  ooren  tot  haar  klagten  uit  zult  (trekken  9 
Uw  banden  tot  haar  hulp  ?    Ei ,  denk  toch  aan  uw  wees  , 
Want  lange  maak  ik  't  niet:  dus  klaagt  ze  en  roept  zich  heefch, 
Tot  dat  ze,  ziende  nu  geen  eind  van  ongenuchten, 
Verkroppende  haar  leedt ,  geen  woorden  meer»  maar  zuchten 
Heel  flaau  ter  werelt  brengt,  en  eindlyk  afgewaakt, 
Verwonnen  van  de  vaak ,  aan  't  fluimeren  geraakt* 
De  nacht  icbeen  deel  met  haar  in  't  ongcdult  te  dragen » 
En  fchreide  met  haar'  daan ,  die  in  de  zomerdagen 
Nu  noit  gevallen  is ;  de  kruiden ,  dor  en  flaau  9 
Zyn  op  dien  tyd  verquikt  met  frifler  morgendaau* 
Zy  beter  nu  gemoedt  (licht  heeft  haar  aangefprokén 
Gods  engel  toen  ze  (liep)  begint  wat  vuur  te  (loken, 
Waarby  zy't  wichtje  warmt,wiens  noodt  haar  't  meefte  fmart. 
Een  halve  fles  met  wyn,  en  broodt,  als  (leen  zoo  hardt  9 
Was  hier  al'  d'eetbre  waar,  om  't  leven  by  te  bouwen* 
De  kraam vrou,  dus  geftelt,  fprak  met  een  vast  betrouwen  * 
Myn  Heilandt ,  die  weleer  met  luttel  gerfienbroodc 
Hebt  duizende  gefpyft,  daar  meerder  overfchoot, 
Als  eerft  was  opgedifcht ,  verhoor  my  op  myn  fmeeken. 
Dit  breek  ik ,  hopende  dat  my  niets  zal  ontbreken. 
De  hemel  hoort  haar  aan ;  zyn  ooren  zyn  niet  doof 
Voor  't  yverigft  gebedt  van  zulk  een  (terk  geloof. 
Klarinde,  heel  goet  arms,  niet  ver  van  hier  gelegen 
Onthielt  zich  met  der  woon,  die  gaat  het  hof  bewegen, 
Op  dat  het  onderzoek',  hoe  't  met  de  buurvrou  (laat, 
Daar  nu  zoo  lang  geen  deur  of  venfter  opengaat. 

Hierop  zoo  komt  de  fchout,  heel  plegtig  uitgeftreken  , 
Met  dienaars  van  't  gerecht,  en  met  gewelt  zelfs  breken, 

D5  Van 


5«  A    N   Sé 

Van  booger  band  belast ,  in  't  toegefloteti  huis. 
Hoe  fidderde  van  angft  de  kraamvrou  door  't  gedruis! 

Tapyt  noch  tafereel  geen  muren  bier  bedekken ; 
Alleen  zoo  hing  by  *t  bedt  om  d'aandacht  op  te  wekken» 
Gefchildert  op  een  print ,  de  Schepper  van  't  heelal , 
Gebakert  in  een  krib,  geboren  in  een'  (lat. 
D(t  heet  recht  armoede  en  elende ,  't  ia  hier  even 
Een  fiethlehem  in  print,  een  Bechlehem  in  't  leven. 
Wat  ftelt  men  hier  te  pronk ,  daar  al  de  huisraad  wat 
Met  luttel  aardewerk  een  bank ,  een  (loei ,  een  kas , 
Een  bedt  niet  lang  genoeg  om  zich  recht  uit  te  (trekken  , 
Een  deken,  die  niet  wel  de  voeten  kon  bedekken. 
Mfin  vond  in  't  ganfche  huis  (men  denke  eens  hoe  't  er  ftond , 
Om  dat  het  van  de  handt  gefpyfe  wierdt  tot  den  mondt), 
Alleen  een  arm  vol  houts,  een  bak  met  dodvekolen, 
Daar  was  wat  meer  geweefc ,  maar  onlangs  haar  ontfcolen. 
De  man  lag  op  den  vloer  lang  uitgeftrekt ,  half  naakt , 
Hy  back  van  weinig  fcroo  een  bedt  voor  zich  gemaakt. 
De  kaars  was  uirgebrandt,  die  's  avonds  was  ontfeeken. 
Hy  in  zyn  flinke  handt  hielde  een  gebedeteken, 
En  in  zyn  rechte  een  kruis ,  het  zegel  van  't  verbondt , 
Geviert  van  d'englen  om  Godtszoon  daaraan  gewondt. 
Zoo  hadt  hy  zich  getrooft,  en  was  daarop  gefturven. 
Heel  diep  heeft  dit  verlies  Fauftyne  't  hart  doorkurven. 
Zy  >  die  naeu  d'eerfte  reis  ontworftelt  was  de  fmart , 
Hier  krygt  weer  op  een  nieu  een  tweeden  torn  in 't  hart; 
Maar  wanhoop  kon  niet  meer  in  haar  den  moet  verftikken  , 
Nu  haar  Klarinde  milt  van  alles  toe  doet  fchikken  , 
Meer  als  de  nootdruft  eifcht ;  maar  och  1  de  giften  zyn 
Voor  haar  vergift  geweest,  en  goet  als  in  een'  fchyn. 
Zy,  die  verhongert  was,  en  naau  haar luft kon bluflchen, 
Veraaft  zich  aan  de  fpys ,  en  heeft  het  voetfel  tuflehen 
De  tanden  ,  als  zy  fterft,    — •    ■  ■■        ■  ■  » 


Mee 


A-  N-  S,  5» 

Met  een  zoo  fterft  het  kinc ,  nogh  hangende  tin  de  borft 

Met  mellek  in  den  mont ,  daar  't  lang  naar  hadc  gedorfc  (i> 

V 

De  aanfpraak  van  merkurius  aan  de  Amfterdam* 
fche  ftedemaagd ,  bij  gelegenheid  van  bet  leggen 
des  eersten  (teens  aan  het  nieuwe  ftadhuis,  in  het 
gedicht  Het  Gekroonde  Amflerdam  9  voegt   bij  uit* 

ftek  wel  in  dèn  mond  van  den  god  der  welfpre* 

» 

kendheid. 

Doorluchtig  Amfterdam,  Cdlt  hebbende  uitgefproken  , 

Zoo  zweeg  hy  (til,  maar  niet  als  of  't  hem  had  ontbroken 

Aan  *t  geen  hy  hadt  bedocht ;  maar  op  dat  elks  gehoor 

Zou  op  zyn'  open  mondt  opdoen  een  open  oor) 

Zie  hier  (zoo  voer  hy  voort)  den  zaalgen  tyt  genaken , 

Die  u  tot  keizerin  van  heel  Euroop  zal  maken» 

Zy  is  uw  onderdaan,  die  inderdaat  gevoelt, 

Dat  al  baar  beil  alleen  is  in  uw  befl  bewoelc. 

Hét  is  nogh  uitgeftelt.    Hoewel  gy  lang  voor  dezen 

Dees  krooning  in  myn*  zin  wel  waardig  fcheent  te  wezen  , 

Zoo  werdt  het  opgefchort ;  gelyk  als  nu  ter  tyt 

De  Zweedfche  koningin  den  fcepter  toegewydt, 

Die  tyteleer  verdient ,  hoewel  zy  door  haar  (tanden 

Tot  nogh  niet  is  gekroont,  tot  roem  der  Gotfche  landen* 

Waartoe  nu  meer  gewacht ,  nu  zelf  de  haat  en  nyt 

Vry willig  heeft  bekent,  dat  gy  de  grootfte  zyt? 

Oflchoon  Venetië,  die  by  u  niet  kan  halen, 

Zoo  lang  voor  u  gebout,  wou  op  uw  jongkheit  finalen  * 

Daar  zy  is  afgeflooft ,  en  gy  zyt  jong  en  fris. 

Haar  heb  ik  omgezet  door  dees  gelykenis : 

Genomen  dat  er  twee  op  d'Alpen  zouden  ft y gen , 

Ei,  zeg  my ,  wie  van  hun  was  waard  denprystekrygent 

Hy, 
ft)   R*  ansloos  Pociy,  bis.  io$— late 


6o  A    N    S. 

Hy  ,  die  daar  langzaam  klom  met  moeite  al  hygend  op ,  . 
Of  hy,  die  met  een*  zet  zich  zetten  kwam  in  top? 
De  zaak  leit  veel  te  klaar.    Waar  zou  zy  toch  oproemen, 
Die  op  geen*  eenen  dag  is  by  uw  eer  te  noemen  ? 
Toen  zag  zy  zich  verzet,  zy  ftont  zich  zelf  in  'tlichu 
De  verf  van  haren  rok  vloog  haar  naar  't  aangezicht. 
Want  zy ,  die  u  hierin  den  nek  zocht  toe  te  wenden , 
Hadt  toen  een  purpre  keurs  geflingert  om  haar  lenden» 
Elk  kent  u  voor  haar  hooft:  maar  Londen,  nimmer ftü 
Van  oproer  of  verraat ,  daar  ieder  anders  wil , 
En  niet  weet ,  hoe  hy  wil ,  kon  naauwelyks  gedogen , 
Dat  gy,  als  zy  in  wenfeh,  zoo  ruim  zyt  van  vermogen» 
Blaar  ochi  wat  kan  ze  doen?  Voors  was  'erniemant  meer  9 
Die  zich  naar  zyn  verdiend  toerekende  deze  eer. 
Kleen  waart  gy  in  't  begin,  tot  grootheid  niet  geboren, 
Maar  door  uw*  eigen  dien  ft  tot  die  waardy  verkoren* 
Dit  zag  ik  te  gemoet ,  wanneer  de  felle  brandt 
U  trof  zoo  deerlyk  tot  in  het  ingewandt. 
De  nydt,  die  toen  Vulkaan  zag  woeden  in  uw  wallen, 
Hadt  in  uw  ongeval  toen  maar  te  klein  gevallen , 
Omdat  gy  in  dat  deel ,  als  't  oude  Rome,  tracht 
In ,  als  ge  uw  magt  verlieft ,  te  krygen  meerder  magt. 
De  brandt  verarmde  u  niet ,  gy  koft  daar  nut  uit  krygen* 
Toen  zag  ik  van  omboog  den  zegen  nederzygen 
Op  uwe  kroon  en  kruin ;  en  hoe  gy ,  Amfterdam , 
Toen  vlamde  op  beter  ftandt ,  in  't  midden  van  de  vlam  s 
Tot  dat  gy  op  het  beft  moogt  met  dees  gaven  pronken  * 
Door  uwe  deugt  verdient ,  en  door  't  geluk  gefebonken. 
Uw  groote  magt  ter  zee ,  bet  magtigfte  gewin 
Daar  gy  het  Jant  meé  houdt,  bleek  zelf  in  uw  begin, 
Toen  gy  ten  waterftryt  (i)  meer  fchepen  wift  te  zenden 
Dan  al  het  heele  lant ,  om  d'overlaft  der  Wenden 

<0  1*1441. 


A    N    S.  61 

Te  .wenden  vin  üw'  hals ,  al  wie  u  tegenftont 

Die  liep  zyn*  ondergang  van  zellef  in  den  mondt. 

Ik  krimp  my n  zeggen  in.    De  ty t  zou  my  ontbreken , 

Indien  ik  naar  waardy  uw  daden  uit  wou  fpreken, 

0  Spanje ,  Iaat  my  toe ,  dat  ik  In  ty t  van  vree 

(Van  vree ,  die  eeuwig  duur'l)  uw  nederlaag  ter  zee 

Maar  ophaal  met  een  woordt  om  zoo  in  top  te  halen 

De  macht  van  Amfterdam ,  gebou wt  op  Noordtfche  palen. 

Het  heugt  Britanje  nogh  ,  indien  haar  ongeval 

Het  toelaat,  hoe  gy  laatft  met  vloten  zonder  tal 

In  zoo  een*  korten  tyt  waart  binnen  Duins  benepen  9 

En  onlangs  nogh  bezet  met  zoo  een  handt  vol  fchepen. 

Gelyk  vróu  Cybele,  door  't  dringen  van  den  noodt 

Van  Jupiter  verkreeg»  dat  zy  Eneas  vloot, 

Der  Frygen  óverfchot,  om  Turnus  vier  te  leflchenf 

Veranderde  in  der  haafc  in  gladde  fcroomgodeflen : 

Zoo  werdt  aan  u  vergunt,  dat  nimfen  van  het  Y 

Verfchiepen  zich  terftond  in  fchepen  op  een  ry 

Met  fcbeepsvolk  voort  gemant.    Gy  zyt  het ,  die  de  Goden 

Kunt  wenden  naar  uw*  wil  ten  dienft  van  uw  geboden  ,    , 

Tot  dat  hun  ryke  gunft  op  dezen  watertocht 

Nog  op  het  left  uw'  iaft  naar  wil  en  wenfeh  volbrogt. 

Zoo  was  't  er  toen  te  doen.    De  vergelegen  Moren  , 

Wanneer  zy  in  hnn  lant  van  u  maar  fpreken  hooren, 

Door  't  momplen  van  de  faam ,  zoo  denkenze  al  gelyk 

Niet  dat  ge  zyt  een  ftadt,  maar  zelf  een  koningryk* 

Daar  't  alles  komt  te  koop  (wie  zou  hier  door  niet  hopen 

Om  's  werclts  heerfchappy  op  eenen  dagh  te  koopen  ?) 

Daar  *t  wankclbaar  geluk,  dat  zich  hier  heeft  geplant, 

Nu  luiftert  op  uw  woordt ,  en  vliegt  u  van  de  handt. 

Nu  (laat  uw  ftaat  zoo  feboon :  geen  ftadt,  hoe  hoog  gedegen» 

Kan  grenzen  aan  uw  macht ,  hoe  dicht  by  u  gelegen* 

Gy  hebt  in  uw  begrip ,  en  binnen  uwen  wal 

En  d'arbeit  en  natuur ,  het  noodlot  en  't  geval. 

Het 


6»  A   N    & 

Het  noodlot  4aat  wel  toe »  bet  geen  men  heeft  genoten  *    ' 
Maar  zal.,  om  uwe  ftadt  nogh  roeerder  te  vergroote* 
In  Mjelvaaxt  en  in  macht,  gelyk  een  (berken  muur» 
Hier  vefcen  het  geval  en  d'arbeit  en  natuur. 

Zoo  fprak  vrou  Majaas  zoon,  en  liet  het  hierby  (leken* 
Hy  merkte  dat  de  vree  lees  tot  het  Y  wou  fpreken. 


■^» 


«Hierop  voer  Hennes  voort:  Gy,  die  eer  hebt  verkreged 
Op  uwe  wapeukroon  den  keizertyken  zegen , 
Voor  't  geen  ge  in  cyt  van  noodt  uw'lantvorft  hebt  gedaan 
Ten  dien  ft  van  *t  ryk ,  gy  waart  aan  Maximiliaan 
De  zenuw  van  zyn'  arm ,  toen  hy  het  oorlog  voerde  » 
Tot  dwang  van  Rotterdam  en  't  fterke  flot  te  Woerde. 
Toen  heeft  hy  u  een  kroon  voor  deze  hnlp  belooft. 
Hy  zette  ze  op  uw  fchildt ,  ik  zet  ze  u  op  bet  hooft. 
En  niemant  zy  zoo  ftout ,  dat  hy  daar  naar  koom'  fteken  * 
Om  dit  beklemde  recht  u  uit  de  hand  te  breken. 

Zoo  fprak  hy » wel  ter  taal.Toen  ging  door  't  groot  gerucht 
I)e  naam  van  Amfcerdam  tot  boven  in  de  lncht  f 
En  voort  de  ftacy  aan.    Hierna  werdt  opgezongen 
Haar  lofzang  dat  het  klonk  op  al  de  bemeltongen. 
Toen  beeft  Fortuin  zich  zelf  in  haren  dienft  befceedt ; 
Zoo  dat  ze  nu  voortaan  ftaat  onder  Amfteis  eedt. 
Met  zulk  een  heerlykheit ,  daar  niemant  op  mag  hopen  * 
Is  tot  haar  eeuwige  eer  dees  kroondagh  afgeloopen  (i). 

Nicttegenftaande    zijn  verblijf  in  Italië,    en  hij 
zelf  getuigde  dat  zijne 

ruwe  zangheldin  het  Duitfch  verleert  te  fpreken, 


Cta  dat  de  Tyberftroom  zoo  verre  loopt  van  't  V  (a)  * 

lag 

(i)    R.  ANstoos  Poezy,  blz.  236—243. 
(a)    Ibid.  blz.  s*6. 


A   N   &  6$ 

hg  de  beoefening  en  de  zuiverheid  der  Nederduit* 
fche  taal  hem  toch  aan  het  hart.  Te  Rome  ver*4 
vaardigde  hij  zijne  meeste  Nederduitfche  gedichten; 
te  Rome  fchxeef  hij : 

6  Neérlantl  wie  is  n  in  fpraak  gelyk 

Zoo  kort,  zoo  net,  zoo  zin-,  zoo  woordenrykt 

Niet  dat  ik  9  van  een*  ydlen  waan  bezeten» 

Wille  onze  taal  een  Paradystaal  heeten ; 

Maar  'c  dunkt  me  vreemt ,  dat  gy  uw  zuivre  fpraak 

Befinec  en  vindt  in  eene  onzuivre  froaak. 

Wik  gy  uw  gout  voor  zitver  gaan  opzetten  , 

En  wiflelen  uw  zy  voor  vuile  (letten  t 

Zoo  koomt  bet  als  ge  uwe  eigen  taal  verfmaadt, 

Dat  gy  u  zelf  noch  anderen  verftaat  (i)« 

Men  ziet  uit  de  aangevoerde  voorbeelden  dat 
ANSLO  ook  in  een  vreemd  gewest  de  waardigheid 
zijner  moedertaal  handhaafde,  de  ingeflopen  bastaar* 
dij  zorgvuldig  vermeed,  en  zich  op  krachtige  echt* 
Hollandfche  uitdrukkingen  toeleide;  waarvan  fom* 
migen  tegenwoordig  in  onze  ooren  eenigzins  plat 
klinken,  bij  voorbeeld  in  De  Pest  te  Napels: 

Schoon  Godt  zyn  plagen  (lort,  gelyk  een*  regen  neer, 
Zy  acht  die  plagen  niet ,  zy  fpetlt  nu  fteeds  m$oi  wser&y* 

Doch  dergelijke  uitdrukkingen  treft  men  insgelijks 

bij  antonides  en  poot  aan ,    en  worden  alleen  in 

onzen  kiefchen  tijd  afgekeurd. 

AN- 

(O    &•  amloos  Poczy  blz.  971. 

(2)    Ibid-  blz.  110,  en    nog  eens  blz.  aa8  zelfs  met  eene 
woordfpeliug  « 
ftitn  ftitldê  nooit  op  ftroom,  in  mooier  weer,  m*$i  w#/rtt 


64  A    N    T\ 

ANTONIDES  (JO ANNES)  van  der  GOES  (i), 
dus  gebijnaatnd  naar  zijne  geboorteftad  Goes  >  in  Zee» 
land,  alwaar  hij  den  3  Mei,  1647  het  licht  aan* 
fchouwde,  kwam  in  zijn  vierde  jaar  met  zijne  ou« 
ders,  antoni  jansen  en  magdalbna  stenaerts, 
te  Amflcrdam,  alwaar  hij  de  Latijnfche  fchool  be- 
zocht, en,  behalven  aldaar  ,  nog  de  bijzondere  onder* 
rigting  in  het  Latijn  en  Grieksch  genoot  van  den 
geleerden  jacobus  coccejus  ,  conrector  der  Latijn- 
fche  fchool  van  Haarlem ,  terwijl  de  beroemde  abra- 
ham de  graf.p  hem  in  de  eerfte  beginfelen  der 
wiskunde  onderwees.  Genoegzaam  gevorderd  zijnde 
in  de  kennis  der  Latijnfche  taal,  vervaardigde  hij 
eenige  gedichten  in  dezelve;  doch  het  lezen  der 
dichtftukken  van  hooft  en  vondel  boezemde  hem 
fmaak  en  genegenheid  in  voor  de  Nederduitfche 
poëzy.  Hij  begon  met  eenige  vertalingen  uit  hora- 
tius,  ovidius,  silius  italicus  en  anderen,  en 
vervaardigde  zijn  treurfpel  Trazil ,  of  het  overrom* 
pelt  Sina9  het  welk  vondel  onder  de  oogen  ko- 
mende, dien  grijzen  vorst  der  Nederlandfchc  dich- 
teren  zoo  wel  geviel,  dat  hij,  om  den  jeugdigen 
dichter  aan  te  moedigen,  eene  fpreekwijze  daaruit 
overnam  in  zijn  treurfpel  Zungchin(ji).  Veel  voor- 
deels  trok  hij  uit  de  vriendfehap  van  vondel,  die 

hem 

(O  *P-  dv  la  *vb,  Gelett.  Zeel.  blz. 231.  Leven  van  Nederl. 
Mannen  en  Vrouwen ,  II  Deel ,  blz.  233.  J»  kok  ,  Vader  la  adsch 
Woordenboek ,  art*  aktonides.  Saxii  Ontmast.  Tom  V.  pag.  189* 
J.  db  vriii,  Gefcb.  der  Ned.  Dichtk.  I  Deel,  blz.  069. 

(2)   Vondels  Leven  blz.  Go. 


A   N   T«  6s 

hem  zijn9  zoon  in  de  kunst  noemde;  ook  genoot 
hij  de  bijzondere  genegenheid  van  buizero  ,  fran- 
cius,  six,  broekhuizen,  bakje  ,pluimer  en  andere 
aanzienlijke  beoefenaars  en  voorftanders  der  lette- 
ren; inzonderheid  was  de  eerstgenoemde  oorzaak 
dat  hij  gelegenheid  kreeg  om  zich  uit  de  apotheek, 
waar  zijne  ouders  hem  als  leerling  hadden  befteld  , 
naar  de  hooge  fchool  te  Utrecht  te  begeven,  al- 
waar hij ,  zijne  ftudiën  volbragt  hebbende ,  in  bet 
jaar  1673,  na  het  verdedigen  eener  verhandeling 
over  de  draai/ing  des  hoofds ,  welke  vondel  met 
een  lofdicht  vereerde  (1),  tot  doctor  in  de  genees» 
kunde  werd  bevorderd. 

Reeds  in  1667  had  hij  zijn  dichtftuk  Bellone  aan 
bant  voltooid ,  van  het  welk  vondel  getuigde  dat 
hij  het  zoo  fchoon  vond,  dat  hij  zijnen  naam  er 
wel  wilde  onderzetten.  Dus  krachtdadig  aangemoe- 
digd, ondernam  en  voltooide  hij  gelukkig  het  voor* 
naamfte  en  beste  zijner  overige  werken,  namelijk 
het  dichtftuk  DcTjiroom*  toen  hij  naauwelijks  vier- 
entwintig jaren  oud  was.  Hetzelve  werd  met  geen 
minder  geestdrift  ontvangen  dan  zijn  vorig  dicht- 
ftuk, en  verwierf  met  regt  de  goedkeuring  der  ken- 
ners. Zijn  ftraks  genoemde  begunstiger  buizero, 
inmiddels  gecommitteerde  wegens  Zeeland  ter  ad* 
miraliteit  op  de  Ma  ze  geworden  zijnde,  kreeg 
daardoor  gelegenheid  om  hem  het  ambt  van  eer- 
den klerk  ter  fecretarie  aan  dat  hof  te  bezorgen , 

ten 

(O   Vondels  Fotzy,  II  Deel,  Mz.  253. 


66  A-  N,  TV 

ten  einde  zijn9  dichtijycr,  onder  onbekrompen  om- 
flandigheden ,  des  te  meer  aan  te  fporen. 
•  Behalven  dat  hij  vriendfchappelijken  omgang  hield . 
met  de  ftraks  genoemde  aanzienlijke  letterkundigen , 
was  hij  ook  eenigen  tijd  lid  van  het  Amfterdamfche 
kunstgenootfchap  NU  volentibus   arduum,    alwaar 
l)ij  deel  had  aan  het  overzetten  van  de  treurfpelea 
Agrippa  en  het  Huweijk  van  O  rond  at  es  en  Statira  , 
benevens    bet   blyfpel    De ,  geijkt  Tweelingen  van 
plautus  f  en  het  opftcllen  van  het  blijfpel  Het  Spoo- 
kend  Weeuwtje;  doch   eenig.  ongenoegen  met  den 
heer  pels  (O  was  oorzaak  dat  hij  hetzelve  verliet. 
In   1678  trouwde  hij    met.  suzanna    bormans, 
zuster  van  den  predikant  petrus  bormans.    Sedert 
hield  hij  zich  onledig  met  het  ontwerpen  van  een 
heldendicht  9    den    apostel    paulus    ten  onderwerp 
hebbende ,  doch  er  is  niets  van  gekomen  9  want  in 
16^4  werd  hij  van  eene    blocdbraking   aangetast, 
die  hem  den   18  September  deszelven  jaars  in  het 
graf  ftortte.     Zijn  dood  werd  door  de  voornaamfte 
dichters  zijne  tijdgenootcn  in  deftige  lijkzangen  be- 
treurd ;  en  reeds  in  het  volgende  jaar  gaf  zijn  vader 
zijne  bijeen  verzamelde  gedichten  in  het  licht,  die 
in  1705  door  een*  tweeden  druk  gevolgd  werden; 
in  1714  verfcheen  een  andere  druk  onder  het  op- 
zigt  van  d.  van  hoogstraten  ,  voor  welken  des 
dichters  welgelljkend  afbeeldfel  door  p.  van  gunst, 
naar  de  fchilderij  van  l.  bakhuizen  ,  is  geplaatst. 

Meer 

(1)    Wagutaai,  Amft.  fol.  III  St.    Llz.  as?. 


A   N   T.  6f 

Meermalen  zijn  de  gedichten  van  Antonïde* 
door  bevoegde  kunst  re gters  in  openbaren  gefchrifte 
beoordeeld  geworden;  fommigen  hebben  dezelven 
hemelhoog  verheven  9  en  van  detzelver  gebreken  of 
gezwegen,  of  dezelven  als  ftoute  en  krachtige  beel- 
den eii  uitdrukkingen  doen  voorkomen,  en  onge- 
wone hoogdravendheid  geacht,  hetgeen  de  latere 
naauwziftende ,  befchavende  en  eentoonig  zoetvloei- 
jende  dichtöefenaars  winderigheid  en  gezwollenheid 
hebben  gelieven  te  noemen.  Wij  ftemmen  toe  dat 
zijne  diehtftukken  daarvan  zeker  niet  zijn  vrij  te 
pleiten,  doch % men  moet  in  aanmerking  nemen  in 
welk  tijdperk  hij  bloeide,  het  fchitterendfte  voor 
Neérlands  krijgsroem  ter  zee ,  'a  dichters  jeugd  en 
oorfpronglijk  welig  vernuft,  tot  bedwelming  toe 
bewierookt  door  de  lofdichten  der  beroemdfte  dich- 
ters  van  zijn*  tijd,  en  men  zal  zich  verwonderen, 
over  de  zedigheid,  waarmede  hij  zich  bij  o.  brandt 
yerontfchuldigde ,  die  hem  het  uitgeven  zijner  ge- 
dichten  aanraadde;  heeft,  zegt  hij, 

Heeft  Scatfger  niet  Flakkus  lier, 

Zoo  goddejyk  van. klank  en  zwier, 
Befcholdigc  van  vervajfchte  fnaren  7 

En  wort  niet  Nazoos  eedle  geeft 
-Gebrantmerkt,  als  of  ze  onervaren, 

Te  los  en  welig  was  ge  weeft? 
Wie  zoekt  zich  dan  in  *t  licht  te  geven, 
Wórd  dit  die  helden  aangewreven? 

Dies  duik  ik  veiligst  onder  't  loof, 
In  brnine  fchadnw  neergedoken» 

£  a  Daer 


68  A    N    T. 

Dier  'e  fchemerlicbt  my  lieflijk  (loof. 
En  myne  dichcluft ,  onbefproken  , 

My  zelfs  verftrekke  een  (lil  vermaek, 

Als  dat  de  middagzon  my  blaek' 
Een  roofte ,  als  die ,  in  't  licht  gedegen  , 

Mijn  oog  zie  fcheemren  door  dien  gloet, 
En  ik  met  Faëton  verlegen  , 

Te  fpa  beklaeg  mijn*  trotfen  moet. 
Hy  heeft  geen  boogen  val  te  vreezen, 
Die  by  zich  zelf  vernoegt  kan  wezen  (i). 

Wij  aarzelen  niet  om  antonides  onder  de  eerste 
dichters  te  plaatfen ,  waarop  ons  vaderland  roem 
draagt,  en  hij  ftaat  bij  ons,  met  al  zijne  gebreken, 
op  oneindig  hooger'  prijs  dan  vele  nette,  zoetvloei- 
jende ,  en  alle  taalregelen  zorgvuldig  in  acht  nemende 
verzenmakers  uit  de  laatfte  helft  der  vorige  eeuw, 
bij  wie  de  kracht  van  uitdrukking ,  de  ftoute  oorfprong- 
Iijke  beelden ,  de  juiste  en  welaangebragte  gelijkenis- 
fen  en  ftevigheid  van  veriificatie,  die  wij  bij  anto- 
nides  roemen  en  bewonderen,  ver  te  zoeken  zijn, 
en  die  dit  alles  op  een' beflisfenden  kunstregterlijken 
toon,  zoo  wel  in  openbaren  druk  als  in  genoot- 
fchappelijke  voorlezingen,  ftout  weg  voor  valsch. 
vernuft,  kwaden  fmaak  ,  bombast  en  wildzang 
verklaren.  Ver  van  ons  deze  onregtvaardigheid ! 
Wij  maken  het  ons  ten  pligt  aan  te  toonen,  dat, 
zoo  het  alles  geen  goud  is  wat  hier  bliokt,  het 
echte  goud  daarom  niet  verworpen  moet  worden, 

dewijl 

(i)    J.  amfo.mdes  Gedichten ,  Il  Deel,  Uz.  aot. 


A    N    T.  69 

dewijl  het  minder  of  ook  wel  in  het  geheel  niet- 
blinkt;  en  dit  oordcelen  wij  best  te  kunnen  doen, 
wanneer  wij  Hechts  die  dicheftukken  doorloopcn, 
die  hij  bij  zijn  leven  heeft  uitgegeven.  Met  uit- 
zondering van  zijn'  eersteling ,  bet  treurfpel  Trazil, 
achten  wij  juist  zijne  Bellone  aan  bantj  De  Teems 
in  brant ,  den  Oor/pronk  van  *s  LanU  ongevallen  9 
en  vooral  zijn'  Tftroom ,  die  allen  bij  zijn  leven  inv 
het  licht  kwamen,  als  zijne  beste  voortbrengfelen, 
die  hem  zulk  eene  algemeene  toejuiching  verwierven 
tls  hoogstraten  getuigt  CO  9  en  waaruit  wij  met 
dit  oogmerk  eenige  proeven  zullen  mededeelen. 

Wij  beginnen  dan  met  zijn*  Tftroom ,  het  uitge- 
breidfte  en  ongetwijfeld  het  beste  zijner  dichtftukken. 
Hetzelve  is  niet  alleen  door  den  Heer  de  vries  (a) 
zeer  geprezen ,  en  opzettelijk  door  j.  macquet 
(cherpzinnig  beoordeeld  (3),  maar  ook  zelfs  door 
een'  Engelscfaman  op  zijne  waarde  gefchat  (4),  die 
het  een  zeer  edel  dichtftuk  noemt. 

Wij  zullen  ons  niet  angstvallig  verpijnen,  om  te 
onderzoeken  of  dit  dichtftuk  onder  de  heldendich- 
ten 

(l)     D.  VAN  HOOGSTRATEN»  LCVCI1  TOÜ  ANTOHIDF.S,  VOOF  diens 

gedichten  geplaatst, 
(O    Gcfch.  der  Nederd.  Dichtk.  I  Deel ,  blz.  «73- 

(3)  Proeven  van  Dichtkundige  Letteroef.  II  Deel,  blz.  149. 

(4)  VAit  dss  ooes  was  a  poet  of  a  rich  and  fnbline  genius» 
His  poem  on  the  Y,  a  f rrall  river,  tbat  floods  into Amfterdam, 
and  fills  the  channels  of  that  great  city ,  is  a  very  noble  piece. 

7ht  Pftfent  Stmti  #ƒ  HêlU*dy  paf.  s$5« 

E  3 


7*  A'   N    Ti 

ten  behoore  of  niet ;    hieraan    is    luttel    gelegen* 
Genoeg  is  het  dat  hetzelve ,  ondanks  de  gebreken  # 
die  het  met  tasso's  Jeruzalem  verlost  9  miltons 
Verloren   Paradijs  en  camoens    Luftadc    gemeen 
heeft,  ook  wegens  deszelfs  menigvuldige    fchoon* 
heden,  door  ware  kenners  in  gelijken  rang  met  dezen 
geplaatst,  en  voor  de  vergetelheid  bewaard  wordt. 
Het  is  ook  geenszins  ons  oogmerk  om  het  plan  en 
de  uitvoering  van  dit  dichtftuk  te  ontleden ,  of  des- 
jselfs  bijzondere  deelen  aan  eene  ftrenge  cridek  te 
onderwerpen,  fchoon  wij  bij  het  op  den  voorgrond 
ftellen  der  fchoonheden  nogtans  de  gebreken  geens- 
zins onopgemerkt  zullen  voorbijgaan* 
.    „Het  eerste  boek,  in  zijnen  aanleg  eene  eenvoud 
„dige  befchrijving  van  den  IJkant  te  Amfterdam, 
„  die  bij  zoo  vele  andere  dichters  eene  dorre  en 
„koude  befchrijving  zoude  opgeleverd  hebben,  is 
„hier  eene  verrukkelijke  en  ftoute  fchildering  van 
„de  levendigfte  en  geestigfte  werkingen  (4)*"    De 
befchrijving,   ook  zelfs  van  de  gewoonfte  voorwer- 
pen, die  de  dichter  op  zijne  veronderftelde  wande- 
ling ontmoet,  is  ftout  en  krachtig}  bij  voorbeeld 
(ïeze 

BESCHRIJVING  VAN  DEN  HOUTTUIN. 

Na  ftaet  een  lange  ftreek,  in  't  midden  ingeboogea, 
Gelijk  de  halve  macu  zich  op  doet  voor  onze  oogen, 
Ten  Ooften  op  te  flacn ,  de  lange  Houttuin  in ; 
Die  hout  in  gout  verkeert  ,  een  koftelijk  gewin  ! 

d'Oli'mp 

Cl)   J-  »b  vans»  Gefcb.  der  Ktderd, Dlcktk.  IDccl  ,012.273. 


A    N    f;  71 

fOtimp  mach  snee  zijn  kruin  voortaen  't  gellfrn te  tergen  1 
Wy  fteigren  naer  de  lucht  met  vuure  en  greene  bergen  , 
AU  of  men  "c  Noortfche  wout ,  berooft  van  telg  en  blad» 
Tot  eene  houtmijt  bier  by  een  géftapelt  bad. 
Mier  leer  niet  al  re  trots  op  uwe  grootbeit  pronken » 
Een  gloet  kan  a!  *t  gevaerte  td  eene  zee  van  vonken 
Aftreien,  dat  het  ftuive  in  d'oogen  van  de  zon  (1). 

1  Of  die  van 

DB  NIEUWS  V1SCBMARKT* 

Nn  volgt  de  Vifchmarkt ,  die  zicb  fpiegelt  in  het  Yt 
En  febaft  ons  overvloei  van  waterlekkerny. 
De  blanke  Baerzen,  in  *t  gezicht  der  Stad  gevangen» 
De  bruine  en  fwaere  Bot ,  des  vremdelings  verlangen  , 
Biet  Gelcekarpers,  en  den  Braeflem,  geel  van  kok, 
De  kortelij ke  Griet»  de  fiere  watertank, 
Om  wie  Domitiaen,  in  wulpfcbek  nitgelaeten9 
De  breede  vierfchaer  fpande  ,  en  daegde  uk  alle  Staete» 
Den  Raed  by  een ,  om  van  dat  dertele  banket 
Te  vonnisfen9  zoo  breet,  als  was  *t  voor  rfjk  en  wet; 
De  Snoek,  een  Vy  ver  wol  f,  de  Zeelten*  Barm,  en  Vooren» 
Van  menig  ,  als  het  puik  der  VifTcken  ,  nltgekooren» 
Hier  zwemt  van  allen  kant  een  firoom  van  villen  aent 
Die  in  het  groeizaem  veen  van  YY  te  weide  gaen» 
Die  «TYflel  (tiert  ,  en  die  de  Waterlandfche  vlieten 
Uit  ruime  Kieren  hier  op  onze  banken  gieten: 
Maer  treêo  wy  her  wa  erts  aen ,  daer  deelt  de  milde  zee» 
In  hun  fcizoen  een  fchat  van  vifchgerechten  mee; 

Be 

<l)    De  Tftroom,  1  Boek,  bis.  $. 

E4 


7*  A    N    T. 

De  Heilbot ,  blank  van  vifch ,  de  Rochen ,  Pliet  en  Tongen  1 
En  vecce  Zalm9  die,  in  bec  braifcbend  nat  befprongen , 
Daer  zich  de  ftroomkruik  van  de  Maes  in  zee  ontlaet, 
Noch  bloedende  op  de  fnee ,  hier  duizenden  verzaet. 
Maer  wie  onthout  zich  in  de  May  van  watertanden? 
Wanneer  de  Schelvifch ,  in  het  oog  dep  WQkerftranden  , 
En  al  de  Duinftreek  langs  van  Zantvoort  ,  tot  de  kult 
Van  Egmont,  of  in  't  diep  verraft,  'hier  naer  uw  luft 
Wort  fpringendt  aengevoert,  en ,  krimpende  onder  *t  fnyden, 
TJ  nodigt  vroeg  een  eind  te  maken  van  zyn  tyden. 
Maer  als  de  Winter  met  zyn*  zeiflen  loof  en  kruit 
Heeft  afgemaeit ,  en  (leekt  het  hooft  al  brullende  uit 
Zijn  fneeufpelonken  op,  en  tergt  de  Noordfche  Beeren, 
Toe  zy  Apollo  zelf  verbaefc  te  rug  zien  keeren, 
Op  *t  dreigen  van  hun  klaeu ,  en  *t  zonnep^ert  gevlugt 
Uit  verder  kim  alleen  begroeten  onze  lucht, 
Dan  zal  de  Kabel  jan,  een  watervorft  gebooren, 
Met  lieflijk  voedzel  wéér  uw  oog  en  mont  bekooren, 
'  En  leeren ,  als  hy  wort  in  mooten  afgedeelt  , 
En  d'afgefnede  moot  in  putten  krimpt  en  fpeelt, 
Dat  elke  holte  u  tot  een*  beker  moet  verftrekken , 
Om  onder  zoo  veel  wijn  zyn  lichaem  te  bedekken, 
Als  hem  weieer  een  plas  van  zeenat  heeft  bevloeit  (i). 

De  dichter  aan  de  woning  van  den  admiraal  de 
ruiter  komende,  roept  met  geestvervoering: 

Bedrieg  ik  my  ?  of  klimt  het  water  aan  die  ftreek 
Ten  boorden  hooger  op,  en  bruift  terwyl  ik  fpreek 
Met  open  keel  vooruit,  en  lekt  de.hooge  randen 
•  Met  zijne  zachte  tong?  Zoo  juichten  allé  firanden, 


De 


Ci)   De  Yftroom,  I  Boek,  bl*.  4, 


A    N    T.  73 

De  grtfze  Tiberijn  fok  't  hooft  ten  liezen  uit 
Met  vreugde,  toen  Auguft,  rijk  van  Egiptfchen  buit,   „ 
Zyn'  vloet  quam  opgezeilt  met  zegenrijke  vlooten; 
De  Krokodil  des  Nijls,  in  ketenen  gefloten, 
En  dolle  Anubis,  heefcb  van  blaffen  en  gehuil, 
Naefleepte  op  *c  Kapitool  by  zyn*  befchuimden  muil , 
En  touwt  den  ruigen  rug  des  Nijlftrooms  met  zyn  zweepen, 
Tot  hy  zijn*  mont  bedekt,van  fchaamte  aan  't  hert  beknepen, 
Om  eeuwig  in  het  zant  te  fcbuilen  met  ztyn  hooft. 
De  naam  van  Ruiter,  die  Auguftus  zeeroem  dooft, 
En  fcheller  zal  op  zee  als  Tritons  hooren  brommen  9    ~ 
Slaet  met  eerbiedigheid  de  watergodendommen ; 
Die  buigen  driemael  't  hooft ,  en  dry  ven  *t  zeenat  aan ,  * 
En  wenfehen ,  dat  hem  noit  de  zeekrans  moet  ontftaen  (i)« 

Welke 

<i)  De  Yftroom,  I  Boek,  bis.  14.  Allergelukkigst  heeft  men 
deze  fchoone  plaats  in  Franfche  verzen  overgebragt.  *Wjj  kun* 
nen  niet  nalaten  deze  vertaling  hier  mede  te  deelen: 

Me  tromperais-je  ?  au  nom  de  ce  fameux  héros 

Le  fleuve,  en  bouillonnant ,  enfle  *es  \astea  eaux; 

Au  pied  de  aon  palais  je  le  vois  qui  s'avance , 

11  en  baise  les  bords  plein  de  reconnaissance. 

Tel  le  Tibre  au  tref  ui  s,  par  sa  joyé  entrainë9 

Sortit  des  eaux,  ie  front  de  jou  es  enviromé, 

Quand  chargé  de  lauriera  le  magnanime  Octave 

Par  le  chemin  sacré  menait  PEgypte  esclave, 

Et  charmant  les  regards  de  son  peuple  surpris  , 

Aux  pieds  de  Jupiter  attacbait  Anubis. 

Bui  ter,  ton  uom  plus  grand  que  legrand  nom  o'Augastf  j 

Arracbe  aux  dieux  des  eaux  le  respect  le  plus  jusle; 

Pour  ta   sage  teleur  plein  de  zêle  et  d'amour 

Je  les  vois  s'incliner  trois  foia  vers  ton  séjour; 

Proeven  van  Dichtk.  Letteroef,  II  Deel,  Mz.  cói. 


Es 


W  A   N   T. 

Welke  heerlijke  teelden,  welk  een9  rijkdom  vut 
gedachten,  welk  eene  edelheid  van  uitdrukking, 
welk  'eene  ftoutheid  van  verbeelding  moeten  wij 
bewonderen  in  zijn  dichterlijk  tafereel  van 

*ET  BOUWEN  DIR  SCHEPEN* 

Men  leert  de  wijsheit  van  Natuur  hier  over  't  hooft* 
Het  aerdrijk  wórd  van  bofch  en  wildernis  berooft , 
De  boom  ontwortelt  en  ontheiftert  van  z\f n  *looten  y 
Om  die  in  't  water ,  en  onvrucbtbaer  ftrant  te  pooten. 
Wy  leeren  de  Meermin  hier  zonder  voeten  gaen  , 
En  glljen  op  den  rug  door  wilden  Oceaen, 
Het  Zeepaen  binden  wy  den  breidel  aen  van  achter: 
De  wint  verftrekt  de  zweep,  die  *tfnellerjaegt  of  zachter* 
Wie  rwijffelt  dat  Dedael,  het  Kreetfcbe  ftrant  ontvlocht, 
Op  wafle  pennen  vont  een  beirbaen  door  de  lucht? 
De  Kreten*  seker,  «fln  't  niet  al  gewent  te  liegen, 
Nn  Noordfche  boomen  zelf  door  't  water  henevliegen. 

Hier  ttaet  een  nieuwe  kiel  aen  't  groeien,  en  bykana 
Tot  aen  des  hemels  tin  gebonwt  met  trans  op  trans  , 
Dier  bonte  ribben ,  uit  den  kiel  geteelt ,  van  buiten  , 
En  binnen  wel  verzorgt ,  een'  hollen  buik  befluiten. 
Zoo  vindt  d'oncleder ,  die ,  op  't  fnyfpoor  van  Vezael 
En  Veiling,  leeft  in  doó  geraemten,  altemael 
De  ribben  rechts  en  flinks ,  gewulft  als  halve  ronden  0 
Aen  eene  rnggraet  en  haer  wervels  vaft  gebonden 
En  in  gel  tj  ft,  met  fpier  en  peezen  hecht  verknocht, 
En  eerft  na  tpkitig  jaer  te  recht  fn  ftant  gebracht. 
De  Boukunft  klimt  almeê  by  trappen  op  in  *t  bonwen* 
Zy  kerft ,  en  klutft ,  en  kromt ,  woelt  met  bepekte  touwen, 

Splift 


flpllft  ankerfcabelf ;  hecht  met  yrrt  bomen'  vaft  » 
En  tiet  verbaeft  hoe  crteg  het  bobgevaerte  tvaft , 
Dit  ia  een'  oogeobiik  hec  krijgsgevaer  zou  breeteea, 
Quim  wéér  de  dolle  Mars  de  bloetklaroen  te  fteekeo, 
Te  Mtfen  üraot  op  ftrant,  en  vloot  op  vlooteaaen(i), 

'  Met  weerzin  moeten  wij  verfcheideh  prachtige 
lefchrijvingen  overflaan,  als  van  het  West-Indiesch 
Huis,  het  Zee-Magazijn ,  de  Scheepstimmerwerf, 
en  andere  voorwerpen,  om  dat  ons  bedek  de  mede*, 
deeling  bier  niet  toelaat,  Eene  bij  uitflek  fraaije 
en  gelukkig  aangebragte  epifode  vinde  evenwel  hier 
eene  plaats;  het  is  de 

VERSCHIJNING  VAN  DEN  GZZST  VAN  ATABALIBA. 

Men  zegt  dat  Schippers  hier  by  naeren  nacht  den  geeft 
Van  Acabaliba ,  angfivallig  en  bevreeft , 
Op  't  onbewoonde  ftrant  rinkinken  zien  en  fpooken 
Mee  een  bebloede  toorts:  de  zwarte  haeren  rooken 
Van  *t  bloedig  zweet ,  dat  van  de  doodfche  wangen  droomt* 
Hybromt,maer  fmoort  zQn  vloek  in' tharte,als  nogbefchrooöt 
Na  zijn  rampzalig  eind,  voor  troowloosheit  en  laegen. 
Men  hoorde  hem  in  *t  eind  vervoert  van  gramfchap  klaegen  9 
Met  zulk  een  hol  gedruifch,  dat  al  den  oever  vult, 
Gelyk  een  bofcbleeuwin  in  wilderniffen  brult  r 
Wanneerze  dol  van  wraek  den  roover  na  wil  jaegen, 
Die  baer  verraederlijk  de  jongen  beeft  ontdraegen 
En  *t  weerloos  neft  gefchaekt.  ó,4  Sprak  hy,  die  met  my 
De  flagen  hebt  gevoelt  der  Spaenfche  tieranny  I 

•c  Ver- 

(i)  De  Yftroom ,  n  Boek ,  blz.  a$* 


J6  A    N    T. 

*r  Verveel  o  niet  mijn  nmp  en  ongeval'  te  hooren. 

Zoo  draede  nieuwe  vloot  quam  door  onze  engten  booten 
En  linde  In  l'anama,  (och  wit  zy  noit  getint)  1 
Of  bad  ikze  In  het  eerft  gerei  In  lichten  branc ) 
Liep  ftnx  een  hofgerucht:  op  drijvende  paleizen, 
Qnam  een  gebiert  gedacht  nlt  d'andte  werreli  reizen, 
Niet  zwin ,  maar  \  lengezicht  zoo  wit  all  krijt  geverft. 
Een  koude  fchrik  rijt  door  mijn  leden,  't  hooft  bederft. 
Een  deerlik  voorfpook  I  *k  voel  nujn*  zetet  driemael  krieken* 
Een  bange  en  diepe  zacht  rolt  driemael  door  de  daken 
Van  't  hof,  en  hadme  toen  mijn  nootlot  niet  vemen , 
'tPalel»  van  Magokappe  en  Kmko  zou  noch  (tien  (i). 
*k  Had  bf>n  op  ftnnd  geflight ,  vermant  de  zwakke  vloot»  ■ 
Ei  *t  goddelooze  bloet  al  Juichende  vergooien. 
Noch  treénze  toe ,  en  zien  met  arendioogen  om 
Nier  gout ,  hun  hoogde  goet  en  eenlg  heiligdom. 
Zy  Dokken  't  vraetlg  in  afi  hongerige  neven , 
En  hingen  op  het  aei.    Men  zletze  alom  aan  't  draeven. 
En  grijpen,  't  Eene  fcbip  volgt  nn  op  't  ander  voort.  . 
Toen  kreet  bet  ganfcbe  rijk  gednorig  bram  en  moort. 
"Wie  zouze  tegenflaen  f  zy  bllzemen  en  donderen , 
Ala  of  om  d'ifgront  zelf  beltonnen  quim  vin  onderen  t 
En  aerde  en  hemel ,  van  hnn  dwinglandy  vermant , 
Mee  bid  gezworen  in  bon  tronlooi  vlnekverbant. 
Vat  dolheit  voerde  n  icn ,  zegt ,  bloedige  tierannen , 
Zoo  verre  nit  onze  lucht  en  werrelt  weggebannen , 

Te 

(O    fttifl*  Diirvo'ilng  vin  virgilih  > 

Bi  f  fmtm  d.im  ,  f  turnt  *•*  Ut*  fkiifit , 
Imfmlirii  f,rr»  ArgtlitMi  fmitn  Uuhrat  t 
Tr*/*f»«  tJhmi  Jlirti ,  Pritmijdt  tra  «/»•  mantrmt, 

£n«id,  U.  Ij. 


A    N    T.  77 

Te  uilen  in  ona  erf,  en  't  rijk,  daerge  n  geen'  voet 
Moogc  eigenen  mee  recht,  te  meften  met  ons  bloet? 
Dier  't  Efmeraltebefch  de  vrouwen  't  baer  zag  wringen 
Tot  droppen ,  of  het  hart  te  barfte  op  rotfen  (pringen* 
Terwyl  Tuniê  noch  het  albefpieglend  oog 
Der  zonnegodhelt  fmeekt ,  dat  zy  haar  wangen  droog* 
't  Giet  wel :  de  wraek  is  gaande,  en  wankt  baer  taeie  roede* 
Ik  zie'er  duizenden ,  noch  dronken  van  den  bloede » 
Een  bloetvlak  meeten ,  en  den  afgeweiden  grond , 
In  't  vallen ,  bQten  met  een  half  bedorven  mond : 
Den  broeder  van  zQn  bloet  in  't  harnas  aenge  vochten, 
De  IQken  tot  een  prooi  van  honden  en  gedrochten  , 
En  met  nw  eigen  zwaert ,  6  wreede ,  die  verwoei 
Uw  felle  klaeuwen  verwde  in  mtyn  doorluchtig  bloet, 
HQn  droeve  fchim  gepaeit ,  die  eind. ijk  ruft  van  waeren* 

Oe  fchippers  zfen  allengs  zijn  hevigheit  bedaeren , 
En  't  ongerufte  fpook  fchijnt- vrolijker  van  tret, 
Nn  't  hoort,  hoe  moedig  Spanje  in  Neerlaat  is  verplet  v 
En  eindeiyk,  vervolgt,  verjaegt  op  alle  ftranden, 
De  viag  der  hoogmoet  fcr^kt,  en  groet  de  vreelanden* 
Daer  al  de  mijnen  van  het  koftlijk  Potozy, 
De  zilverkuilen  van  Ciarke,  in  zulk  een  ry 
Van  jaercu  nooit  gefchaekt,  de  fchatten  van  Afryke, 
En  al  het  gout  van  't  uitgeplondert  Ameryke, 
Niet  ftopten  aen  die  bron  en  fpringvloet  van  verderf, 
Dat  drie  Filippen  heeft  geftooten  uit  hun  erf  (i). 

Deze 

Ci)  De  Yfiroon ,  Il  Boek ,  blz.  40.  Ook  dit  gedeelte  is  door 
(1  zelfde  btnd  als  het  vorige  volgendermate  in  het  Fransen 
overgezet : 

Compagnons  autrefois  de  mes  affreus  malheurs, 


Yous,  qui  de  Ptispagnol  sentites  les  fureurs, 
Prêlez,  prêtez  1'oreille,  et  de  ma  destinéa 
Ecoute*  atteniifs  1'histoire  inforlunée. 


Au»* 


ff  A   N   % 

Dese  vereen  zijn.  inderdaad  zeer  krachtig;  es 
*  mes  zou  iet  gehele  ftak,"  zegt  de  Heer  van 
ka mp bw  CO»  f»  volftrekt  als  eene  navolging  van 
„osman  aanmerken,  wist  men  niet  dat  deze  toen 
„nog  geheel  onbekend  was." 
m  Dat  bij  zoo  veel  ware  verhevenheid  en  manne- 
lijke hoogdravendheid,  als  wij  tot  hiertoe  hebben 
aangetroffen»    de    befchuldiging   van  gczwollcnhcid 

'Ausst-tót  que  je  vis  des  gens  barbus  et  blancs 
Approcher  de  nos  bords  sur  des  palais  flottans, 
Mon  corur  fut  pénétré  d'une  frayeur  mor  tel  Ie} 
Je  frissonne,  je  sens  que  mon  tróne  chancelle9' 
Au  gure  trop  certain  de  ma  funeste  mort. 

»'  Que  n'étais-je  en  ce  temps  attentif  a  mon  sortl 
Cusco  serail  encox;  j*aurais  de  eet  te  harpie 
Monstra  horrible  en  naissant  percé  1c  flanc  impie. 
lis  entrent  dans  nos  inurs,  et  les  yeux  enflanimés^ 
,lfertoat  ils  cherchent  1'or  dont  ils  soul  affarnés* 
Tel  un  vautour,  brülant  d'une  maligne  joye 
Anime  sa  fureur,  suspendu  aur  sa  proye. 
•  Cea  tyran*  «ont  suivis  par  de  tyrana  nouveau*  f 
Leurs  vaisseaux  sur  leurspas  trainent  d'autresvaisseautf 
Qui  leur  résisterait?  La  foudre  et  Ie  tonnerre 
Se  liguent  avec  euz  pour  les  suivre  a  la  guerre. 
Soumis  a  leur  pouvoir',  1'enfer,  la  roer,  les  deux 
Dans  leurs  affreus  desseins  conspiraient  avec  euz. 
Tuut  mon  peuple  est  en  proye  auz  fureurs  du  carnage*' 
Parlea ,  bourreaux  ,  pariez ;  par  quelJe  infame  rage 
Osiez*yous  envakir  ce  terroir,  engraissé 
Du,  sang  de  mes  sujets,  a  chaque  pas  verse? 

*  Je  respire;  du  ciel  la  vengeance  s*apprête9 
Je  vois  leur  propre  foudre  édater  sur  leur  tète.' 
lis  ré  pan  den  t  leur  san? ,  de  mon  sang  enivrés, 

i  Pur  les  mains  1'un  de  ra  utre  ils  tomben!  décbirés.' 
Eux-mêmes,  pour  mon  ombre  agréables  victimes, 
Par  des  crimes  nouveaux  ils  punissent  leurs  crimes»* 

Pi  o  even  van  Dlcfctk.  Letteroef.  n  Deel,  blz.  *6u 
<0    Vtrh.  van  tktlsjls  tweede  genootfehap,  2VSt.blz.300. 


tn  winderigheid  toch  niet  geheel  ongegrond  is, 
moeten  wij  en  zal  elk  met  ons  erkennen,  na  de 
lezing  der  volgende  vrij  winderige ,  ja  zelfs  onftui- 
mige  befchrijving  van  een'  orkaan  bij  de  Kaap  da 
Goede  fioop, 

Die,  als  een  breede  tong,  weérzijts  in  zee  gelegen , 
Om  aemtoeht  hijgt,  en  roept  Neptuin  om  ftorm  en  regen; 
Die  meenigmael ,  vermoeit  vin  9c  bidden  en  gekrfjt , 
Met  bei  zfln  handen  't  nat  der  zee  ten  hemel  fmljt ; 
Dat  voert  een  wint,  matroos  uitdroegen,  op zjjn  veder: 
't  Stort  door  ztfn  zwaerte  in  *•  eind  gelijk  ten  donder  neder  9 
Knarft  rotfen  en  gebergte  in  flarden ,  torft  de  kiel 
Aen  *tblint  geftarnte,  en  druktzeofzeindenafgrontviek 
Der  wolken  fpongïe  febijnt  met  een*  greep  uitgewrongen» 
Op  cPeene  ftortvlaeg  komt  voort  d'andere  aengedrongen* 
De  zwarte  nacht  voert  ftorm  op  ftorm  aen  op  baer  vlerk; 
Nu  fcheort  de  droom  den  gront,  nu  rtyfthy  als  een  kerk* 
't  Vervaerlijk  onweer  loeit  met  weérlicht ,  blïxem ,  donder 
En  donderkloot ,  en  roere ,  al  buldrend ,  't  opperde  onder* 
Een  donkre  Orkaen  rammeit»  en  (hort  met  flag  op  dag* 
Als  of  wéér  d'acrdkloot  in  een  ruwen  baiert  lag, 
Eool  rukt  brullende  de  ftormrioolen  oopen. 
Al  d'onweérwinden  ,  van  vier  oorden  toegeloopen* 
Beproeven  krain  op  kruin  al  zwoegende  en  verhit, 
Daer  d'elementen ,  zelfs  gefchokt ,  naeu  hun  geilt 
Bewacren.    Febus,  't  hooft  verschuilende  in  zwart  laken 
En  lamfer,  hoort  zijn  as  en  kopren  diflel  kraeken 
Van  't  ftormgewelt.    De  kap  des  hemels  dreunt  en  beeft* 
Het  pekel  zied  en  fchuimt ;  de  dolle  zeeftorm  heeft 
Het  grondzant  omgeroert  ,het  grondloos  hof  doen  beeven 
Vao  Tbetys,  klippen  van  haer  wortels  afgedreven, 

♦  De 


8©  A    N    T. 

De  hnlken,  f  o  dien  noot  verfcroit  van  ree  tot  ree* 
Een  bondert  myi  te  rog  gerukt  fa  wilde  zee  (i). 

Dm  's  dichters  jeugd,  zijn  weelderig  vernuft t 
en  de  fmaak  van  zijn'  tijd,  waarin  zelfs  dichter» 
van  naam  met  valsch  vernuft  fchitterden ,  en  het  ge- 
zwollen en  brommende  voor  hoogdravend  en  krach- 
tig  hielden,  dit  alles  pleit  zeer  tot  zijne  verfcho- 
ning :  waarom  wij  hier  er  ook  niet  verder  op  zul* 
len  hechten,  maar  liever  de  fcherpe  berisping  af- 
fehrijven,  die  onze  voorvaders,  blijkt  hier,  reeds 
zoo  wel  verdienden  als  wij.  Na  de  koopmanfehap- 
pen  opgeteld  te  hebben,  die  Frankrijk  ons  zendt, 
vaart  hij  in  dezer  voegen  uit  tegen  der  Nederlande- 
ren dwaasheid  in  het  het  naarvolgen  der  Franfche 
modes : 

Met  zoo  veel  nnt  voorziet  ons  Vrankrijk;  mier  met  eet* 
Van  zQn  lichtvaerdigbeit  en  wifpeltuurigbeên  , 
Die,  onze  eenvoudlgbeit  verbalerende,  zeden 
En  draghten  indringt,  by  onze  ouders  niet  geleden: 
By  wien  een. man  in  't  veld  by  't  klinken  der  trompet 
Wicrt  uitgekooren ,  geen  hof  jonker  in  't  fa  let. 
Men*  kende  geen  pluimaedje  ,  als  op  den  kam  der  helmen. 
Geen  deegens ,  als  tot  fcraf  van  moordenaers  en  fchelmen. 
Hvt  (trekt  het  bei  tot  pracht,  die  't  jonkerdom  verfraeit, 
Zoo  dra  't  de  weérhaen  maer  in  vt  hof  van  Vrankrijk  kraeitf  a)* 

Die 

(O    De  Yftroom,  II  Boek,  blz.  44. 

(a)   In  onzen  tj)d  krsaifin  de  wi*rhê»sn  niet ,  maar  wijzen 
flechts  flilzwjjgend  de  windftreek  aan. 


A    N    T,  Sr 

Die  leert  (i)  ons  na  bet  hooft  en  beide  cToogen  duiken 
In  't  masker  en  de  pracht  van  krullende  parruiken, 
Ons  hser  te  fcheeren ,  om  fieraet  met  geit  betaelt  f 
En  licht  een*  dooden  romp  van  't  fchandig  rad  onthaelt. 
Zoo  drae  de  morgenzon  haer  roden  heeft  geflagen 
In  't  gloeiende  gareel ,  en  van  den  gouden  wagen 
De  werrelt  toelacht  met  een  vroltyk  aengezichc , 
Gewennen  we  ons ,  verwtyfde ,  als  was  't  onze  eer  en  plicht » 
Tevraegen,  welk  een  wet  ons  Vrankr\jk  heeft  gegeven. 
Wat  kleedinge  ons  belaft*    Waer  toe  vervalt  ons  leven  I 
Zorgvuldige  Natuur ,  gy  had  ons  door  uw  hand 
Geen  reedelijk  begrijp  genoeg  in  't  hert  geplant 
Om  't  ïyf  te  hoeden  voor  de  lucht  en  haere  (tonnen, 
't  En  waer  men  't  laeken  fheede  in  allerhande  vormen  , 
En  elk  een  Proteus  fcheen  in  draghten  nae  't  geval  , 
Of  eene  kameloen  in  kleuren  zonder  tal  (a> 

Men 

(i)    Die  zelfde  knagende  weerhaan  namelijk;  nu,  déze  rari- 
teit bad  wel  verdiend  in  bet  nationaal  mnfenm  geplaatst  te  worden  I 

(a)   De  Yftroom  ,  II  Boek ,  blz.  66*    Dtze  inderdaad  fraaie 
en  krachtige  verzen  luiden,  in  het  Franich  overgebragt,  aldns: 

Avec  ces  biens  réels,  sources  de  nos  ddlicea. 
La  France  dans  nos  port*  décharge  aussi  ses  Yices, 
Et,  fouillant  de  nos  moeurs  1'aimable  purcté# 
Introduit  des  faux  airs  la  puérih'té, 
Ce  col  te  extravagant  des  modes  fanatlques, 
Idoles  sans  autels  chez  nos  ayeux  rustiques, 
Un  combattant  poudreux  obtenait  lcurs  faveurs  j 
Kon  un  fade  Adonis,  qui  triomphe  des  coeurs. 
Les  plumes  seulement  sur  leur  casque  flot tantes 
Frappaient  des  ennemis  les  troupes  chanceJIanles* 
lis  ne  portaient  Ie  fer  que  pour  venger  les  loix, 
Ou  bien  pour  secouer  Je  joug  irop  dur  des  rois. 


8t  A    N    T. 

»  Men  weet  dat  er  voor  dé  ontdekking  van  Ame- 
rika flechts  eene  foort  van  fandelhout  bekend  was, 
namelijk  het  witte  of  bleekgeele ;  naderband  heeft 
men  in  de  Oost -Indien  en  in  Zuid  •Amerika  ook 
het  roode  ontdekt,  en  deze  bijzonderheid  heeft  den 
dichter  aanleiding  gegeven  tot  eene  bij  uitftek  gees- 
tige en  geheel  nieuwe  vinding ;  hij  levert  hier  eene 
uitmuntende 

POêTSSCS- NATUURLIJKE  HISTORIE  VAN   UET 

SANDELHOUT. 

JVaeloutheid  zag  door  al  d'Ooftïndiacnfche  rijken 
De  $apdeli  van  gedacht  en  verf  elkaêr  gelijken  % 
En  een  citroene  kleur  verdeelt  in  al  hun  bout. 
Jk&acr  zedert  gierigheit  zich  heeft  op  zee  betrout, 
En  't  (lome  Portugnel,  ter  werrelt  uitgetrokken, 
.Heel  Indien  vermat  in.  zijne  keel  te  dokken , 

En 

A  présent,  dès  qu'en  France  un  caprice  en  deelde 9 
Ces  ornómeus  eu  paix  pafent  Ie  plus  timide. 
Pourquoi,  laches  mortels  9  aux  oidres  de  Paris 
Assujettisont-nous  dos  airs  et  tios  habits? 
Jusqu'a  quand,  de  ia  mode  esclavcs  volontaires, 
Ahx  vices  étrangers  seroris-nous  tiibutairea? 
Sous  den  cheveux  trompeurs,  avec  art  hcVissés, 
La  nature  en  gémit,  nos  fronts  sont  afiaissës. 
Selon  que  de  la  cour  ia  girouette  ordonne, 
L'cflemii.'ë  Bat  ave  et  parlc  et  se  fcconne; 
Qu'importe  qu'ori  négligé,   ennemi  du  bon  sensj 
De  garaotir  son  corps  des  injures  du  temps* 
Pouivu  que  des  ciseaux  i'é toffe  rnaltraitée 
Ch'ange  röomme  a  la  mode  en  bizarre  Protée, 
Et  que  de  cent  coulcurs  Pinconstante  union 
l/uu  et  re  qui  conct.it  lasse  un  cainéJéon. 

Pioevcn  van  Dichtk.  Lettcrocf.  II  Deel,  blz.  itfs* 


A    N    T.  83 

En  dreef  zijn  hengften  in  een  2ee  van  bloed  te  wed, 
Dat  zelf  Aaroer,  wanneer  zy  's  morgens  uit  het  bed 
Van  Tbyron ,  haer'  geniael ,  verrees  aen  d'Oofterkimmen  , 
Haer  vierige  oogen  zach  mee  roode  (Iraelen  glimmen 
Door  eene  wolk  van  bloet ,  gedroopen  in  der  nachc 
Door  *c  dak  van  't  flaepfalet ,  cerwijlze  't  minft  verwacht. 
Sints  heeft  ook  dit  geboomte,  afyrijflelijk  verflaegen, 
Van  baere  onmenfchlijkheit  de  teikenen  gedraegen. 
Een  deel  beftorf  van  fchrik ,  en  zweemde  nae  de  door. 
Een  deel  klom  't  bloed  om  hoog  van  gramfchap,of  wierd  root 
Van  fchaemte,  en  heeft  9  uit  een  erbarmelijk  mödoogen, 
De  bloedrivieren  door  zfln  wortels  ingezoogen , 
Dat  nn  d' Euro  per  noch  met  ruime  handen  plengt , 
Tot  mortel  rafpt,  en  in  z$Jn  roode  verwen  mengt  (1). 

Regt  levendig ,  krachtig  en  waar  is  de  volgende 

BESCHRIJVING  VAN  DEN  WALV1SCHVANGST. 

De  Groenlandsvaerder  tart,  op  faemgekleefde boomen , 
In  baere  zee  't  gewelt  van  itormen  en  van  flroomen , 
Ysbergen ,  rotfen  en  gedrochten ,  een  gevaert 
Dat  vlooten  'tlichaem  kneu  ft  en  morzelt  met  zijn'  fliert, 
Noch  kan  by  'taitemael  verd uuren,  en  gebrooken 
Door  ys  en  ineeu,  in  't  oog  'der  hongerige  fpooken, 
De  waterm  on  fiers  in  hun  eigen  rijk  en  ftrand 
Met  fpooren  noopen ,  en  hun  leiden  nier  zijn  hand. 
De  walvifch  woelt  vergeefs  met  bulderen  en  wenden, 
Als  hem  de  zeeharpoen  gcftraelt  is  in  de  lenden : 
Hy  blaeft  vergeefs  door  twee  fonteinen  nae  de  lucht, 
En  verft  het  pekel  met  fcharlaeken  waer  hy  vlucht. 

Zoo 

(1)    De  Yftroora  ,  II  Boek ,  Hz.  49. 

F  2 


84  A    N    T. 

Zoo  wijkt  een  hart,  te  fpie  bekommert  voor  zijn  leven, 
Den  dood  e  iy  ken  pijl  hem  door  den  rug  gedreven. 
Geen  fcbuilplaets  noch  fpelonk  verlofc  hem  van  dat  wee* 
Hy  fc  brij  ft  zijn  vlncht  mee  bloet9en  draegt  zQn'vijant  meé(i)9 
Dac  monfter ,  *c  geen  een  klip  kon  fchy  nen  voor  de  vlooten , 
Valt  eindlijk  meé  in  't  net ,  en  wort  gekapt  aen  mooten  » 
Van  zijn  baleinen  voort  ontleed,  en  al  zijn  traen 
En  fmout  in  tonnen  en  karteelen  afgelaen  (2). 

« 

Wij  zullen  van  dit  tweede  boek  afftappen  met 
de  befchouwing  van  een  f  tont  en  fikse  h  naar  vir- 
giliüs  (3)  gepenfeeld  tafereel  der 

UITBARSTING   VAN  DBN  BERG  HEK  LA. 

De  felle  Hekla ,  van  een  teering  aengerant , 

Spuwt  haer  verzengde  long  en  brandend  ingewand 

By 

(i)  Deze  gelijkenis  ti  uit  virgilius  ontleend,  en  hier  zelft 
fraayer  uitgedrukt  dan  by  dezen ;  men  oordecle  1 

■  ■  ■  1        Qualh  cenjectd  cery*  fagittê , 

Qjsam  precml  i  at  au  tam  nemers  iater  Crefia  fixit 

Paster  agent  telt*,  liquitqae  yëlstih  ferrtsm 

Ni/ei**;  lila  fuga  filvat  faltmtque  persgrst 

Dictëtis :  haeret  later i  letalit  •rund: 

JEneid  IV.  69. 

(ft)  De  Yftroom  9 II  Boek ,  blz.  58* 

(3)    —  Sed  hêrri fiets  jmxts  tem  at  Jet  na  rniuts  , 
Interdnmane  stram  premmpit  ad  aethera  nnbem% 
T*rbin$  fumantem  picee9  et  csndente  fa  f  i/ia  f 
Jttêltitqmê  glebet  flsmmsrnm ,  tt  fders  lambit  s 
Interdam  fcpnlet  avuifaqae  vitara  mêutit 
Er  i git  emctant9  lisnefsetsaue  Jsxs  fnb  sa  ras 
Cum  gemitst  ghmerat ,  /andofae  txaefimat  /•#• 

AneicU  III.  57«. 


A    N    T.  S5 

By  groot  e  brokken  uit ,  die  bulderen  en  draeven , 
Als  of  de  Hemel  ftorte  uic  zijn  gewricht  en  naven. 
De  vlam  der  binnekoorts,  die  haer  allengs  vrijbuit, 
Bsrft  menigmaal  ten  keele  en  monde  al  loeiende  uit* 
Heel  Yslant  beeft,  wanneer  dat  groot  gevaerte  aen  't  kraeken, 
Een  blaeuwe  zee  van  vier  en  zwavel  fchijnt  te  braeken, 
En  wentelt  uit  zijn  keel  en  fchoorfteen  met  een  zucht 
Verbrande  fceenen,  aerde  en  aflcben  naer  de  lucht, 
En  roltze  al  gloeiend ,  roet  den  blaesbalg  van  z\)n  aeffem  , 
Door  d'oopen  lucht,bezwalkt  van  zwarten  rook  en  waefTem ; 
Waer  in  zy  flikkeren  als  darren  met  hnnn*  gloed , 
Tot  datze  ai  fiüende  neérplompen  in  den  vloed  (i). 

Het  meest  dichterlijk,  en  met  fchoonheden  van 
den  eersten  rang  rijk  geftoffeerd,  is  het  derde 
boek,  hetwelk  eene  uitvoerige  en  uitmuntend  fraai 
uitgewerkte  epifode  behelst,  namelijk  de  gouden 
bruiloft  van  thetis  en  peleus,  op  welke  de  voor- 
naamfte  ftroomgoden ,  en  gevolglijk  ook  de  Ygod , 
genoodigd  waren.  De  vinding  is  inderdaad  vernuf- 
tig en  gelukkig*  Ook  de  wijze ,  waarop  de  dichter, 
zonder  de  waarschijnlijkheid  te  beledigen,  getuige 
van  deze  feestviering  wordt,  heeft  niets  terugfto- 
tends;  want  toen  de  dichter 


—  —  ——  op  zijne  onbedachte  beé , 
Wiert  over  bals  en  hooft  gedompelt  in  de  zee  9 

werd  hij,  even  als  phacton  (2), 

— -  met 

(1)    De  Yftroom ,  II  Boek ,  blz   58. 
(«)    Metamorph.  II.  122. 

Fj 


tt  A    N    T. 

— —  met  een  lieflijk  fap  het  voorhooft  overftreeken  , 
Om  onder  *t  water  zelf  te  konnen  tien  en  fpreeken  , 

en 

— -  daelde  zachtlQk  door  de  grondelooze  kolk  , 
Van  Tritons  onderfceunt  en  zeegroen  watervolk. 

In  bet  einde  kwam  hem 

_.  _  een  ftroomheront  van  onder  groeten. 

Ify  droeg  z;Jn  konings  merk  en  groene  ftroomlivrei  (r); 

namelijk    dat    van    den   god  des  Yftrooms.     Ver- 
volgens zag  hij 

__ in  *t  verfchï'et  nae  hem  een*  langen  rei 

Van  Yprincefljn ,  elk  gevolgt  van  kamerveren , 
Die  yverig  Mevrou  opheemlen  en  verderen  (3). 

Deze  Mevrouw  was 
De  Zuiderzeeprincei  met  zijne  trou  vereert  (3). 

De  ftroomheraut  doet  vervolgens  eene  optelling 
der  namen ,  afkomst  en  minnarijen  van  deze  Ynyra- 
phen,  op  het  voorbeeld  van  homerus  en  vircilius, 
die  eene  optelling  doen  van  de  namen  der  Griek- 
fche  helden,  en  ovidius  van  de  namen  der  honden 
yan  acieon  en  der  nymphen  van  diana.    De  na* 

men 

Cl)    Te  Yftroom  ,  III  Boek  f  blz  6>. 
(z)    Ibid,  blz.  f  o. 
(3)    Ibid,  hlz.  76. 


A    N    T.  «7 

uren  van  xRt  YgoSirmentTmmer  zijn  nogtans  £eenfe 
qdele  klanken  ,  raaar  "hebben  eenc  vernuftige  betee* 
kenis  CO*     Hierop  geeft  de  dichter  de  volgende 

BESCHRIJVING  VAN  HET  HOF  DEI  YiTROOMGODS. 

Het  Hof  des  Yftrooms  fchijnt  uit  louter  rots^eklookenf 
Zoo  hecht  is  't  buitenaen  van  marmer  en  albafi, 
(Gevifcht  uit  fchepen,  door  een1  fiorm  op  zeeverraft, 
En  tot  een  hofgebou  en  voorraet  weggefloten.) 
Met  mofch  aen  een  gekleeft ,  in  't  warer  opgefchoten. 
De  paerlemoederfchtlp  en  't  eedele  gefceent 
Schijnt  hier  geregen*  ,  en  de  kon  ft  met  pracht  vereent» 
En  twijffelt  iemant  noch  uit  onkunde  aen  busfpreekent 
Hoe ,  zou't  een  ftroom  aen  fchat  en  hcerltykheit  ontbreeken* 
Die  al  den  rijkdom  van  de  werrelt  noch  vertiert  I 
Beneem  den  Moor  dan  't  gout ,  den  Ru  (Ten  't  wilt  gediert» 
De  hooge  hofpoort  wort  geópendt  midierwylen , 
En  knarft  met  yzren  monde  op  zijn  metale  ft  ijlen, 
Gezien  al  't  zeebof  te  vcrduuren ,  ongcfchokt , 
Indien  een  zwarte  bui  van  oorlog,  die  vaft  wrokt, 
Zijn*  wafdom  had,  om  met  een  fpring vloed  aen  te breeken., 
En  eene  vlam  van  nijt  in  't  Godendom  t'ontfteken , 
Terwijl  de  voogd  van  't  Y  noch  hand  noch  vinger  roert. 
Maar  uit  zijn'  wapenburg  hun  aertsgewelt  beloert. 
Men  mompelde,  en  het  is  van  hooger  band  gekoomen, 
Hoe  d'Ygod  vreeflijk  wiert  benijt  van  vele  ftroomen, 
Wien  't  hert  verdikte  van  venijn  en  groene  gal, 
Vergeefs  voorfpellende  in  hun  droomen  zijnen  val. 

(i)    Opheldering  van  het  Ygodinnentimmer  van  j.  jitroMDxs 

TAN    DKB     GOM,    door    M.    NIBUWCMiUlZKN.        WCfkea    V8D    htt 

ATnft.  Dicht-  en  Lettcroef.  Gcnootfch.  II  Deel,  bU.  asu 

F4 


A    N    T. 

De  bon  van  't  hof  Is  zelfs  niet  zonder  fchamper  wrokken, 

(Duf  luk  de  Waterfaem)  zoo  heerelQk  voltrokken* 

Mits  d'ingang  zich  vertoont,  en  d'eerfte  galery 

In  't  opgaen  van  de  poort,  praelt  aen  de  rechterzy 

De  koninklijke  troon  9  op  trappen  hoog  geheven , 

Getooit  met  beelden ,  door  een  net  penfoen  gedreven , 

En  overrijk  verGert  met  goud  en  waterfchat.* 

GeheimenifTen  van  geen  fterflijk  brein  bevat. 

En  met  'een9  zwarten  nacht  en  fchadnwen  bewonden, 

Op  Glaukus  raed  gefchikc,  dieze  eerft  heeft  uitgevonden, 

Of  uit  Egfpten  (eer  hy  *t  fterflflk  kleet  verliet 

En  wiert  een  Zeegod ,  rflk  en  maghtig  van  gebiet.) 

Ontleent,  en  uit  den  mond  van  Hennes  onderwezen. 

Op  vijftig  pyiers  ftaet  het  zaelgewelf  gerezen, 

Gehouwen  uit  arduin  en  helder  bergkriftal: 

Veel  minder  om  het  dak  te  {tutten  in  ztyn*  val , 

Als  om  de  majefteit  een  grooter  glans  te  geven ; 

lVJet  root  en  wit  korael,  eerfk  in  de  lucht  ge(teven* 

Geflepcn  ,  gepoiyft ,  en  fiereiyk  gedraeit , 

En  ronde  paerlen  en  geüeenten  r{jk  bezaeiu 

Men  ziet  *er  afgemaelt  in  fenixfchilderijen , 

De  zèebifcoriën  van  oude  en  nieuwe  tijen : 

Hoe  deerlijk  Scylle  vlucht,  en  ommeziet  naer  't  fcraht, 

Om  cTeechenis  (i)  van  zeegedroghten  aangerant, 

Met  opgefparden  muil  noch  fcbjjnende  te  blaffen, 

Om  dus  baer  preutsheit  en  verwaenden  moet  te  ftraffen* 

Zy  ftaet ,  gelijk  een  hart ,  dat ,  uit  den  aém  gevlught , 

In  eenen  waterftroom  zich  ncérftort  met  een*  zucht, 

Een  doodftnip  voelt,  terwijl  het,  overlaén  van  wonden, 

Omringt  wort  van  een*  troep  afgrijflelijke  honden : 

Het  voelt  zjjn*  loop  gedut,  zijn  krachten  afgeftreén. 

En  fchijpt  alree  van  fchrik  herfchapen  in  een'  (teen* 

Men 

CO   Kiuaan:  Eechenisfe,  /*{•#«,  de  onderbuik,  llesch. 


A    N    T.  8* 

Men  ziet  de  Spienfcfae  vloot  aen  <Tandre  zy  befbeeden 
Vin  God  Neptoin ,  gefchokt ,  gewrongen  uit  haer  leedea, 
De  Kneken  door  den  ftorm  geplondert  van  hun  want  9 
Gevterten  hooger  als  een  kitytberg  aen  het  (brand* 
Hier  drijft 'er  een ,  berooft  van  braemzeil  en  zijn  blinden  , 
Gins  worden  rae  en  mars  gefchenrt  van  felle  winden  , 
De  fokken  nic  bec  HJk  gerokt,  de  maft  aen  twee» 
En  bak*  en  fchoverzeil  met  kracht  geplompt  in  zee. 
Al  't  hof  is  rijk  voorzien  van  koninklijke  zaelen 
En  hofvertrekken ,  die  met  koftüjkheden  praelen , 
Een  koning  waert  f  die ,  nit  een  rflk  van  kleen  beflagh , 
ATtwerrelts  koften  heeft  befchadowt  met  zynvlagh(i). 

Eindelijk  geleidt  de  ftroomheraut  den  dichter  op 
eene  fchulpkaros, 


gevoert  van  fnelle  zee-dolfijnen  , 


Die  hy  met  zQn  gezang  den  weg  wees  door  den  droom. 
Die  ftrekte 't  koeti gefpan  voorhaifter,  zweep  en  toom  (a), 

naar  bet  paleis  van  den  zeegod,  alwaar  de  gouden 
bruiloft  van  thetis  en  peleus  zou  gehouden  wor- 
den,  en  de  dichter, 

— —  van  de  brnlloftdifch  gefcheiden  met  gordijnen, 

alles  zien  kon  wat  er  omging.  Onderweg  zeide 
zijn  leidsman ,  dat  de  dichter  welligt 

—  geen 

CO   De  Yftroom,  I  Boek,  blx.  71. 
(a)    Ibid,  blz.  73- 

FS 


A    N    T. 

geen  Brnfloftvretigd  meer  feilen  twflt  2011  bftoren: 
Hoe  *t  nart  der  vorften  barnde  In  een  gecy  van  haet ; 
Maer  dat  zijn  Koning  niet  bezweek  voor  nijt  noch  fiaaet, 
Hy  kende  zijn  geztgh ,  en  zijne  boncgenooien : 
Zy  zouden  vruchteloos  de  hoorena  op  hem  dooien. 

De  vlugtige  befchrijving ,  die  de  dichter  vervol- 
gens geeft  van  het  zeepaleis  van  oceanus,  is  te 
eenemaal  verongelukt ,  en  gezwollen  wartaal,  die 
geen  volledigen  zin  oplevert.    Hetzelve  komt 


opdaegen  voor  onze  oogen, 


Met  hooge  pijlers  en  gehouwe  marmer  boogen  : 

Alfamen  een  gevaert,  gcljjk  van  Tyfons  rot 

En  zijne  renzen  tot  een  eeuwig  waterflot, 

Dat»  rijzende  nit  de  vloén  met  twee  verheven  kruinen, 

Van  ganfche  rotfen  en  gefcheurde  marmerduinen , 

Alle  eenwen  tart  en  fchijnt  den  tijt  ten  trots  geftiebe  (i). 

Typhon  en  zijne  reuzen,  weet  men  uit  de  my- 
thologie, ftapelden  bergen  op  elkander,  om  den 
hemel  te  beftormen ,  even  zoo  fchijnt  dit  waterflot 
van  ganfche  rotfen  en  gefcheurde  marmerduinen, 
lomp  weg  op  elkander  gefmeten  en  met  twee  ver- 
heven kruinen  uit  de  vloeden  te  rijzen.  Dit  ge- 
heele  beeld  is  onedel  en  louter  klinkklank;  want 
wat  zijn  toch  marmerduinen?  in  de  natuur  bedaan 
geene  andere  dan  zandduinen.  Behalve  dit  alles  is 
bet  opperhoofd  der  zeegoden  in  dit  lomp  gevaarte, 

(1)    De  Yftroora,  II  Bock,  blz.  74. 


A    N    T.  ïi 

apl3kvtóTYPHON$rot,Mvtfj  wat  flechtcr  gehuisvest 
dan  de  Ygod  ,   die  toch   in  alle  geval  een  god  van 
minderen  rang  is.    Hoe  het  zij,  dit  zeepaleis  levert 
een  misrelijk   locaal  op  tot  het  houden  van    eenc 
feestviering,    waarop    de  voornaamfte  fcroomgoden 
en  andere  aanzienlijke  peifoonaadjen  genood'gd  zijn» 
Uitnemend  gelukkig ,  fraai  en  geestig  is  daartegen 
de  vinding  van  de  gouden  bruiloft ,  tot  welker  fchil- 
derachtige  befchrijving  de  dichter  nu  overgaat,  na 
alvorens    ovidius,    aangaande    zijn   verflag  wegens 
het  huwelijk  van  thetis  en  p  e  leus  (i),  op  eene 
regt  vernuftige  wijze  gclogenfcraft  te  hebben.     W§ 
zullen  deze   fchöone   epifode ,  ondanks  hare  uitge- 
breidheid, in  haar  geheel  mcdedeelen: 

Vron  Thetys  walgde  lang  van  Triton  haer*  gemael, 
Die,traeg  en  ftram,  vergat  het  minnelijk  onthael 
Om  zulk  een  fchoonhcit,  die  den  Zeegod  zelf  deed  blaekea 
In  beete  vlam ,  nae  haer  begeerte  te  vermaeken : 
Toen  d'ouderdom  zoo  ver  den  grijzaerc  overwon. 
Dat  al  haer  vier  zijn  fneeu  niet  langer  fmelten  kon. 
De  droef  heit  dwong  haer  uit  het  hooftpaleis  te  fcheien, 
Haer*  weduwlijken  ftaet  en  onheil  te  befchreien. 
Het  luft  o  nu  niet  meer,  ó  Thetys,  in  uw  bron 
Het  hoofc  te  fpiegelen ,  uw  lokken  in  de  zon 
Te  toien,  en  een'  krans  van  wier,  met  zeegewaflen 
En  paerlen  gefebakeert  »  op  't  geele  haer  te  paffen , 
De  fchoonfte  hoorenrjes  te  rijgen  tot  een  fnoer, 
Uw  kleet  te  zoomen  met  korael  en  paerlemoer. 


En 


(i)   Mc  tam.  Lib.  XI. 


9*  A    N    T. 

En  door  den  (luier  f  van  een9  zachten  wint  bewoogen ; 
De  blanke  borden,  by  geval,  aen  *s  minnaeri  oogen 
\  Ontdekken ,  en  hoe  teer  de  boezem  zwoegt  en  fpeelc, 
En  aen  het  blaen  facryn  een'  darden  luider  deelt. 
Gelijk  de  lentezon  zich  toont  aen  d'aerdfche  volken, 
Wanneerze  flikkert  door  een  blaeu  tapijt  van  wolken. 
Neptnin  wert  in  zjjn  ziel  medoogende  om  haer  leet, 
Verdroeg  niet  langer  dat  zy  das  haer  leven  (leet: 
Hy  noodze  wéér  ten  hove,  en  zweert  met  heilige  eeden, 
By  Styx  en  Acheron,  Vloekftroomen ,  die  beneden 
Des  werrelts  kim  gedoemt  in  eiudeloozen  nacht, 
Den  zwarten  afgront  met  moeras  en  dubble  gracht 
Omfinglen,  haer  verdriet  door  zijn  gezagh  te  keeren; 
En  ftemt  haer  reukloos  toe  wat  beé  zy  zal  begeeren. 
Wie  kan  een  fchoone  vrou  iets  weigren ,  als  zy  fchreit  1 
Geen  blixem  treft  met  zulk  een  onweérftandlifkbeit. 
Zy  vat  den  God  op  ft  woort,  en  tegen  zeegeboden 
En  wetten ,  eenwig  in  den  raet  der  watergoden , 
Als  Hemelval  en  ftaetorakels  vadgezet, 
Ontheiligt  d'echt,  en  eift  verandering  van  bed. 
Toen  had  men  9t  zeepaleis  een  Troye  zien  vertrekken, 
De  goden  in  dagorde  elkandre  tegen  trekken , 
En  Tbetys  een  Heleen  vertoonen  in  den  vloed, 
Had  Triton  niet ,  te  vuig  en  vadzig  van  gemoet , 
Oneedle  ruft  bemint,  zich  laerende  bekooren, 
Met  vrijer  nu  den  demp  te  volgen  als  te  vooren, 
Noft  met  den  nek  begroet  te  worden  van  zijn  vron, 
Indien  hy  nevens  hem  gedoogde  een  anders  trou. 
't  Verbont  is  vaft  geftelt.    De  Vorften  van  de  ftroomen 
Zijn  elk  de  hooftpoort  van  de  hofzael  ingekoomen  ; 
Daer  Thetys  van  een*  helt,  gekooren  nae  haer9  zin, 
Den  trouring  wachte ,  en  hem  zou  kroonen  met  haer  miif» 

De 


A   N   T.  93 

De  Koning  van  het  Y  mocht  die  geluk  verwichten  * 
Hid  niet  een  andre  reets  verovert  ztyn  gedachten  , 
En  over  zQn  belofte  en  min  getriomfeert. 
(De  Zoiderzeeprinces  wti  met  ztyn  tron  vereert , 
Enfcheen  hem  Thetys  verre  infchoonheitt'overwinnen.) 
Din  vu  de  Maes ,  dan  't  Scheld  de  vierigfte  in  *t  beminnen, 
Nn  ftreeken  zy  de  vlagh  voor  Tyber ,  Po  en  Rfln. 
Een*  ftaet  maer  aen  hier  keur,  en  hondert  willen  't  zijn. 
Zy  had  op  dezen  dagh  mlflchien  noch  niet  gekooren  , 
En  al  de  Watergoón,  ontdek  van  btfftren  tooren, 
Elkaer  te  vier  en  zwaerde  nit  mfnnenljt  ontzegt  9 
Had  d*Oppervoogt  der  zee.  den  twift  niet  bijgel  eghtt 
En  aen  het  zeegeflacht  de  tronhoop  afgefneeden , 
Om  die  gevaerltyke  echt  aen  Pelens  te  befteeden, 
Een  fterflijk  helt ,  van  hem  om  zijne  deugd  geacht , 
Die  dan  <TonfterfliJkheit  met  een  waa  toegedacht , 
En  *t  ZeevoogdQ  febap  tot  een  Bruidfchat  toegeweezen. 
De  breedc  waterraed  heeft  d'ultfpraek  hoogh  gepreezen, 
En  *t  vonnif  toegeftemt.    Held  Peieui  wort  gelicht 
Van  cFaerde ,  en  zijn  natuure  ontrukt  door  krachtig  dicht 
En  onbegrijplijk  nat,  waer  meé  hy  wierd  begoten» 
En  heeft  een  grooter  leeft  van  lichaem  aengefchoten , 
Waer  in  zijn  gemalin ,  te  vreden  en  gefiert , 
Noch  jaerelijx  den  dag  van  zijn  herfchepping  viert. 
En,  krachtiger  van  min  getroffen  nae  het  trouwen, 
Nood  al  het  hof,  om  wéér  de  gulde  feeft  te  houwen, 
Tot  erfgedachtenis  van  die  doorlnchte  ftont 
Dat  zy  voor  9t  haetHjk  floot  dit  wenfchlijk  echtverbond* 

Nu  was  die  blijde  dagh  verjaert ,  de  waterheeren 
Ten  hoov'  verfcheenen ,  om  de  Bruiloft  te  vereeren  9 
En  't  Vloedgodinnendom ,  getoit  en  geblanket, 
Verwachte  om  nae  haer'  ftaet  te  worden  eengezet. 

Ter* 


94  A    N    T. 

Terwijl  ne  d'Ygezant  de  namen  der  Rivieren 
Verklaerde,  hun  gezagb,  en  door  wat  land  zy  zwieren 9 
De  paelen  van  hun  rijk  en  onderdom  en  ftaet. 

Zie,,  fprak  hy,  die  hier  priek  in  *c  hagel  wk  gewaed, 
Zoo  deftig  geparruikt  met  lange  en  grijze  haeren  , 
JBekranft  mee  matei  ief,  $n  vroolijk  oofc  en  blaeren 
Van  vogtig  waterlifch,  is  d'oude  Tybergod  (i). 
Die  eer  drie  werrelden  het  hooft  op  z||n  gebod 
Za&b  buigen»  of  hun  dwong  met  triomfante  zwaerden, 
En  vefte  't  rijxgebied  den  Adelaerftandaerden 
Zoo  ver  de  zon  het  hooft  der  vlieten  overfcraelt. 
Zijn  bron  is  d'Apennijn,  waer  uit  hy  adem  haek, 
En  *t  aanfchyn  heft  in  't  licht ,  eu  eindlijk  met  zijn  ftroomen 
Eerbiedig  fpoek  en  fpeelt  door  't  albeheerfchend  Roemen , 
Daer  nu  de  krijgsbannier  en  heirbijl  wort  vertreén, 
En  *t  geeftelijk  gezach ,  ootmoedig  aengebeén  , 
Van  Eiflchoppen  gefterkt  en  purpre  Kardinaelen, 
Blinkt  door  Europe  met  een  goude  (rits  van  ftraelen. 

Die  berwsert  met  een  kroon  van  beukenbladren  treet 
Is  d'Arno,  die,  in  't  eind  hoovaerdig,  wijt  en  breet, 
(Als  niet  gedenkende  hoe  teer  hy  wert  geboren, 
Wat  fteilten  in  *t  begin  zijn  golven  fchier  verfmooren, 
Daer  't  Apenntynfch  gebergt  bij  Fakeroon  hem  teelt,) 
En  van  veel  bronnen  maghc  van  water  toebedeelt, 
Die  milt  hun  aderen  en  borft  in  hem  ontladen, 
Door't  fchoon  Florenfen  ftroomt,befaemt  door  heldendaeden 

En 

•  O)    &9  virgilius  is  de  Ty Vergod  eigenaardiger gecostumcerd: 

Umie  dtms  ipf*  hei ,  fit.fi ê  Tiberinus  ammm§ 
•  P  opu!  es  in  ter  feniêr  />  mtt$ll*f  frtniêt 
Vifut.     Eam  ttnuis  gfsutê  velsbttt  mmictu 
Catlmfns ,  $i  et  int  t  ümbrofs  ttgcb*$  mruni; 

JEneid.  VIII.  31. 


A    N    T.  95 

In  *t  lot  «ter  Mfedlces ,  ra  't  weifelend  geval  # 
Dn  eedlfe  Bleien  treft,  gekaetft  gelijk  een  bal, 
Natte  barndyten  fel  vervolgt,  vernoem,  verdreven, 
Dtn  boven  *t  grimmen  van  de  nijt  ten  troon  geheven  ; 
Wier  uit  dat  ftamhuii  nn ,  onrworfcelt  alle  wee , 
Doorluchtig  bloeit  en  hond  zijn  erfbezit  in  vree. 
Zoo  nikt  hy  voort,  en  deelt  de  vrnchtbre  korenvelden, 
En  bruifebt  door  Piza  heen ,  vérmaert  door  letterhelden  , 
En  laeft  den  gront  van  *t  vet  Toskaenfche  Parades , 
Tot  hy  zijn  golven  ftort  den  Oceaen  ten  prijs. 

Kent  gy  dien  ftroomgod  niet ,  die  zQn  gekrolde  haeren 
VerGert  beeft  met  een  krans  van  breede  popelblfteren  t 
'tlsd'Eridaen,  geiyk  hy  wiert  genaemt  voorheen; 
Maer  federt  Faëton,  om  zQn  lichtvaerdigheén 
Op  *t  gloeiend  zonnefpoor,  ten  wagen  uitgeklonken, 
Door  eenen  blixemftrael ,  is  in  zyn'  ftroom  verdronken. 
En  al  het  zonnendom  vernietigt  aen  zijn*  grond. 
Heeft  hy  op  Febus  bêé,  te  jammerlijk  gewont 
Van  rou  om  't  fnenvelen  van  zyn  beminde  looten , 
Den  haeteiijken  naem  van  Eridaen  verft oot en  ; 
Die  aen  den  Zonnegod  zijn  droevig  harteleet 
Gefc&eg  erinnerde ,  en  niet  toeliet  dat  het  fleet : 
Nu  wort  hy  Po  genaemt,  en  komt,  als  d*eer  der  vlieten, 
Die  dóór  Itaeljen  met  gezwollen  aders  fchieten 
Ten  toppen  van  Vezuul  affcroomen  door  het  zand. 
Hy  vaert  van  d'AIpen  af,  en  laeft  het  dorftfg  land , 
En  houd  aen  't  hemelhoog  gebergt'  zijn  hooft  gedooken , 
Tot  dat  by ,  loeiende  ten  afgront  uitgebroken , 
En  allermeeft  verfcerkt  in  't  heetfte  zomerweer, 
Stort. met  vijf  monden  in  het  Adriatifch  meer. 
Men  zegt,  en  't  wort  gefterkt  door  't  woort  der  zeegodinoen, 
Die  zijn  weifprekentheit  en  zucht  lot  konft  beminnen. 

Dat 


9«  A    N    T- 

Dat  by  pleeg  dagen  lang  ce  hooren  nier  de  Her 
Van  Flakkus,  als  hy  acn  den  kant  van  zijn  rivier 
De  golven  luiftren  deed  naer  zijn  LatQnfche  fnaeren* 
De  darde  Chloê  vleide,  en  Lalage,  onervaeren 
In  minnekozery ,  of  dankte  Melpomeen  % 
Dat  zy  aen  haer*  Poëet  zoo  minnelijk  verfcheen  , 
En  zong  Mecenas  lof  9  en  hielp  ztyn  jaerty  vieren  , 
Bedekt  in  *t  zangprieel  van  jonge  populieren» 
Ook  zegtme ,  dat  gy ,  ó  doorluchtigfte  Aertspoëet 
Virgijl !  aen  ztynen  vloed  doorgaens  uwe  uuren  fleec* 
Het  water  zweeg»  om  niet  uw  toonen  te  verfcroien, 
En  leerde  uit  uwen  mond  den  ondergang  van  Troyen , 
En  dreef  met  min  gedruifch  zijn1  droom  in  zee  te  wed. 
Om  't  oor  te  ftreelen  door  den  klank  van  uw  trompet. 
Gy  zoekt  hem  dankbaer  wéér  die  dienden  te  vergoeden  , 
Als  gy  hem  Koning  noemt  der  Italjaenfche  vloeden  (i). 

Ziet 

fl)    Quel  est  ce  fleuve*  allier?  Sa  longue  chevelure 
Du  peuplier  d'Alcide  emprunte  la  parure. 
Cest  1'iUustre  Eridan;  tel  fut  jadis  ton  nom, 
Avant  ton  sort  funeste,  orgueilleux  Phaëton. 
Mais  dès  que  dans  ses  caux  Jupiter  trop  sévère 
Du  char  brülant  du  jour  jetta  ie  léméraire, 
Pour  ne  pas  aggraver  Ie  de  uil  d'un  père  en  pleura 
Dont  ce  nonx  rappellait  les  trop  vives  douleurs, 
11  prit  celui  du  Pd:   des  Alpes  descendue, 
Bon  oude  prisonnière  est  cacWe  a  la  vue; 
Mais  bienldt,  plein  de  fougue,  il  délivre  ses  flots 
Des  gouffres  tortneux  de  leurs  vastes  cachots* 
De-Ik  roulant  son  eau  dans  sa  course  embellie  9 
11  appaise  la  soif  des  sillons  d*  Italië; 
Et  ce  fleuve  gonf  lé  ,  par  cinq  bouches  enfin 
Du  golfc  Adriaiique  enfle  Ie  vaste  sein. 
On  dit  qu'un  jour,  surprjs  par  1'éloquente  audace 
Ces  chants  harmonie nx  dont  1'amoureux  Horace 
Jadis  d'un  ton  touchant  célébrait  ses  amours, 
l\avi  de  set  accords,  il  fuspendit  son  cours  9 

Qüand 


A    N    T<  97 

Ziet  gy  dien  halven  Moor,  den  Indus,  ia  'tvferflhiet? 
Die  Stroomgod  wijkt  geen*  vloec  in  grootbeic  vingebiet, 
Wanneer  hy  ,  uit  bet  Weft  ten  Ooften  opgedragen , 
Een  krokodilgefpan  voor  zijnen  gouden  wagen 
Doet  fpoeien  als  een  ptyl,  en  honden  beeken  groet  , 
Die  elk  bun  waterkruik  uitgieten  in  zijn*  vloed» 
En  ziet  een  lange  ry  Rivtergodeflen  blaeken 
Van  heete  minne ,  mee  gefchenken  hem  genaeken  * 
En  al  haer  waterfchat  uititorten  ip  ztf  n  bron , 
Alleen  op  hoop ,  of  die  zijn  hart  verzachten  kon. 
De  klippige  Kankaes,  ten  wolken  ingevaeren, 
Die  van  't  rijk  Aziën  in  d'Afrikaenfche  baren 
Met  zijnen  wortel  reikt ,  is  min  bekent  door  ftraf 
Des  (i)  Vierdiefs,  die  de  klay  bootfeerde  en  leven  gaf, 
Met  zijn  geftolen  vlam  de  Zon  ter  duikt  ontnomen , 
AU  dat  hy  voed  dien  voogd  der  Indiaenfche  ftroomen, 
Die  'e  rijkfte  landgeweft  met  z\jnen  naem  vereert. 
Noch  lijd  de  Ganges  niet  door  hem  ee  zj|)n  verbeert. 

Gy 

Quand  Ie  cJiaütre  exaltait  lés  charmes  de  Glycère, 
Ou  peigneit  tendiemeot  1'araour  et  Ie  my stère, 
Invoquait  Melpomèoe  ,  ou  chantait  les  vertua 
Da  faincux  Mecenas  soos  des  arbres  touffus, 
D*Auguste  il  rehaussait  les  exploits  et  la  gloire 
Oq  bien  chez  Jui  priait  des  amis  pour  j  boire»' 
Et  toi  du  dien  des  vers  Ie  plus  cher  favori , 
Tu  frëquentas  souvent  ce  rivage  fleuri, 
Virgile,  et  1'air  pompeuz  de  tes  cbants  héroïquea 
Frappait  d'étonnement  les  nimpbes  aquatiques. 
Lc  i'icuve  interdisait  Ie  rourmure  a  ses  flotSj 
Quaud  d'llion  en  feu  tu  sauvais  ton  béros, 
JLt  Ie  me  na  is  vainqueur  en  la  riche  Ausonie, 

Lesliné  par  les  dieux  au  lil  de  Lavinie. 

* 

Proeven  van  Dichtk.  Letteroef.  II  Deel ,  Ma.  264. 
(1)  PaoHETUcys. 

G 


9»  A    K  T. 

Gy  ziet  hoé  moedig  hy  hem  naetreet  op  de  hielen. 
Die  vloed  brutfbht  allerbreetft  mee  zyne  waterwielen , 
En  glipt 'op  zijn  karros,  als-hy  van  hoogmoed  zwelt  9 
Verre  over  ftrand  en  peil,  en  fleept  op  't  kruidig  veld 
En  fpecery warande  een'  oegft  van  goude  zanden, 
En  edlen  diamant,  geplengt  met  ruime  handen. 
Die  in  het  kriftaiijn  van  zijn'  doorlachten  vloed 
Als  ftarren  tintien,  en  verfchieteo  met  een'  gloed* 
Gy  ziet  de  (luiers  zelf,  die  van  zijn  fchouders  daelen  9 
Met  darren  geborduurt  en  breede  goüde  ftraclen. 
Die  Fenixvederkroon  ,  verzamelt  aen  zijn  ftrand  , 
Is  hem  tot  een  juweel  gevlochten,  door  de  hand 
Der  Bronnajaeden,  en  't  kanneelaltaer  ontdraegen , 
Wauneer  de  Fenfx  aen  zijn  kolk  in  zomerdagen 
Zijn  eigen  lijkvier  ftookt,  en  uit  zijn  vruchtbaere  afch 
Een  fchooner  nazaet  teelt ,  en  Fcnix ,  als  hy  was. 
Noch  roemt  de  Gangesgod  zijn'  ouderdom  met  reden, 
Ais  die  het  taradijs,  den  hof  van  't  Oofterfch  Eden, 
Heeft  met  zijn  zilvren  well'  doorwatert  en  verquikt, 
Doen  't  aerdrijk,  overhoop,  noch  ruw  en  ongefchikc 
En  ongebout,  was  met  zijn'  eigen  laft  verlegen. 
Hy  komt  in  't  oog  der  zonne  al  bruifchende  opgeftegen, 
En  hoort  het  ongedierte  ombrullen  aen  zijn  vliet. 

Daer  ftaet  de  Nylftroomgod  ,  die  ui  et  een  kroon  van  riet 
En  wier  om  't  grijze  hair,  zoo  breet  komt  ingeftreken* 
Hy  fchept  zijn'  waterval  en  opkomft  uit  de  kreken 

« 

Van  't  Sügeiaenfch  gebergte ,  en  fpoeit  met  fnellen  gang 
Door  dorre  zanden  en  woeftljnen,  wijt  en  lang. 
En  fmachtende  van  dorft ,  tot  hy ,  door  grove  klippen 
Gefluit,  beneden  d'aerde  allengskens voort  kemt glippen, 
En  met  zijn  hoornen  breekt  door  fchenkels  en  geraemt' 
Van  klipfteen,  om  hun  trots  en  zynen  laft  befremt. 

Hier 


A    N    T.  99 

Hier  btrft  by  eindelijk  uit  mee  neérgeftorte  wateren , 
Die  vreeflijk  barnen  in  dien  iteilen  val,  en  fchateren, 
Gelijk  of  Triton  ,  op  't  bevel  van  god  Neptuio , 
Den  zeeftorm  wekte  f  en  dreef  de  golven  tegen  duin 
En  bevende  oever ,  dat  het  kraekte  en  f chulmde  ,  en  d'oorea 
Verdoofden  op  't  getoet  van  zijnen  onWeérhooren. 
Niet  tnders  knarft  en  brult  de  donder,  die,  gefluit 
In  't  rollen,  als  hy  groeide  en  toenam  in  geluit, 
Op  Atlas  fchoften  breekt;  die,  van  dien  flag  g- troffen, 
Den  dondérkloot  In  zee  al  bardend  neer  boort  ploffen. 
Egypte  groet  op  vt  laetft  dien  grooten  Watergod, 
En  dankt  hem  biiiyk  voor  het  kofcelijk  genot 
Vin  haere  vruchtbaerheit ,  alleen  door  hem  verkregen 
Wanneer  hy  't  land  verquikt  met  zijnen  waterzegen: 
Dan  ziet  d'Egyptenaer  met  vrengd  het  korenveld 
Verdronken,  en  zijn  erfjn  baere  zee  geftelt. 
Als  die,  wanneer  de  Nyl  laet  d'aftochthoorens  fteeken, 
En  al  de  golven  in  hun  boezem  zijn  geweken, 
Voor  zulk  een'  waterfiroom  ,  die  't  braekland  had  verkracht , 
Een  koftel ijker  zee  van  koorenfehat  verwacht» 
Wie  kent  de  Naelden  niet  aen  zjjn  beroemde  baren» 
Met  hunne  fpits  zoo  hoog  ten  wolken  ingevaeren? 
De  grafgevaerten,  om  bun  pracht  en  boubeleit, 
Als  werreltswooderen  met  recht  d'onfterflijkheit 
Geheiligt ;  maer  laet  u  zijn  fchoonheit  niet  verlokken. 
Het  fchadeiykft  vergif  fchuilt  in  vergulde  brokken. 
De  govóe  fchotel  dekt  het  doodlijk  Akonjjt. 
Maer  reift  gy  aen  zijn  ftrand,  ziet  voor  u,  en  vermis 
Den  fchalken  Krokodil,. die,  onder  't  riet  gedoken, 
Verraderlijk  komt  uit  zijn'  fchuilhoek  opgebroken , 
Den  onvoorzigtigen  op  't  lijf  valt  en  vrijbuit, 
En  in  't  rampzalig  graf  van.  zijnen  buik  befluit. 

G  2  Meer 


ioo  A    N    T. 

Meer  had  hy  licht  tot  lofdes  Nylftroomgods  gefproken, 
Had  mijn  nieuwsgferigheit  zjjn  reden  o!ec  gebroken» 
Twee  goden,  even  fier  in  't  waterblaeu  gewaed, 
Maer  d'eene  woefter  en  geftrenger  van  gelaet, 
De  breede  borft  gekerfc  met  eerelij ke  wonden  , 
Toen  't  fel  Janiffardom  hem  trotfce  op  eigen  gronden  , 
En  d'arider ,  't  hooft  bekranft  met  groene  wijngaerdblaên  , 
Noch  met  bun  rijp.»  druif  en  troffen  overlaén , 
Begroeten  't  godendom  der  h eerelij kfte  ftroomen, 
En  't  hofgezin,  voor  hun  ter  feefczaele  ingekomen; 
Den  Ygod  bovenal ,  die  zijn  aenzienlijkheit 
Volmaekte  met  een  ingetoogen  majefteit: 
Het- was  de  Donau  en  de  Rijnftroom,  die,  gefcheiden 
Voor  eeuwig ,  nu  alleen  vereenden  met  hun  'beiden* 
Hun  volgt  de  Seine,  met  een  breet  gevolg  en  ry 
Van  watergoden,  die  zijne  opperheerfchappy 
Erkennen  ,  hem  als  't  hooft  der  Franfche  vloeden  eeren , 
En  op  z\jn'  la  ft  het  land  roet  koelen  drank  ftofcren. 
Nu  naderde  de  Teems,  Brittanjes  eéifte  vloed, 
Met  d'lber,  Wijffel,  Taeg  en  Bosfor,  root  van  bloet 
Der  Kruienen,  de  Maes  en  Schelde,  en  al  de  ftroomen, 
Die  vader  Oceaen  op  zijne  rol  ziet  komen , 
Bekent  en  onbekent  van  naemen  en  gedacht. 

Nu  wiert  de  hooftherout  van  't  Y  ten  difch  verwacht. 
De  feboone  Thetys  quam  met  zedige  gebaeren 
Ter  bofzaele  innetreén.    Zy  bad  de  loffe  haereu 
Omvlochten  met  de  geele  en  witte  waterroos. 
De  tedre  fchaemte  gaf  op  elke  wang  een  bloos  , 
Die  Lieflijk  aflhk  op  den  blanken  bals,  gedreven 
Van  levendig  albaft ,  of  fchooner  als  het  leven. 
Zoo  biooft  de  dageraet  by  helder  wéér,  en  muit 
In  't  root  fcbarlaeken  fchoooft  op  witte  wolken  uit. 
1  Print 


A    N    T.  ioi 

PrtnsvPeleos  (lat  faaer  arm,  noch  even  jong  van  wezen* 
Zy  hebben  't  wreet  geval  der  jaereu  niet  te  vreezen, 
Het  nootlot  ftaet  hun  toe  eene  onverwelkbre  jeugd. 

Elk  wort  zijn  plaats  befchikt,  en'tfcheen  de  bruiloft  vreugd 
Zon  nu  het  godendom  eerft  recht  nea  't  harte  raeken ; 
Ten  ware  al  vroeg  een  vlam  van  nijt  begoi  .te  blaeken: 
Om  dat  de  ftrooinvorft  van  het  Y,  door  Thetys  wet, 
Op  't  wenken  van  Neptuin,  wiert  boven  aengezet, 
En  volgde  't  godenheir  der  zeen ,  en  wilde  meeren , 
Die  onder  't  hooftgezagh  des  Oceaens  regeeren, 
En  dwingen  vlieten  en  rivieren,  kleeu  en  groot, 
Om  hunne  fchattingen  te  Horten  in  den  fchoot 
Der  voriten ,  die  met  recht  hun  leen  verheergewaeden.  - 
d'Ykoning  fcbeenme  in  't  eerft  met  zulk  e  en  e  eer  beladen , 
Als  die  meer  toeleit  op  ziju  zeegez&g  en  macht , 
Dan  in  te  zien  hoe  hem  de  waen  der  vreemden  acht. 
Nochtaus  hy  volgde,  en  dacht  de  belgz'ucht  voort  te  dooden, 
Nu  hy  niet  zat,  als  daer  't  Neptuin  hem  had  geboden. 
Geenfins  om  dat  die  plaets  te  hoog  was  voor  zijn' ftaet') 
Maer  dat  zy  hem  te  dier  te  koopen  fcheen  voor  haet. 
De  zedigheit  des  gods ,  en  't  diep  ontzich  der  grooten 
Hield  lang  het  wrokken  in  hun  boezems  opgefloten 

De  jonge  Tritons  en  Najaeden ,  elk  om  ftrijt 
Op  't  puntigfte  gehuld ,  en  voor  de  bruilofttyt 
Van  overlang  bereit ,  begonden  't  oor  te  flreelen 
Met  kunftig  maetgezang  en  vreemde  waterfpeten. 
Men  zagh  eeo'  regenboog  van  allerley  gewaed 
En  kleuren,  gefchakeert  tot  welluft  en  fieraed. 
Die  had  bet  glansrijk  baer  met  gout  geftrikt  naer  boven. 
Dees'  praelde,  om  prachtig  uit  te.  munten  in  hetbooven, 
Met  lofle  vlechten  ,  die  zich  fpreien  om  den  nek 
En  nstekten  boezem ,  blank  als  marmer  zonder  vlek. 

G  i  Een 


ioa*  A    N    T. 

Een  andre,  om  'e  heerlijk  ftal  re  toooen  van  haer  leden, 
Wift  met  een  eng  fatijn  die  geeftigh  te  bekleeden, 
Dtc  alles  uitpuilde ,  en  bedekt  zich  (telde  in  't  licht. 
De  fiere  Watergaerde ,  op  treken  afgericht , 
Kon  krachtige  in  dien  rei  de  minnetoght  verwekken  , 
Met  achteloos  zomwijl  haer  fchoonigheit  t'ontdekken. 
Terwijl  de  dochters  van  vrou  Doris,  en  de  (toet 
Der  Ymevrouwen ,  en  zeejoffers »  vlug  te  voet , 
In  hun  volmaekten  dans  verbeelden  d'oude  veede 
Van  wrokkende  Eris,  die,  uitbuldrende  en  f  on  vrede, 
Op  ft  eerfte  huwlijxfeeft  van  Thetys ,  die  de  goón 
Van  hemel ,  aerde  en  zee  toen  liet  ter  bruiloft  noón , 
En  haer  alleen  vergat,  den  appel,  onder  allen 
De  fchoonfte  toegekeurt,  liet  op  de  tafel  vallen: 
Waaruit  die  Ilias  van  ooreloogen  fproot, 
Op  't  fchendig  vonnis ,  't  geen  de  Troyfche  harder  floot. 
En  't  fcheen  een  voorfpook  van  den  twift ,  die  nu  zou  rijzen* 
Dees  hoorde  men  't  gefpeel ,  dien  d'eedle  danflen  prijzen , 
En  hoe  ze  naer  de  kunft  zich  wenden  keer  om  keer, 
Na  fluiten  in  een'  kring ,  dan ,  triplende  op  en  neer 
Met  loflen  zwier ,  zich  zelf  wéér  floopen ,  wéér  vermengen , 
En  vol  verandring  dus  den  dans  ten  einde  brengen. 
Een  ander  vergde  va(t  den  grooten  hofpoëet 
Heer  Proteus  't  bruiloftliet ,  voor  deze  feeft  gereet, 
Als  fuffer  Triton  noch  half  ronkende  aen  quam  fleepen  , 
En  voort  een  goude  kop  met  wijn  heeft  aengegrepen, 
Die  Zeehachant,  noch  vol  en  dronken  van  het  nat, 
Hetgeen  by  's  morgens  zelf  gedoken  had  voor  't  vat. 
Hy  floeg  met  moeite  zijn  gezwollen  oogen  open , 
En  kbegde  dat  de  wijn  nu  weigerde  in  te  Ioopen, 
Op  zulk  een  hooge  feefc ,  dat  hy  zoo  lang  een  tijt 
Verwachtte ,  en  wiert  de  vreugde  in  haer  geboorte  quijt. 

Die 


A    N    T.  ics 

Die  kop  was  evenwel  tot  's  Bruigom!  eer  gedronken. 

Hierop  wort  hooft  voor  hooft  een  beker  vol  gefchonken. 

't  Gewoel  vermeerderde  in  het  plengen  van  den  wijn. 

De  dichter,  onderwijl  door  Ygod,Seine  en  Rijn 
En  andre  watergoó  n ,  en  Thetys  zelf  bewoogen , 
Om  't  gulde  feefc gedicht  te  leezen  voor  hun  oogen, 
Hield  mijn  gedachten  als  betovert  aen  zijn'  mond. 

Hy  zong  in  't  esrft  den  lof  van  't  heilig  ecHtverbond, 
En  't  kuifche  minnevier  ,  belachte  de  Poêeten  , 
Die  nooit  aU  by  den  wijn  van  Venus  toghten  weeten, 
En  noemen  alles,  wat  in  zee  leeft,  koel  van  aen, 
Schoon  Venus  rit  een  fchelp  in  zeenat  is  gebaert. 
Hy  prees  de  fluikery  der  goddelijke  grooten : 
Want  zelf  de  minne  was  van  't  wufte  fchuim  gefprooten, 
Het  zeefchuim,  daer  de  wint  meé  guichelt  naerztyn'zin. 
Hy  noemde  't  fnoepen  een  fiantvaftigheit  van  min , 
't  En  ware  een  zelve  fchoonte  en  d' eigen  luft  van  leven, 
Waer  door  de  minnacr  eerft  tot  liefde  werd  gedreven , 
En  d'echteling  bet  hart  aen  d'egaé  trouw  verbont, 
Bleef  kleven  in  haer  ziel  en  zacbten  rozemond: 
Gelijk  dit  groot  geluk  held  Pelcus,  onder  allen, 
En  feboone  Thetys  was  alleen  te  beurt  gevallen , 
Nu  zulk  een'  langen  ry  van  eeuwen  achtereen. 

De  vader  Oceaen  was  met  dien  zang  te  vreên, 
En  Boreas ,  die  ftout  de  kuiflche  Oritbïye 
Ontfcbaekte,  vleide  zich  in  zijne  fnoeperye. 
(Want  't  was  zijn  beurt  nu  bier  te  drijven  over  't  vlak) 
Men  hoorde  hoe  hy  voort  zijn  vinnen  hooger  ftak, 
En  dapperder  als  ooit  de  ftormklaroen  liet  klinken. 
En  zeker  op  zijn  ttyt:  want  nu  quam  onder  't  drinken 
De  haet  wéér  boven.    Al  de  hooftrivieren  zijn 
Verongelijkt,  de  Taeg,  de  Donau,  Seine  en  Rijn. 

G4  Dt 


io+  A    N    T. 

De  Seine  meeft.    En  't  (lont  gefchapen ,  dat  dit  baeren 
Den  fchfppers  zelf,  die  nu  dees  (treek  der  zee  bevaeren, 
Zon  klinken  in  het  oor.    Gelijk  een  wolk,  die  lang 
Betrokken ,  en  reets  zwart  gezwollen  door  *t  gedrang 
Der  winden ,  hangt  en  pruilt ,  tot  ze  endelij  k  aen  't  fchenren , 
Als  eene  zeefluis,  die  vaft  bruifcht  niet  open  deuren  9 
Van  boven  met  een  zee  van  water  nederftort. 
Dus  woelt  men  hier,  zoo  drae  de  nyt  heeft  uitgemort, 
In  't  heimlijk  binnen  's  monds;  wie  durf  ons  hier  braveeren  , 
En  zitten  bovenaen  by  zoo  veel  waterbeeren  ? 
Riep  d'opgeblazen  Seine,  en  grimmende  overzy, 
Rand  dus  den  Ygod  aen:  gy  beerfchap  van  het  Y, 
Oneedele ,  wie  raed  o  dus  om  hoog  te  ft  ree  ven , 
£n  boven  d'eedelen  o  aen  den  difch  te  geven? 
Kom ,  flae  uw  ftamboek  op ,  en  toon  ons  uw  gedacht  i 
Die  niet  dan  viflebers  zaegt  in  't  flijm  van  uwe  gracht , 
£n  kleene  kreeke  een  bot  en  bruinen  baers  verraden , 
Of  taeien  baring,  waerd  den  roem  van  uwe  platten. 
O  waterplaeg  I  van  waer  komt  u  het  hart  zoo  groot  1 
Of  zon  't  uw  fcheepsmaght  doen(i)?  wy  kon n en  meê  een  vloot 
Uitleevren,  en  uit  zee  onze  oevers  hooren  febateren, 
Wanneej.'s  Rijxamirael,  gegroet  van  onze  wateren, 

Ce- 
CO    In  1805,  en  dus  honderd  vierendertig  jaren  later,  zong 
4e  Franfche  dichter  eiménard: 

Aux  rires  de  1'Ainstel ,  au  milieu  des  roseaux, 
Le  Batave  aflerrni  sur  1'onde  obéissaiite 
A  jou  te  a  chaque  \ille  une  ville  flottante* 
Une  forêt  de  mits  a'élève  dans  les  airs; 
Jbes  navires  pressés  couvreot  les  f  Jota  amers; 
Ét  bieniót  s  éloignant  d'une  terre  chérie, 
Sur  les  deux  océans  transportent  leur  patrie. 

jLa  Navigation,  Cb.  VI.  Tom.  II.  pag.  ty. 


A    N    T.  105 

Geroofde  prijzen  fleept  ten  mond  in  van  mijn9  vloed: 
En  lokc  den  Franfchen  Mars,  zoo  vol  beieic  als  moet, 
Die  al  de  werrelt  nocb  zal  dwingen  mee  zijn  grooten, 
Om  op  mijn*  mg  te  zien  den  rijken  oegft  der  vlooten, 
Zoo  ver  de  wint  haer  volgt,  nu  't  aerdrykomgedwaelt. 

Maer  d'adelijke  glans,  die  uit  ons  wezen  ftraelt, 
De  grootsheid ,  die ,  befaemt  door  eeuwen  en  kronjjken  , 
En  ftamregifters,  elk  met  openbaere  blijken 
Onze  eedele  afkomft  toont,  is  iers  waer  op  ik  meer 
Als  onze  maghten  roem.    Mjjn  adeldom  en  eer, 
En  fchat  en  grootheit  gaen  alfacmen  n  te  boven: 
En  gy  braveert  my  in  't  gezicht  van  defe  hoven 
En  hooge  vierfchaer,  die  zo  mcnigmael  mijn  maght 
Erkent  heeft,  en  my  naer  mijn  waerdigheit  geacht?) 
Gy  watervorften  en  hooftftroomen ,  hoog  van  waerde, 
Die  in  uwe  armen  fluit  het  grootfte  deel  der  aerde, 
Hoe?  zal  nn  een  klein  heer  van  een  bekrompen  vliet, 
Die  'k  zelf  niet  weet  of  een  riviergod  is  of  niet, 
De  vorfteÜJke  achtbaerheit ,  eo  zonder  draf,  fchoffeerenl 

Hierop  begon  't  gedrnifch  afgrpijk  te  vermeeren. 
TerwQl  veel  watergoón  uit  heimelijke  nijt 
Grimlachen  in  hun  vnift,  om  zulk  en  bits  verwijt. 

De  god  des  Yftrooms  rees  wel  driewerf  om  te  fpreeken; 
Meer  driewerf  zach  men  wéér  de  Seine  een  keel  opftecken, 
En  in  zijn  hevigheit  ten  laetften  boven  ftaen. 

Dns  vaert  hy  eindlijk  voort.    Gy  tw^ffelt  mooglijk  aen 
Mijn  hooger  adeldom ,  en  weigert  my  te  wtyken. 
Wel  aen ,  ik  zal  met  reen  n  flux  de  vlag  doen  flryken. 
Want  lang  zagb  ik  myn*  nacm  en  grootheit  aengebeén, 
Eer  nocb  ow  brakke  poel  van  viflehers  wert  betreén , 
En  gy  ter  naeuwer  noot  wift  uw  vervalle  wegen , 
Met  zulk  een  handvol  nat,  van  fltyia  en  wier  te  veegen, 

G  5  En 


Xö6  A    N    TV 

En  Hchtiyk  liegt  gy  noch  tot  een  moeras  begroeit , 
't  £n  wier  de  Zuiderzee  zich  uwer  had  bemoeit, 

Hoe  onverdraegheiyk  is  't  opgeblazen  leven 
Van  bon,  die.  on  verdient  door  't  blind  geval  verheven, 
Het  al  beneden  zich  waerdeeren,  en  te  ftout, 
Het  onbefchaemt  gezicht  bemaskren  met  hun  gout  1 
Maer  fchaemte  is  als  het  vier ,  dat ,  hoe  geheim  verfteeken  f 
Te  fterker  flonkert»  en  weet  klaerder  door  te  breeken: 
Zy  kuaegt ,  als  zy  de  mont  der  naekce  waerheit  hoort  , 
Hec  drieft  geweten  ,  't  geen  haer  gaeren  zach  gefmoort  (i). 
Maer  leer,  verwaende,  leer  voortaenuw'moedbetoomen, 
Herdenk  uit  welk  een  laegte  uw  magbt  is  opgekomen, 
't  Rechtvaerdig  noodlot  kaetfc  de  troffen  als  een  bal , 
Verheftze  alleen,  om  wéér  te  lachen  in  hun  val  (2). 

Maer 

Ci)  Met  deze  uitmuntend  fraajje  regels  als  eene  fcherp  be- 
rispende zedeles  in  den  mond  der  fnorkende  Seint  te  leggen, 
en  den  Ygod  op.  eene  fchampere  wgze  te  laten  toeduweu ,  heeft 
de  dichter  de  les  van  horatius  uit  het  oog  verloren: 

Qmf  didicit  pst r Ut  quid  d*b*aty  &c. 
Ridder i  fërfiwaê  fsit  fuytnienti*  cuiqttt. 

De  Arte  poet.  311— 315. 

Althans  de  Ygod  had,  naar  m$n  oordeel ,  dezelve  integen- 
deel met  vrq  wat  meer  regt  de  Sn' mi  knnnen  toevoeren. 

CO  Het  gevoelen  der  ouden,  dat  de  dichters  tevens  waar* 
zeggers  zijn  ,  wordt  hier  als  het  ware  bevestigd ;  want  hoewel 
ahtomdss  in  1670  zeker  de  trotfche  minachting  bewust  was 
met  welke  lodewijk  XIV  op  ons  vaderland  nederzag,  en  dien- 
volgens  de  S<int  hier  eene  taal  tegen  den  Ygod  laat  voeren , 
geheel  in  den  geest  van  dien  qjd,  kon  htf  toch  met  geene  moge- 
lijkheid op  dat  tjjdftip  «weten  dat  men ,  twee  jaren  daarna ,  in 

ié;a, 


A    N    T.  107 

Maer  hoe  verheerlijkt  gy  nu  fcbijnt  ia  top  geklommen , 
Hoe  luide  gy  de  Faem  van  uwen  lof  hoort  brommen  9 
Ja,  fchoon  al  't  waterrijk  uw  ftaet  en  roem  verbreit, 
Noch  haelt  gy  zeker  niet  by  mijne  majefceit. 

Of  zoudge  uw  grootheit  meé  wel  boven  mijne  fretten, 
Die  moede  en  buiten  aém  geronnen ,  en  aen  't  zwellen 
Ten  einde  van  mijn  bron ,  met  zulk  een  kracht  van  nac 
Ia  zee  valle,  als  gy  pas  in  uwe  wadde  omvat, 
En  *t  geen  gy  zelf  niet  zoud  verzwelgen  in  uw  paelen  ? 

Verfchoonme,zoo'knujn  roem  te  hoog  febijne  oj>  te  haelen, 
0  groote  Koning  en  Monarch ,  in  een  gebiet, 
Dat  Tbetys  zoontje  met  zijn  handboog  t'enden  fchiet. 
Het  fcbijnt  Natuur  beeft  zelfvooru,  noch  eerft  geboren , 
In  uwe  bakermat,  een'  fpotnaem  uitgekooren, 
U  met  een  letter,  en  een'  enklen  klank  vereert, 
Net  op  de  leefc  gefchoeit  van  't  rijk ,  dat  gy  beheert. 

Nu  gingen  altemael  de  monden  weder  open. 
De  hofgezant ,  terwijl  van  tafel  afgeflopen , 
Vertelde  my,  die,  kout  en  bleek  van  fchrik,  den  grond 
Niet  kende  van  't  krakkeel,  waer  uit  bet  eerft  ontftont. 

Hoe  onlangs  Y  en  Teems,  te  trots  op  hun  vermogen, 
Door  kunft  der  Seine ,  eikder  was  in  den  fchild  gevlogen 
Met  openbaer  beilagh  van  oorlogh,  daer  de  god 
Des  Teems ,  belegert  in  zijn  eigen  waterflot , 
En  op  zijn'  eigen  grond  geplondert  van  zijn  fchepen, 
In  rook  en  vier  vergaen ,  of  in  triomf  gegrepen , 

Ver- 

1671,  te  Parijs  een'  fchimppenning  op  de  Nederlmden  zou 
Haan, voereode  eenc  zon,  die  de  dampen  uit  de  moemsfen  op- 
trekt, en  tot  bjjschrift  de  genoegzaam  woordelijke  vertaling 
van  dezen  regel  in  het  Latijn  :  Evexi  fed  disevtiam.  Wagenaar  , 
Vad.  Historie ,  XIV  Deel ,  blz.  6. 


io8  A    N    T. 

Verzoende  met  het  Y  in  een  verhaefte  vree, 

En  zegelde  het  zwaerd  des  oorloghs  in  de  fcbee, 

Na  een  benaeude  trits  van  jaeren,  dat  het  weidde 

In  bloed  en  moord  f  't  geen  al  bet  waterdom  befchreidde» 

De  Seine  alleen  zugh  dit  met  lachende  oogen  aen9   ' 

En  hoopte  faemen  hun  te  gronde  te  zien  gaen , 

Vernielt  door  eige  kracht.    Gelijk  twee  fteile  rotfen 

Te  mortel  fpatten ,  als  zy  faemen  nederbotfen , 

En  horten  tegen  een.    Maer  't  eeuwige  veibond 

Der  waterkoningen  dort  zelf  zijn  hoop  te  grond9. 

Hy  zweeg;  gelijk  al'thof:  want  d'Ygod,  opgerezen, : 
Verhief  zijn  (tem,  en  fprak  met  een  bezadigt  wezen: 

Grootmachtig  koning,  die  van  uwen  glazen  troon 
Zoo  veel  rivieren  dwingt ,  en  ziet  voor  uwe  kroon 
De  waterlingen  met  eerbied igbek  gebogen, 
Wat  wolk  van  gramfcbap  heeft  uw  beerlijkheitbetoogen? 
Wy  hebben  ongeveinft  uw  vrientfchap  gewaerdeert 
Tot  noch,  zo  lang  ons  die  niet  heimiyk  beeft  verheen, 
En  weigren  noit  de  vlagh  voor  uwen  Haf  te  ftrijken. 
Maer  zal  de  zeevorft  meé  voor  uwen  tijtel  wijken  f 
Dien  wtft  bet,  dat  hy  ons,  verhoogt  door  zijne  macht, 
En  buiten  ons  verzoek ,  deze  eere  waerdig  acht. 

6  Thetys,  die  aen  ons  deze  eerplaets  hebt  befeboren, 
En  gy ,  ó  goden ,  die  mijn  reden  aen  zult  hooren , 
Vergeeft  het  my,  zoo  ik,  geteiftert  buiten  lchult» 
Dus  bits  en  onverwacht ,  de  maet  van  uw  gedult 
Te  lange  rekke ,  en  mijn  verdading  buiten  reden  , 
En  mijn  belang  vermenge  in  uwe  vrolijkheden. 

De  Seine,  fchoon  hy  ons  voor  geenen  ftroomgod acht , 
Draegt  noch  eerbiedigheit  tot  mijne  watermacht, 
En  bad  my  *t  eene  met  het  andre  liefft  benomen  , 
Indien  by  floppen  kon  den  mond  van  zjjne  ftroomen, 

Die 


A    N    T.  109 

Die  daeglijz  vloot  op  vloot  zien  drijven  langs  hun  kaft 
Met  duizenden,  ten  ftrijde  of  koopvaerd  uitgeruft; 
Die  Vrankrijk  met  een  zwarm  en  vliegend  bofch  van  fchepen, 
Tot  zinkens  toe  gelaén ,  aen  mijnen  oever  fleepen. 
Maer  fchoon  hy  niets  van  al  mijn  fcheepsmaght  had  gezeit  , 
Geen  golf  fpanfeert  in  zee,  die  niet  mijn'  lof  verbreft. 
Geen  ftarren  fleren  's  nachts  de  blaeuwe  wolktapeeten , 
Hoe  ver  verdeelt,  die  niet  van  mijne  kielen  weeten; 
En  hier  valt  ziju  gezagh  by  't  myne  veel  te  licht. 

Macr  laet  eens  zien ,  hoe  ver  mijn  afkom  ft  voor  hem  zwign 
Want  fchoon  geen  waere  roem  kan  op  den  nazaet  kleven  , 
Van  't  geen  de  voorzaet  voor  vele  eeuwen  heeft  bedreven» 
Noch  noopt  des  ftamheers  denghd  den  eedleri  naeneef  aen  , 
Om  meé  zijn  loflyk  fpoor  groothertig  in  te  (hen , 
Gy  durft  ver  boven  my  op  uwen  adel  boogen. 
Maer  welk  geval  heeft  eerft  u  in  het  licht  getoogen? 
Want  d'outheit,  zoo  haer  geen  vermaerde  daet  verzelt, 
Is  doot ,  en  wort  vergceflch  by  uwen  roem  geftelt. 
Gewiflijk  't  Roomfche  juk  heeft  eerft  uw'  naem  doen  leven , 
Waer  onder  gy  met  dwang  uw  fchouders  hebt  gegeven , 
En  vreefde  't  flaeffch  gezicht  te  fteeken  uit  uw  kil. 
Maer  hoe,  lagh  toen  mijn  vloed  noch  ongerept  en  ft  il  f 
Die  glori  evenwel  behoude  ik  onbefproken, 
Dat  ik  de  tieranny  van  Nero  heb  gewroken, 
De  legioenen  zagh  verftuiven  als  het  kaf. 
En  floeg  bun  vaendelen  en  Arentftanders  af. 
Onze  oevers  dronken 't  bloet  der  Roomfche  dwingelanden; 
En  Nederduitflant  red  zich  moedig  uit  hun  banden, 
Dacr  gy  uw'  vrydom  hen  opveilde  laf  en  blint. 
Maer  fcae  hem  toe,  dat  hy  op  ons  dat  voordeel  wint. 
Zyn  ftamboom  evenwel  heeft  eens  begin  genomen , 
En  boe  veel  vroeger  hy  aen  't  waflen  is  gekomen , 

Hoe 


uo  A    N    T. 

Hoe  eer  het  noodlot  dreigt  die  weelderige  fpralc 

Te  fnoeiea ,  en  met  ftam  en  diepen  wortel  uit 

Te  (cbeuren ,  fchut  dat  vry ,  vertraeg't  met  ai  uw  krachten, 

Gy  bebt  dien  zwaerea  flagh  meé  op  uw  beurt  te  wachten; 

En  moogltyk  of  het  rat,  dat  alle  fcaeten  keert, 

My  lang  na  u ,  gelijk  ik  opwaerts  klom,  verneerr. 

Maer.fchoon  mijn  vloed  niet  fproot  nic  ad elijke  looien 9 
Ik  beb  noit  minder  eere  in  't  zeepaleis  genoocen. 
De  Teems  en  Ibergod,  de  Beltmonarch  en  Zont 
Verfmaeden  niet  met  my  te  treeden  in  verbond. 
De  Bosfor  zelf,  hoe  fors  op  zijne  maenbannieren  ; 
En  Tyger  weigeren  mijn  vrientfchap  niet  te  vieren ; 
Al  vorften  minder  van  gedacht  noch  ftaet  als  gy  , 
En  die -de  grenzen  van  hun  trotfche  heerfchappy 
Niet  naeuwer  zien  bepaelt,  als  gy  uw  ruime  ftranden, 
Al  had  gy  meé  mijn'  vloet  geOaegen  in  uw  banden. 

Nu  roem  uw  grootheit,  en  verhef  ze  boven  maet. 
Z'is  klein,  zoo  lang  als  u  begeerte  ruimer  gaet. 
Ja,  fchoon  u  god  Neptuin  den  drietant  gaf  te  draegen 9 
Een  heimelijke  vlam  zou  noch  uw'  boezem  knaegen, 
En  maelen  u  by  nacht  uw  eigen  kieinheit  af, 
Sprong  uwe  heerfchzucht  dan  noch  verder  als  uw  ftaf. 
Genoegen  geeft  mijn*  fcaet ,  wiens  kieinheit  ik  durf  roemen , 
Een  grootheit ,  met  uw  rijk  niet  op  een'  dagh  te  noemen. 
Ook  rekke  ik  mijn  gezagh  tot  d'andre  werrelt  uit: 
Dat  weten  Tritons,  en  de  vorfteljtyke  briiit, 
Die  van  de  ftroomen,  die  my  hunnen  leenheer  groeten» 
De  tollen  menigmael  opofferde  aen  myn  voeten, 
Met  leeijfchenkaedjen,  my  geftiert  uit  Weft  en  Ooft. 
Maer  wy  zijn  uw  bravaede  en  fchampery  gctrooft, 
Kn  voelen  defcen  pijl  niet  flechts  op  ons  gefeboten, 
Maer  op  den  Golfgod  meé ,  zoo  eng  als  wy  befloten , 

£n 


A    N    T.  nï 

En  echter 'duizend  en  meer  jaeren  achtereen. 
De  krijgselenden  en  gevaeren  doorgeftreén , 
En  vit  de  klippen ,  na  lange  aenwas  ,  opgeklommen  , 
Nu  heerfchende  In  een  ry  van  Wfctervorftendommen. 
Verhef  den  Walvifch ,  om  zijn  onbefuift  gevaert , 
Meer  als  den  Dolfijn ,  zoo  gezwint  en  fier  van  aert : 
Daer  ftort  hy  op  een  droogte  ,  en  blijft  in  't  midden  hangen  , 
Door  zijn  zwaerlijvfghek  en  groote  zelf  gevangen ; 
Waer  flus  de  Dolfijn  vlugge  is  overheen  gezwierc. 
Gelijk  een  vloèt,  dien  ruim  de  teugel  wort  ge  viert, 
Voorby  fchiet ,  en  zijn  kracht  voelt  wijt  en  zjjt  verfpreiden  9 
En  kabbelt  Hechts ,  en  kuft  de  lippen  van  de  weiden , 
En  hoe  hy  ruimer  velt  met  zflne  golven  wint, 
Hoe  meerder  hy  allengs  zijn*  loop  gefleten  vint: 
Maer  zoo  hy  van  een  rots  en  fteilte  neór  moet  bruizen  , 
En  barden  door  den  mond  en  naeuwen  hals  der  (luizen. 
Dan  zwelt  zijn' moed»  dan  kraekt  en  davert  al  het  (hand  ; 
Hy  dokt  en  wentelt  in  zijn  kolken  akkerland 
En  Hulpen ,  vee  en  hofgevaerten ,  fchokt  in  't  rukken 
En  ftorten,  rotfen  en  arduingebergte  in  Hukken; 
En  wikt  dan  eerft  te  recht  hoe  ver  zijn  krachten  gaen, 
Zoo  lang  hy  beeren  vint ,  die  zijne  drift  weérftaen. 
Dus  gaet  het  in  't  gebiet.    De  grootfte  heerfchappijen 
Zijn  allerzwakft  te  voet  en  in  gevaer  van  glyen. 
Geduurige  onruft  knaegt,  gelijk  een  kanker,  't  hart 
Der  ftaeten ,  in  hnn  grootte  en  ommeflag  verwart. 
Maer  landen,  die  de  vorft  kan  van  zijn  troon  befceeren, 
En  net  geevenaert  naer  reik  van  zijn  begeeren, 
Staen  onbeweegbelijk:  een  zelve  liefde  en  zucht 
Drijft  boven ,  en  verwekt  een  ongedwonge  tucht. 
Het  zelve  voordeel  houd  al  't  lichaem  aen  elkander. 
't  Geen  'teene  lid  verheft,  verflerkt  de  kracht  van  't  ander. 

En 


i!»  A.N    TV 

En  fchoon  van  binnen  zicb  een  ftaetkrakkeel  verheft  9 
Het  wort  gefuft,  eer  hun  eea  ftorm  van  buiten  treft. 
Al  't  lichaera  wort  gequetft  in  't  minde  van  zijn  leden. 
Zoo  ziet  men  (lieren ,  die  elkandre  fel  beftreden  , 
Den  pais  vernieuwen»  en  in  eene  maetfchappy 
Den  wolf  verwachten ,  die  hen  aengrimt  van  ter  zy, 
Maer  rijken ,  aengegroeit  uit  allerlei  geweften , 
En  door  gewelt  in  't  juk  geflagen ,  zien  ten  leften 
Hun  dwingelanden  het  belang  en  voordeel  af, 
En  vloeken,  en  ontvlién  uit  wraek  hun  yzren  fcaf« 

Maer  dwougt  gy  me  opentlijk  in'tveld  het  hooft  te  bieden, 
Wy  zouden,  hoe  gering,  u  niet  een  flap  ontvlieden. 
Nu  voegt  geen  oorlog ,  en  te  min  daer  't  bruitsbanket 
Dus  openhartig  en  tot  vreugd  is  opgezet. 
Wy  hadden  allerlief  ft  gezwegen  op  uw  reeden; 
Om  't  gulde  feeft ,  had  dat  mijn  eer  en  ftaet  geleeden. 

De  viflchersknaepen ,  die  voor  menige  eeuw  myn  vloed 
Met  booten  ploegden,  en  gelukkig  op  dien  voet, 
Geen  ander  werreltdeel,  als  mijne  plafTen  kenden. 
Geen  andre  rijkdom  als  hun  armoede  en  elenden, 
Waardeerden  mogelijk,  indien  het  graf  z^n*  mond 
Óntfloot ,  en  levend  hen  herftelde  aen  mtynen  grond  , 
Hoe  nieuw,  en  in  den  loop  des  oorlogs  onervaeren, 
Mijn  ftaet  nu  groot  genoeg  om  d'uwen  t'evenaeren. 
Maer  fchoon  zy  zwijgen,  en  het  veen  hun  Item  verfmoort, 
Al  't  goi vendom  ( i)  hier  meê  vergadert ,  (preekt  hun  woort. 

De 

(O  De  dichter  fchynt  zeer  met  dezen  uitgang  Ingenomen : 
allerwegen  treft  men  denzelvén  aan,  en  vooral  in  koppel  woor- 
den, gelyk  ft  rak  s  nog,  hiervoor  blz.  Ui,  fTatirvorfttBépmmtm. 
Dit  Cêhenéom  behaagt  m$  zoo  min  als  het  ZontHmfom ,  blz.  95. 
Van  effen  fp  t  r  gt  geestig  met  dezen  uitgang  in  zgn*  ƒ/*//• 
Sfcaal«rx  I  Deel,  N°.  a,  blz.  IO. 


a  n  r. 


Hg 


De  vader  Oceten ,  noch  Peleus  méc  *tfn  Raedërf  * 

En  gy  miflehien  zond  zelf  mQn  aenzien  niet  verfmaederi* 

Ook  heeft  mijn  naem(boe  fcherp  gy  met  zy  n  kleinheit  lachc) 
'tWaerachtig  voorfpook,  en  een  teken  van  mija  maght* 
Die  naederband  zoo  wijt  zQn  takken  uit  zon  fpreien  * 
Alt  beide  cT armen  van  de  poelen  hem  geleien* 
Hy  is  de  fleutel ,  die  het  hemelfche  betiuit 
En  't  werreltfche  geval  élk  opent  en  beduit* 
Hy  ftrekt.  een  kort  begrip,  een  ftapel  van  de  fckatten * 
Die  zoo  veel  boeken  en  kronykén  in  zich  vatten » 
En  wjjjö,  als  in  een  fchets*  het  menfchiyk  leven  aen* 
De  flinkerzyde  is  breet*  en  makiyk  op  té  gaén* 
Maer  boven  zit  de  draf  alle  ongetrouwe  zielen 
Met  bolpees ,  wroegingen  en  zweepen  op  de  hielen* 
Heel  fmal  loopt  d'audre  kant  nae  boven *  met  gevaer* 
En  fteiler  in  den  top*    Al  valt  de  heirbaen  zwaer, 
De  loon  zal  rykeltyk  den  arbeit  Weer  verzoeten  9 
En  leggen  hen  de  kroon  en  lauwer  voor  de  voeten* 
Nn  pronk  met  langer  naetn,  en  laet  alleen  aen  my 
De  beeldefpraek:  en  't  merk  der  Pitagorifche  Té 

Zoo  lang  hield  d'aendacht  al  het  zeedom  opgetdoged 
Wanneer  de  Seine,  met  ontfteke  en  dreigende  oogen 
Omloerende*  geiyk  een  arend,  die  een  vlucht, 
Van  valken ,  drQvende  en  braveerend*  in  de  lucht* 
Weofcht  in  te  vliegen  4  en ,  verftrikt  ia  twijfelingen  4 
Niet  weet  van  waer  hy  beft  het  legér  zal  befpringen* 
Dat ,  in  een  ronde  zich  befluitende  als  een  wal , 
Aen  allen  kant  hem  bek  en  kïaeuwen  bieden  zal , 
Dos  nitbarft ,  brullende  en  ontdek  i  in  grammen  moede; 
Begnnfiigt  iemand  noch  die  fcherpe  waterroedé? 
Kan  d'lber,  van  haer*  flagk  tot  in  het  ingewand 
Getroffen»  noch  het  hooft  ontkreuke*  in  deez*  ftandf 

H  (Öot 


i!»  A    N    T. 

(Ook  was  bet  zoo ;  hy  fcheen  zich  hetmlijk  te  vérbfljen  , 
Ht  zagh  't  door  d'opening  der  zaeltapeetferijjen  » 
En  't  donkere  gezicht  der  watergoden  (Irak 
Opbeldren ,  toen  het  Y  de  Seine  tegenfpnk) 
En  zal  hy  mijn  gezach  en  kroonen  vergelijken , 
Met  bannelingen  en  rebellen  van  zUn  rijken? 
Gelijk  hy  onlangs  al  dien  aenhang  van  het  Y 
Heeft  uitgekreeten ,  voor  bebipt  met  muyteryt 
Lafhartige,  onderwerp  u  wederom  den  Mooren. 
Geef  my  den  fepter,  die,  tot  hooger  drift  gebooren, 
Door  mijn  gelnk  en  kracht  van  't  zegenrtfk  geweer, 
De  fchenders  dwingen  zal  te  buigen  voor  hunn*  heer. 
De  deftige  Iber ,  't  hooft  met  kroonen  overlaeden , 
Rees  op  in  't  midden  van  zijn  koninglijke  rieden, 
En  koningen ,  die  hem  bedanken  voor  zijn  leen» 
Waer  voert  u  d'overmaet  van  uwe  driften  been? 
Waer  zien  wy  eens  het  eind  van  't  on  recht vaerdig  wrokken  , 
Dns  fprak  hy,  fchuddende  tot  dry  werf  toe  zijn  lokken: 
Nu  vaer  den  Ygod  vry  in  't  diamanten  fchilt: 
Wy  zien  de  fchicfaten  van  uw  hevigheit  gefpik, 
En  mogelijk  den  vloek  en  dat  ontaert  braveeren 
Met  meer  fchandael  noch  tot  uw  zelven  wederkeeren* 
Heeft  d'oude  wrok  my  in  het  ooriogsa vontuur 
Gewikkelt  met  dien  god,  voorwaer  het  ftond  my  duur. 
Holp  onze  vyantfchap  het  hevig  bloet  aen  't  kooken, 
En  heeft  men  vier  en  vlam  aen  wederzy  gefproken, 
't  Is  al  door  't  oorlogsvier  gezuivert  en  verteert. 
Wy  hebben  hem  als  vry ,  en  wettig  vorft  geëert. 
Wy  brok  en  zelf  de  draf-  en  krijgsroé  voor  ztyn  voeten , 
Noch  weigeren  hem  noit  als  een'  Monarch  te  groeten: 
En  wijken  niet  een'  voet  van  't  oude  vreéverbond. 
Zïc  toe ,  gy  zeilt  op  hem  uw  qfzhulk  in  den  grond. 

Eb 


A   N   T;  115 

Ên  ott  gf  *t  «liet  wenfcbt  in  uwen  klaeu  ce  grijpen , 
Ziet  licht  de  Jaeger  wil  't  gefpannen  zeil  aen  't  gijpen. 
Maer  wenfcht  gy  *c  Ygezagh  te  bonzen  uit  den  croon  # 
Weerom  my  onverwacht  gevioogen  in  de  kroon, 
En  ti  bet  godendom*  ten  bruiloftdifch  gezeeten, 
Dot  van  ter  zijden  tneé  gétaiftert  en  verbeeten  ? 
tftifn  lafbek  zeker  brak  den  vijand  bitter  op  * 
Toen  Agtrs  flaeftch  gebroet  zich  met  bebioeden  kop 
Ter  vlugt  begaf ,  en  ik  mijn  maghtigfte  geweften 
Zagh  op  een*  fprong  gevaegt  van  Mooriaenfche  pelten* 
By  hondertduizenden  ,  te  vier  en  zwaerde  ontzeit, 
Ten  trotfen  wraek  van  mQn  gehoonde  Majefteit. 
Gae,  zie  in  Barbarye,  en  haere  plonderfteden  < 
Hoe  moedig  ik  dat  vier  verbrant  heb  uit  mQn  leden  * 
En  denk,  hoe  lang  gy  zelf,  verfuft  In  flaveroy, 
Den  Teems  hebt  ingeruimt  uw  troon  en  beerfchappy. 

De  groote  Seine  riep:  my  zult  gy  niet  vervaeren, 
Al  ftoftge  op  't  vingten  van  vertwijffelde  Barbaren, 
Griffoenen  dol  op  roof,  ontaert  van  regt  en  eer. 
Indien  ik  n  zoo  lang  had  onder  mijn  geweer 
Gedwongen  *  en  mijn*  (lam  geworteit  in  uw  landen* 
Gy  laegt  noch  vaft  gedrukt,  geknevelt  in  mijn  banden  1 
En  't  V,  met  zijne  bord  gedoken  in  het  riet 
En  brak  moerafcb ,  verhief  zoo  hoog  de  horens  nieto 
Hy  zon  zijn  fcheepvaerc  zien  mét  ztyne  kolk  bepaelen* 
En  't  Zniderzeérak  't  verft*  daer  zijne  booten  dwaelené 

Al  voelde  ik  van  uw  juk  mijn  fc houder  ingedrukt, 
Noch  zagh  ik  uwen  wenfch,  fprak  d'Iber,  niet  gelukt  | 
Zoo  lang  de  Siciljaen  ons  met  zijn  Avondzangen  (1) 
Het  hart  verqnikc,  en  u  by  d'ooren  weet  te  vangen. 

Zoo 

(1)  De  moord  der  Franfchen  in  Sicilië,  in  iifia ,  is  in  de  ge- 
fcbicdenis  bekend  onder  den  naam  Van  Siciliaanfchcn  vesper, 

H  2 


Ii6  A    N    T. 

Zoo  lang  de  Denre  en  Leie  f  als  't  moedige  genet  * 

Onechten  bind  verfmaede,  en  trots  en  on  verzet, 

Dnrf  achternitflaen ;  maekt  zich  zelf  een  veilig  open, 

En  werpt  de  vremden  af,  die  hem  met  fpooren  noopen» 

De  Loire  wringt  de  Scherp*  geen  halfter  in  den  mond, 

En  *t  Schelde  flaepc  geruft  op*tbaflen  van  zQnf  Hont(i). 

Maerfchoon  die  wachter  in  zQn*  droom  wiert  overrompelt: 

De  Scharp'  gemntlband ,  en  in  z\j ne  kruik  gedompelt  t 

Ik  zag  hen  beide  wéér  ontwortelt  uw  ge  weit, 

De  banden  afgefcheurt ,  de  kluifteraers  gevelt , 

En  d'onde  Waterdogge  aen  *t  balken,  rijten,  breken, 

Op  d'erffeeweldenaers  met  winft  de  fchaden  wreken. 

Ja  wreek  u,  fcbreeutdeSeine,  enftygt  van  zijnen  (toe!, 

En. grijpt,  voortbarftende  en  opftnivende  in  't  gewoel 

Der  goden ,  't  (tonen  en  rinkinken  van  de  bancken 

En  kriftaiynen,  daer  geweer  en  bekers  wancken, 

Den  Iber,  eer  hy  zich  kan  redden  aen  den  difch,  • 

By  zijnen  mantel  (2)  fleept  en  fleurt  hem ,  en  gewis 

Het  konjnglijke  kleet  was  in  dien  (lorm  gefchonden , 

Had  zich  de  Belt  en  't  Y  en  Teemsgod  niet  verbonden  9 

Den.  overweldigden ,  aen  allen  kant  benart , 

En  in  zijn  eigen  pracht  en  breed  gewaed  verwart. 

Voor  (bellen  overval  te  redden  naer  de  wetten , 

En  moedig  't  alles  toe  z\Jn  welvaert  op  te  zetten  (3)1 

Zy 
(O    De   Htnd,   een    arm  van  de  Schilde,   ten  westen  van 
Znidb*p$land,  voorbj]  Fltsfingên  %  in  zee  Hortende. 

(a)  Zinfpeling  op  den  inval  van  lodewijk  XIV  in  de  Spaan* 
fthi  Nederland™.  L.  vam  AXTZiMA ,  Zaeken  van  Staet  en  Oor* 
log»  VI  Deel,  blz.  255. 

(3)  Met  drievoudig  verbond  tusfehen  Engeland,  dePirêênlgaa 
Nederlanden  en  Zwêdtn,  dat  toen  op  het  tapijt  was,  en  in  het 
fcegln  van  ï66B  toe  ftand  kwam»  onder  den  naam  van  TrifU 
Miantië.    Secr.  Refol.  van  HoII.  17  Mei  i66B ,  II  Deel ,  blz.  669. 


A    N    T.  117 

Zy  (tonden  na  gefchaert  om  in  te  vliegen.   Al 
Het  hof  rees  orerende  in  dit  verwart  geval. 
Dé  grijze  Triton,  In  't  voorbijgaen  aengeftooten , 
Qoam  dronken  uit  den  flaep  en  ftrniklende  opgefchoten» 
De  Brongodinnen  met  bet  Waterjofferdom 
Beftorven  ,  hoorens  en  fchalmeien  wierden  dom» 
Het  feeftrwnoer  verdooft  de  waterorgelkeelen ; 
Zeif  Thetys  wanhoopt  door  haer  beé  deesfcheur  te  helen; 
De  Tiber ,  Ganges ,  Po  en  Indus  zien  het  aen , 
Met  d'Arno ,  NQI  en  Rijn  ,  in  dit  gedruis  begaen* 
Zy  flaen  een*  ronden  ring,  en  al  de  ftroomelingen 
ZQn  bezigh  om  hnn  haet  en  gramfchap  te  bedwingen» 
Wanneer  de  Seine,  1n  ztyn  oploopentheit  verzet, 
Van  zelf  den  pnrpren  rok  liet  flippen  9  en  belet 
In  zijeen  aanflagh ,  delfde ,  en  liet  den  god  bedaeren , 
Die,  hoe  zorgvuldig  om  zijn*  tabbert  te  bewaeren, 
Noch  zagh  een  groote  fcheur  gereten  in  het  kleet, 
En  ifeene  flip  gekort.    Nu  (lont  hy  op;  gereet 
Dien  onverwachten  hoon  te  wreken,  en  in  *t  vechten 
Met  bloet  te  zegelen  de  handveft  en  zQn  rechten, 
Als  d'Oppervorft  van  zeen  en  vloeden ,  op  zljn%  doel 
En  hooge  Bruilofttroon ,  befpiegleode  al  *t  gewoel, 
t  Ontzaghlijk  hooft  begon  te  fchudden ,  en  een  teken 
Met  zijnen  drytant  gaf,  om  hem  te  hooren  tyreken. 
Een  oogenbfik  floot  al  bet  godendom  den  mond. 
Gelfjk  een  biezwarm ,  fnr  een*  friflbhen  morgenftont , 
Naer  tflm  en  majolein  ten  korven  ritgeftreken , 
Indien  een  vlaeg  van  twlft  den  kam  komt  op  tefteken, 
De  honigrenteniers  en  vorften  ondereen 
Krioelen ,  brommen  en  hun  weérparty  vertreén , 
Zoo  zich  de  koning  mengt  in  't  heir  der  twiftellngen , 
Strax  zwigt ,  en  yder  poogt  zijn  gramfchap  te  bedwingen* 

H  3  Gy 


m8  A    N    Té 

Oy  vorften ,  zegt  hy  ♦  wat  verwoetheid  fchent  u  aan  t 
Om  regens  mijn  gebied  dus  reukloos  op  te  ftacn  ? 
Is  d!c  een  bruilofcgalm f  hoe?  helpt  hier,  onder  't  rollen 
Des  appels,  Eris  wéér  het  godendom  aen  't  hollen? 
Wie  heeft  de  harten  dus  verneemt  en  afgekeert? 
Heb  ik  met  hooger  gunft  den  vorfc  vaq  't  Y  geêert, 
't  Was  om  zijn  waerdigheit,  en  op  des  bruids  behaegen, 
Maer  eindeiyk,  wie  heeft  my  reden  af  te  vraegeo. 
En  zoo  ontijdig  hem ,  op  ons  gebodt  gereet , 
Gelijk  een  onderdaen ,  die  zijne  plichten  weet , 
Op  't  lijf  te  vallen,  en  de  goden  te  beroeren» 
Wy  weten  beft  wat  elk  in  zijnen  fchild  zou  voeren9 
Indien  bet  oorlogsveld ,  de  koningen ,  gekant 
In  't  harnafch ,  ftrQden  zagh  voor  hun  gebiet  en  ftant. 
Maer  hoe  het  zy ,  en  wie  de  zege  zou  bevechten  ; 
Met  bitter  fmaelen  valt  vooral  niet  uit  te  rechten» 

Ik  ken  den  Ygod  voor  een'  froom  van  maght  en  moet» 
Hy  toont  my  grooter  zucht  als  eenig  ander  vloed  9 
En  volgt  ons  even  trou  aen  alle  zeen  en  ftranden» 
Pan  daer  de  Noordpool  prat  mtyn  golven  flaet  in  banden  t 
De  groote  Noordbeer  met  z\)n'  klaeu  en  dwarfch  gezicht 
Het  Zonnepaerd  verbaeft,  tot  dat  het  hijgend  zwicht» 
En  weigert  lang  uit  fchrik  die  heirbaen  op  te  rennen. 
Dan  daer  de  zuidewint  den  regen  op  zijn  pennen 
Vooruitjaeght ,  en  van  verre  al  d'aerde  op  't  aenfchijn  fpreit. 
Nu  daer  Apollo  my  zijn  eerde  heerlijkheit  v 
En  't  uitgeruft  gefpan,  vaft  brieflchende  en  te  vreden, 
In  *t  Ooften  toont ,  eer  hij  ter  kim  komt  uitgereden : 
En  daer  ik  hem  9  vermoeit  van  zflne  daghvaert  v  trooft 
Biet  koel  kriftal,  en  blufcht  de  fakkel,  die  hem  rooft 
En  blaekert,  en  noch  fnerkt  en  fparkelt  in  de  baeren. 
Geen  ftroom  komt  zoo  getrou  door  m^ne  rijken  vaeren  • 

Hoe 


A    N    T.  uf 

Hoe  ver  gelegen  9  en  v*n  wat  geftarnt  beftraelt. 

Dat  weet  gy  *  vlieten,  die  zijn  kielen  bljjde  onthaelc, 
En  zaeght  djn  rijkdom  en  kleinoodjen  uwer  frranden 
Befchim  roeit  en  bewelt,  begraeven  in  uw  zanden; 
Indien  niet  d'Yftroom  zelfs  n  aenprefte,  en  met  luft 
Zijn  fchatten  ruilde,  en  d9uwe  afhaelde  aen  zijne  kuft. 
De  breede  Maes,  de  fiere  en  trotfe  waterftroomen  f 
Wier  opgezwollen  moet  wy  zelve  naulijx  toornen» 
Zijne  eigen  broeders,  aen  een  zelve  borfc  gecoogt, 
Door  itfne  tenzienjijkhéit  en  rijkdom  meeft  verhoogt. 
Vol  inteken  m?t  bun  plas  en  ruime  wacei  kreken, 
De  groote  en  *t  water,'cgeen  denYftroom  fchijnt  fontbreken; 
Gelijk  zijn  fchat  dien  dienft  wéér  rijkelijk  vergeld. 
Maer  zelve  hebben  wy  hem  pael  noch  eind  geftelt , 
Hem  ruftig  vr^heit  en  volkoinen  maght  gegeven , 
Om  in  zijn*  boezem  met  zijn  golven  door  te  ftreven, 
En  uit  ons  eigen  rijk  twee  kamers  toegeftaen, 
Om  al  zijn  fchatten  in  te  fluiten ,  en  t'ontlaén : 
Het  mime  Teflel ,  vry  van  haveplonderaeren , 
En  't  Vlie,  met  dubblen  monde  inzwelgende  onze  baren* 
Gaef  blaf  na  weder  1  fcel  mijn  Majefteit  de  wet, 
AU  ik  dien  vorft ,  naer  zijn  verdicnfte  aen  tafel  zet» 
Elk  boude  zich  voortaen  geruft  en  ingetoogen : 
Want  hoe  gy  triomfeert  en  (leunt  op  uw  vermogen , 
Elk  fcrijkt  de  vlag  voor  my ,  die  u  gebiê  het  vier 
Der  twift  te  doven»    Gaetl  roept  wéér  de  joffers  hier. 
Zy  zullen  met  muzijk  en  weelderige  fpelen 
't  Vervaerlijk  onweer  der  verbeten  harten  ftreelen , 
En  flaiten  't  feefckrakkeel  met  een  gewenfchte  vree. 
Elk  geef  zich  vrolijk  en  gehoorzaem  op  zfyn  ftee  (i). 

Met 

(i)    De  Yftroom,  III  Boek ,  Mz   75. 

H4 


lao  A    N    T. 

Met  deze  uitmuntend  fraaije  epifode  befluit  dó 
dichter  het  derde  bock.  De  menigvuldige  fchoonhe- 
den  van  den  eersten  rang  ,  die  hetzelve  bevat  ,  vergoe- 
den ruim  de  gebreken  die  men  in  hetzelve  aantreft , 
en  op  welken  wij  om  die  reden  niet  zeer  zullen  hech- 
ten; bij  voorbeeld,  dat  triton,  de  eerfte  echtge^ 
noot  van  thetis,  op  het  bruiloftsfeest  zijner  her-» 
trouwde  vrouw,  en  nog  wel  dronken!  verfchijnt; 
de  goede  fmaak  en  kieschheid  mogen  dit  afkeuren; 
maar  bij  homerus  verfchijnt  immers  ook  de  hinken- 
de vulcanus  op  eene  befpottelijke  wijze  in  de  ver-, 
gaderiqg  der  Goden.  Baarblijkelijk  heeft  antonides 
deze  plaats,  gelijk  meer  anderen,  uit  de  Ilias  ge-! 
volgd.  Nog  eens,  de  fchoonheden  doen  bijna  de 
gebreken  i)iet  opmerken. 

« 

Met  zeer  veel  oordeel  heeft  de  dichter  van  het 
wonderbare  gebruik  gemaakt.  Op  dezelfde  wijze  als 
hij  uit  zijn  op  het  Y  zeilend  vaartuig  onder  het 
water  is  geraakt  (i),  waar  een  deus  ex  machina 
hem  ooggetuige  der  feestviering  maakt,  even  zoo 
wordt  hij  van  daar  weder  weggevoerd.  De  twist 
onder  de  ftroomgoden  was  bedaard, 

En  Pelen s  zagh  vernoeght  wéér  d'eerfte  vrolijkheden 
Verrijzen  -: ■  ' 

zegt  de  dichter  in  den  aanvang  des  vierden  boeks, 

Wan- 

(i)    Hiervoor,  bis.  85- 


A    N    T.  nr 

Wtnneer  een  fchielijk  licht  de  zael ,  daer  Ik  gelcholen 
De  goden  aenzagh ,  fcheen  (e  zetten  in  eea  vlam. 
Een  fnelle  fchrik ,  of  een  bedwelmde  droom ,  benam 
My  al  't  geheugen,  en  het  fpelen  der  gedachten. 
Ik  vond  my  levende ,  en ,  ver  buiten  mQn  verwachten  , 
Noch  twijflende  of  ik  't  al  gezien  had  of  gedroomc, 
Vaft  draven  op  het  Y  (i). 

Deze  wenk  ,  dat  men  het  hier  verhaalde  voor  eenet 
poêtifche  verrukking  of  droom  te  houden  hebben, 
wordt  hier  zeer  van  pas  gegeven  en  de  eenheid 
daardoor  bewaard.  De  dichter  had  zich  bij  den 
aanvang  des  tweeden  boeks  in  een  vaartuig  op  tiet 
Y  begeven,  in  zijne  befpiegelingen  onder  het  zei-, 
len  verdiept,  geraakte  Hij  in  deze  verrukking,  uit 
welke  hij  bij  zijne  aankomst  te  Zaandam  ontwaak- 
te. Hoe  eenvoudig,  natuurlijk  en  fraai  is  dezQ 
gang  des  dichtftuks !  Nu  heeft  de  dichter  gelegen- 
heid om  al  wat  het  Y  merkwaardigs  heeft  meer  of 
pin  uitvoerig  te  befchrijven,  en  de  bijzonderheden 
van  fommige  (leden  en  dorpen  te  vermelden.  De 
hulde  aan  onzen  beroemden  hoopt  tocgebragt,  bij 
gelegenheid  dat  de  dichter  het  Muider  (lot  in  het 
gezigt  krijgt,  verdient  hier  hare  plaats: 


■  't  Hooft  9  dat  9  ukgeleert  in  Paethlftoryfchriften , 
Zoo  net  de  waerheit  wift  van  loogentael  te  fchifcen, 

De 
(O   Dt  Yftrooixi,  IV  Boek,  blz.  101, 

HS 


De  Doiefche  Tacitns  en  deftige  Lakten  (i), 

Die  menigmael  de  Vecht  met  zijn  gedicht  hielt  ftten , 

En  't  Y ,  wei  meer  gewoon  in  't  zeeperk  uit  te  fpringen  • 

Omhoog  getogen  op  zijn  zielberoerend  zingen  , 

Heeft  «Teer  van  *t  waterflot  vereeuwigt  door  zijn  geeft. 

Het  zy  hy,  fcboeiende  op  een  Sofokleefchen  leeft  f 

De  wraek  van  Velzen  zingt  en  Batoos  ongelukken ; 

Het  zy  't  hem  lufte  op  Mand  het  vel tgewafch  te  plukken , 

Cranidaes  drooge  borfc  te  laven  9  uit  een  bron 

Door  't  bofcbtaptyt  bedekt ,  voor  fteeken  van  de  zon , 

En  in  zijn  moedertael  de  Poëzy  te  bouwen , 

Die  met  haer  eige  fcboonte  en  pennen  ftant  kan  houwen(2)« 

Regt  geestig  heeft  de  dichter  partij  weten  te  trek- 
ken van  zeker  volksvertelfel  wegens  eene  zooge- 
naamde meermin,  die  in  de  Zuiderzee  gevangen 
zou  zijn,  om  haar  eene  voorfpelling  te  laten  doen 
van  de  opkomst  en  aanflaande  grootheid  van  dm- 
sterdam.  Dergelijke  voorfpellingen  met  betrekking 
tot  deze  ftad  waren  in  dichtftukken  van  vroeger'  tijd 

zeer 

(O  AI»  gefchiedfehrgver  draagt  hooft  met  regt  den  mam 
Tan  tweeden  tacitus»  dien  hg  ook  vertaald  en  in  zgne  oor- 
fpronkelgke  gefchriften  heeft  naargevolgd.  Doch  met  lucamjs 
kan  hg  >  als  dichter ,  in  gcenen  deele  vergeleken  worden ;  hjj 
heeft  meer  van  ovidiüs  en  horatius.  Beter  dan  hooft  zou  men 
amtonidcs  zelven  met  lucanus  kannen  vergelgken;  in  de 
Pkmrfsli*  xjjn  inderdaad  plaatfen  die  in  ftoutheid ,  verheven- 
heid en  kracht  van  uitdrukking,  maar  ook  in  gezwollenheid, 
winderigheid  en  valsch  vernuft  met  fommigen  van  aütonidu 
vrjf  gelgk  liaan. 

Ca)    De  Yftroom  ,  IV  Boek ,  hls.  108. 


A    N    T.  itj 

zeer  in  den  fmaak.  Hooft  Iaat  in  zijn  treorfpd 
Geraard  van  Velzen  den  Vechtftroom  de  lotgeval- 
len van  Amsterdam  voorfpellen,  en  vondel  in  rijn* 
Gjsbrecht  van  Aemflel  den  engel  raphael  met 
hetzelfde  oogmerk  van  den  hemel  afdalen.  Hoe  het 
zij  9  zulk  eene  verfierde  perfoonaadje  voegt  hier  on- 
eindig beter  dan  in  een  tooneelftuk,  waar  de  hande- 
ling door  natuurlijke  middelen  in  werking  gebragt 
en  geleid  moet  worden.  Het  invlechtfel  dezer 
meerminne  en  hare  voorfpelling  is  inderdaad  een 
fraai  dichterlijk  ftuk ,  dat  wij  hier  gaarne  aflehrijven. 

Het  vond  van  oors  geloove,  en  uit  de  landkronijken 
Der  Goiers,  zon  mïflehien  noch  elk  de  waarheit  blijken, 
Indien  de  zeiflen  van  den  t\Jt  en  oorlogsbrant 
Het  niet  bad  afgemaett:  hoe  aen  den  Muiderkant, 
Daer  *t  booge  zeekafteel  bcfpoelt  wort  van  de  baren , 
Een  fchoone  zeemeermin,  met  ongevlochten  haeren, 
Vaft  golvende  op  haer*  rug,  gelijk  een  ftille  zee 
Van  gontdraet ,  uit  den  gromt  opborrelde  aen  deez*  ree» 
Zy  was  een  Heroutin,  hier  van  Neptuin  gezonden. 
Een  koflelijk  karkant  was  om  den  hals  gebonden 
Met  witte  parelen  van  fchelvisoogen  ,  net 
En  geeftig  gefebakert.    De  (luier  bechtze.  met 
Een  paerlemoederhaek  op  't  fchouderblad  na  boven* 
Aen  <f  ooren  wapperden ,  om  geeftiger  te  booven , 
Twee  Efmerouden,  met  een  groene  ftrael  van  vier, 
Zy  volgde  met  baer  keel  de  klanken  van  een  lier, 
Uit  vïfebbeen  opgemaekt.    Nu  kon  zy  lieflQk  daelen : 
Dan  fcheenze ,  als  in  een*  rei  doorluebte  kerkkoraelen. 

Al- 


1*4  A    N    T. 

Alleen  den  boveozang  te  houden ,  dat  die  toon 

Door  trans  en  daken  klonk ,  en  't  zangkoor  zijne  kroon 

Ge  wil  Hg  overgaf:  Een  ander  magh  bekljtyven, 

Maer 't  nedrig  Muiden  zal  voor  eeuwigb  Muiden  bltyven(i)* 

Een  grooce  wafdotn  biyfc  alleen  aen  't  Y  verpant , 

En  Amfterdam ,  eens  milt  te  zeegnèn  door  zijn  hand. 

Dus  zong  ze,  en  fcboon  hetGoy  dit  fcheen  aen'thart  te  rae- 
Nocb  luifterde'tom  niet  te  fteuren  dit  vennaeken.  Cken» 
Het  Y  bielt  altemael  zijn  golven  ftreng  in  tucht. 
Het  hecfche  ftrant  wiert  ftom.    Men  hoorde  geen  gerucht* 

Nu  hief  zy  weder  aen  1    Gy  znlt  my  fpellen  hooren 
't  Geen  in  den  breden  raet  der  goden  leit  befchooren.    • 
Het  wankelbaer  geval ,  't  geen  met  een*  dartlen  voet 
Op  't  hert  der  rijken  trapt ,  de  ftaten  ommewroet  9 
En  alle  banden  plag  t'ontrennen  op  zijn  vleugelen, 
Wort  eens  de  wiek  gefnnikt,en  voelt  ztyn  wulpfcheit  teugelen. 
Het  heeft  een  eeuwige  $er  den  Yftroom  tpeg$fta?n ; 
Hoewel  het  overal  de  wiJTeibaere  maen 
Gelijk  is,  die  zoq  licht  haer  boorens  kan  veranderen» 
Nn  drelgenze  van  ver,  dan  fluitenze  in  fikanderen 
En  geven  daegelijks  de  maen  een  apder  oog; 
Die  fluit  een'  ronden  ring,  en  flus  een'  halven  boog: 
Dan ,  met  een  teering  om  het  flaeuiye  hart  geflagen , 
Verdwy otze ,  en  fmelt  ais  voor  het  vier  van  Febua  wagen. 
Fortuin  belooft  het  Y  een  vriendelijk  gelaet, 
En  onverdeelde  gunft.    Wat  hangt  dien  droom  een  ftaet 
En  glory  over  't  hooft  I  wat  zal  hy  zijne  baren 
Befaemt  zien  boven  't  perk  van  Herkules  pilaeren ! 

Wan- 
CO   Toefpeling  op  een  oud  versje : 

Muiden  zal  Muiden  bleven. 
Muiden  zal  niet  bekijven. 


A    N    T.  11*5 

Wtiraeer  de  boukunft,  't  hooft  opfteekende  aen  zyn*  kant» 
Een  nieuwe  werrelc  fcfaepe  vau  Helen ,  die  gemane 
Met  watervorften ,  ftout  bet  zeeperk  uitgeftooven , 
Alom  bet  ziedend  fchuim  der  blaeawe  golven  klooven  # 
En  gy ,  ó  Aemftel ,  die  met  kabbelenden  vloed 
Zijn  kruik  (toffeert  9  en  dien  doorluchten  broeder  groet  , , 
Hoe  diep  is  't  u  gegunt  in  zQn  gelnk  te  deelen  I 
Hoe  moedig  za|  uw  vliet  langs  rflke  graften  fyelen  , 
Als  eens  de  hooftftad,  bier  te  (Hebten  aen  zijn*  wal, 
Het  merk  van  uwen  naem  op  't  voorhooft  voeren  zal, 

'kZie  reets  dien  gouden  tflt  met  wflde  fchreden  komen  , 
Dat  een  geweldig  bofch  van  omgekeerde  boomen  ,    . 
Zoo  diep  de  wortels  neer  zal  fchleten  in  't  moeras  , 
Als  *t  met  z\fn  torens  hoog  tot  aen  des  hemels  as 
Scset  op  te  vaeren,  't  geen  verheerlijkt»  allen  rijken. 
En  koningfteden  zelf  de  bonkroon  af  zal  (treken. 
Dan  giet  de  Koopfortuin  en  Welvtert ,  milt  van  hand , 
Haer  rijke  zegeninge  u  toe  van  allen  kant» 
Gelijk  't  rivierendom  uit  allerlei  geweften 
Zijn  daelend  ftroomnat  geeft  den  Oceaen  ten  beften  , 
Zoo  drae  het  bergfneeu ,  nu  gefinolten  in  de  zon , 
Ten  bergkruin  afbruifcht,  zwelt  en  overgaept  zijn  bron. 
Dan  ftrektge,  ó  ftad ,  zoo  trots  te  bouwen  op  twee  ftroomen, 
Een  wjjk,  voor  die  gedrukt  verleegen  tot  u  komen,  . 
Een  herberg  zoeken  in  het  nj)pen  van  den  nood. 
Gy  znltze  koeftren  en  ontfangen  in  uw'  fchoot; 
En  meermaels  afgebrant,  geptonderc  en  vertreden,' 
Verrazen  uit  uw  afch  met  fchooner  fral  van  leden» 
Tot  op  't  gebengen  van  den  Zeemonarch,  het  Y, 
Aen  mijn  orakelzang  en  diepe  profecy 
Gedachtig,  u  gebiet  zfln'  breden  vloed  te  bouwen; 
En  op  een  zeilend  vlot  uw  leven  te  betrouwen 

In 


w«  A    N    T. 

Jn  wilde  zee ,•  getrooft  dat  Nereus  die  beftemt. 

Wat  wondren  zult  ge  zien ,  wanneer  ge  uitheemfch  en  vremC 

Een  indre  werrelt  zoekt  door  onbekende  plaflen, 

En  zonder  graedboog  en  de  lely  der  kompaflen 

Den  werreltgordel  fnijt,  en  werpt  met  rijken  buit, 

Voor  't  zwaere  paelwerk  van  uw*  droom ,  het  anker  uit  * 

Dan  moet  ge  leren  de  geftarnten  onderfcheien , 

Die  veilig  by  den  nacbt  uw  vloot  in  zee  geleien, 

Of  liebt  bedriegen  op  de  zorgelijke  plas. 

De  wreede  Beeren ,  dicht  aen  's  hemels  uiterfte  as. 

De  Paeu,  die  haeren  ftaert  wijt  uitfpreit  in  het  Zoien. 

Orion ,  zwart  om  't  hooft  gezwollen  van  de  buien. 

De  Boer  Arktofilax,  die  met  zijn  zwaere  lcén 

Het  wed  der  zee  beroert  ,  wanneer  hy  moe  gereén , 

Op  zijn  befneeude  fleede,  al  hijgende  afkomt  treden, 

En  wéér  met  ftormen  dreigt ,  ten  wolken  ingereden. 

Ook  zult  ge  letten  op  het  vreeflelijk  Serpent, 

Dat ,  als  een  breede  ftraei  van  vier ,  zich  krult  en  went 

In 't  Noorden,  als  gy 't  ziet  van  blaeuwen  zwavel  gloeien  * 

Hael  in  de  fchoot ,  't  zeil  neer.  Een  nachtrtorm  aen  het  loeien 

Steekt  van  de  Noordpool  op ,  en  mengt  de  zee  en  lucht* 

De  Regen  ft  arren  ,  bleek  en  kout  van  waterzucht, 

Staen  op  den  norflen  kop  des  Hemel  ft  i en  te  grimmen. 

Maer  als  de  Pleiades  beginnen  op  te  klimmen, 

En  fnoeren  't  baer  met  gout,  of  Pollux  uit  z(fn'  trant » 

Of  Kafror  't  water  kuil  met  tintelenden  glans , 

Dan  zal  de  Dolfijn  zich  niet  kronkelen  in  bochten , 

Noch  't  pekel  fchuimen  van  omtuimlende  gedrochten. 

De  zeeman  zet  geruft  dan  alle  zeilen  by, 

En  trooft  zich  met  de  gun  ft  der  winden  en  't  gety. 

Dus  ftaen  uw  borgerije  en  gilden  aen  te  groeien. 

Cy  zult  gewetensdwang  en  tleranny  befnoelen , 

Df 


A    N    T.  te? 

De  vtflbeit  voor  blaesoen  omvoeren  fa  uw*  fchild , 
En  tco  gelen ,  al  wat  re  renkeloos  en  wiit 
Durf  (leken  nier  die  kroon;  das  leert  gy't  volkbeftieren» 
Met  nter  den  eifcb  den  toom  te  korren  en  te  vieren , 
O  koopjuwecl  I  wint  in  den  ring  van  Nederlant 
Noemt  u  mijn  zanggodin  met  recbt  een  diamant. 

Maer  eer  gy  vierwerf  znlt  uw  onde  wallen  floopen  , 
(Want  zulk  een*  wafdom  laet  u 't  noodloot  toe  te  hoopen) 
En  fpringen  verder  uit ,  moet  menige  oorlogsvlaeg 
Affluiten  op  uw  borft:  nu  zal  de  goude  Taeg 
U  vaeren  in  den  fchild,  en  d'Iber  met  zQn  Kraeken; 
Begort  van  vier  en  vlam ,  als  Kolchis  toverdraeken , 
Uw  ftranden  dreigen,  tot  een  Jazon,  trots  van  moet, 
Den  iiroom  van  Gibraltar  verf  met  bet  Spaenfche  b!oet9 
De  waterflang  vernieie  en  wreede  roofbarpije  , 
Met  zijnen  donder  fchokk'  de  kult  van  Barbartf  e , 
En  flae  Toledo  met  een  dootfebrik  voor  het  hooft. 
:f?u  heeft  de  Teems  zich  zelfs  de  waterkrans  belooft. 
En  hecht  van  Doever  en  zijn9  krijtberg ,  te  vermeten  , 
Op  Schevelingen  den  metaelen  waterketen. 
Hoe  is  *t  t  ik  voelme  't  bloet  ontroeren ,  en  9t  gelnit 
Bezwijken  in  mQn  keel ,  maer  neen !  het  moet  'er  uit* 
Wat  zultge  hooren ,  6  doorlachte  waterlingen  I 
Als  wéér  Kartage  en  Rome,  elkander  hier  befpringen. 
Op ,  Yfcroomgod !  beman  uw  vlooten  ,  voort  in  zee. 
De  vijand  blixemt  valt  afgrijflijk  op  nw  ree. 
Ruk  aenl  de  Vriefche  leen,  de  Maes  en  Zeeufche baren f 
Uw  bontgenooten  ztfn  bereit  hem  in  te  vaeren  (i). 

Onmiddelijk  hierop  volgt  deze  uitmuntend  fraaije 

BK* 

(i)    De  Yftroom,  IV  Boek,  blz.  icj. 


i.R  A    N    T. 

beschrijving  van  een*  zeeslag. 

Daer  dondert  zee  en  ftrant.    Ik  zie  't  9  zy  nikken  voort 
Kanonnen,  zwanger  van  falpeter,  vier  en  moort, 
Aen  'tbaldren  in  een*  üorm;  de  blixemgloet,  gefchooten 
Uk  monden  van  metael,  dry  ft  dolle  donderklooten 
Door  bnlk  en  ribben  van  de  kielen,  fcheurt  en  ryt* 
En  Öeekt  hec  water  aen.    De  korfc  der  irranden  fplijt , 
•  t)e  ftrandduin  davert,  als  de  losgeborfte  zwavel 
Het  marmer  fchokt  in  zee  tot  op  des  afgronds  navel* 
De  buskruitrook  bedwelmt  de  zonne,  die  het  bloet 
In  d'oogen  fpat.    Men  ziet  hier  niet  dan  vier  en  gloet* 
Den  fchnklijk  krijgsmnzijk  van  trommels  9  zeetrompetteog 
En  fcheepsklaroenen ,  en  kort  ouwen  en  musketten, 
\Vort  met  een'  naeren  toon  en  heefchen  kreet  verzelt 
Van  ftervenden ,  gewont ,  geblaekert ,  neérgevelt , 
En  *t  kleed  van  't  lijf  gezengt ,  en  in  de  lucht  gevieren* 
Zoo  dra  de  fcheepsmijn  fpringr,  wéér  plompende  in  de  baren, 
Half  levende,  en  verminkt,  en  nn  in  deeze  ellend  ' 
Te  Q>aê  vervloekende  bet  oorlogselement  (i). 

Hier- 

(O  t)t  Yftroom,  IV  doek,  Bit.  tis*  Ook  deze  kncbtigé 
tegels  zijn  door  dezelfde  hand  als  de  vorige  op  de  volgende' 
Wöre  in  het  Fransen  overgefcragt: 

Qu'enteTuls-je  ?    Jusles  diens  I  quels  éclatt  de  tonnerr* 
Font  bouillonner  la  mer  et  tressaillir  la  terre  7 
Hepttine  est  éperdu,  qoand  Ie  Cruel  fnétal 
Vomit  pari  out  la  mort  de  son  ventre  infernal, 
L'océan  est  en  fen ;  de  carènes  brisées 
Je  vois  flotter  partout  les  cótes  fracassëes; 
\jê  ri\age  Ie  fend.     Crains,  flut  on,  que  les  mtrsj 
Par  leur  fond  déehiré,  n'inontient  les  eofers» 
De  l'épaisse  fumée  un  liorrible  nuage 
m    Jju  Süleil,  qui  reenjej  obscurcit  Ie  visagej 


A  N  T«  ifljr 

Hierop  vervolgt  de  meermin  bare  voorfpelling : 

Stte  vaft :  n  ftaet  noch  meer  t'ont worftlen.  'tZil  gebeuren! 
0tt  eens  de  Zont,  met  toegebonsde  waterdeuren, 
Aen 't  prullen  in  zijn  kil,  uw  vloot  zijn' droom  ontzegt  $ 
Dan  moet  de  zeekortouw  wéér  pleiten  voor  uw  recht* 
Het  Deenfche  Zcelant ,  en  de  Zontfluia ,  opgebroken  , 
Getuigen  of  ge  uw  eer  manhaftig  hebt  gewroken» 
'klloor  d'onderdrukte  Belt,  belegert  op  zijn*  grond, 
En  d'armen  'op  den  rug  gevleugelt  door  de  Zone , 
Uw  machten,  daer  hy  zucht,  in  z^n  paleis  befloten, 
Om  byftant  roepen*    Voort  te  water  met  uw  vloten  * 
Verlos  den  rijxftoel  I  red  uw  bondgenoot  f    Ruk  uic 
De  kramme  en  grendel  die  den  waterdraeiboom  fluit  f 
De  fleutel  van  kanon  zet  alle  poorten  open. 
Dus  moogt  gy  overal  op  d'overwinning  hopen» 
En  zien  den  lauwer  der  triomfe  te  gemoet , 
Hoe  fel  een  oorlogsftorm  op  uwe  grenzen  woed, 
ó  Yftroomgod,  zoo  lang  uw  hooftftad  het  geweten 
Den  vrijen  teugel  viert ,  en  God ,  in  't  licht  gezeten 
Op  Y  hemels  troon,  alleen  de  draf  der  zielen  laet, 
Die,  niet  fchofferende  het  lichaem  van  den  (laet, 
Indien,  zy  dwaelen ,  uit  onnozclhelt  geweken 
Van 't  rechte  pad,  den  mond  des  lands  noit  wederfprekeiu 
Zoo  lang  gerechtigheit  de  hand  flae  aen  het  roer 
Der  (lede,  en  in  't  gericht  den  gouden  fepter  voer', 

En 

#■ 
Les  instrumens  gnerriers  par  lenrs  aceords  bruyan» 
Accompagnent  les  ciis  des  hé  ros  eipirans. 
Quelle  nouvelle  horreur!  uue  mine  flottante 
Porie  au  ciel  de  gnerriers  una  troupe  mourante, 
Qui,  brulés  dans  les  airs,  par  un  étrange  sorl9 
Hencontrent  dans  les  mers  une  seconde  mort. 

Pioeven  van  Dichtk.  Lcttcrocf.  II  Deel,  felz.  *tó. 

I 


|go  A    N    T. 

En  Eendracht  haer  verbind  mee  baere  bontgeoooten » 
Is  alle  tnagbt  te  zwak  haer  grootheid  om  te  (loten» 

Maer  och !  wat  heeft  uw  Had  niet  uit  te  (hen  te  land*. 
Als  zy  allengs  begint  te  groeien  aen  nw  ftrand! 
En  gy ,  c  Muiderflot,  wat  zult  %  e  van  nw*  tooren 
En  prachtig  burgtkanteel  gekerm  en  jammer  hooren  1 
Hoe  deerlijk  zal  de  Vecht ,  met  bloetkonden  root 
BTprenkelt  en  geverft,  befchreien  2\Jnen  noot: 
Wen  's  lands  Andromeda,  geklonken  met  een  keten 
Aen  barre  rots ,  en  voor  het  ongediert  geftneteu 
Ten  roof  en  fchou(>eI ,  met  erbarmelijk  gezocht , 
Vergeefs  de  handen  wenfcht  te  (leken  nacr  de  lucht, 
(Zy  zUn  geboeit)  vergeefs  haer  naekte  leen  te  dekken. 
Daer  vaft  de  kluifters  haer  gewricht  en  (pieren  rekken» 
Zy ,  afgemartelt  9  en  gedoodverft  van  den  febrik , 
Den  mui!  van  \  ftrandgedrocht  verwacht  alle  oogenblik* 
*t  Is  uit  met  haer ,  ten  zy  een  Perfeus ,  ultgekoren 
Door  t  zeeorakel,  tot  haer  hulp  en  trooft  geboren, 
Op  zijne  pennen  aen  koom  dreven  ,  hare  fmart 
Verlichte,  en  (loot  zijn  zwaert  het  moufter  in  het  hart. 
Schep  moet  I  gy  moogt  geruft  op  zulk  een*  wachter  flapen , 
Die,  onbezwoken,  en  gedurig  in  de  wapen. 
Zijn'  krflgsleeuw  weiden  laet  in  een  Oranjen  velt. 
ben  feilen  landdraek,  die  noch  van  venijnen  zwelt , 
De  blaeuwe  kam  verheft,  begint  den  (laert  te  krollen, 
Te  fchuifelen,  en  flaet  van  bloetdorft  voort  aen 't  hollen  9 
rZal  hy  met  kracht  de  pan  inklinken,  on  verzet, 
En  d'eerfle  Heiland  zijn,  die  uwe  paelen  red. 

De  Staeten ,  en  des  lands  gewettigde  overheden , 
Op  'tbloetfpoor  van  TarquQn,  de  hoofden  if^efoeden, 
Uit  have  en  erf  gefchopt,  en  't  vaderland  ontzeit, 
Verrijzen  wéér  op  's  mans  vernuft  en  dapperheiu 

De 


A    N    TV  131 

De  forfle  Tuinleeuw ,  met  vergift  e  toverdranken 
In  flaep  getoovert  9  hoort  van  Ter  de  wapen  klanken  f 
Verrekt  de  fpteren,  flaet  en  flingert  met  den  Ctaert, 
Schud  a^ne  maenea,  en,  opfpringende ,  onvervaert, 
Rujtt  met  de  khieowen  om  verwaten  moortfcbavotten, 
Noch  rookende  van  't  bloet  der  troufte  patriotten  , 
Staetmartelaerea  ,  fchelms  met  landverraet  beticht* 
Dan  wort  de  tieraany  de  wreede  voet  gelicht, 
De  groote  Wiibem ,  door  de  keur  en  ftem  der  Staeten  , 
Die  nu  't  ondraeglQk  juk  te*  dwingelands  verlaten, 
De  fcboooe  ZevenSar,  die  met  eea  heilig  licht 
De  Nederlanden  noch  zal  (traden  in  ft  gezicht , 
Tea  vekbeer  ingewjjt,  drijft  voor  zijn  leeuwsbannieren 
'tOntucbtigh  roofgefpuls  van  havikken  en  gieren 
Grootbarcig  op  de  vlucht.    Maer  duikt  vry  in  uw  bron  , 
ó  Vlieten,  en  verbergt  het  acnfchjjn  voor  de  zou. 
Die  n ,  zelf  toegedaan ,  uwe  afgeftormde  deden 
Zal  toonea,  binnen  van  den  hongersnood  beftreden, 
Van  buiten  met  den  brant  der  burgcrmoordery , 
En  plonderiag  gedreigt.    Dan  gact  ge  zelf  niet  vry  , 
Vermaekeiyke  Vecht!    Een  weerwolf,  tuk  op  logen , 
En  met  een  fchaepevacht  het  licbaem  overtogen, 
Dreigt  uwen  fchaepeftal ,  betrouwende  op  zjjn  woort ; 
Hy  ruft  niet ,  voor  hy  't  al  bfoetdorftig  heeft  verraoort. 
De  lammers ,  veel  gewoon  te  watrea  in  uw  vloeden , 
Staen  voor  z\jn  tanden  bloor,  geen  btaete»  fchut  het  woeden, 
En  gy»  t'onzacht  gewekt  door  *t  vreefiyk  moortgerncht, 
Hebt  niets  tot  haere  hulp  als  traenen  en  gezucht. 
,  Wat  kry gt  de  ftormbok  werk  i  wat  zal  men  muren  rammen  I 
Wat  (leekt  men  fceden  aen  met  oorlogsblixem  vlammen  t 
Hoe  menig  fcroomgod  zal ,  verkropt  van  burgerbloet  , 
Opftaiven  oaer  z^Jn  bron  met  aerzelendea  vloed  1 

I  2  A. 


132  A    N    T. 

Apollo  zelf  wil  wéér,  in  zulk  een9  vloek  beladen, 
Den  diflei  wenden ,  en  met  ongerukte  raden 
Te  rugge  fpoén ,  als  op  Tbyëfces  moorebanket. 
d'Onmenfchlijke  Alba  meft  zich  woedend  geil  en  vee  , 
Hy  (lint  den  zuren  oegfc  des  landmans  met  zijn  tanden  9 
Slokt  ganfche  (leden  in  zijn  gulzige  ingewanden, 
En  tapt  den  burger  *t  bloet  met  ztyne  tranen  af. 
Gelijk  een  winterbeer»  geborften  uit  zijn  graf, 
En  naere  fneeufpelonk  al  grommende  aen  koomt  duiven, 
En  grijpt  d'onnofle  kudde  en  harders  in  zijn  klniven , 
En  knaegt  en  zuigt  het  merg  uit  fchenkels  en  gebeent*: 
Zijn  wreetheit  holt ,  en  kreunt  zich  niet ,  wie  dat'er  weent, 
Maer  zoo  een  bergleeu ,  daer  hy  weid ,  en  onverdroten 
Plafc  tot  den  buik  in  ft  bloet ,  hem  komt  op  't  ity f  gefchoten , 
Uit  zijnen  fchuilhoek,  op  den  driefprongh,  hem  verraft, 
Dan  druipt  hy  bevend  weg,  en  trekt,  van  vrees  vermafl , 
Den  (laet  van  achtren  in;  de  ruige  borftels  rjjzen 
Van  doodfehrik  overend;  hy  zelf  verloopt  zijn  fpfyzen, 
En  wenfcht  alleen  nu  *t  lijf  te  bergen  in  dien  nood. 
Dus'  wil  hec  Alba  gaen ,  en  allen  die  te  fnood 
De  vrijheit  knevlen ,  en  opgroeiende  in  het  woeden , 
Den  bnrger  tailleren  met  Inquifitieroeden. 

Meer  heeft  de  Waermont  uit  zijn  koor  my  niet  gefpelt. 
Maer  gy  ,  ó  Vecht ,  die  't  Y  zoo  hoog  ziet  opgeftelt, 
En  zelf  d'orakelkerk  en  waterwichelaren 
Hem  kroonen  tot  een  hooft  der  Nederlandfche  baren, 
Verheug  u,  en  begroet  dien  grooten  bloetverwant , 
Wiens  zegen  rijklijk  toe  zal  ftroomen  aen  uw  ftrand. 
Hy  neemt  uw  (laet  ter  harte,  en  voor  ztyn  bontgenootei 
Is  zijne  milde  hand  en  fchatkift  noit  gefloten. 

Hier  zweeg  de  Poëtes  en  waterprofetin, 
W*er  vlugt  ge,  riep  betY,  waer  vhicbtge,  ówicblaeririf 

Och! 


A    N    T.  133 

Och!  keer  die  nooden  af,  die  donkere  onweêrvlagen I 
Of  zoo  een  bloetftorm  tot  ons  onheil  op  moet  dagen, 
Zalf  onze  wonden  met  de  godlij ke  artzeny! 

Hy  riep  vergeefs.    Zy  zonk  nu  neer ,  om  in  den  ry 
Der  vorften ,  *c  werk  van  baer  gezantfehap  te  vermonden, 

Ganfch  Neérlant  heeft  hiernae  al  zuchtende  bevonden, 
Hoe  die  gedreigde  orkaen  van  oorlog  heeft  gewoec ; 
Toen  zy  baer  vrijheic  op  moeit  wegen  tegen  bloet  (1). 

Zeer  geleidelijk  komt  de  dichter  nu  tot  de  dap- 
perheid der  Amfterdammeren ;  de  lof  bij  deze  gele- 
genheid aan  den  vrijbuiter  'r  hoen  gegeven,  die 

—  nu  geen  Hoen  geleek,  maer  Engelandfchehaen(s)9 
Die  fcherpe  fpooren  durft  in  's  vijand*  fpieren  flaen(3), 

is 

(1)    De  Yftroora,  II  Boek,  blz.  114. 

(s)  Deze  naamfpeling  is  triviaal,  en  zelfs  belachljjk,  hoe- 
zeer de  geljjkenit  juist  is,  en  fraai  zou  zyn,  als  de  beid  niet 
ongelukkig  met  het  beeld  eener  htnnt  in  aanraking  gebrsgt 
ware.  Wegens  het  flot  van  *s  dichters  graffchrift  op  den  zee* 
kapitein  de  haze,  insgelijks  in  eene  naanfpcling  teftaande, 
heb  ik  mjj,  in  mjjne  VtrhandtUug  §nr  hit  Puntdicht,  blz.  35» 
reeds  verklaard.  Met  dergelijke  naam-  en  woordspelingen  had 
men  veel  op  in  's  dichters  leeftijd ;  zelfs  vondel  dacht  mia- 
fchien  den  admiraal  tromp  al  heel  wat  aardigs  te  zeggen  met 

O  Harpertszoon  ,  ghy  zjjt  ons  harp , 

O  Tromp,  men  zal  uw  deught  trêmpttttn. 

Vondels  Poézjr,  I  Deel,  blz.  €$• 

Of 

(8)  De  Yftroom 9  IV  Boek,  blz.  118. 

13 


134  A*  N    T; 

is  wel  krachtig ,  maar  overdreven  en  winderig ;  In) 
vergelijkt  hem  met  een'  grooten  omflag  en  kiink- 
klank  van  Turkfche  namen  bij  se  ander  beg,  het 
geen  met  een  paar  woorden  had  kunnen  gefchieden. 
Vrij  wat  beter,  en  edel  zelfs,  is  de  loflpraak  van 
bossu  ,  dien  hij ,  hoezeer  in  dienst  van  den  vijand 
ons  bevrijdende,  regt  laat  wedervaren,  en  hulde 
doet  aan  's  mans  dapperheid  en  heldendeugd,  eene 
edelmoedigheid,  die  anders  zeldzaam  plaats  heeft; 
immers  * 

Men  eefe  hec  ongelijk  in  koper,  en  op  bladen 
Van  een  wig  parkeinent ,  en  voed  het  als  een  wond9 
In  't  hart:  maer  weldaet  valt  opeen' on vruchtbren  grond: 
Die  wort  als  op  een  blad  van  water  aengefchreven , 
En  (effens  met  den  droom  in  doode  zee  gedreven  (i). 

* 

De   vinding,   hoe  de  Noord -Hollandfche  vloot, 

op  verzoek  van  den  Ygod,    door  den  god  der  Zuir 

der- 
Of    dea    Amfterdamfchen    burgemeester    g.    iciai»    een  frtil 

compliment  te  maken ,  toen  hg  hem'  dus  aanfprak : 

Wat  gaf  de  zon  een*  blijden  fchjjn, 
Toen  Schapen  Herders  Zouden  zyn 
Fan  Mettfchen. 

Vondfls  Poiszy,  I  Deel,  blz.  335. 

Vondil  levert  hier  een  onderwerp  voor  de  kinderprent  van 
de  verkeerde  wereld.  Qjmndoque  bonus  d&rmiut  fhwerhs!  zeer 
fraai  is  nogtanc  de  woordfpeling  in  zyne  Gebroeders ,  blz.  17: 

*  •  Wy  ratdeheztm  gaen ,  ó  Codt ,  by  u  om  raef. 

CO    I>«  Yftroom,  IV  Eoek,  blz    119. 


A    N    T.  135 

derzee  opontboden,  op  het  Y  in  het  ijs  bezet  raakt 
en  wonderdadig  behouden  wordt  9  is  zeer  vernuftig. 

D'aenzïenlijke  Raed  terwijl ,  en  borgery 

In  't  wonderwerk  verft  om t ,  beginnen  ten  (Teen  zy 

Te  wankelen— 

of  zij  nu  eindelijk  het  Spaanfche  juk  ook  willen 
afwerpen.  Amflcrdam*  weet  men,  was  de  laatfle 
flad  in  Holland,  die  de  Spaanfche  zijde  verliet;  de 
beraadQagingen  deswegens  en  de  uitkomst  worden 
hier  zeer  juist  en  natuurlijk  vergeleken  met 

HET  AFLOOPEN  VAN  EEN  SCHIP. 

De  fcheepshouknnftenaer  helpt  das  het  oorlogsvlot 
Eerft  aen  't  bewejen ,  viert  weérz\)ts  het  flagbed  bot , 
Daer  't  nn ,  aen  't  wiegen  door  gewelt  van  dommekrachten* 
Valt  op  zijn  rollen  fchokt:  al  d'ommeftanders  wachten 
Met  fmart  dit  draelen  af,  tot  dat  het,  lang  gefolt, 
Genrimelc  en  gefchraugt,  met  kracht  voorover  rolt, 
En  fpoelt  den  mont  in  't  Y,  en  fcheart  het  water  open» 
De  ronde  kim  oen  en  rintfoenen  zijn  beloopen 
Van  fchnim  door  zulk  een'  flagh  oprijzende  uit  den  grond : 
Terwijl 't  nu  aerJig  ftrookt,  en  prijft  des  bouheers  vond* 

Devrijheit,  t'Amfterdam  zoo  lang  een  tijd  ver fcho ven , 
Stak  eindelijk  dns  haer  hooft  met  grooter  aenzien  boven(i), 

Grootsch  en  deftig  is  hier  de  eer  der  flad  gehand- 
haafd tegen  hare  mededingfter  Penttic,  die  zich  in 

dien 

CO   De  Yftroom,  JV  Boek,  blz.  na. 

14 


136  A    N    T. 

dien  tijd  op  eene  zinnebeeldige  wijze  de  opperhecN 
(cbappij  der  zee  toeëigendc : 

Veneedje  trouwe  vry,  om  't  jaer,  het  zeegeval 

Met  *i  Hertogs  ring ,  wen  hy ,  op  't  prachtige  uttgeftreken  9 

Op  'tfeeft  der  Hemel  vaert,  die  werpt  in  zee.  — 

^—i—     ■■^■mb     tmmtmt^mmmm     mmmmmmmmm     mm—ma*—~    ^mmm—mmmm     mmhm 

Wy  heffen  mee  meer  recht  den  waterftander  op; 

Want  Amfterdam  verbont  nok  watrenmttgefchenken(i). 

» 

*  Overigens  vermeldt  de  dichter  de  fcheep vaart  op 
het  Y,  het  aankomen  en -afgaan  der  veerichepen, 
het  zeilvennaak  der  jagten  en  boeijers;  bij,  wien 
h$t  lust 

■■ .  i  voor  wind  door  't  zilver  heen  te  dreven 

Van  'tbratyTchend  Y,  kan  zich  in  floep  of  jacht  begeven. 
De  hayens,  tot  vermaek  gefchikt  en  afgedeelt. 
Zijn  rijk  voorzien.    Indien  hem  d'eenzaemheit  verveelt» 
't  Zal  hem  in  zoo  veel  keur  op  geene  vrienden  deken, 
Bereit  op  zijn  verzoek ,  om  mede  grond  te  breken. 
Zijn  Rozeznont  verzelt  hem  lichtlijk  op  dien  toght. 
Wanneer  de  wint  hem  dan  heeft  op  het  ruim  gebroght, 
En  *t  jacht  naer  zijpen  zin  recht  door  den  vloed  gaet  (treken, 
Hoe  zal  hy  fcaeren  hals  by  blank  y voor  gelijken  9 
(let  hair  by  goude  draén  ,  de  kaken  by  een  blad 
Van  witte  leliën ,  met  rozefcloet  b?fpat ; 
Pe  lippen  by  den  daeu  van  kerflen  en  mperellen; 
De  borften,  half  ontdekt,  en  lieffelijk  aen  't  zwellen 9 
JBy  hemelfche  appels,  waerd  van  goden  afgeplukt. 
Wat  fpelt  hy  hem  een  vreugd ,  dien  *t  eindelijk  gelukt 

*  Te 

(0   De  Yftroom,  IV  Boek,  blz.  194. 


A    N    TV  f37 

Te  finelten  in  haer'  fchoot ,  en  op  de  lieve  wingen  , 
En  friflen  mond ,  verrukt  van  min ,  ce  blijven  hangen* 
Met  hoe  veel  traenen  fmeekt  hy  haer  het  jawoorc  af. 
Zy  wankelt  naer  het  fchijnt,  en  valt  veel  minder  draf. 
D'Ygoden  maeken  hem  welfprekender  in  vt  minnen. 
De  fchoone  Venui  zelf  ontvonkt  haer  borft  van  binnen 
Met  een  geheime  vlam.    Nu  ziet  hem  Rozemont 
Verliefder  aen,  en  voed  een  diepe  minnewond  (1). 

Tot  een'  tegenhanger  geeft  de  dichter  een  leven- 
dig gefchetst  tafereel  van 

BET  IJSVERMAAK  OP  HET  T. 

.  De  winter  zelf  belet  den  Amfterdammenaeren 
Geen  vreugd ,  wanneer  het  Y ,  met  toegevrozen  baren  9 
De  roflen  op  zijn*  rug  laet  fcreeven ,  zoo  gezwint 
Als  een  Tartaerfche  pijl  gefchoten  voor  den  wint. 
Zy  fnuiven  vier  en  rook  ten  neuze  uit ,  onder  't  nopen 
Der  jengt ,  en  fchijnen  nu  zich  zelf  voorby  te  loopen. 
De  fchoone  jufferfcbap,  gedekt  met  koftiyk  bont, 
Streelt  hen  in  't  jaegen  met  het  orgel  van  haer*  mond. 
Men  ziet  'er  andren,  met  de  vleugels  aen  de  voeten  9 
Yoortvliegen  als  een  fchim,  't  godinnendom  begroeten 
Met  duizend  zwieren ;  nu  laveren  heel  in  ly 
Op  d'eene  fchaets,  en  voort  gezwiert  aen  d'andre  zy, 
't  Omwerpen ,  fneller  als  een  arend  op  zijn  pennen , 
En  fneller  ais  door  't  fneéu  de  Samojeeden  rennen. 
Mijn  oogen  fcheemren  door  dat  draven  hene  en  wéér: 
En  daer  ik  hier  meé  fprak,  zie  ik  nu  nergens  meer. 

Hoor 

(O    De  Yfiroora,  IV  Bock,  blz.  11*. 

15 


13*  A    N    T. 

Hoor ,  Rome ,  en  boor,  Atheen ,  wie  dorft  oit  (louter  Wegen  , 
Als  dat  men  mentenen  zag  met  yzre  wieken  vliegen  ? 
Hier  zeggen  wy  't  met  recht :  en  gy  denkt  uit  de  wijf  t 
Hoe  fnel  het  glippen  moet,  glad  yzer  op  glad  yi  (i). 

.Eindelijk  worden  eenige  andere  ftrooroen  door 
den  dichter  tegen  het  Y  opgewogen,  en  —  te  ligt 
bcvon  'en  1  In  zijn*  tijd  f  ja ,  kon  de  dichter  met 
regt  zeggen : 


de  Jordaen 


Ziet  zoo  veel  ceders  niet  om  zijne  bronnen  ftaen, 
En  fpicglen  in  zijn  plas ,  als  d'Ygod  daeglijx  kielen 
Op  zijne  ruime  kolk  laveren  ziet  (a). 

In  onze  dagen  zou  welligt  een  hklmers  of 
xilderdijr  met  deze  hyperbolc  —  uitgelagchen 
worden. 

Hoezeer  wij  nog  ffraks  (3)  ons  niet  zeer  gunstig 
omtrent  de  naamfpelingen  geuit  hebben,  vinden  wij 
toch    dat    antonidbs    een    niet    onaardig  gebruik 
beeft  gemaakt  van  de  namen  der  oorlogfchepen  om  ' 
hunne  uitwerkingen  aan  te  duiden. 

Hoe 

(1)  De  Yfkroom,  IV  Bock,  blz.  128,  Macqvet  houdt, 
JPr«*y#»  va*  Dichtkund.  Ltttiroef.  II  Deel  y  blz.  358,  de  vier 
laatfte  regels  voor  „een  Puntdicht,  dat  men  niet  gaarne  in 
„eene  deftige  (toffe  van  langen  adem  liet."  Hg  heeft  wel 
geen  ongelijk,  maar  het  „vliegen  met  yzren  wieken"  ia> 
toch  aardig.  «. 

(t)  ,  lbid.  hls.  110. 

(S)    Hiervoor,  blz.  133* 


A    N    T.  139 

Boe  ntder  o^n  gedicht  lén  *t  einde  fchQnt  te  fpoeien  9 
Hoe  mioder  ik  mijn*  trant  en  rijkdom  kan  beCnoeiea(i); 

zegt  hij ,  en  bet  gaat  ons  even  zoo  met  den  lust  tot 
het  doen  opmerken  van  dien  rijkdom.  Dat  dit  dicht- 
ftuk  bij  ons  op  hoogen  prijs  (laat ,  blijkt  aan  de  uit- 
voerigheid van  onze  befchouwing,  en  nog  hebben 
wij  dezelve  moeten  bekorten;  dan  wij  vertrouwen  ge- 
noeg gezegd  te  hebben  om  de  begeerte  tot  het  lezen 
des  geheels  bij  die  geenen  aan  te  prikkelen ,  die  den 
verdienstelijken  dichter  geheel  niet  of  mogelijk  flechts 
bij  naam  kennen.  Overigens  onderfch rijven  wij 
gaarne ,  zoo  wel  ten  aanzien  der  gebreken  als  der 
fchoonheden,  het  oordeel  van  macquet  wegens  dit 
dichtftuk.  „Die  kenners,"  zegt  hij,  „ welke  an- 
„tonides  een  gezwollen  dichter  noemen,  hebben 
„zeker  gelijk.  Gezwollenheid  is  zijn  hoofdgebrek, 
„en  ontluistert  dit  dichtftuk  zeer.  Hij  houdt  de 
„waerdigheid  zijner  hoofdperfoonaedje  dikwerf  niet 
„genoeg  op,  en  toont  m  enigma  el  een  valsch  ver- 
„Duft  en  vergezogte  geleerdheid,  in  de  plaets  van 
„naturelijke  fchoonheden.  Zijne  overdragtcn  zijn 
„nu  en  dan  onvoldoende,  en  in  de  netheid  der 
„tale  is  hij  niet  groot,  alzoo  hij  menigmael  de 
„ware  kragt  der  woorden  niet  weet.  In  het  won- 
„derbaere  van  zijn  dichtftuk  verliest  hij  de  waer- 
„  fchynlijkheid ,  en  is  in  vele  gevallen  duister. 
*  Deze    zijn    alle    wezenlijke    gebreken,    die    men 

»  geens* 

(i)    De  Yftroom,  IV  Bock,  bü.  134. 


Mo  A    N   T. 

„  geenszins  ia  een'  dichter  kan  verfchonen.  Dan  wij 
„  moeten  ook  overwegen ,  wat  'er  tot  zijn  voordeel 
„uit  deze  Proeve  mag  worden  opgemaekt,  eer  wij 
„hem  zonder  beroep  vonnisfen.  Het  is  buiten 
„  tegenfpraek ,  dat  de  Yftroom  een  orgineel  werk 
„is,  ten  eenemael  de  vinding  van  den  dichter.  Hij 
„  heeft  aen  zijn  plan  en  oogmerk ,  de  glorie  van  het 
„Y  en  Amfterdam  zeer  wel  voldaen.  De  meeste 
„  epizoden  vloeien  uit  de  (lof  en  helpen  een  geheel 
„  uitmaken  ,  dat  door  zijne  goede  fchikking  en  fcha- 
„ kering,  en  den  rijkdom  der  gedachten,  treft  en 
„beliaegt,  fchoon  het  niet  ten  eenenmael  in  alles 
„den  goeden  fmaek  voldoet.  De  uitgebreide  kun- 
„  digheden  van  den  dichter  in  de  aerdrijkskunde , 
„natuurlijke  historie  van  vele  gewesten,  in  den 
„koophandel  en  andere  wetenfchappen 9  zetten  het 
„werk  eene  ongemeene  aengenaemherd  en  verfcher- 
„ denheid  bij,  die  behaegt  en  teffens  leert.  De 
„verzen  klinken  zeer  rustig,  en  men  mag  zeggen, 
„dat  'er,  in  vergelijking  van  anderen  onzer  dichte- 
nen, weinige  regels  gevonden  worden  die  profil 
„zijn  (i)". 

's  Mans  'overige  dichtftukken ,  waaromtrent  wij 
nu  flechts  kort  kunnen  zijn,  dragen  allen  den  (tem- 
pel van  een  echt  dichterlijk  vernuft,  kracht  van 
uitdrukking  en  waar  gevoel.  Zijne  Bcllonc  aan 
bant  (2) ,  vervaardigd  'bij  gelegenheid  van  den  vre- 
de 

(1)   Proeven  Tan  Dichtk.  Letteroef.  II  Deel ,  bil.  159. 
(»)   J.  aktohidm  Gedichten  ,  II  Deel ,  blz.  oa. 


A    N    T;  141 

de  met  Engeland \  in  1667 ,  zouden  wij  geheel 
moeten  aflchrijven ,  om  ons  gezegde  te  (laven ;  lie- 
ver geven  wij,  tot  hetzelfde  oogmerk ,  zijn' 

TEEMS    IN    BEANT. 

Fnrit  immijjts  Pblcanes  habtuiu 
Tratftra  per  &  remis,  &  pi&as  abitti  pBffit» 

De  Britze  wolven ,  uitgelaten 
In  breidelooze  razerny, 
Verbranden  Neérlands  koopvaardy. 

En  blakren  Holland  in  zfln  gaten» 
En  zetten,  tegen  krflgaverbant, 
'tOnnofle  Schelling  in  een9  brant, 

Die,  Engeland  om  *thart  getroffen, 
De  koningftat  begraeft  in  puin. 
En  blixemt  haer  verheven  kruin 

Tot  dat  ze  in  de  afch  komt  nederploffen: 
Noch  hoort  ze  na  geen  vreégefprek, 
Maer  trapt  haer  bnren  op  den  nek, 

Helt  Michaêl ,  van  edlen  toren 
Ontdoken ,  blaekt  van  ongednlc 
Om  tirannie,  zonder  fcbult, 

Den  armen  dorpeling  befchoren , 
En  wenfcht,  door  beldenmoet,  met  lof, 
Haer  trotsheit  neer  te  treén  in  't  ftof. 

Zoo  rukt  hy,  met  een  bofcb  van  kielen 
Den  Teemsftroom  op ,  in  't  ingewanc 
En  aengezicht  van  's  vijands  land , 

Maer  niet  ten  plaeg  van  arme  zielen: 
Dat  voegt  geen  oorlogsleeu  vol  moet; 
Maer  winterwolven  heet  na  bloet. 

Hy 


14a  A    N    T. 

}]y  flair  de  ftroommond  zelf  van  bulten  , 
En  boud  den  Watergod  in  toorn. 
Daer  Gent»  die  zeeraars  r  zooder  fc  broom, 

En  van  geen  drieft  gewelt  te  (luiten  , 
Het  ondier ,  net  ons  bloet  gemeft , 
Verworgt  en  foltert  in  zijn  neft. 

Zoo  volgt  de  Bofchleeu,  opgeftoven, 
Na  lang  gcdult  door  wildernis 
En  wegen  daer  geen  uitvlucht  is  , 

Den  Tiger  in  ztyn  bol  van  boven; 
Geen  woeftenyfpelonk  hoe  naer 
Befchermt  ztyn  vijand  in  gevaer* 

D'Aeloudbeit  juichte  op  alle  ftraten  , 
Europa  had  niet  keels  genoeg, 
Toen  Haerlem  met  getanden  boeg 

De  keten  brak  van  Dainiaten, 
En  rukte ,  d' Aziaen  ten  fpot , 
Gevangen  Kerftens  uit  het  flot. 

IJJn  zeilt  men  over  yzre  vloeren 
En  fchepen ,  uit  verbeelden  moet 
Gedompelt  in  den  (teilen  vloer  9 

Om  hier  den  Water  leen  te  fnoeren9 
Die  brui  ft  door  duizent  kogels  voort, 
En  klampt  de  Britze  magt  aen  boort. 

Nu  fmookten  al  baer  oorlogfchepen 
En  ftramkafteelen  kloek  vermant, 
Eo  magazijnen  in  een  Iranc 

Die  Londen  eeuwig  na  zal  flepen: 
De  Teems  kroop  opwaerts  nae  zjjn  bron, 
Beducht  of  weder  Faëton, 

.Ten  zonnewagen  opgeftegen, 

in  zulk  een*  on  verwachten  (lont 

Hem  blakerde  op  z^jn'  eigen  gront. 

De 


A    N    T.  143 

•  De  Teemsnimf,  fchreïcnde  en  ▼ertegen, 
1  Verfmachte  op  haer  gewpone  ree 

En  dompelt  haer  paruik  in  zee. 
Zoo  beefden  eertijts  cTIcaljanen , 
Toen  Hannibal  zijn  legermagt 
Voor  Romen ,  over  d' Alpen  bragt. 
Mee  uitgevouwen  (landenvanen. 
Dat  heet  de  zeeflang ,  trots  en  dol , 
Verwurgen  in  zijn  eigen  bol. 
Die ,  buiten  recht  gefpat  en  banden , 
Als  of  de  leeu  van  Holland  Hiep , 
Nog  flus  door  al  de  werelt  riep: 
9Pj  hebben  7  Zeegewelt  in  handen  (O* 
Maer  gy,  die  in  den  lichten  brant 
Uw  leven  waegt  voor  *t  Vaderland  9 
En  's  vijand s  magten  durft  befnoejen 
Als  gy  hem  in  den  boezem  boort, 
En  op  zijn  eigen  (trant  verfmoort, 
*  Om  vrede  uit  oorlog  te  doen  groejen, 

Hoe  maekt  ge  met  uw  halsgevaer 
Den  heelen  ftaet  uw  fchuldenaer  (2). 

Zijn'  Oor/pronk  van  7  ïands  ongevallen  had  men 
voor  1795  wel  mogen  herdrukken;  en  misfehien 
doen  wij  in  dit  oogenblik  nog  wel,  met  dit  dicht* 
(luk  onzen  landgenooten  in  zijn  geheel  onder  het 
oog  te  brengen. 

Wat  tuimelgeeft  beheerfcht  het  land?  wat  baftaerdy 
Valt  in  ons  eigendom,  en  lm  et,  als  een  harpy 
Tot  ons  fchandael  gcteelt ,  met  haer  vergifce  pennen 
De  ganfche  lucht ,  zelf  eer  wy  't  gruwzaem  monfter  kennen  , 

(1)  renes  nes  imperium  Marit. 

(2)  J.  Avr jmdes  Gedichten ,  II  Deel ,  blz.  6. 


H4  A    N    T. 

Dar ,  reukeloos  het  hooft  verheffende  als  vorrtin  f 
De  tacl  van  Neérland  fchopt ,  en  dringt  'er  Vrankrflk  in 
IVIec  hare  baftertfpraek  en  dartele  manieren? 
Ontaerden  wy  met  recht  van  d'oude  Batavieren? 
Zijn  dan  die  helden  in  zoo  fchandelijk  een*  naem  9 
Dat  na  de  naneef  zich  met  reden  hunner  fchaem? 
En  zijn  onze  ouders,  in  krijgstochten  afgefleten, 
Het  vrecflelijk  gewelt  van  Rome  doorgebeten , 
En  in  een  later  eeuw,  door  Naflaus  krtygsbeleit, 
Gewaffchen  boven  reik  der  Spaenfche  mogentheit, 
Nu  waerdig,  dat  men  die  vergete  als  Franfche  (laven , 
Op  hun  gebeente  fpuwe,  en  trappele  op  hun  graven? 
En  kan  men  't  Hamhuis  van  Oranje ,  dat  noch  pas 
Met  zoo  veel  zorg  't  gebouw  des  Staets  leide  in  tierasf 
En  overladen  van  bevochte  knjgslaurieren , 
De  blijde  zege  alom  zag  volgen  haer  bannieren , 
Verlaten  trouweloos  in  deez'  verlegen  ftant," 
Om  flaefs  ce  volgen  een'  uitheemfchen  dwingelant? 
Want  wie  kan  *s  vijands  wijze  entaelzoohoogwaerderen» 
Als  die  lafhartig  zig  wil  laten  overheren? 
Zoo  helden  al  van  ouds  de  volken ,  lang  gefcbokt , 
Naer  hunnen  ondergang.    Noch  blijven  wy  verftokt, 
Of  van  een  dikke  mirt  bezwijmelt  en  betoogen. 

Waekt  op  f'c  is  tijt  1  wrijft  eens  de  dampen  uit  uwe  oogeo. 
En  zoekt  niet  buiten  u,  met  fchandlijke  achterdocht» 
De  bron  der  nederlaeg  waertoe  wy  zijn  gebrogt. 
Wy  zijn  verraders  van  ons  zclven ;  wy  vergeten 
Ons  zelfs ,  maer  hebben  't  liefft  aen  anderen  verweten* 
De  Franfche  weérhaen  kraeide  (O  ons  lang  zijn  wetten  toe. 
Toen  ketelde  ons  zijn  fteuu    Nu  krimpt  men  voorderoé 

Van 

(O    Zie   over  dit   kraai  jen  van  den   weerhaam  hiervoor  bis. 

tv,  «i. 


A    N    f.  145 

Van  zijne  fchachtea  en  afgrflfleiyke  fpooren, 
Ea  dwazen  fchljnen  noch  met  lult  zijn'  klank  te  hoorén: 
Vergapen  zich  noch  aen  't  fchakeerzel  van  zijn*  ftaerc 
En  wieken  ,  daer  hy  eerft  mee  lokt ,  maer  flus  vervaért. 
Verleidende  meermin,  daer  blinden  nae  verlangen 9 
Die  gy  behendig  nu  by  d'ooren  hebt  gevangen* 
Wat  coverzang  maekt  u  behaeglijk  in  Ons  lant? 
Wtt  ketent  zijn  't ,  die  gy  zoo  fijn  en  liftig  fpantf 
Vervloekte  ketens  9  die  wy  eerft  met  vreugde  zochten  f 
Och !  was  nu  't  Zoeken  uit ,  was  eenraael  den  gedrochten 
Nu  't  masker  afgerukt  i  en  zageri  we  in  het  licht 
Den  moortklaeuw  root  vanbloet,  het  dreigende  gezicht  4 
Daer  zich  de  wreetheit  én  baldadighelt  vermengen , 
De  droge  keei  bel  aft  om  menfchenbloet  te  plengen* 
'tftltnketfel  van  den  mont  verandert  in  venijn, 
Eo  ons  alom  vérrien  door  ingébeelden  fch^jn  1 

De  Franfcbe  Circe  wift  al  lang  die  rol  té  fpeelöri. 
No  wagen  overal  noch  zoo  veel  moorttooneelen 
Van  hare  tieranny.    Maer  wie  ze  trapie  óp  't  hart, 
't  Was  tot  hun  weerwil,  en  zy  kropten  'tleet  met  fntartj 
Om,  als  de  kans  zich  toonde,  eens  tevens  op  te  fpringed. 
Gelijk  de  Siciljaen  ons  leert  den  Vefper  zingen. 
Daer  wy  den  vtyant  zelfs  en  zijne  wulpfche  jeugt 
Inhalen,  onzen  val  verhaeflende  met  vreugt. 

De  weergalm  van  de  keur  der  Franfche  geeftighedën 
En  fpraek,  van  Ons  zoo  lang  eerbiedig  aengebedeu, 
Klinkt  over  Hollant  heene  uit  Bodegraves  puin, 
En  Zwadenburgerdam ,  't  versuaek  van  onzen  tulri 
Voorheen  >  nu  fmokeude  afch ,  ten  fchouburg  uitgékoreri 
Der  wreetheit,  die  ons  leert  eens  recht  de  klanken  hoorea 
Van  haer  muz\jk«    Gaet,  lacht  de  Duitfche  tael  nu  uit* 
En  dwingt  nvt  voeten  nier  de  toonen  van  hun  fluit. 

K  Tref- 


1+6  A    N    T. 

Trojaenen  haelen  wéér  met  reien ,  zange  fnaren , 
Hec  z  wangre  krijgspaert  ia;  'tgeen'smidderuachts  aen'tbtren* 
Van  oorlogsvolk  verloft,  dat  knot  des  konings  (hun, 
En  zee  toe  dankbaerheit  al  't  rijk  in  vier  en  vlam* 
De  geeft  van  Nero  vint  'er  wéér  die  zich  vermaken , 
En  zingen  Vrank  rijk  nae;  en  zingen  onder  *t  blaken. 
En  deerlijk  moörtgefchrei  van  vader,  kint,  en  vrouw. 
Daer  d'een  ten  hemel  fchreeuwt,  daer  d'ander  (tikt  van  rouw* 
Na  is  met  hun  gezang  de  dolheid  uitgelaten» 
Men  trapt  den  zwangren  bulk  te  barfte.    Propt  de  ftraten 
Met  maegdenlijken  •  eerft  ontuchtig  gefchoflfeert , 
Gebrant,  geblakert,  vuil  mishandelt  en  onteert. 
De  drempels  kraken  van  gekneusde  bekkeneelen* 
De  lijken  grenzen  aen  de  takken  van  abeelen 
En  linden»  en  de  moort,  die  vrouw  nochzuiglingfpaert, 
Maekt  Al  va,  Neérlands  vloek  en  geeflel,  zacht  van  aert. 
En  lult  het  langer  ons  noch  op  zyn  Franfch  te  leven? 
Wort  groene  gal  en  bloet  noch  niet  in  't  hooft  gedreven  ? 
Hoe?  zien  wy  noch  met  vreugd  de  laffe  geilheit  aen, 
Die  ons  vervoert,  en  komt  den  Scaet  zoo  dier  te  ftaen? 
De  vlam  dreigt  ons ,  en  wy  verfpreiden  zelf  de  vonken. 
Zoo  wort  uit  gouden  kop  't  vergif  met  fmaek  gedronken. 
De  wiffelfng  van  zoo  veel  dragten  en  gewaet, 
De  zoite  mommery  van  treden  en  gelaec, 
En  dat  verwijft  gebaer,  waer  nae  w'ons  lichaem  wringen , 
Op  hun  gebod ,  zoo  vreemt  en  vol  veranderingen , 
Zijn  zoo  veel  vonden  lang  tot  ons  verderf  gezocht: 
Dus  hebben  wy  ons  zelf  de  ftroppen  opgekocht. 
Wac  landaert  voelde  zoó  onftaimig  zich  getreden. 
En  volgde  noch  met  luft  zijn*s  wreeden  vtfands  zeden? 
Als  Pan  te  drieft  zijn  baert  en  lokken  heeft  gebrant. 
Vliet  hy  de  vlam ,  die  hem  verlokte ,  met  verftant. 

Dt 


A    N    T.  147 

De  Hoofterfvtyant  van  den  Scaec  der  Nederlanden, 
Stoof  ais  een  weerwolf  voorc,  indien  wy  hem  verbanden 
Met  ernft,  en  met  een*  vloek,  gelijk  zjjn'  moortluft  paft, 
Vervolgden ,  daer  hy  nu  in  'e  bloet  der  borgrea  plalt , 
Dan  zag  het  Hollands  hart ,  herftelt ,  wéér  met  behagen 
De  lantontheiftraers  in  verdiende  wraek  verflagen. 
De  Harp  ontfnaert,  de  Roos  de  doorens  afgefneén; 
De  Lely  in  haer  bol  gedoken  ,  of  vertreén , 
En  't  Zwijn  van  Munfter  fors  den  flagtant  uitgebroken. 
Dan  vond  de  nazaet  fier  ztyn  ondren  bloet  gewroken» 
Den  plonderaer  betaelt  zijn  onverdient  ge  welt, 
En  •tFranfch  gebeente  blonk  noch  eeuwenlang  op  vt  velt* 
Herneemt  den  ouden  moet  gy  vrijgevochte  fteden. 
Verjaègt  den  vijant;  maer  verjaegt  eerft  zijne  zeden: 
Men  koopt  den  Franfchen  zwier  te  duur  voor  lijf  en  goet, 
Nn  wafcht  die  fmetten  af  in  's  vijanta  dartel  bloet  (1). 

Wij  eindigen  onze  befchouwing  van  dezen  vooiv 
treffelijken  dichter  op  dezelfde  wijze  als  de  Heer 
de  vries  de  zijne: 

De  grafworm  maele  vry  het  kout  gebeent  tot  ftof; 

Zijn  deugt  hout  ftaat ,  en  valt  den  aertkloot  met  zijn*  lof^a). 

n  Zoo  houdt  ook  de  roem  van  den  uitmuntenden 
„antonides  ftand ,  fchoon  de  grafworm  zijn  ge- 
beente reeds  lang  tot  (lof  vermaalde  (3)". 

ANT- 

(1)    J.  antokides  Cedichten,  II  Deel,  blz.  91. 
(3)    Ibid.  blz.  203. 

(3)    J*  d*  vues ,  Gcfch.  der  Nederd.  Dichtk.  I  Deel ,  bU.  278. 

K  2 


x48  A    N    T.        A    R    E. 

ANTWERPEN  (BARENT  DIRCRSZ.  vAtf)  is 

cfé  opflelfer  van  zekere  Trdgi-cotoediey  getiteld:  De 
Behouden  Önnoztlhtjt ,  gedrukt  te  Amfcrdatn  iöi*f 
hehvelk  Hechts  de  waarde  der  zeldzaamheid  heeft(i). 

ARENDS  (ROELOF),  de  jonge.  Deze  niet 
onverdienstelijke  dichter,  van  wien  ons  geene  le- 
vensbijzonderheden  bekend  zijn ,  gaf  in  1757  eeft* 
bundel  gedichten  in  het  licht  van  onderfcheiden 
aard  en  inhoud,  in  fommigen  van  welken  de  be- 
fchavende  (dikwijls  de  verdervende)  hand  zijner 
nette  en  zoetvloeijende  tijdgenooten  duidelijk  te 
onderkennen  is.  Trouwens  de  dichter  was  te 
Dordrecht 

—  aan  den  Merweftroom  gezeten ,  in  een  oord 

Waar  nok  geen  Mecenaten 
Zijn'  dichtlust  koesterden: 

hij  zag  zich  aldaar 

— —  ■  ■  ■  ■  onaangefpoord, 

Van  alle  hulp  verlaten  (2). 

Weshalve  hij  zijne  toevlugt  tot  philip  zweerts 
nam,  te  Amper dam ,  die  hem  „ten  dichttooöeel 
deed  (lappen",  naar  de  gewoonte  van  dien  tijd ,  in 

kwarto 

CO  Een  exemplaar  werd  te  Lijdê*  in  1774  op  eene  open- 
bare veiling  voor  f  6  -  5  -  verkocht.  Naemrol  der  Tooneelfpe- 
len  van  j.  van  der  marck  ,  jez.  blz.  48 ,  N°.  729. 

(2)    Gedichten  van  a.  akknds  ,  den  Jongen ,  Op  dr. 


A    R    E,  <49 

kwarto,  met  lofdichten,  en  eene  vereerende  op- 
dragt  aan  zijn9  mecenas,  den  Heer  zweerts. 
Deze  bundel  bevat  inderdaad  enkele  goede  dicht- 
ftukken,  waarin  het  niet  aan  vernuft  en  aardige 
wendingen  ontbreekt.  De  zoogenaamde  „  Bijbet 
„dichten"  zijn  weinig  meer  dan  berijmde  pasfages 
uit  de  Heilige  Schrift.  Ziine  „Klinkdichten" zijn — 
klinkdichten,  zoo  als  zij  behooren-  te  zijn:  van 
veertien  regels ;  dat ,  getiteld  :  De  Drie  Razernij- 
en  (i)  heeft  in  ons  oog  eenige  dichterlijke  ver- 
diensten. De  weinige  „Minnedichten"  zijn  los  en 
bevallig:  de  dichter  heeft  poot  met  gevoel  gelezen. 
Onder  de  „Mengeldichten'  verdient  de  Zedeprint 
van  een9  geldzugtigen  Pleitbezorger  (2),  fa  den 
(maak  van  huygens,  hare  plaats;  hier  ruimen  wij 
er  eene  in  voor  het  niet  onaardige  ftukje,  getiteld: 

VERRUKKING. 

Wie  voert  my  onverhoeds  van  de  aard» 

Mee  uitgefpreide  wieken? 
Wie  ftuurt  my  o  klanken  tremel  waart? 
Wie  doet  my ,  in  .die  vlugge  vaart  t 

Een9  Paradysgeur  rieken? 

De  wolken  dryven  aan  myn  zy» 

De  trotfche  torens  deizen* 

De  heuvelen  onttinkeo  my. 

6  Dichtkunst !  ftaa  uw*  dichter  by : 

't  Ia  fchroomlyk  hier  te  reizen. 

Hoe 

O)    Gedichten  van  &.  arewds  ,  den  jongen  9  Opdr.  bli.  70. 
(O    lbid9  blx.  150. 

K3 


15*  ARE. 

Hoe  dfkwyls  tuimelden  voorheen 

Hoogvliegende  jlkarusfen 
Van  deze  fteilte  naer  beneên  l 
Wie  hier  zyn  kragc  wil  overfchreêtv, 

Ziet  baast  zyn9  yver  blusfchen. 

Maar  zagt,  wat  hemelfche  Pandoor 
Komt  my  van- ver  genaken! 
.    Wie  is  het?  Venus  of  Auroor, 

Belust  om  op  het  veld  zig  voor 
Een  nagtje  re  vermaken? 

m 

Daal  neer  9  6  fc  hoon  e  f  wie  gy  zytt 

Ik  zal  u  niet  beklappen. 
Ik  weet  dat  alles  heeft  zyn*  tyd, 
En  dat  zig  een,  die  kust  en  vryt, 

Niet  gaarne  ziet  betrappen. 

't  Gaat  wel  r  zy  komt  me  naderby* 
Nu  kan  ik  haar  befchouwen. 

ó  Goón  f  het  is  de  Poëzy. 

Wees  welkom,  fchoone,  op  wie  ik  my 
Gerust  hier  durf  vertrouwen. 

Dan  och !  uw  hemelsblaauw  gewaad  , 

Bezaaid  met  heldre  üarren, 
Wier  glans  op  vt  koningklyk  gelaat 
Zoo  Inisterryk  te  fchittren  ftaat, 
Zal  myn  gezigt  verwarren. 

ó  Ja !  ik  zie  my  ziende  blind 
Op  zulk  een*  gloed  van  dralen. 

Best  vlugten  wy  van  hier  gezwind. 

Waar  zig  een  godlyk  licht  bevindt, 
Daar  zal  ons  oog  verdwalen. 


Maar 


ARE.  151 

Maar  ftil:  daar  roept  ze  my  weerom; 

„ó  Bloode  I  vlugt  niet  heenen; 
i9Gy  zyt  my  dubbel  wellekom. 
„  Ik  koom ,  om  o  by  't  dicbterdom 

„Myo*  byftand  te  verteenen." 

Wat  's  dit?  terwyl  ik  met  veel  fpoeds 

My  diep  voor  baar  verneder, 
Verdwynt  ze  met  haar  vlugge  koets; 
En  ik,  ik  vind  my  onverboeds 

Hier  by  myn  boeken  weder  (1). 

De  besten  van  zijne  Bijfchriften  en  Puntdichten 
hebben  wij  reeds  elders  opgenomen  (2). 

In  177a  gaf  hij  een*  tweeden  bundel  met  gedich- 
ten van  denzelfdcn  ftempel  uit,  dien  hij  in  1774 
volgen  deed  door  eene  '  vertaling  van  klopstocks 
treurfpel ,  De  dood  van  Adam. 

ARENTS  (THOMAS)  (3),  geboren  te  Amsterdam, 
den  6  Junlj  1652  9  en  aldaar  overleden  in  1700, 
was  een  in  zi/n'  tijd  niet  ongeacht  dichter,  en  lid 
van  het  kunstgenootfchap :  Nil  volcntibus  arduum. 
Hij  genoot  veel  vriendfchap  en  aanmoediging  van 
den  burgemeester  joannes  hudde,  een  groot  voor- 
ftander  der  fraaije  wetenfchappen  (4).    „Was  zijn 

»  geest/' 

<i)    Gedichten  Tan  n.  a&inds,  den  jongen,  Ml*  99. 
(a)    Epigrammatifche  Anthologie,  blz.  117. 
00    Paqüot,  Mém.  Tom.  V,  pag.  acó.  Wagenaa*,  Amfterd. 
fol.  in  St.  blz.  051.    ]•  kok,  Vaderl.  Woordenboek,  IV  Deel, 

an.  ARENTS. 

(4)    Wagrkaajl  ,  Anut.  fol,  III  8c.  blz.  038.  Kox ,  XXI Deel , 
blz.  109. 

K-4 


ï5*  ARK* 

„geest,"  «egt  de  Heer  de  vries  (i),  „ip  *t  zoo 
„even  genoemde  Dichtgezelfchap  niet  zoo  zeer  ter 
„ neder  gedrukt,  arknts  had  misfchien  de  grootfte 
„vorderingen  gemaakt,  daar  hij  nu,  blijkens  zijne 
„  Treurfpelen ,  niet  dan  middelmatige  Franfche  ver- 
p  talingen  aan  't  licht  bragt."  Zijne  tooneelftuk- 
ken  (2)  hebben  zeker  weinig  waarde;  doch  onder 
?ijne  andere  gedichten  (3)  worden  er  toch  gevon- 
den, die  gansch  niet  verwerpelijk  zijn;  dat  op  den 
yeldflag  bij  Fleur us  in  1690  is  inderdaad  ftout, 
fcrachtig  en  echt  dichterlijk.  De  hertog  van 
fjuxemburg  , 

Die  vaak  toe  hulp  den  Afgront  riep 
Dpor  toverkunft  en  helfcbe  treken , 

Begaf,  toen  elk  de  flaap  beliep , 
Om  roet  een*  helfchen  Geeft  te  fpreken  , 

Zich  in  het  naarft  van  't  naafte  wout, 
v6lv  Bad  hy,  „wees  met  my  bewogen, 

,,Gy,  fpokenl  maakt  my  wreet  en  ftout; 
t,  Toont  *t  ketterfch  heir  vw  groot  vermogen : 

t»  Ver* 

(1)    Gefch.  der  Ned.  Dichtk.  I  Deel,  blx.  259. 

(O  Bajdzety  1682.  Rêtlaud,  1686.  Amaiit ,  f687.  Csimts 
ff  Hermi9nt>  1687.  Krêêuing  i*n  Willtm  Hf  rik  en  Ofarié 
Sttrart,  1689.  Mithrié*t?s>  1694.  Ljhfiëtit  y«*  Msris9  1695* 
Sehêêl  vêêr  ét  Viouwtn,  1701.  Sth9  d$  H*m*lfch$  M$nns*r9  1714* 
fêsa  Cslessfê,  }?  18.    Strtorius  ,  172a. 

(3)    Door  m.  broubriüs  van  kid*k  bijeenverzameld  en  uit- 
gegeven in  1724,  onder  den  ticel  van  th.  arents  Mengelpotzg. 


A    R    E.  153 

,f  Ver  wit  me,  ftrydt  aan  myne  »y; 
ttjatgt  fchrik  en  vrees  door  hunne  benden , 

„Blaart  in  de  myne  uw  razerny; 
„Doet  's  vyands  raagt  met  fehande  wenden* 

„Ik  zal,  wordt  myoe  beé  verhoort, 
„  Met  maagdebloet  uw'  dienft  betalen , 

„  En  paaijen  u  met  ktndermoort ; 
„  Ja ,  't  alles  doen  te  belle  dalen , 

„  Als  eer  te  Zwadenburgerdam ,  * 
„  En  't  omgekeerde  Bodegrave 

„  Daar  ik  zoo  braaf  met  vuur  en  vlam 
„Verwoefte  volk  en  hof  en  have/' 

Een  fpook,  van  duizenden  verzett, 
Gaf  antwoort,  onder  't  vreeflyk  loeien 

Van  dollen  moorc  en  wreet  gewelt , 
Het  doet  als  vuur  zyne  oogen  gloeijen 

Door  gift  dat  't  in  zyn'  boezem  fchoot , 
En  't  rookent  hair  als  borftels  ryzen. 

Nu  zweert  hy  't  vrye  volk  de  doot: 
Zyn  vloeken  doen  de  darren  yzen. 

Straks  hicft  by  zyne  benden  aan, 
Van  eenen  zelfden  geeft  ontdek  en. 

„'t  Za ,  makkers  I"  fcfareeuwt  hy  ,  „  laat  ons  gaan: 
„'t  Is  tyt  myn'  ouden  hoon  te  wreken." 

Met  rukken  's  moorders  benden  voort  f 
De  Sambre  kan  bunn'  loop  niet  rtuyten, 

Maar  gaat  zich,  angftig  en  geftoort, 
In  't  diepfte  van  zyn'  kil  befluyten. 

mmm^^mmmm      aanaav      ^mmmmm^mmm      ^•^•^mmmmim      ^m^m^^m^m      mm^m^mitmm» 

De  geeften  vormen  zich,  vol  fchrik, 
In  monfters,  yflelyk  te  aanfchouwen: 

Geen  ruyter  kan  op  hun  geblik 
Den  klepper  met  den  toom  wcêrhouwen. 

K  5  't  Ge- 


154  ARE. 

'e  Gebrul  der  fpoken ,  't  dondren  van 
*c  Kanon ,  doet  hem  't  gebit  verbreken* 

Daar  bleef  de  moet  van  menig  man 
En  dapper  heldt ,  door  dwang ,  bezweken. 

Toen  golt  het  u  ,  ó  Nasfaus  roem  I  * 

Zoo  out  in  moet  als  jong  van  jaren  t 

Nog  in  uw  lente ,  6  eedle  bloem  I 
Toont  ge  u  zoo  moedig  ol»  ervareu  , 

En  zet  u  voor  uw  benden  pal, 
Het  puyk  der  eeuwig  vrye  Vriezen» 

Wier  inborft  liever  't  leven  zal 
Als  hunne  vrybeyt  oit  verliezen. 

De  fchira  van  Styrum,  reets  ontzielt, 
Streeft  door  den  vyant  heen  en  weder: 

Zy  worden  t'  zyner  zoen  vernielt , 
En  vallen  als  het  zaat  ter  neder. 

Gelyk  een  beer,  die,  afgemat 
Van  met  een*  kloeken  ftier  te  ftryden , 

Niet  meer  naar  zyne  horens  vat, 
Maar  „om  zyn  nederlaag  te  myden, 

Zich  neerzet,  en  naar  adem  hygt, 
Verheugt  van  hem  te  zyij  ontflagen, 

Terwyl  hy  magteloos  nederzygt : 
Zoo  zag  men  't  moorders  heir  zich  dragen  (i). 

Minder  dichterlijk,  maar  toch  doeltreffend  is  zijne 
Verbeelding  van  de  Dronken  f chap ;  een  dronkaard, 
zegt  hy, 

■  ■  ■  verfpilt  zyn  erfgoet  zonder,  vrucht , 

En  maakt  dat  zyn  gezin  om  zyne  dwaasheit  zucht* 

Hy 

(O   Th.  AftiNTS  MengelpoCzy ,  blz.  $6.     . 


ARE.  15$ 

Hy  doet  van  voddevaérs  het  zyne  zich  ontpracben, 
Die ,  als  hy  2s  berooic ,  om  zyne  dwaashek  lachen. 
Hy  fielt  zich  zelf  ten  fpoc  van  elk  die  hem  ontmoet  * 
£n  wordt  van  brave  lién  gefloten  mee  den  voet. 
Naakt,  haveloos,  bedrukt,  gevoelt  hy  alle  plagen, 
En  moet  nog  boven  dat  elks  fchots  verwyt  verdragen, 
't  Gemoet  vol  kommer,  en  het  lichaam  vol  van  pyn, 
De  leden  bevende  van  jicht  en  flerefyn , 
Zyn  ogen  root  en  zwak,  de  handen  krom  gebogen 
De  beenen  knikkende  en  zyn  kragten  ganfeh  vervlogen  * 
't  Gedenken  fporeloos,  en,  in  een  woort  gezeit, 
Het  ware  voorbeelt  van  volftrekte  elendigbeit  (i). 

Zijne  erotifche  ftukjes  zijn  inderdaad  naïf ,  los  en 
bevallig;  bij  voorbeeld,  dat  getiteld: 

OP    MYN    ANNA. 

Als  ik  royn  Anna  kuflehen  raagb, 
Lach  ik  met  godenlekkernyen. 

De  zon  op  't  fchoonfte  van  den  dagh 
Kan  my  min  als  haar  oog  verblyen. 

Laat  Febns  in  het  morgenroot 
Zich  mee  Anrora  vry  vermaken , 

'kLegh  liever  in  myn  Anna's  fchoot. 
En  pluk  de  roosjes  van  haar  kaken. 

'k  Misgun  Jupyn  zyn  fpytig  wyf * 
Noch  Mars  zyn  boeltjen  uitgelezen. 

Dat  Bacchus  by  zyn  Ceres  blyf, 
'kWil  liever  by  myn  Anna  wezen. 


(0   Tb.  AIZhTs  Mengelpofoy,  Hz,  84, 


Haar 


i$6  ARE. 

Haar  aarifchyn  my  een  hemel  ftrekt 
Haar  oogjes  zyn  myn  zonneftralen* 

Ach  I  als  ze  my  dat  licht  onttrekt  9 
Verquyn  ik  in  een  nacht  van  qualen. 

Het  root  konal  is  zonder  glans 
By  't  geurig  blos  van  hare  wangen» 

Myn  ziel  blyft  in  den  gooden  krans 
Van  baar  gekrulde  Jokjes  hangen. 

Ze  is  altyd  tot  myn  min  bereit , 
Nooit  heeft  de  hare  my  verdroten. 

Wat  heb  ik  vaak  al  zoetigheit 
In  hare  omhelzingen  genoten  I 

Die  vreugd  ga  nooit  nyt  myn  gemoet  9 
Noch  nimmermeer  uit  myn  gedachten. 

Myn  Anna  ,  acb  1  hoe  zoet ,  hoe  zoec 
Is  't  in  uwe  armen  te  vernachten  (i)I 

Het  kon  fchier  niet  wel  anders  of  arents  moest 
insgelijks  den  wanfmaak  van  zijn'  rijd  huldigen :  van 
valsch  vernuft,  oneigen  uitdrukkingen  en  verge- 
zochte of  ongepaste  beelden,  is  hij  gansch  niet  vrij. 

Ik  zie  dan  haaft  dien  dichter  als  een  helt , 
En  wakker  hooft,  zy'n  volk  voortreén  in  't  ftryden, 

Of  op  den  rag  van  't  blaauwe  pekelvelt 
Een  houten  faart  door  zyn  geblet  berjden  (a). 

Hij  wil  „dien  dichter"  als  kapitein  op  een  oor- 
log- 
CO   Tb.  akbkts  Mcngelpoëzy ,  kis.  150* 

(ft)    IbU,  blz.  iot. 


ARE.    ARK.     ARN.  157 

logfchip  plaatfen  ,  en  plaatst  hem  in  goeden  ernst  — 
op  een  hobbelpaard! 

Nog  een  ftaaltje  van  *»  boe  zal  ik  bet  noemen?  — 
's  mans  onnozelheid  of  fijne  boert  met  den  Heer 
ryr,  aan  wien  hij  de  gedichten  van  virgiuus  en 
jan  vos  gelijkelijk  toezond: 

Het  fcfaynt  dat  geefien  van  een*  aart 

Zyn  garen  by  eikaar  gepaarc. 
Vint  gy  200  veel  vermaak  in  *t  lezen 

Van  Vos,  als  ik,  dan  zegt  ge  wis 
Dat  Maro  ook  in  hem  verrezen 

En  ook  met  hem  geftorven  is  (i)« 

Apollo  vergeve  hem  de  zonde,  als  arents  dit 
in  ernst  meende ! 

ARKSTEE  (HENDRIK  KORNELIS)  heeft  ecne 
befchrijving  van  Nijmegen  in  dichtmaat,  of  liever 
op  rijm,  in  het  licht  gegeven  (2);  dezelve  heeft, 
wegens  de  aanteekeningen  ,  meer  historifche  dan  wel 
dichterlijke  waarde, 

ARNTZENIUS  (PIETER  NICOLAAS).     Deze 

verdienstelijke  regtsgeleerde ,  werd  geboren  te  Am- 
sterdam in  1746,  en  overleed  aldaar  in  1799.  Hij 
beoefende  met  vrucht  de  fraaije  letteren ,  en 
zoowel  de  Latljnfche  als  Kederduitfche  poëzy.    Hij 

was 

<i)    Th.  arents  Mengelpoëzy ,  bis.  9a. 

(a)  Njjn:egen  ,  de  oude  Hoofdftad  der  Batavieren ,  in  dicht- 
maat befebreven,  door  ft.  k.  Arust*e,  met  prentverbeeldin- 
jen,  'rKagê  1733  J  herdrukt  te  Nijm.  in  1788* 


ï58  A    R    N. 

was  lid  van  het  letterkundig  genootfchap:  Concor- 
dia  et  Libcrtatc.  Eene  uitmuntende  levensfchets  van 
den  beroemden  joannes  jovianus  pon  tan  us,  al- 
daar in  179a  door  hem  voorgedragen,  heeft  zijn 
zoon,  de  nog  levende  verdienstelijke  dichter  r.  h. 
arntzenius,  door  den  druk  gemeen  gemaakt  (1). 
Van  zijne  Latijnfche  dichtftukken  hebben  wij  er 
geene  dan  in  gefchrift  gezien;  van  zijne  Ncder- 
duitfche  kunnen  wij  het  volgende  ter  proeye  me- 
dedeelen : 

LIERZANG  AAN  DE  EENZAAMHEID, 

Geen  woelend  fchynvermtsk  kan  ooit  vernoeging  kweekan , 
6  Eenzaamheid ,  zo  fchaars  bezocht  9  zo  ras  ontweken , 

Wier  rast  nogtbans  de  vreugd  der  weeldefeesten  tart! 
Heeft  aUer  cnglen  Heer,  in  ft  fterflyk  vleesch  geboren, 
U  menigmaal  met  lust  verkooren, 

Ontfang  ook  't  offer  van  myn  toegenegen  hart. 

6  Hartvrindin  der  dengd ,   naar  waarden  nooit  volprezen  I 
ó  Toets  der  onfchuld ,  voor  den  vroomen  nooit  ce  vreezen  I 

Verzwaart  ge  ,  in  't  wroegend  hart ,  der  boozen  foltering , 
Gy  kunt  verwonderlyk  de  zuivre  vreugd  vergrooten 
Van  Gods  geliefde  gunstgenooten , 

In  u  bedaard  en  ftil ,  fchoon  't  greot  heelal  verging. 


De 


(1)   Vadert,   Magazijn   van    Wetenfchap,   Kunst  en  Smaak, 
I  JJccl»  blz.  4^9. 


A    R    N.  159 

De  wyze  fmaakc  by  u ,  van  God  hier  niet  begeeven  , 
Een  blydfchap ,  nooit  gekend  in  't  altyd  woelend  leven 

Der  darde  waereld ,  die  der  vroomheid  netten  fpant : 
Uw  fül  verblyf  geeft  hem  geen  naarefchrik  vertooning, 
•    Het  Godlyk  oog  bewaakt  zyn  wooning ; 

Hy  vreest ,  in  nw  gebied ,  geen  norfchen  dwingeland* 

Toen  Jesfes  vroome  telg»  't  bedriegtyk  hof  ontweken» 
Voor  Sauls  aangezigt  vlood  in  fchaarsbezochte  ftreeken; 

Toen  Gibiaas  gebergte  aan  hem  eenfchuilplaatsfchonk» 
Waart  gy ,  ó  Eenzaamheid!  getuige  van  zyn  klagten: 
Gy  kost  zyn  harteleed  verzagten : 

't  Geprangd  gemoed  vond  heul ,  zelfs  in  een  bergfpelonk. 

Maar  hen ,  die  't  wuft  gevlei  der  fnoode  waereld  kiezen  , 
En ,  voor  een'  valfchen  fchyn ,  de  ware  vreugd  verliezen  , 

Baart  uw  bebaaglyk  oord  bet  wreedfte  zielsverdriet : 
Voor  hen  kunt  gy ,  helaas !  niet  dan  verfchrikking  weezen  , 
Daar  zelfs  uw  denkbeeld  hen  doet  vreezen , 

En  't  Animerend  gewlsfe  uw  wekkende  infpraak  vliedt. 

Beef,  wreevle  Saul  1  laat  u  vry  door  haat  verblinden  ; 
Leen  vry  uwe  ooren  aan  uw  wraak  en  valfche  vrinden  $ 

Het  lieflyk  fnaarenfpel  ftryk'  de  onrust  u  van  't  hart : 
Wy  zien  u  in  den  ftryd,  door  wanhoop  aangedreven» 
Welhaast  u  zelf  den  doodfceek  geeven  , 

Verlaaten  van  uw'  God ,  verwonnen  door  uw  fmart. 

Wy.  dikwerf  de  eenzaamheid  uw  leveusöogenblikken, 
6  Sterveling!  zy  zal  nw*  moeden  geest  verkwikken: 
De  waereldgrootheid  fchaft  zo  veel  genoegen  niet. 
Zy  kan  een  vroom  gemoed  veel  zocts,veel  vreugd  doen  finaal 
Zy  doet  de  ziel  in  Godsvrucht  blaaken ;     C^eD  5 
Eü  hem ,  die  deugd  bemint ,  verfchaft  zy  nooit  verdriet. 

Geeu 


iöo  A    R    N.      A    R    P* 

Geenveinsaart,  boe  vermomd,  zet iu  haar*  hóf  zyn ttedén 4 
Geen  Jatter  kan  hier  twist  ,  geen  nyd  hier  tweedragt  fmeeden; 

De  Godsvrucht  en  de  vree  bewaaken  fteeds  dit  oord ; 
De  vryheid  kluistert  hier  den  norfchen  dwang  in  banden; 
Hier  fchenkt  de  waarheid  de  onderpanden 

Vftn  't  eeuwig  heil,  beloofd  in  't nimmerfaalend  woord. 

Ik  zie ,  helaas  I  voor  u  eene  eenzaamheid  genaaken , 
Eene  yslyke  eenzaamheid ,  het  eind'  der  fiioó  vermaaken  i 

De  zeis  des  bangen  doods  wordt  reeds  voor  u  gewet  t 
Het  aaklig  graf  zal  eens  uw  valfche  vreugd  bepaalen: 
Diir  kan  geen  hoop  u  meer  beftraalen : 

Beef,  fnoode !  beef:  dat  u  dit  denkbeeld  vry  ontzett'l  •• 

Maar,  zoeter  Eenzaamheid I  dat  my  uw  gust  beveilig* 
Voor  's  waerelts  fchynvermaak !  uw  invloed  zymy  heilig! 

Ach ,  dat  rayn  vryheid  nooit  voor  febatcen  word*  verpand  j 
Dat  vuige  baatzucht  nooit  myn  jeugdig  hart  genaake  ; 
Dat  fteeds  de  rede  tny  bewaake  I 

Zo  kies  ik  uw  verblyf  voor  't  beste  vaderland. 

Maar  zo  van  myne  deugd ,  helflas  I  to  zwak  van  krachten  4 
Myn  vaderland,  myn  huis,  iets  nuttigs mogt verwachten; 

Zo  myn  genegen  hart  een9  vriend  tot  vreugd  vefftrekt ; 
Kan  myn  menschiievendheid  der  droefheid  byftand  geeven  i 
Dan  kies  ik  een  gezellig  leeven , 

Schoon  gy ,  ó  Eenzaamheid  I  het  zekerst  heil  verwekt  (1). 

ARP  (JAN  VAN)  voorzag  de  oude  Amsterdam- 
fche  kamer:  In  liefd*  bloeijcndc  van  ecnige  too- 
ncelftukken,  als  de  Htlvacrt  van  Ivno,  1631  é  het- 

zelf- 

TO    Kleine  Dichterl.  Handfihrifcen,  IX  Schik    blz.  95,  en 
nog  eens,  X  Schak.  blz.  13}. 


ARP      A   S    S.  %6t 

zelfde  (tuk,  ofidcr  den  titel  van  PHxus,  Prins 
van  Theben9  herdrukt  in  1640,  Chimon,  1639. 
Dronckc  Qoofen,  1639.  Tolt  mond ,  Prins  van 
Rodes,  1640,  en  Claes  Kliek  ,  1640.  Allen  dragen 
blijken  van  de  kindsheid  der  tooneeldichtkunst  in 
's  dichters  leeftijd, 

ASSCHENBERGH  (HARMANÜS),  gefeoren  td 
Amsterdam,  den  22  April,  1726,  en  aldaar  overle- 
den, den  18  November,  1792,  was  een  zeer  ijverig 
beoefenaar  der  poezy,  en  beproefde  zijne  krachten 
in  genoegzaam  alle  vakken  der  kunst,  in  een  tijd- 
vak, dat  men  zich  meer  op  zoetvloeiendheid,  net* 
beid  en  zuiverheid  van  taal,  dan  wel  op  ooffprong- 
lijkheid  van  denkbeelden,  ftoutheid  van  uitdrukking 
en  verheffing  van  den  geest  toeleide.  Hij  was  lid 
Van  verfcheiden  letteroefenende  en  dichtlicvende  ge- 
nootfehappen ,  met  name  Van  die  onder  de  zinfpreu- 
ken:  Diligentiat  omnia  en  Oefening  befchaaft  dó 
Kunsten ,  en  had  ook  deel  aan  de  Pfalmberijming , 
bekend  onder  den  naam  van  Laus  deo9  fa  lus  populo  , 
en  adft  de  Christelijke  Getangen9  bij  dé  Doopsge- 
zinden, onder  den  naam  van  kleinen  bundel,  in  ge- 
bruik. Den  Amfterdamfchen  fchouwburg  leverde  hij 
verfcheiden  uit  het  Fransch  en  Hoogduitsch  vertaalde 
tooneclftukkeü  (1);  zijn  zwanenzang  was  een  oor-» 

fprong* 

(l)    CtimêiMy  174?     *>•  Graaf  van  Ésftx%  1758.    Dê  ffhptl* 
**"£'»    J7***     4!k$rt  i$  êtrftêi   17; 8.     SHyaoo  t  1777.     Bet* 

zelfdt 

L 


16a  A    S    S* 

fpronglijk  tooneelftuk  De  Deugdzame  Zoon9  waar- 
mede hij  in  de  toewijding  afïcheid  nam  van  de  zang- 
godinnen ,  en  ook  kort  na  deszelfs  uitgave  overleed. 
Zijne  gedichten  zijn  door  zijn'  vriend  p.  j.  uylen- 
brobk  bijeenverzameld  en  in  1793  uitgegeven. 
Deze  verzameling  beftaat,  behalven  uit  eenige  brie- 
ven en  verzen  van  gemengden  aard,  grootendeels 
uit  vertelfels  en  berijmingen  van  bekende  anecdoten, 
die  zich  niet  onaangenaam  laten  lezen,  en  vrij  fne- 
dige  puntdichten,  die  nog  onlangs  ook  elders  hunne 
plaats  gevonden  hebben  (1).  Zijne  vertelfels  zijn 
inderdaad  naïf,  los  en  luimig,  en  wel  het  beste 
wat  deze  verzameling  bevat.  De  brieven  zijn  wei- 
nig meer  dan  deftig  gerijmd  proza,  en  dezen,  zoo 
wel  als  de  overige  gedichten  dragen,  bij  eene gladde 
veriificatie,  de  duidelijke  blijken  van  door  oefening 
dermate  befchaafd  te  zijn,  dat  men  'er  vergeefs  het 
geringde  foutje  in  zou  zoeken  tegen  dat  geen  wat 
men  in  's  dichters  leeftijd  „kunstregelen"  geliefde 
te  noemen ,  en  meer  bedacht  was  om  met  angst- 
vallige naauwgezetheid  het  voorfchrift  van    hora- 

tiüs 

«elfde,  zsngfptl,  1783.  •  Dê mltmwntené*  Wnn**r%  1786.  Voorts 
▼ertaaMe  hjj  gemeenfchappetjjk  net  h.  j.  ioulaud  :  D$  Jmhêr- 
fchê  yr$v*9  1789.  Dt  Optimist  9  1790,  en  Dt  Twa  Jêngt  S#- 
v»jmrdt%  1790.  Als  lid  van  het  kunstgenortfehap:  Oêfeniag 
hefthoaft  i$  Kumtin  y  bad  hg  ook  de  hand  in  de  vertalingen 
van  Olimfia%  Zsrmcm*,  Ztlmirê  en  den  Dêmgizmmêu  G*hl- 
r$cij$r. 

(1)    Epigranimatifebe  Anthologie ,  blz.  130. 


A    3   &  i6i 

tw»  omtrent  het  befchaven(i)op  te  volgen,  danoj* 
getstverheffing »  (loutheit  van  uitdrukking,  nieuwheid 
tan  denkbeelden  en  dat  krachtig  en  levendig  gevoel , 
waardoor  vele  dichters  der  zeventiende  eeuw  zich 
zoo  zeer  onderfcheiden  hebben ,  doch  al  het  welk 
door  pels  en  zijn  Befchavend  genootfchap,  in  het 
Welk  een  ftout  genie  als  dat  van  antomdes  het 
onmogelijk  harden  kon ,  zoo  wel  als  door  de  vol- 
gende groote  menigte  genootfehappen  genoegzaam 
eene  eeuw  lang  verbannen  fcheen,  tot  dat  bili>er-& 
wjtr  kelmers,  TOLLBivs  en  andere  ware  dichters 
ons  eindelijk  weder  echte  poëzy  van  bloote  verzen- 
makerij  hebben  leeren  onderfcheiden.  Wij  zullen 
nog  gelegenheid  genoeg  vinden  om  op  dit  onder* 
werp  terug  te  komen. 

ASSELYN  (THOMAS)  (i),  die  in  dé  laatfte 
helft  der  zeventiende  eeuw  bloeide ,  was ,  voor  zijn' 
tijd  9  gansch  geen  onverdienstelijk  dichter.  Behalven 
zes  oorfpronkelijke  treurfpelen,  als:  Op-  en  Onder- 
gang van  Mas-Anjclloy  i66£.  Dó  Groote  Kuri- 
een,  1669.  Moort  tot  Luik,  1671.  De  Dood  ïan 
ie  Graven  Van  Egmond  en  Hoorne ,  1685.     Juli* 

aan 

(l)    V*r  £**•'  &  prudens  vêrfus  rèprthindet  intrtts  , 
Cmlpsbit  dmr§s9  incimptis üllintt  dtrnm 
Tramsver fo  cslsmo  figrtum  ,  awibiiiêfa  rtcidêé 
Ormamtmta,  pmrum  cUrit  Imcsm  dart  c»gti9 
Arg met  mubiguê  die t mm ^  mutsnda  U9t*bh* 

De  Arte  poet,  453. 

(a)    J,  kok,  Vaderl.  Wooidenb.  IV  Deel,  Art.  asulyn. 

L   2 


IÖ4  A    S    S. 

aan  de  Medici s9  1691,  en  de  Belegering  vam* 
Samaria9  16959  en  elf  overaardige  en  geestige 
blijfpelen,  namelijk  Jan  Klaafen9  of  de  Gewaande 
Dienstmaagd  ,  1683.  Het  Kraambed  van  Saartje 
Jans9  1684.  De  Stiefmoir  9  1684.  Echtscheiding 
van  Jan  Klaafen  en  Saartje  Jans9  1685.  De 
Stief vaér9  1690.  De  Schijnheilige  Vrouw  ,  1691, 
Melchior  baron  de  Osfekop9  1691.  Z);  Schoor* 
ftcenveger  door  Liefde  9  1692,  en  /)*  Kwakzalver 
169a.  /)*  Spilpenning9  1693.  Gusman  de  Alfa- 
rachc^  1693.  Wat  nu  zijne  bovengenoemde  treur- 
fpelen  betreft ,  zijn  wij  ver ,  zeer  ver  van  het  met  • 
zijn9  vriend  a.  bógaert  eens  te  zijn,  die  hem  dit 
weidsch  compliment  wegens  zijn9  gczamentlijkcn  too 
Deelarbeid  maakte: 

D'aloudheïd  roeme  op  Sophokleflen  9  . 

Op  PlautufTen  ,  Euripideflen  , 

Menanders ,  Ariftophaneflen ; 
Doch  als  een  half  geknakte  bloem 
Verflenft  haar  waan  en  ydle  roem, 
Wanneer  ik  haar  den  Dichter  noem. 

Die,  onafhanklyk  van  een  ander , 

Op  't  Schouwburg  plant  den  zegeftander, 

En  zoeter  boert  als  eer  Menander: 
Gy  zyt  die  Dichter,  asselyn  (i). 

Die  treurfpelen  zijn  het  opdelven  uit  de  vergetel- 
heid geenszins  waardig;  maar  zijne  blijfpelen,  ja, 

dezen 

(O    A.  bógaeit,  Gedichten,  blz,  37e. 


A    S    S;  165 

dezen  zijn ,  bij  herhaling ,  tot  in  onze  dagen  tóe , 
met  genoegen  óp  den  Amfterdamfchen  fchouwbiirg 
vertoond ,  vooral  zijn  Spiipïnnhg,  Sticfvatr  en 
Stief  moer  1  die  niet  alleen  aardig  van  vinding,  naïf, 
los  en  vrolijk  zijn,  maar  ook  eene  levende  fchilderij 
voordellen  van  het  karakter,  de  zeden,  gewoonten 
en  fpreekwijzen  der  Amfterdammers  in  zijn'  tijd. 
Met  volle  regt  komt  hem  de  naam  van  Amfterdam- 
fchen plautus  toe.  Het  bezoek  der  drie  hanneke- 
maaijers,  de  vader  en  broeders  der  ftiefmoêr,  is 
comiek  van  de  echte  foort;  zoo  ook  dat  de  man 
en  vader  van  de  verkwistende  Joanna  ,  als  Joodfche 
oude  kleerenkoopers ,  en  hare  moeder,  als  eene 
uitdraagfter  verkleed,  met  haar  komen  kwanfelen; 
wij  (lippen  dit  flechts  aan,  maar  de  geheele  zamen- 
ftclling,  handeling  en  afloop  dezer  verdienstelijke 
blijfpelen  wordt  op  de  natuurlijkfte  en  eenvoudigste 
wijze  door  eene  vis  comica  bewerkt,  difc  in,  het 
onderwerp  zelf  fchijnt  te  liggen.  In  éérx  woord, 
onder  onze  nationale  blijfpeldichters  verdient  assb- 
lyn  eene  eervolle  plaats. 

ASSENDELFT  (ADRIANUS  VAN),  predikant 
te  Ltydtn%  heeft,  hoewel  er  geene  bijeenzameling 
zijner  gedichten  voorhanden  is ,  in  enkelen ,  welken 
in  de  werken  der  Leydfche  en  Haagfche  dichtge- 
nootfehappen  aangetroffen  worden,  zich  als  een 
dichter  van  fijn  gevoel,  fmaak  en  goed  oordeel 
gekenmerkt.  Inzonderheid  is  zijne  vertaling  van 
a.  van   rotbns  Latijnfche   Hcilgroetc  der   Leyd- 

L  3  fche 


106  A    S    & 

fehe  Zanggodinnen  aan  Willem  V.  (i)  inderdaad 
fraai.  Er  beftaat  ook  nog  een  zinnebeeldig  too* 
neelftukje  van  hem ,  Leeuwendaal  in  vreugde ,  iq 

1755  uitgegeven. 

ASSENEDE  (DIDERIK  va»),  denkelijk  dos 
genoemd ,  om  dat  bij  welligt  te  Asfentde ,  een  dorp 
ip  Vlaanderen ,  bij  het  Sas  van  Gend  geboren  was , 
vervaardigde  in  het  laatst  der  dertiende  of  begin 
der  veertiende  eeuw  eene  berijmde  vertaling  van  den 
Roman  Florys  en  Bfancefloer9  dien  men  in  het 
oorfpronglijke  houdt  voor  een  gedeelte  der  Philth 
cape  van  bocatius  (2).  Men  kap  denken  welk 
een  allerelendigst  yoortbrengfel  uit  de  tedere  kipds? 
heid  onzer  letterkunde  dit  zijn  moet;  het  heeft 
niet  eens,  gelijk  melis  stoke,  eenige  historifche 
waarde.  De  heeren  willems  (3)  en  visscher  (4) 
hebben  ons  de  moeite  uitgewonnen  onzen  lezeren 
iets  van  dit  walglijk  wanfehepfel  onder  het  oog  te 
fcrengen. 


(1)   Werken  vtn  4e  JWiatfch.  dey  Nederl.  Lettert ,  te  Lay* 
jlen,  II  Bcel,  bis.  i. 

CO    F.  van  lilyvfld  ,  Aant.  op  RüTDBeopsif  Proefe  ,  I  Deel # 
]>lz.  143.    H.  tam  wyk,  Hi$t.  Avondft.  blz.  314» 

Ö)    J.  f.  wrleus  ,  Verhand.  over  de  Ncderd.  Tacl-  en  Let- 
te rk.  {  Deel,  bis    169. 

(4)    L.  o.  visscükr,  Bloemlezing,  I  Deel*  blz.  as* 


BAARDT  (PETRUS).  Het  werkje  van  dezen 
Friefchen  geneesheer ,  getiteld:  Deugden-Spoor,  in 
de  On- Deug  Aden  des  Wereltt  af-gcbeeldt9  voor  de 
tweede  maal  te  Leeuwarden  in  1645  verbeterd  ge- 
drukt, en.  federt  herhaalde  malen  herdrukt,  was 
zeer  geacht  bij  onze  voorvaders.  Hetzelve  bevat 
in  den  vloeijenden  dichttrant  Van  cats  verfcheiden 
vernuftige  invallen ,  en  fatyrieke  tocfpelingen  op 
allerlei  ondeugden  en  gebreken  der  zamenleving ,  in 
35  afdèelingen  of ,  gelijk  die  hier  genaamd  worden, 
Ver- Keringen ,  mee  even  zoo  vele  niet  onaardige 
koperen  platen ,  en  aanteekeningen  of  Nota  uit 
verfcheiden  fchrijvers.  Het  werkje  verdient  nog 
wel  eens  ingezien  te  worden,  en  dat  wij  tot  eene 
proeve  er  iets  uit  affchrijven. 

AL-BS9CB1K  EN  *T   S1JNE-NIET. 

Ah  ghy  u  ejgen  Kof  ken  koet, 

So  denekt  vrj  dat  ghy  dan  voldoet. 

Die  fich  in  vele  Sakcn  mengt  , 
£n  meerder  lallen  op  hem  brengt, 
AU  fijne  macht  uyt-voeren  kan; 
Die  onnut  arbeydt  vangen  an; 

É 

Die  fich  in  aer.luy  Saken  fteeckc , 
Dien,  dnnckt  my,  dat  verftandc  gebreekc» 
En  dat  hy  fich,  voor  morgen  vroeg, 
By  •  c  vorige  gefelfcbap  voeg» 

L  4  Haer 


m  B    A    A. 

Hier  is  gelegen  aen  de  fcbat, 
Die  tot  Venédjen  in  de  fttdc 
Uit  verre  landen  is  gebracht ; 
Haer  is  gelegen  aen  de  vracht» 
gy  weten  wat  ons  heyfge  Vaer 
Te  Romen  doet  het  gantfche  jaer , 
Wat  afflaet-b|ieven,  en  hoe  veel, 
vt  Gemeene  volckjen  valt  ten  deel ; 
Wat  volck  men  by  de  Keyfer  werft , 
En  waer  fijn  trrijgf- volck  henen  (Werft; 
Hoe  menich  Turcken  dat  hy  laeft 
Verfloeg,  verjoeg,  en  maeckt  verbaeft; 
Hoe  dattet  mette  Sweed  al  gaet, 
Hoe  dattet  mette  Franfinan  (laec; 
Wat  Spang  jen ,  Polen  ,  wat  de  Deen  « 
Ja  9  ginder  iu  der  Mos^ouw  heen ; 
Wat  tot  Conftantinopelen , 
Den  Tnrckfchen  Raedt  beflnyten  ken9 
Wat  faeck  op  't  boogft  nu  in  den  Raedt 
Der  Prineen  te  bedencken  (het ; 
Hoe  veel  ons  lauden  zijn  befwaert, 
Waer  toe  men  clQoöer-foten  fpaert: 
Wafr  toe  men  pp  financy  leeft, 
Daer  men  wel  ander  middel  heeft ; 
En  waer  de  gelden  zijn  gegaen , 
Die  * t  landtfchap  te  betalen  (teen ; 
Sy  weten't ,  off  fy  foeckent't  foo , 
Ceiijck  een  luys  in  't  bedde-ftroo : 
Deés  Al  befchicks  waer't  ruym  fö  nntt 
.  Te  crnypen  in  haer  eygen  hut, 
En  fien ,  of  daer  oock  nodich  was 
Haer  kinders  broot;  haer  vrou-luy  vlas  (i)# 

(i)    P  baaeat»  Deugden -Spoor,  blz.  555. 


B    A    C.  rf9 

BACKER  (JAN  AUKE),  het  der^  deel  zijner 
Proeve  van  Dichtlievende  Mengelingen  in  het  licht 
gevende  (i),  beloofde  in  zijne  voorrede  nog  een 
vierde  deel  te  leveren,  dat,  mogelijk»  verzeld  zou 
gaan  van  zijne  levensfehets ,  die  „nog  al  aanmer- 
„kingen  tot  de  menschkunde"  zou  opleveren;  dan, 
zoo  als  het  met  meer  andere  wereldfcbe  zaken  gaat , 
dat  vierde  deel,  's  mans  levensfehets,  en  dienvol- 
gens ook  de  aanmerkingen  tot  de  menschkunde  zijn 
achterwege  gebleven ,    en  wij  weten  van  backer 
niets  meer  dan,  bij  geruchte,  dat  hij  een  Fries  en 
weigezeten  koopman  te  Harlingen  geweest  is,  die 
zich   met    zulk    een'  ijver   aan  de  beoefening  der 
fraaije  letteren  overgaf,   dat  hij  —  zijne   laatfte 
kommerlijke  levensdagen  daarmede  zoo  lang  mogelijk 
rekte.     Het  is  dus  natuurlijk  dat  de  man  veel  ge* 
fchreven  hebbe,    gelijk  de  groote  menigte  riemen 
inisdruk,  die  zijne  poëzy  en  proza  hebben  opgele» 
verd ,  ontegenfprekelijk  bewijzen,  en  zeker  geen  be- 
wijs zijn  dat  hij  tevens  goed  gefchreven  hebbe. 

En  in  waarheid  van  iemand ,  die  zich  op  alle  vak- 
ken der  fraaije  letteren  toelegt ,  of  genoodzaakt  ia 
zich  naar  den  fmaak  der  boekverkooperen  te  voe- 
gen, die  zijn9  arbeid  —  niet  beloonen,  maar  — 
betalen,  is  goed  fchryven  ook  niet  wel  te  vergen. 

Bao 

(i)  Het  eerste  deel  kwam  te  Hê§m  in  1774  in  het  licht; 
het  tweede  insgelijks,  in  1781 1  cn  het  derde  te  Amturiêm^ 
eerst  in  1793, 


tfö  B    A    C. 

Backer  moest  in  zijne  laatfte  dagen  voor  alles  hen 
ten  dienst  ftaan,  binnen  bepaalde  termijnen  too- 
neelftukken  en  romans  vertalen,  gelegenbeidsverzen 
opftelien  ,  couranten  ,  weekbladen  ,  almanakken , 
maandwerken  fchrijven,  en  al  leveren  wat  de  fpe- 
culative  geest  der  bibliopolie  van  een  met  den 
honger  worsttlend  vernuft  voor  klinkend  geld  vor- 
deren kan.  Waarom  wij  de  moeite  ook  niet  zullen 
nemen  om  de  titels  af  te  fchrijven  van  's  mans 
leeds  lang  tot  fcheurpapier  verbruikte  werken. 

Het  eerste  deel  ondertusfehen  zijner  Proeve  van 
Dichüievende  Mengelingen  bevat  verfcheiden  (tuk- 
jes 9  die  een'  goeden  aanleg ,  fmaak  en  gezond  oor- 
deel aankondigen;  en  wij  hebben  grond  om  te  ver- 
trouwen ,  dat ,  bij  eene  aanhoudende  oefening ,  onder 
genot  van  een  onbekrompen  beflaan,  welligt  bao 
keu  onzer  vaderlandfche  letterkunde  eer  zou  heb- 
ben aangedaan,  daar. nu,  door  den  invloed  der  om- 
ftandigheden ,  een  verongelukt  genie  van  hem  ge- 
worden is.  Het  ft  uk  je  getiteld  Mijne  Bezig  hc- 
den  (i),  te  uitgebreid  om  hier  eene  plaats  te  vin- 
den, ftaaft  volkomen  ons  gevoelen.  Het  fmart  ons 
in  de  ziel  dat  hij ,  die ,  blijkens  de  dagteekeningen 
zijner  voorberigten ,  vanftad  tot  ftad,  fchrijvende  en 
vertalende ,  in  ons  vaderland  rondzworf ,  zijn  ver* 
langen  niet  voldaan  heeft  mogen  zien,  zoo  befchei- 
den  uitgedrukt  in  het  {tukje  getiteld: 

Dl 

CO   J.a.  backer,  Proeve  yan  Dichtlievende  Mengelingen, 
I  Deel,  bic.  71. 


.  B  ;A    C.  iyi 

DB    wENrca* 

Ik  bad  om  ryksftaf,  kroon,  noch  troon; 
'k  Wierd  door  geen  ftaatzucht  aangedreven , 
Zo  ik  naar  mynen  wensch  roogt  leeven. 

Verdriet  is  't  lot  der  aardfche  godn. 
Die  lost  heeft ,  moog'  om  raagt ,  en  ydle  grootheid  woelen  $ 
Ik  fchrik  voor  roodfluweelen  (loeien. 

Het  listig  hof  broeit  fnood  geweld  i 

Geveinsdheid  ,  vleiery  en  logen  , 
Gevolgd  van"t  helfche  wraakvermogen  , 
Zyn  hier  op  de  eerde  plaats  gefield. 
Elk  hunner  voert  een  dolk,  dreigt  Vorst  en  Burgervaders  > 
En  tapt  het  bloed  cit  de  edelfte  aders* 

Men  duikt  geruster  in  de  fchauw 
Van  hooggetakte  lindeboomen , 
By  't  kabbelen  van  zilvren  (Iroomen , 
Op  bloempjes,  nat  van  koelen  daauw» 
Paar  zit  men  veilig  neer  in  frisfche  zomerIucbtent 
£n  heeft  vergift  noch  daal  te  duchten» 

Indien  myn  wensch  dan  wierd  bekroond» 
Indien  ik  naar  myn  lust  mogt  leeven , 
*k  Zou  flraks  ter  logge  poorte  uit  ftreevea 

Naar  *t  open  veld ,  daar  wellust  woont* 
Paar  zou  een  kleene  en  laage  Hulp  my  meer  vermatken + 
Dan  manuren  muuren ,  kopren  daken* 

Ik  zou ,  voor  *t  hnis ,  eene  ipenlaan , 
Een  ftarreboscbje  aan  beide  kanten, 
Daar  achter  moes  en  vruchten  planten ; 

En  een  prieel  van  wyngaardblaén 

Zou  •  aan  een  eind  des  hofs ,  my  met  zyn  fchaduw  dekken , 

En  menigmaal  ter  flaapzaal  (trekken* 

Een 


17»  B    A    C. 

Eeo  frisfche  beek  zou ,  daar  omheen  f  . 
Mee  twee  paar  kromme  bogten  vloeien ; 
De  zwaantjes  in  dat  water  roeien , 

m 

Of  netten  de  gepluimde  leen. 
Hier  zou  ik,  als  het  licht  maar  pas  begon  te  daagen, 
Met  hengels  't  febubbig  vee  belaagen. 

Mogt  ik  daar  by  9  in  't  lachend  groen , 
Een  aantal  vette  runders  weiden, 
Myn  fchaapjes  op  den  driefprong  leiden  ; 

En  fchonk  het  milde  berfstfaizoen 
My  honigzoete  most,  de  zomer  korenairen, 
Wat  lot  zou  't  my n  dan  evenaaren  ? 

6  Welk  een  wellust  zou  het  zyn, 
Te  wandlen ,  als  de  blyde  morgen 
De  Stad  bekroop  met  nieuwe  zorgen ; 

Of  's  avonds  by  den  maanefchynj, 
Langs  heuvels,  bosch  en  veld  en  vliet  en  beemd  en  dalen» 
In  eenzaamheid  herom  te  dwaalenl 

•  Als  ik ,  by  klaaren  morgenftond , 
Te  velde  trad,  om  bly  te  zingen, 
Zou  my  het  hoenderdom  omringen; 
De  duiven  vielen  op  den  grond, 
En  zouden ,  korrende ,  met  eenden ,  ganzen ,  iwaanen, 
My  om  een  handvol  voeders  maanen. 

Trad  ik  by  middag  door  het  woud) 

Een  heir  van  bloedelooze  dieren , 

Van  rupfen,  uiltjes,  vliegjes,  mieren, 

Met  een  oplettend  oog  befchouwd, 

Zou  my  de  Godheid  in  haar  almagt  leeren  kennen  ,         • 

En  tot  des  Hoogden  dienst  gewennen» 

Dea 


BA    Ci  17$ 

Dei  avonds  als  de  gouden  sou 
In  't  fcheemrig  west  was  neergezonken , 
De  Herren  aan  den  bemel  blonken , 

Daar  'k  neerzat  by  een  koele  bron , 

Zon  *c  zanggezinde  koor  der  blyde  nachtegaaien 

Myn  lnistrende  aandacht  vaak  bepaalen. 

En  als  my  deeze  zaligheid» 
Door  ftorm ,  door  fneeuw-  en  hagelvlaagen ; 
Of  't  branden  van  de  zomerdagen , 

Hoe  zeer  'k  baar  wenschte ,  wierd  ontzeid  , 
Zou'k,  in  myn  boekvercrek ,  befchut  voor  on  weer  winden  f 
Tot  nieuwen  wellust  doffe  vinden* 

Daar  zonden  Vondel,  Rotgans ,  Brandt, 
Antonides ,  de  Decker ,  Moonen 
(Met  eeuwigen  laurier  te  kroonen) 

En  Poot ,  dat  edele  verftand , 
My,  met  den  zuivren  glans  van  hun  gewyde  dichten, 
Op  't  pad  des  fteilen  zangbergs  lichten, 

Somwylen  zon  een  vriendenrei, 
Oprecht  van  hart  en  heusch  van  zeden , 
Gansch  onverwacht  my  tegentreeden, 
Wanneer  ik ,  uit  de  klaverwei , 
Te  rug  trad  naar  myn  hut ,  daar  Kloris ,  vol  verlangen , 
Haar  blyde  gasten  zoude  ontvangen. 

Dan  zouden  we  aan  den  ruimen  disch, 
Bepronkt  met  room  en  moes  en  vruchten, 
Daar  ons  geen  kwelling  ftónd  te  duchten, 
Eerst  leeren  wat  genoegen  is. 
pairzou  een  vriend  zyn* vriend  met  blydfehap  onderrichten, 
En  de  een  den  ander  fireelend  luchten. 

é 


174  B    A    C       BAD* 

ó  DIerhre  vrienden  I  d>  hoe  zoet 
Zou  my  yw  nntte  leefing  finaaken ! 
Myn  hart,  mee  zulk  een  vltnr  aan  't  blaefaen» 

Smolt  weg  door  onweéfftaanbren  gioed..«««~ 
Mor  ach !  Ik.  raaskal...  want ,  door  zangdrift  opgetogen* 
Bedriegt  een  ydle  fchim  myne  oogesu 

De  deugd  alleen  dient  nagejaagd. 
Zy  la  de  bron  van  't  waar  genoegen  ; 
Wie  haar  bemint»  zat  nimmer  zwoegen 
Van  angac ,  die  't  hart  der  boozen  plaagt* 
6  Baak  ter  zaligheid  1  U  zal  ik  eenwig  roemen , 

♦ 

En  leiftar  van  «te  vroomen  noemen  (i). 

BACKERE  (PETER  DE)  een  Vlaamsch  dich- 
ter, geboren  te  Gent,  in  de  zestiende  eeuw,  door 
den  Heer  willems  (2)*  die  zijne  dichtft ukken 
tnisfehien  beter  kende  dan  wij,  toet  ftilzwijgea 
voorbij  gegaan  zijnde,  volgen  wij  zijn  voorbeeld, 
en  verwijzen,  even  als  hij,  den  belanghebbenden 
naar  foppens  (3). 

BADON  (JOANNES),  geboren  te  Lef  den  9  in 
1706,  zijne  echtgenoote ,  klara  ghyben,  geboren 
te  Dordrecht*  m  1708,  door  den  dood  in  1747* 
verloren  hebbende,  gaf  hare  en  zijne  dïchtffukken 

CO   J»  A.  b'ackki,  Proeve  van  Dichtlitvende  Mengelingen* 
1  Deel ,  blz.  65. 

(1^  Verhard,  over  de  Nederduytfche  Tael-  eö  Letterkunde* 
1  Deel ,  b'z.  284. 

(3)    Bibliêth.  Btlg.  Tom.  I,  jn  951. 


B    A    DL      B    A    E.  *7$ 

geaamentltjk  in  het  licht  (i).  „Buiten,  ene  gladde 
»  verificatie  hebben  dezelve  weinig  of  geene  waar- 
de (*)".  's  Mans  bijfchriften  op  de  afbeeldingen 
onzer  voornaamfte  dichters  kunnen,  in  lang  na  niet 
halen  bij  die  van  vondel  of  brandt»  Hij  over- 
leed te  y laar  dingen  in  1783. 

BAERLE  (CASPAR  VAN)  (3)  werd  den  12  Fe- 
bruarij  1584  geboren  te  Antwerpen  9  alwaar  zijn 
vader  het  ambt  van  griffier  bekleedde ,  doch  toen 
deze  ftad  door  den  hertog  van  Parma  was  inge- 
nomen, de  wijk  nam  naar  Zah*  Bommel  9  alwaar 
hg  als  rector  der  Latijnfche  fchool  overleed  in  1595» 
De  jonge  van  baerle  fcfaikte  zich  tot  den  predik- 
dienst  aan  de  Leydfche  hoogefchooJ,  en  werd  in 
1608  als  hervormd  leeraar  beroepen  in  de  Nieuwe 
Tonge ,  op  het  eiland  Overflakkee ,  Hechts  vier  ja- 
ren bleef  hij  aldaar,  doch  werd  toen  in  16 ia  aan- 
gefield  als  onderregent  van  het  Staten  Collegie  te 
Lejden9  en  in  het  laatst  van  16 17  bevorderd  tot 
hoogleeraar  in  de  Logica  aan  de  hoogefchool'  aldaar. 
Van  baerlb  had  in  de  toen  zwevende  hevige 
kcrkgefchillen  de  zijde  der  Remonftranten  gekozen, 

en 

Cl)   Mengeld,  van  e*  ghybin  en  j.  badon  ,  Dordr.  17 $0. 

(a)   J.  de  vries,  Gefrh.  der  Ned.  Dichtk.  11  Deel,  blz.  175. 

($)  Saxii  0Ȑma$tUtny  Tom.  IV,  pag.  951.  Foppbws  BibU 
J#/g.  Tom.  I.  p.  165.  Brandt  Historie  der  Reform.  II  en  III 
d<>ora>  Leven  van  Ned.  Mannen  en  Vrouwen ,  II  Deel ,  blz.  aaa. 
Wagbnaar  Amst.  fol.  UI  St.  blz*  sa6.  Kok  Vaderl.  Woordenb» 
VDcel  bis.  118. 


176  B    A    L 

en  nadat  op  de  gehouden  fynode  te  Dordruht  der* 
zelver  leer  veroordeeld  was,  werd  hij  ook  dadelijk 
eerst  als  onderregent  en  vervolgens  als  hoogleeraar 
afgezet;  als  predikant  had  hij  reeds  vroeger  fchrif* 
telijk  moeten  belooven  niet  meer  te  zullen  predi- 
ken. Hij  leide  zich  nu  toe  op  de  geneeskunde , 
en  werd  te  Cacn  in  Frankrijk  tot  doctor  bevor- 
derd. Intusfchen  bleef  hij  toch  in  Lejden  zich 
bezig  houden  met  jonge  lieden  in  de  wijsbegeerte  te 
onderwijzen.  In  163 1  werd  hij  tot  hoogleeraar  in 
de  wijsbegeerte  en  welfprekendheid  beroepen  aan 
4e  eerst  kortelings  ppgerigte  doorluchtige  fchool  te 
jftnstcrdam.  Aldaar  werkte  hij  met  lust  en  ijver 
aan  de  bevordering  der  fraaije  wetenfchappen ,  en 
fprak  van  tijd  tot  tijd  in  het  openbaar  verfcheiden 
deftige  en  fchoone  Latijnfche  redevoeringen  uit, 
die  bijeenverzameld  en  door  den  druk  gemeen  ge- 
maakt zijn  (1),  beoefende  met  goed  gevolg  de 
Latijnfche  en  Nederduitfche  dichtkunst,  en  gaf  ver- 
fcheiden werken  over  verfchillende  onderwerpen  in 
het  licht,  die  met  ongemeene  goedkeuring  werden 
ontvangen. 

Toen  in  September  1638  marta  de  medicis 
Amsterdam  bezocht  ,  en  van  ftadswege  dezer 
vorstin    een    prachtig    onthaal    zoo  door  openbare 

Ver- 
fl)    C.  BAHtiEt  Oratiêtêt  vnrU,  Amst.  1643,  In  !*••    In  1689 
vërfcheen  eene  Nederduitfche    vertaling  van   dczelven  in  het 
Hebt,   getiteld;   c.  Van  baerles   Oratie*   tu  Blijde  /»*«»//  y«» 
Maria  ns  MtoiCis,  nienwiijks  met  zijne  Gedichten  verrijkt  %  in  8vo. 


B    A    E.  177 

Tertooningcn ,  als  anderszins  was  bereid»  gaf  bij 
cene  breedvoerige  befchrijving  in  het  Latijn  van 
deze  vreugdebedrijven  in  het  licht  (1),  die  men 
nóg  als  een  voorbeeld  van  fchoonen  ft  ijl  aanhaalt. 
Niet  minder  fraai  en  prachtig  uitgevoerd  is  zijne 
Voortreffelijk  gefchreven  Latijnfche  gefchiedenis  der 
achtjarige  verrigtingcn  der  onzen  in  Brazilië  onder 
het  beleid  van  graaf  johan  maürits  van  Nas- 
fats  (2),  welke  een  jaar  voor  zijn*  dood  in  het 
licht  verfcheen. 

Van  barrle  fleet  de  zeventien  laatfte  en  ge- 
noeglijkfte  jaren  zijns  werkzamen  levens  te  Amster- 
dam, algemeen  geacht  en  bemind,  in  den  aangena- 
men  omgang  met  zijn9  vriend  hoopt.  „  Mij  dunkt ," 
zeide  de  Hoogleeraar  van  cappelle  (3),  op  de- 
zelfde plaats ,  waar ,  honderdzeventig  jaren  te  voren , 
van  babrle  in  het  openbaar  fprak,  „mij  dunkt  ik 

„zie 

Cl)    Mtiltë  H*tpn%  Jh§  Dtftripth  puhlUs  GrëtuUthntt  ,  §ns 

maria  db  medicis  6P4.  Amsr.  16*39 ,  ia  foi.  met  uitmuntend 
fraaie  pitten ,  die  ook  gevonden  worden  In  de  Nederduitfchc 
vertaling ,  die  gelijktijdig  met  het  oorfprong'jjk ,  in  betzelfde 
formaat  en  met  dezelfde  letter  gedrukt ,  uit  de  beroemde  druk- 
kerij van  c.  blaaü  in  bet  liebt  kwam. 

CO  C.  BABJ.JEI  Rerum  p$r  •ctennitm  In  Brajiïis  Gestartm  t 
fmb  prsf$ctmrë  i/l.  C$mitit  joannis  maURitii,  Ksi/hvls  Cêuitlt 
9*.    Ulster  is.  cwm  fig.  thgsatitf  Amst    1647.  Atlas  form. 

C3)  Redevoering  over  de  verdiensten  der  Amsterdammers, 
enz.  gehouden  in  de  Doorl.  fchool  te  Amsterdam,  den  4 Maan 
1I16,  Hz   31. 

M 


17«  B    A    E. 

„  zie  hem ,  ten  huize  van  dezen ,  met  de  beroemdfte 
„mannen  van  dien  tijd  zaaien  komen,  en  aldaar  met 
.'*de  geestige  tesselschaö*  het  zout  en  de  vreugd 
.»van  het  gezelfchap  uitmaken."     Zijn  ambtgenoot 

VOSSIUS,    VONDEL»     HUYGENS,     BRANDT,    BAEK   en 

andere  fraaljc  vernuften,  die  in  dien  tijd  bloeiden, 
beijverden  zich  om  hem  blijken  van  genegenheid  en 
vriendfchap  te  geven ,  en  hij  bragt  zijne  dagen  aldaar 
vrij  wat  aangenamer  door  dan  te  Ltydcn ,  waar  hij , 
wegens  het  voorilaan  der  Remonftrantfche  gcvoe- 
Jens,  niets  dan  verdriet  en  onaangenaamheden  had, 
en  zelfs  de  onbefchofte  fchout  bont  zich  niet  ont- 
zag om  hem  op  de  openbare  ftraat  een  gefchrift  uit 
den  zak  te  halen.  Ondertusfchen  het  doorgeftane 
leed,  het  verlies  eener  geliefde  echtgenoote  en  het 
.gemis  van  zijn*  boezemvriend  hooft  fchokten  zijn 
teder  ziel-  en  ligchaamsgeftel  dermate,  dat  hij  den 
14  Januari;  1648  bezweek,  in  den  ouderdom  van 
66  jaren,  en  begraven  werd  in  de  Nieuwe  kerk, 
digt  bij  het  graf  van  hoopt.  Vondel  eindigt  zijn9 
lijkzang  op  dezen  verdienstelijken  man  met  dit  graf- 
fchrift : 

Hier  fluimen:  Baerle  neffens  Hooft. 

Geen  zerk  fatran'  glans  noch  vrientfehap  dooft  (1). 

Wij  hebben  's  mans  leven  Kier  een  weinig  uit- 
voerig overzien,  om  dat  hetzelve  inderdaad,  gelijk 

de 

(O   Vondels  poëzy,  II  Deel,  blz.  31. 


.  B    A   E.  179 

de  Heer  ds  vries  te  regt  aanmerkt  (1)  ,  zoo  vele 
treffende,  zoo  vele  fijne  punten  van  fchoonfaeid 
heeft,  dat  het  ons  even  ds  hem  verwonden,  dat 
van  babrle  tot  heden  nog  geenen  lofredenaar  heeft 
aangetroffen,  en  wij  wenfchen  hartelijk  dat  bij  dien 
nog  in  den  Heer  de  vries  zelven  moge  aantreffen, 
gelijk  jeremus  de  deckbr  dien  in  hem  gevonden 
heeft. 

De  Nederduitfche  gedkhten  van  onzen  geleerden 
van  baerle  zijn  niet  in  grooten  getale,  en  dan 
nog  hier  en  daar  in  andere  dichtbundels  verfpreid. 
De  besten  heeft  de  heer  de  vries  opgefpoord  en  in 
zijn  verdienstelijk  Werk  (a)  voor  verdere  vergetel- 
heid bewaard-  Wij  kunnen  ons  nogtans  het  ge- 
noegen niet  weigeren,  ten  minsten  hier  een  enkel 
ftuk ,  dat  toch  daar  niet  gevonden  wordt ,  eene  plaat* 
ia  te  ruimen,  namelijk  dat 

TEQElf  BET  LYSTER  VANGEN , 
AAN   JACOB    BAEE*    RjcktZgelettdii 

Wat  moogt  gy  JacobBaek,  goedaardig,  rreeóUtm  borft* 
Die  ooit  naar  wreedheid,  bloed,  of  moorden  hebt  gedorft, 
My  tot  een  overwreed  en  droevig  fchonfpel  noden? 
En  wilt  dat  ik  kom  zien  de  halfgehange  doden. 
En  leden,  fel  verfcheurt,  en  beenen  uit  haar  lid, 
Verdikte  ftrotten  daar  uw  (hik  noch  vaft  om  zit , 


Zo 


(1)   Gtfchied.  der  Nederd   Dichtk.  I  Deel,  bis.  133* 
(%)    Ibid  ,  blz.  136—143. 

M  % 


i&o  B    A    E. 

Zo  velerhande  dag  van  die  haar  zelfs  verhangen? 
Hoe  't  menfchelijk  bedrog  de  vogels  weet  ce  vangen, 
En  voor  d'onnozelheid  de  ftrik  door  't  aas  verbloemt , 
En  zonder  reden  vangt ,  en  zonder  recht  verdoemt. 
Ik  las  Ixions  pyn ,  op  *t  fchriklyk  rad  gebonden  , 
Hoe  Tancalos  vergeefs  werd  van  zyn  hoop  verflonden  9 
En  hoe  Prometheus  is  aan  Caucafus  geboeit, 
Hoe  Syfiphus  de  (leen  (laag  rollende  vermoeit , 
En  boe  Megeer  verfchrikt  met  haar  gewifle  flagen, 
En  geeffelt  met  een  toorts  om  ons  gemoed  te  plagen , 
En  hoe  Arachnes  trots  in  't  eigen  net  bleef  valt, 
Orions  dochter  ftraf  en  lyden :  ook  wat  laft 
Vao  ftraffen  Pluto  op  het  beftigfte  kan  bronwen; 
Maar  alles  was  verzierr.    'k  Plag  't  voor  verdigt  te  honwen , 
Wat  d'aangefteken  geeft  der  dichters  had  bedacht: 
Maar  't  doón  en  't  wurgen  van  het  vliegende  geflacht 
Geloof  ik  zo  te  zyn ,  en  hond  't  voor  ware  woorden : 
Uw  .laan  fcrekt  voor*tfchavot  van  ftreng  gericht  en'tmooTden; 
Uw  boef  is  't  fchomoneel  van  dit  bloedftortend  fpel.  • 
De  lyfcer  weekt  uw  zand  in  bloed;  de  vink,  te  fhei 
Van  het  bedriegelyk  net,  op  't  on  verziend  gegrepen, 
"Word  yan  de  wreede  duim  des  veld-tyran*  genepen, 
Dus  oeffent  hy  zijn  magt,  en  kneuft  het  kleene  hooft, 
Van*  't  tere  vogeltje,  dat  hy  zo  't  leven  rooft. 
Maar  zo  zyn  klacbte  kon  de  grage  lyfter  uiten , 
Zy  zon  dan  tegens  Baek  met  deze  reen  befluiten: 
„  Dat  baar  een  fnode  dood  werd  t'onregt  aangedaan  ; 
„  Dac  vogels  onder  wet  noch  ook  geboden  (taan ; 
„  Dac  zy  de  noot  wee  volgt ,  daar  't  al  zich  naar  moet  nelgf  n ; 
;,  Dat  vrye  keur  noch  wil  hasr  nooit  geweeft  is  eigen; 
„  hn  dat  de  wyde  luebt  voor  elk  een  open  flaar; 
„Dat  zy  en  haar  geflacht  den  honger  en  haar  quaad 

„  Voor- 


B    A    E.  iffl 

„Voorzigtig  vlfeden,  en  het  Noord  om 't  Zuid  begeven, 
„En  lyden  na  de  wil  van  't  wéér  een  dolend'  leven: 
„  Roöbeflen  eeten ,  of  al  't  geen  het  afgaand'  jaar 
„Haar  fchaft  tot  levensnut.    Zy  zyn  geen  oor!ogs-fcha?r 
,,DieRyken  drukt:  noch  zyn  in  kerk-krakeel  bevonden» 
„  i'En  eifchen  zold,nochgeld,nochroof;noitfchuldigftondeit 
„Op  haren  naam,  die  valfch  by  haar  zyn  uitgefchrapt ; 
„s'En  raan  cot  pleiten  niet,  dat  goed  en  bloed  aftapt; 
„Noch  zy  verdubbelden  haar  haav'  met  fchendig  liegen ; 
„Noch  voeren  oorlog  mee  gewelt  of  mee  bedriegen; 
„Of  plagen  (tad  of  dorp,  of  vreemd*  of  nagebuur, 
„Of  neftien  immermeer  in  's  huismans  korenfehuur; 
„Noch  komen  over,  om  een  maagt  haar  borft  te  grieven, 
„Of  huwlyksbant  f  ontdoen  van  twee  vereende  lieven. 
„  Zy  eifchen  denrtogt  flegts ,  en  't  geen  m'eeu  dolend  gaft 
„Niet  wcig'ren  mag  na  't  recht  dat  de  natunr  belaft. 
„Sulks  dat  fy  't  hangen  als  onfchaldig  nooit  verdienden; 
„  Noch  dat  men  Krikken  aan  een  tak  fpan ,  daar  fy  fiende 
„  Doch  blind  uit  hongersnoodeen  noot  Gen  voor  baar  dood: 
„Maar  dat  zelf  Jnpiter  haar  klachten  niet  verftoot, 
„  En  dat  de  moordenaar  haar  dood  zal  fcaan  te  boeten* 
Indien  't,  myn  waarde  Baek,  geoorloofd  is ,  'k  zal  moeten 
Medoogend'  klagen  met  de  lyfcer  en  patrys; 
De  papegaai  voorwaar  te  hoof,  als  waar  hy  wys, 
Pie  wenfcht  fyn  Vorft  geluk,  en  eert  de  purpre kleeden , 
De  reiger  fit  hier  op  fyn  olm^oom  ook  met  vreden, 
En  veilig  fit  de  gier  daar  hy  fyn  wildbraat  eet , 
De  pauw  leeft  vei'.iglyk  terwyl  fy  moedig  treee, 
De  fwanen  fwemmerf  vry  in  't  dïepite  der  moeraflen, 
De  oyevaar  is  door  fyn  deugd  't  gevaar  ontwaffen , 
En  't  meefte  pluimgediert  dat  berg  en  boflehen  ziet, 
En  ken  die  flag  van  dood  noch  't  dieflyk  hangen  niet ; 

M3  Dt 


jtt  B    A    E.       B    A    G. 

De  lyfter  vol  ellaad  ,  la  wilgeafefaauw  gehmgen  > 
Moet  vtn  de  felle  menfch  dees  fnode  ftraf  ontvingen  » 
Haar  keel  word  toegeknoopc  gelyk  een  moordenaar* 
Of  die  geftrafe  werd ,  die  't  gemeen  bracht  in  'c  gevaar. 
Het  doet  my  feer,  ja  zelf  myn  oog  verpynt  haarftralen, 
Daar  xy  de  lyken  reis  op  reis  fou  in  Gen  balen  f 
Haar  dood,  haar  uitvaart  geeft  aan  geen  Poëet  vermaak.' 
Maar  luft  u  't  toccbeu  en  dat  ick  myn  klachten  ftaak  7 
Zo  zoek  my  Nymphen,  die  vernoegt  op 't  land  nu  leven  9 
Zo  laat  my  Teflelfchaé  een  deftig  praatjen  geven  t 
Ik  hoorde  liever  dat  Duarte  vriendlyk  zong, 
En  dat  door  dit  getuit  uw  veltftrik  ftukken  fprong  (1). 

BAGELAAR  (JOAN),  De  Heidelbergfche  Cate- 
chismus was  in  vroeger'  en  later'  tijd  meermalen 
een  voorwerp ,  aan  hetwelk  de  rijmzucht  hare  krach- 
ten beproefde ,  om  denzelven  in  de  wonderlijkfte  rijm- 
vormen te  wringen  (2),  gelijk  wij  in  den  verderen  loop 
van  dit  werk  2 uilen  zien;  bagelaar  heeft  deszelfs 
twee  en  vijftig  Zopdagen  in  even  zoo  vele  klinkdich- 
ten —  geklonken ,  kunnen  wij  niet  zeggen,  maar  ais 
in  eene  pers  geprangd,  en  met  deze  famenperfing 
in  eene  opdragt  den  Amfterdainfchen  burgemeester 

N. 
(O    Achter  c.  van  bajsrlei  Oratién ,  blz.  679. 

(a)  Dertig  jaren  geleden  gaf  de  Heer  j.  hazev,  cz.  dezen 
Catechismus  in  $2  zangen  in  tiet  licht  3  de  vragen  en  antwoor* 
den  van  denzelven  zgn  op  Pfalmwjjzen  berjjmd,  en  de  noten 
er  bij  gedrukt.  Men  had  evenwel  toen  reeds  gezond  oordeel 
genoeg  om  met  deze  rijmende  en  zingende  catechifatie  billtfk 
den  fpot  te  draven.  Zie  fW.  Bibihth*  *#»  FTtttpfch.  Xnmst  «» 
Spaak,  III  Dee|9  I  St.  blz.  $2*, 


B    A    G,       B    A    K.  193 

it  •  witsew  ,  en  vervolgens  het  publiek  met  d$  uitgave 
lastig  gevallen  (i).  „Dat  de  kenners  der  Neder* 
„landfthe  poëfy  in  deze  52  klinkdigten  meer  beval* 
n  ligheid  lullen  vinden ,  dan  fy  in  de  beryming  van 
„  fuiken  kerkflof  verwagt  hadden  ,"  was  bij  pars  (a) 
in  1701  nog  „buiten  alle  twijfFei"!!! 

Nog  in  het  midden  der  vorige  eeuw  waren  de 
klinkdichten  zeer  in  de  mode;  men  vindt  er  ver- 
fcheiden  van 

BAK  (HENDRIK)  in  de  Dichtkundige  Lauwer* 
bladen  voor  Z.  D.  H.  willem  kar  el  henrik 
friso. 

BAK  (ABRAHAM  DE),  geneesheer  te  Dord* 
recht ,  een  vriend  en  begunstiger  van  a.  hoog- 
vliet, was  een  man  van  fmaak  ,  liefhebber 
der  fraaije  letteren  ,  en  floeg  fomwijlen  de  hand  zelf 
aan  de  lier ,  blijkens  eenige  hier  en  daar  verfpreide 
losfe  dichtftukjes,  die  wezenlijke  verdiensten  hebben. 

BAKE  (LAURENS) ,  Heer  van  Wuherhorst  (3), 
gefproten  uit  het  aanzienlijk  Amfterdamsch  gedacht 
van  dien  naam,  was  de  zoon  van  justus  baek  en 
magdalena  van  erp  ,  eene  zuster  der  eerste  vrouw 

van 

(1)  De  Ware  Gereformeerde  Kriiteljjke  Katechisnnt,  in  s» 
klinck  dichten,  benevens  eene  naberigtende  bedenking  o?er  dt 
hedendaagCche  Rjjmoefiening,    Amit.  1694. 

(a)   Maamrol,  bU.  043. 

(s)  Waoenaar,  Amst.  fol.  Hl  St.blz.t5S»  Koe f  Vad. Woor- 
denboek, V  Deel,  blz.  20. 

M  4 


i*4  BAK* 

• 

van  p.  c.  hooft;  bij  was  een  der  verdienstelijkste 
dichters  van  zijn9  tijd,  blijkens  zijne  Bjbelfe  Ge* 
zangen ,  die  hij  in  het 'jaar  1682  in  het  licht  gaf» 
Zijne  Mengelpoizj  is  na  zijn*  dood  door  l  .  van 
den  broek  in  1737  uitgegeven.  Hij  was  lid  van 
het  kunsrgenootfehap ,  onder  de  zinfpreuk :  In  mag* 
nis  xolulssc  fat  est,  hetwelk  zich  meest  met  de 
tooneelpoezy  bezig  hield.  Zijne  afbeelding  is  door 
j.  c.  Philips  in  het  koper  gebragt. 

Bake  heeft  in  zijne  Bjbelfe   Gezangen   de    ge- 
wijde ftoficn  met  waardigheid  behandeld.     Zijne  le- 
zenswaardige verhandeling  over  de  Bybclpoezij,  die 
dezelven  vooraf  gaat,  draagt  vele  blijken  van  9s  mans 
geoefend  oordeel  en  grondige  geleerdheid.    En  men 
moet  het  aan  de  onverdraagzaamheid  van  zijnen  ti'd 
toefchrijven ,  dat  hij  zoo  vinnig  gebeten  was  op  den 
braven ,  verlichten  bkkker  ,  en  hem  wegens  zijne 
Mttovtrde   Wereld  zoo  fcherp    doorhaalde    in    zin 
Ahtwoord  van  de  Krtstelijke  Gemeente  te  Amsttr- 
jdam(i) ;  waarli  k ,  de  wakkere  beftrijder  van  domheid  , 
dweepzucht  en  bi/geloof  had  dit  aan  bake  zoo  niin 
verdiend  als  aan  zoo  vele  anderen,  die  hem  miskerd 
en  mishandeld  hebben.    L.  van  den  broek,  in  de 
opdragt  aan  joan  couck,  eene  foort  van  rijmrejs- 
ter  gevende  van  bakes  Mengeldichten,  zegt: 

Een  zeker  Rjmer\  vol  vin  vaan, 
Loopt  in  een  vierling  by  hem  aan* 

En 

(O    L.  »aki,  Mengelpoëzy,  blz.  110. 


SAK.  185 

En  wie  is  deze  Rymer?  Men  fla  de  daarbij  aan- 
gewezene  13^  bladzijde  op,  en  men  zal  met  de 
hoogde  verbazing  zien  dat  het  de  edele,  deftige, 
geleerde  ,    vindingrijke  ,    geestige  ,    verdienstelijke 

CONSTANTYN    HUYGENS    is  9    dien  VAN   DEN   BROEK , 

alias  paludanus  ,  zich  niet  fchaamt  een9  „  Rymer 
vol  van  waan"  te  noemen,  om  dat  bakb  geen 
finaak  in  diens  Korenbloemen  vond ,  blijkens  het 
aldaar  geplaatst  puntdicht,  dat  van  den  broek 
liever  had  mogen  verfcheuren.  Dan  desniettegen- 
(taande  blijft  bare  een  zeer  verdienstelijk  dichter, 
vooral  in  het  vak  der  Bijbelpoëzy,  in  hetwelk  hij 
door  kracht  van  uitdrukking  en  deftigheid  van  (lijl, 
zijn'  leeftijd  in  aanmerking  nemende,  boven  velen 
zijner  kunstgenooten  uitmunt.  Tot  eene  proeve 
geven  wij  hier  zijne 

KORTE    UITBREIDING   OP    HET   DERDE  HOOFDSTUK 
VAN    DEN    PROFEET   J  ES  Al  AS. 

Wat  (leunt  gy  langer  op  den  vleeflelyken  arm, 
Verblind  gedacht,  en  hoopt  dat  hy  uw  land  befcherm? 
De  boogde,  wiens  gebied,  van  tyt  nog  eeuw  gemeeten, 
't  Heelal  befciert,  wil ,  ftreng  in  't  heilig  recht  gezeten. 
De  ftad  Jerufalem,  d'oudankbre,  tot  een  ftraf, 
Berooven  van  al  't  goed ,  't  welk  by  haar  eertyds  gaf; 
Van  voedzaam  brood ,  van  drank ,  en  alderbande  gaven 
Van  nooddruft ,  en  al  'c  geen  haar  fpyzen  kon  en  laven. 
(Wie  fmeit  nu  niet  van  ronw  en  bitter  harteieet?) 
Van  dappren  krygsheld ,  van  waarzegger  en  profeet  t 
Van  vorfcen,  rechters»  van  raadsluiden  en  van  tolken, 
Geleerd  en  wel  eer  taal  by  alderbande  volken, 

M  5  Van 


%H  BAK. 

Vut  fchrendre  kunftenaars  9  en  wat  ook  tot  fieraad    - 
Of  fteon Ai  fcfekte  van  den  Godtsdieaft  *o  den  Stut ; 
Geen  gryze  haaren,  die  doorzocht,  nooit  raad  ontberen * 
Mttr  jongens  ziet  men  hier  vermetel  't  land  regeren  » 
En  kinden  ,  onbequaam  ter  rykftocl ,  Judaas  volk  ; 
Daar  belfche  burgert  wift,  het  moordgeweer,  den  dolk 
Durft  wetten ,  om  door  dwang ,  of  fnoode  fcbellemftukken  » 
Den  vromen  burger  en  den  adel  f  onderdrukken. 
Een  jonge  fchaamt  zich  niet ,  zoo  trots  en  onvervaard  9 
Den  man  van  aanzien ,  en  den  ouden  in  den  baard 
Te  varen ,  daar  *t  gefpuis  der  hollende  gemeente 
Den  mond  des  Sanhedrins ,  dat  dierbre  puikgefteente 
Aan  ]ndaas  rykskroon,  tot  verachting  van  den  Staat  9 
By  't  heilig  outer  zelf,  mishandelt  met  veel  fmasu 
Eea  troep  van  fchelmen ,  die  op  recht  noch  reden  paffen  9 
Vertreèn  de  vromen ,  en  zyn  *s  landts  gezag  ontwaflen. 
Dies  zult  ge,  6  Judal  dus  geflingerd  heen  en  weer 
Van  burgerkryg,  een  van  uw  broedren  tot  uw'  Heer, 
En  hoofd  van  uwen  ftaat  verkiezen  en  dus  fprekeo : 
Nn9  wees  ons  landvoogd»  ay  I  Iaat  ons  niet  langer fteken 
In  dees  verwarring ;  kom  en  wees  onze  oppervorft ; 
Gy  zyt  vermogende  ,  en  kunt  Jakobi  heeten  dorft 
En  honger  boeten ;  gy  hebt  kleders  om  te  dekken 
Der  broedren  naaktheid  *,  maar  by ,  om  zyn  hals  t'ontrekkep 
Het  laftig  pak  des  ryks  9  zal  zweren :  'k  heb  geen  brood 
Noch  kleders  in  myn  hof;  ik  kan  in  dezen  nood 
U  geen  geneesdrank  voor  uw  dolle  quaal  verfchaffen  ; 
Godt  wil  Jerufalem  met  zware  plagen  ftraffen  s 
Dus  zet  my  niet  tot  vorft;  ik  neem  *t  niet  aan,  6 neen ! 
De  ftadt  Jerufalem  9  ganfch  Juda  valt  daar  heen , 
Getroffen  van  Godts  hand ;  zy  liet  uit  hare  lippen 
Al  t'onbedachtzaam  9  veel  godtslafieringen  glippen. 

Haar 


B    A    h\  itf 

Haar  boosheid  tergde  Godt  ,  om  't  fnood  misdryf  geftoord  f 
Mee  bozer  gruwelen,  bartnekkig,  voort  en  voort; 
Zy  fchroomde  zelve  niet  by  ieder  die  te  noemen, 
En  haar  godtloosheid  in  het  openbaar  te  roemen: 
Gelyk  weleer  de  ftadt  van  Sodom,  zonder  fchaamt* 
By  alle  volken  zich  door  ontucht  zag  befaamd. 
Wee  n ,  Jerufclem !  Godt  zal  met  ongelukken 
En  rappen  zonder  tal ,  uw  trotfe  Vorften  drukken. 
Daar  tegens ,  *t  vroom  gedacht ,  verheven  tot  de  lucht , 
In  eere  en  voorfpoed ,  de  bekoorelyke  vruche 
Der  deugden  maien  en  in  eeuwigheid  genieten; 
Terwyl  *t  verworpen  zaad,  door  rampen  en  verdrieten 
Zich  ziet  getroffen  en  verbryzeld  van  Godcs  hand. 
Hoe!  heerfchen  jongens  in  Godts  erf,  en  heilig  land, 
Vermetel  dus  myn  volk?  durft  hier  geweld  door wy ven7, 
Vol  baatzucht,  Judaas  leeuw  gelyk  een  ezel  dry  ven? 
Och,  Judal  och,  myn  zoont  gy  kent  geen  troofter  meer! 
Elendige,  gy  zwerft  ihiftrooftig  heen  en  weer, 
En  vindt  u  hopeloos  dus  eenzaam  en  verlaten, 
Van  uwe  leiders,  die  alom  uw  weg  en  (Iraten 
Verfpieden  ;  doch  Godt  komt  en  zit  ter  rechterhand, 
Daar  zyn  rechtvaardigheid  de  hoogde  vierfchaar  fpant 
In  zyne  heerlykheid,  van  duizend  bemeliïchten 
Sefchenen ,  en  gereed  de  heidenen  te  richten , 
Zet  hy  zich  in  't  gerecht ,  met  d'oudften  van  het  volk 
En  Judaas  vorften ;  als  zyn  ftem  uit  eene  wolk 
Dus  dondert,  en  met  fchrik  de  volken  klinkt  in  d'ooren  t 
Bloedgierigen ,  dorft  gy  myn  heiligdom  verftoren  ? 
Hebt  gy  myn'  wynberg,  eer  zoo  mild  met  gunft  befproeid 
Uit  myn  genadetroon,  baldadig  uitgeroeid? 
Zyn  ranken  aigefebeurd ,  geplondert  van  zyn  vruchten , 
Des  landman*  oegft  Vertrecn,  en  fleurde  u  aan  geen  zuchten? 

Men 


198  BAK, 

Men  zfec  uw  hand  van  bloed,  beklad ,  uw  buil  volróoF; 
Uw  oog  voor  jammer  blind  f  nw  oor  voor  klagten  doof. 
Maar  Godt,  das  mntwoordt  gy  n  zelf  op  deze  reden, 
'k  Behoef  a  fakob  hier  geen  oorzaak  van  t'ontleden  , 
Die  jioort,  ondankbare,  u  genoeg  te  zyn  bewuft: 
Of  zo  't  n  uit  myn,  mond  die  noch  te  hooren  luft; 
Daar  hebt  gy  d'oorzaak:  ziet  uw  preutfe  dochter  treden 
Met  uitgerekte n  bals,  en  pracht  van  ftacykleden  f 
pet  aanzicht  geblanket ,  dat  fier  en  dertel  ftaat ; 
Zy  bootft  met  haren  gang  een  dans  na  langs  de  ftraat, 
In  fchoeqen  geborduurd  met  paarlen  en  gefteente ; 
D$  hovaardy  zit  diep  in  't  merg  van  haar  gebeente. 
Maar  wacht ,  haar  fcraf  genaakt ;  de  boogfre  wil  eerlangk  9 
Haar  voor  dien  blonden  lok ,  die  als  een  wyngaartrank 
Om  't  hooge  voorhoofd  krult ,  een  kaal  hoofdfchedel  geven  , 
Dan  zal  ze  in  't  ftacykleed  niet  meer  langs  Sion  toeven  ; 
Godt  wil  de  dertle,  die  de  nedrigheid  beUcbt, 
En  zed'gheid  befpot  9  berooven  van  haar  pracht ; 
Van  keurs  met  goud  omzoomd  en  zyde  feeft gewaden, 
Van  haar  kleinoodien  en  aanlokkende  fieraden ; 
De  purpre  tabberd  fpreic  niet  meer  een'  heldren  gloed; 
Geen  fchoen,  met  goud  geftikt,  omvat  haar  tedrevoet, 
Noch  pilde  hairband  vlecht  de  blonde  tuit  en  lokken , 
Geen  zilvre  haak  fchort  nu  een  lange  (leep  van  rokken, 
En  Babiloons  famaar,  geen  goude  keten  hangt 
Haar  van  den  middel  af,  noch  gulde  fpanfel  prangt 
De  tuiten ,  als  een  krans  om  't  hoofd ,  met  duizend  vteebten , 
Men  ziet  geen  paarlefpeld  den  floerfen  (luier  hechten 
Aan  't  kapfel ,  met  een  zwaay ,  dat  ze  om  de  lokken  z wieit , 
En  den  altaften  hals  met  paarlefnoer  verfiert: 
Het  oor  pronkt  langer  niet  met  diamante  ringeq , 
«De  bord  met  baggen,  noch  de  hand  met  vingerlingen: 

Geen 


BAK.  189 

Geen  Tyrifch  (kindoek  fpeelt  op  purpre  fcyde  keurs, 
Geen  amber,  musfcusknoop,  noch  geborduurde  beurs, 
Geen  fpiegel ,  om  de  maagd  te  toièn  en  te  hullen ; 
Geen  balferorenk ,  maar  fcank  zal  hanr  de  neus  vervullen* 
Voor  eenen  zyden  band,  die  haren  middel  floot > 
Omgordt  een  haire  koord  of  touw,  ter  nauwer  nood, 
Een  kleed  van  lappen,  die  haar  los  aan  *t  ligchaam  hangen  ; 
Een  doodfch  en  naar  gezicht  voor  blos  op  lip  en  wangen  , 
Een  fchurfde  en  kale  kruin  voor  een  gekrulden  lok, 
En  eenen  engen  zak  voor  een*  geplooiden  rok. 
Men  ziet  in  Hecht  gewaad  de  pracht  der  ftacykleren , 
En  Sions  fchoonheid  in  affchoulykheid  verkeren ; 
Daar  't  woedend  oorlogszwaard  de  kracht  van  Juda  flyt, 
De  mannen  door  't  geweer,  de  krygsHen  in  den  ftryd 
Gevallen ,  Salems  ftadt ,  de  hooge  poort  en  deuren 
Der  hofpalelzen,  ala  de  droeve  weduwa,  treuren, 
Zoo  naar,  zoo  doods,  en  ganfch  van  menfchen  uitgeput, 
'Dat  zeven  vrouwen,  du  ontbloot  van  fcherm  en'fchut, 
B  roofd  van  man  en  kind ,  van  huis  en  bof,  van  fchatten 
Gepionderd,  eenen  man  uit  hoogen  nood  aanvatten, 
En  zeggen:  kom,  myn  vrind,  wees  onze  zorgen  t  rooft, 
Neem  deze  fmaadheid  weg  ,  en  geef  ons  weer  een  krooft(i). 

Veel    fchoons    en    krachtigs   heeft  ook  de  hier 
door  ons  overgenomen 

ZEGEZANG    OP    DE    VEROVERING    VAN    AZOF, 
DOOR.    CZAAR    PETER    I. 

* 

Ga,  trek,  als  Nafb,  roeê  na  *t  Noorden, 
Myn  zangfcerl  (-niet  in  ballingfchap) 

Naar  Pontos  vergelegcne  oorden; 
Maar  volg  Czaar  Peters  heldeftap; 

Om  met  nooit  dorrende  laurieren, 

Het  hoofd  vau  Ruslands  Vorst  te  9ieren. 

Volg 
(1)    L.  bake,  Bjjbelfe  Gezangen,  bJz.  13a. 


i$o  B    A    K> 

Volg  ma  gezang  zyn'  zegewagen? 

Terwyl,  aan  't  woeft  Meötis  meir, 
De  wrede  Tarter  legt  verflagen ; 

Of  knielt  geklnifcert  voor  hem  neer* 
Daar  Tanais  de  puin  komt  fchuren 
Van  Afofa  half  gedoopte  muren. 

Dat  Afof ,  't  welk  zyn  booge  wallen  , 
Wel  eer,  door  Ruslands  Vorft  herdicht, 

Den  Tartaar  zag  ten  prooi  gevallen , 
Heroofd  van  't  Evangelielicht , 

En  't  kruis,  geverfd  in  bloed  en  tranen» 

Gevlngt  voor  Meccaas  halvemanen* 

Dat  kon  Czaar  Peter  niet  gedogen  , 
Die  blakend  van  een  edel  vuur, 

Met  Ruslands  krygsbeir  opgetogen , 
Ten  fchrik  van  d'onverwinb'ren  maar* 

Reed  toe ,  om  met  gelyke  fchreden , 

Alcides  (tappen  na  te  treden* 

Hy,  met  zyn  RufTifche  Bojaren 
En  Scyten,  moedig  toegeruft. 

Ontziet  geen  arbeid,  noch  gevaren, 
Maar ,  als  van  's  Hemels  lot  bewuft  , 

Trekt  op,  met  vafce  boop  van  zegen , 

Door  woefce  en  ongebaande  wegen* 

Geen  winter,  met  geheele  bergen 
Van  fneeuw  en  ys,  belet  zyn'  togt, 

Dat  kan  zyn*  heldenmoed  maar  tergen , 
Tot  hy  't  behouden  overbrogt: 

De  deugd,  om  eer  en  prys  te  halen, 

Gedoogt  geen  perk  noch  hinderpalen» 


Dat 


BAK.  191 

Dus  ils  de  Vorft  de  fterke  muren , 

En  burgten  hemelhoog  gebouwd  , 
Die  dwang  en  plaag  der  nageburen , 

Met  gramfchap  in  't  gezicht ,  befchouwt ; 
Hy  fpreekt,  gy  moogt  met  torens  brallen; 
Maar  *k  zal  die  trotfen.  haaft  doen  vallen. 

Met  dreunt  van  boven  en  van  onder 

De  grondflag,  torentrans  en  wal, 
Gefcbokt  9  als  van  een  feilen  donder  , 

Een  voorboo  van  d'aanftaanden  val; 
d* Aloude  koopftad  met  haar  daken 
Begint  te  fidd'ren  en  te  kraken. 

Fluks  zet  hy  toe  op  Afofs  veilen; 

Daar  d'Ottoman  een  wyl  hem  (Int ; 
Doch  ziet  de  ftad  en  buigt  ten  letten, 

De  wal  verheerd  door  *t  grof  gefchut  9 
Zich  aan  dien  winnaar  overgeven; 
Hem  in  triomf  naar  binnen  dreven. 

En  fchoon  het  hoofd  der  atrtstirannen 

Hem  zocht  te  keren  met  geweld, 
En  magt  van  twintigduizend  mannen; 

Hy  ziet  door  Rnslands  oorlogsheld 
Den  krans  der  zege  weggedragen , 
De  vloot  en  't  ganfche  heir  verflagen. 

De  Donftroom  flak  zyn  gryze  bairen. 

Op  dit  gerucht,  ten  golven  uit, 
En  dobbert  vrolyk  op  de  baren, 

Gewekt  door  *t  fchel  triomfgeluid , 

't  Welk  met  een9  weergalm  door  de  wolken 

Klonk  tot  in  d'ooren  van  de  volken. 

Wtt 


J9&  BAK. 

Wat  ftoft  het  beuzelagtlg  Grieken 
Op  Argo ,  't  fchfp  zoo  wyd  vermaard  , 

m 

Daar  *c  9  als  een  vogel  op  zyn  wieken , 
Mèc  zeil  e»  riem  naar  Kolchos  vaart? 
Wat  mogen  d'oude  dichters  melden 
Slecbts  van  een  kiel  met  vyftig  helden  1 

Dees  Herknles  voert  heele  vloten , 
Ruim  honderd  mylcn ,  over  land  , 

Met  bonderden  van  zulke  boten, 
En  oorlogfchepen  f  trots  bemand , 

« 

Galeien ,  faiken ,  galeaffen  , 

Die  bruifen  door  d'Euxynfe  plaflen. 

Hy  gaat  de  wrede  moordharpyen 
Mét  magt  beftoken  in  haar  poel  9 

En ,  als  de  Griekfe  held  f  beftryen ; 
Daar  zy ,  met  vrefelyk  krioel  , 

In  dichte  boflchen ,  roes  en  kuilen , 

Zich  voor  zyn  fchittrend  zwaard  verfchuilen» 

*a  Helds  naam ,  de  fchrik  der  dwingelanden  9 
Treft  fluks  gants  Traliën  in  't  hart ; 

Terwyl  't  langs  Dospbors  vloed  en  (Iranden  9 
Alom  beangftigd  en  benard  , 

C?aar  Peter  ziet  den  zabel  zwaeien  ; 

En  op  d'Euxyn  zyn  vlaggen  wa  ei  en. 

Vaar  voort  met  uw  manhafte  daden  y 

ó  Rnffen  Cftfar!  onvermoeid, 
'kZie  u  met  verfche  laurebladen 

Bekranft;  zoo  ge  u  naar  Prekop  fpoeir* 
Dan  moet  de  klaauw  dier  felle  draken 
Haar'1  vetten  roof  van  menfehen  Haken* 


AI- 


BAK.  193 

Alcides  toog  naar  helfche  kolken  » 
Toe  hulp  van  Thefeos  en  zyn  vrind, 

Ten  fchrik  der  onderaardfche  volken; 
Daar  by  die  twee,  zoo  trouw  bemind» 

Met  zyn  gevreesde  knots  en  handen 

Rede  uit  die  duifternis  en  banden. 

Maar  gy9  red  honderd  duizend  zielen 

Uit  Prekops  bittre  flaverny , 
Die  met  gebeden  voor  .n  knielen  , 

In  myn  gezang:  ay  maak  ze  vryf 
Zoo  wil  gantfeh  Kriftenryk  u  looven; 
Zoo  (treeft  ge  Alcides  ver  te  boven. 

Hoe  wil  de  donder  der  kartonwen , 
Het  (helle  en  onvermoeid  gerucht, 

tJw*  naam,  die  nimmer  moet  verouwen  % 
En  lof  uitbrommen  door  de  lucht , 

Terwyl,  van  vrees,  het  trots  Byfanflen 

Schudt  met  zyn  hoogc  toorentranflen. 

En  gy ,  myn  Nimf,  ga  hem  geleiden , 

Zoo  ver  zyn  glorieryke  naam , 
Langs  beemden  ,  bergen ,  bofch  en  heiden ,    . 
Wordt  uitgeblazen  door  de  Faam  t 
Maar  dreef  niet  al  te  Hout  I  wie  kan,  naar  waarde,  kronen 
Dien  Alexanders  zoon,  en  'tkrooft  der  Amazonen  (i)f 

BAKKER  (PIETER  HUISINGA),  afkomstig 
uit  een  deftig  Groninger  gedacht,  en,  welligt  al- 
daar, geboren  in  171 3,  en  overleden  te  Amsterdam  9 

in 

(i)   L.  bake  ,  Mengelpoëzy ,  Mz  86» 

N 


*9* 


BAK. 


in  i8oi9  onderfcheidde  zich  in  alle  opzigten  voor* 
deelig  boven  zijne  kunscoefenende  tijdgenooten ,  door 
zijn'  vindingrijken  geest,  levendige  verbeeldings- 
kracht, gezond  oordeel,  geleerdheid  en  goeden 
fmaak,  waarmede  hij  die  zuiverheid  van  taal  en 
zoetvloeiendheid  van  verfificatie  paarde,  waarop  het 
in  zijn'  tijd  hoofdzakelijk  aankwam ;  doch  deze  keu- 
righeid is  flechts  de  lijst  tot  's  mans  dichttaferee- 
fcn,  die  eene  onmiskenbare  kunstwaarde  hebben, 
bij  elk  die  fraaiie  dichtflukken  op  prijs  (lelt;  het  was 
enkel  de  floriige  le  fuancq  van  berkhe*,  die  ze 
op  eene  onbefchofte  wijze  „(lijve  en  afgelikte  Ge- 
„  dichten"  noemde  (i)j  doch  diezelfde  gedichten 
zijn  ongemeen  zin-  en  zaakrijk,  vol  fchoone  ge- 
dachten, geestige  wendingen  tn  aardige  vonden, 
allen  zijn  zij  verwarmd  door  den  gloed  van  vader- 
landsliefde, vriendfehap  en  huwelijkstrouw,  en  dra- 
gen den  (tempel  van  den  kernachtigen  dichttrant 
van  vroeger'  tijd. 

Welk  eene  innemende  befchcidenheid  was  het  reeds 
in  den  regtfehapen,  zedigen  man,  dat  hij  eerst  in 
zijn  zestigtte  jaar  als  eigenlijk  gezegd  dichter  op- 
trad, met  een'  kleinen  bundel  gedichten,  meest 
allen  ouder  dan  dertig  jaren  (2) !  en  hoezeer  fom- 
migc  reeds  vroeger  afzonderlijk  verfpreide  (tukjes 
hem  als  een'  zeer  verdienstelijk'  dichter  aankondig- 
den, 

(O     J.  LE  FE.  TAN  BERKHKY,  Ged.  I  Deel»  Pê$rr.  bl*.   IV. 

GO    Pofey  van  f.  huisinga  bakkee,  Amst.  1773. 


BAK.  105 

eten *  woftien  dtzelven  echter  daarin  niet  aangetrof- 
fen. In  weerwil  van  het  gunstig  onthaal ,  dat  dit 
bundeltje  bij  het  publiek  genoot,  en  het  loffelijk 
verflag  der  maandwerkfehrijvers  (i),  wachtte  hij 
nog  negen  jaren,  eer  hij  met  een'  tweeden  bundel 
te  voorfchijn  kwam  (2),  en  eindelijk  in  zijn  zeven* 
enzeventigfte  jaar  verfcheen  eene  derde  en  laatfte 
verzameling  (3).  Sedert  heeft  hij  geene  dicht  ft  uk* 
ken  meer  in  het  licht  gegeven,  fchoon  hy  nog  elf 
jaren  daarna  leefde* 

Het  blijkt  uit  het  tijdverloop  tusflhen  de  uitga* 
ven  dezer  drie  bundels  hoe  kiesch  de  dichter  dacht 
ten  aanzien  van  dat  publiek,  voor  hetwelk  hij  ei- 
genlijk fchreef.  *Een  dichter  kan  erkennen,"  zegt 
hij  (4) t  en  erkent  het  inderdaad,  „dat  by  mee 
„eene  aenhoudende  rymkoortfe  gekweld  zy,  zon* 
„der  dat  hy  voorhebbe  het  gemeen  met  zijne 
„kwaele  laftig  te  vallen;99  ook  dit  heeft  hij  met  de 
daad  getoond,  en  het  nonum  preuwtur  in  annum 
van  horatius,  velen  onzer  vurige  jeugdige  dich- 
ters ten  voorbeelde,  bedachtzaam  in  het  oog  ge- 
houden:  hij  behoefde  dus  in  zijn'  vergevorderden 
ouderdom  geen  berouw  te  hebben  over  de  poëtifche 

zonden  zijner  jeugd. 

In- 
CO    Hedend.  Vaderl.   Lecterocf.  III  Deel   bl£.  80.    Nederl. 
Biblioth    I  Deel,  bit    694.' 

(?)   Poëzy  van  p   hüisinoa  barkeu,  II  Deel,  Amsc.  178». 

Ca)    Idem»  III  Deel,  Amst.  1790. 

(4)    Idem,  I  Deel,  Fèirr.  hlz.  VI. 

N  a 


*$S  BA    Ké 

-  Ingevolge  ons  gemaakt  bedek,  om  proeven  in  dft 
Werk  te  leveren  der  voortbrengfelen  van  dichters, 
die  zulks  waardig  zijn,  zullen  wij  thans  eene  keus 
moeten  doen  uit  de  drie  voorhanden  bundels  van 
huïsinga  bakkers  poëzy;  en  inderdaad  wij  zijn 
huiverig  om  de  Hukken,  die  wij  opnemen,  voor 
zijne  besten  te  verklaren;  daar  die,  welken  wij  we- 
gens derzelver  uitgebreidheid,  of  om  het  minder 
belang  dat  z\}  mogelijk  in  dezen  tijd  inboezemen, 
moeten  overflaan,  niet  te  min  een9  rijkdom  van 
echte  fchoonhden  bezitten,  dubbel  waardig  aange- 
duid en  opgemerkt  te  worden. 

Om  de  eenvoudige ,  fchoone ,  treffende  en  ware 
fchildering,  zoowel  als  om  de  opregte,  ronde,  har- 
tige taal,  ruimen  wij  de  eerste  plaats  in  aan  zijn 
dichtftuk  op  de 

AENKOMST  VAN  HUNNE  HOOOHEDEN  WILLEM  V 

EN  ZYN*  GEMALIN  TB  AMSTERDAM, 

DEN  30  MAI  1768. 

Wat  aengenaeme  mofgenftond  , 
Wat  lentelugt,  zoo  frisch  van  geuren, 
Wat  dubble  Mai  van  duizend  kleuren 

Waeit  d'Amfterdammers  in  den  mond' 
De  flad ,  in  loutre  vreugd  herfchapen  , 

Ziet  fchemeroogende  in  dien  dag , 
En  woelt  te  voet  f  te  ros ,  te  wapen  ; 
Zy  laet  de  wrange  zorgen  (hepen : 

De  blydfchap  heeft  nu  al  'c  gezag. 


BAK.  197 

.  Alleen  geen  bloeifemryke  loge 
Doorwieit,  doortintelt  alle  geesten , 
En  noodt  de  Stad  op  hooge  feesten : 

Een  andre  Hoogt  yd,  fyner  zugt  4 

Speelt,  met  de  lente,  elkeen  door  de  aéren* 

Die,  fterker  dan  't  Idalisch  vuur, 
Niet  flegts  in  *t  hart  der  jeugd  gevaeren , 
Haej  werking  toont  in  't  volst  der  jaeren  4 

En  past  pp  neiging  noch  natuur* 


Van  *t  Haegfcbe  Bosch  naer  Amfterdam, 
Zweeft  deeze  lieve  Mailogt  over: 
Zy  voert  ons  toe  het  Vorstlyk  lover; 

Twee  Telgen  uit  een'  braeven  Stam» 
Die,  in  de  lente  van  haer  bloeien, 

£lks  hoop,  elks  liefde  zyn  en  zorg; 
De  Oranjebloem  *  zo  braef  in  't  groeien • 
Gehuwd ,  door  malfche  minneboeien  , 

Aen  de  eedle  Roos  van  Brandenborg. 


De  tnagtige  Yvest,  min  gewoon 
Een'  Hooffchen  boogen  dag  te  aanfcbouwen. 
Durft  pas  zig  in  dien  glans  venrouwen  1 

Zy ,  door  den  rusceloozeo  toon 
Der  beurs-  en  bandelk'ok  gedreeven, 

Vindt  fchaers  een  open  in  haer*  tydt 
En  flyt  haer  woelig  werkend  leven , 
Om  't  Vaderland  het  deel  te  geven 

Der  winst ,  gewoekerd  uit  haer  vlyb 

N  3  Zj 


tf)8  B    A    K, 

Zy  wyk*  den  Haeg  In  Hooflkben  zwier ; 
Maer  niet  in  ongeveinsd  genoegen: 
Zy  kan  bet  hart  by  heuschheid  voegen  , 

En  eert  den  Vorst  op  faaer  manier. 
Wie  twyfien  durft  kan  zien  noch  booren. 

De  vreugd  van  de  oude  eu  nieuwe  Zy 
Rytt  booger  dan  de  Westertooren, 
En  ftreeft,  genoopt  van  liefdefpooren  , 

Door  aHe  wyken,  langs  bet  Y. 


Om  \  Vorstlyk  Paer ,  naer  orde  en  elsch » 
In  't  woelig  Amfterdam  te  ontbaelen , 
Ontfluit  de  Raed  de  marmren  zielen 

Van  't  beilig  burgerlyk  paleis. 
Geen  bof  kan  ooit  meer  veilig  wezen  s 

Hier  bergt  de  weretd  zelf  haer'  febat  s 
Geen  list  kan  bier  de  wet  beleezcn : 
Hier  heeft  de  Prins  geen  leed  te  vreezen  { 

Ons  Raedhuis  is  de  Burg  der  Stad, 


De  Stad ,  door  dit  bezoek  vereerd  , 
Heeft  de  eêlfte  rei  der  vreugd  ontboden  ; 
En  voor  baer  booge  Gast-genooden 

De  bindernisfen  weggeweerd. 
't  Vermaek  zal  zelf  den  dag  verdeden 

Op  trom-,  trompet-  en  klokmuzykt 
De  Schouwburg  opent  zyn  tooneelen; 
Het  magtig  Y  bondt  waterfpelen  , 

£n  zeiltriomfen  in  zyn  ryk* 


Be 


BAK.  19* 

De  Bnrgery  ftaet  hegt  gefchaerd ; 
Uic  zestig  Wyken  toegedrongen: 
De  blydfchap  vindt  gebrek  aen  tongen, 

In  duizenden  byeen  vergaerd. 
Gelyk  de  Mai  aen  weide  en  hoven  , 

Waer  't  lenteblos  de  telgen  Gert , 
Als  fteiler  zon  't  ptantfoen  zal  ftooven  , 
Een  winst  van  vrachten  durft  belooven  , 

Wanneer  het  jaer  den  oogsttyd  viert» 

Aldas  in  Neérland,  wyd  bekend, 
Waer  viyheid  baer  blazoen  blyft  voeren ; 
Geen  dwang  de  volksrust  poogt  te  ontroeren, 

Belooft  de  groene  Oranje  -  Lent 
Ook  fchoone  vruchten  voort  te  kweken. 

Zo  moet  geen  held  aen  Nasfaus  (tam, 
Den  Staet  geen  duurzaem  heil  ontbreken: 
De  Zeevaert  zeile  op  alle  ftreken , 

Naer  's  werelds  Koop  markt ,  Amfterdam  (i)  t 

Geestig  en  luimig  is  de  brief,  dien  bij,  wegens 
het  verbranden  van  twee  zijner  dichtftukken ,  fcjhreef 

AEN  DER  HIER  E  MR.  MICHIEL  VAN  BOLHUIS, 

IN    GRONINGEN. 

Ga,  traege  Zangeres,  poo£  mynen  vriend  te  vinden, 
'tZy  hy  te  Warffum  woone,  aerdszalig  en  gezond, 

Waer  't  Noorderzeegeklots ,  door  't  woén  der  winterwinden, 
De  vruchtbre  ftranden  fchaefc  van  onzer  Vaedren  grond : 

Of 
(i)   P.  nuiiiHGA  bakkzb.  Po?zy,  I  Deel,  blz.  49. 

N4 


609  BAK. 

Of  dat  by  de  uren  flyt*  der  korte  en  koude  dtgen  ; 

toer  nachten ,  lang  en  loom  ,  in  Grnnoos  ruimen  wa! • 
En  by  den  warmen  haerd ,  met  vrienden ,  kroost  en  magen 

De  nukken  fchertfend'  mael*  van  't  weifelend  geval. 
Wil  daer  befchaemd ,  zo  't  voegt ,  bekommerd  en  verlegen  • 

Om  nweu  ftuggen  aert ,  in  zyne  woniug  treén  ; 
Hem  daer ,  zy  't  u  vergund ,  omhelzen  ,  en  den  zegen  , 

Dien  waere  vriendfchap  fchenjct ,  afbidden  als  voorheen. 
JTyn  Bolhuis ,  't  zy  haer  komst  u  walgen  moge  of  fmaeken  , 

Zy  onderneemt  den  togt,  vertrouwende  op  uw  gunst, 
En  hoopt,  dat  de  onde  zugt,  lang  fmeulende,  op  zal  blaeken  » 

Uw  liefde  voor  haer  deugd ,  en  eereiyke  kunst. 
Onze  aerdbol  heeft  zyn'  kring  eens  om  de  zon  voltrokken  9 

Gaf  ons  den  kort  den  eens,  en  eens  den  langden  dag; 
Bekleedde  't  veld  met  loof,  met  bloemen,  vruchten,vlokken  y 

Sinds  ik,  by  uwen  brief,  myn  kroost  verfchynen  zag» 
Dat  Tweelingkroost ,  voorheen  ontydig,  on  vol  draegen  9 

Uit  herfens,  al  te  jong,  gebooren,  zag  ik  wéér, 
Dat  geen  Patricius,  en  't  fpeet  ons,  kon  behaegen; 

Schoon  't  recht  vrymoedig  fprak  voor  myn  beledigde  eer. 
Dit  kroost  moest  jaeren  lang  by  u  ,  myns  ondanks  woonèn  9 

'kHereischte  't  menigwerf  uk  malle  kindermin, 
Terwyl  de  tyd  den  leest  en  't  wezen  myner  zoonen, 

Uun  houding,  zwier  en  verw ,  gevaegd  had  uit  myn'  zin. 
Gy  febertfte  ligt,  Michiel!  met  myne  onnoosle  liefde, 

Als  gy  de  fchepfels  zaegt,  om  wie  zy  driftig  vroeg, 
En  dagt ,  misfebien  ,  gy  dwaes ,  het  kroost ,  dat  u  zo  griefde. 

Komt  zeker,  als  ik  't  zond,  by  Vader  tyds  genoeg. 
't  Gebeurde  eens  ,  niemant  fpott'  met  droomen  en  gezigten ; 

Ik  heb ,  als  Socrates ,  myn'  eigen  Demon  ook , 
ïtot  gy,  in  goeden  ernst,  myn  Twee  vergeten  Wigten 

Voor  't  li.cbt  rjept  uit  een'  hoek,  waer  nimmer  dag  ontlook. 

»  Kent 


BA    K.  aoi 

%,Kentgy,"  dm  was  uw  woord ,  „onnooslen  !  uwen  vadert*  — 

V9Alleenig  aen  den  naem  die  op  ons  hulfel  ftaet/*  — 
„Maer  weet  gy  ook  van  hem  iet  meerder,  of  iet  nader?**  — 

w  Niets  anders,  neen ,  6  neen !  niets  van  zyn  liefde  of  had."  — 
„Hebt  ge  immer  trek  gevoeld  naer  Vaders  huis  en  zorgen  f— 

„  Somtyds ;  maer  fchaemte  en  vrees  verdoofden  deze  zugt."  — 
„Waerom?  zyt  welgemoed :  reist  heen:  vertrekt  op  morgen/*  — 

„Wy  fchroomen,  brave  manf  voor  zyne  roede  en  tugt."  — 
*,  Hoe  nu !  wat  's  dit  ?  gy  weent :  zyn  min  zal  u  befchermen."— 

•»  vVy  zyn  al  te  onbefchaefd  ;  wy  zyn  mismaekt  van  leen  1"  — 
„Het  Vaders  hart  nogthans  zal  uwer  zig  erbarmen*"  — 

„  Hervorm  gy  zelf ,  vooraf ,  gewaed  ,  enfprake,  en  zeen." — 
„Goé  zeden,  nette  fpraek,  fraei  tooifel ,  hy  kan  't  fcbenken  ( 

,,  En  is  uw  leest  min  fchoon ,  gy  hebt  geen  fmaed  verdiend  , 
„Die  wel  te  leven  weet,  zal  min  dien  misftand  kreuken. 

.,,  Welaen  I  fpoeit  heen ,  en  groet  uw*  Vader  van  zyn*  vriend," 
Kom  hier,  vergetepheid ,  kom  hier,  uw  loom  vermogen, 

Schoon  't  wakkre  zinnen  deert ,  vermeestert  onzen  geest ; 
Gy  wordt,  eer  't  (lomp  verttand,  eer  't  fcheemrend  zwak  der  oo^en 

Met  d'ouderdom  verfchynt ,  alreeds  gevoeld ,  gevreesd, 
'k  Herdenk  nu ,  met  verdriet ,  den  zwymeldrank ,  de  teugen  , ' 

My,  u  ren  dienst,  gemengd  door  de  eigenzinnigheid; 
Waer  door  ik ,  dof  van  geest ,  beneveld  van  geheugen  , 

.  Al  duizlend  uit  het  fpoor  der  vriendfehap  werd  geleide 
*k Verloor,  door  u  alleen,  een  denkbeeld  uit  myn  zinnen, 

Voor  dezen  't  waer  vermaek,  de  wellust  myner  ziel: 
Jk  fcheen  dien  brbven  man,  dat  huis  niet  meet  te  minnen, 

Daer  ik,  zo  menigwerf,  in  vriendfebaps  armen  viel* 
Ja,  Dolhuis!  ja,  ik  dagtaen  u  en  aen  uw  magen, 

Min  dan  Oranje  aen  't  graf  toen  Gerards  lood  hem  trof  9 
Wanneer  roy,  onverwagt ,  myn  kunstkroost  op  kwam  dagen  * 

Dat  kroost ,  heel  ongedaen ,  van  zwier  beroofd  en  lof. 

N  5  'kOut. 


AOft  BAK. 

9k  Ontving  die  Tweelïngvrucbt,  en  aerfelde  onder  *t  groeten! 

Ik  rag  faaer;  maer,  helaes !  *k  ontroerde  op  dar  gezicht; 
Wat  onaenzienfykheid !  wat  wangeftalte,  en  voeten  I 

Wat  ftem !  wat  tael !  wat  geest  f  6  liefde  t  ó  eer  f  6  pHgt  I 
Verglimt  dan  de  eigenrain  de  dwaesbeid  onzer  driften. 

De  malle  ftoeiery  van  *t  jong  en  vlot  verftand; 
Onthaelt  en  toeft  zy  ons ,  voor  nectar ,  op  vergiften  , 

En  geeft  ze  om  kindscb  vernuft  een  lemmer  in  de  hand? 
Verleidende  eigenmln  1  elk  moet  uw  werking  fcbroomen , 

Zo  lang  de  kragt  der  rede  uw'  invloed  niet  beftiert ! 
Ik  voelde ,  6  rede !  uw  fpoor ,  noch  't  tokklen  uwer  toornen  , 

Toen  dit  ontydig  kroost  een'  naem  gegeven  wierd. 
Dit  dagt  gy  ook ,  Michiel  f  gy  liet  die  fchepfels  dryven ; 

Gy  floot  ben  Jaren  op,  vergeten  en  veragt, 
En  wat  ge,  uws  ondanks,poogt  voor  bun  aen  my  te  fcbry  ven, 

*k  Weet ,  boe  ge ,  in  uwe  vuist ,  om  myne  d waesbeid  lacht* 
Hervat  uwc  aendagt :  leen  myn'  zang  opmerkende  ooren  , 

Ik  zing  den  ondergang  van  dit  wanfcbapen  kroost ; 
Dat,  kragteloos  gevormd,  en  voor  zyn*  tyd  geboren, 

Der  kunst  tot  froaed  verftrekt ;  den  Vader  fiert  noch  troost* 
't  Was  avond ,  alles  zweeg,  de  drukke  ftrateu  zwegen; 

De  buis-  en  levenspligt  ontdoken  zorge  en  werk; 
De  geest ,  op  rust  verliefd ,  genoot  dien  ftillen  zegen , 

En  fcbiep ,  in  de  eenzaembeid ,  een  leerzaem  oeffenperk* 
Het  veenvuur  flakkerde  op,  zyn  lugte  vonken  zwierden 

En  fpeelden  in  den  rook ,  die  fmeltende  verdween ; 
De  vlammen ,  blank  en  rood ,  verhelderden  en  fierden 

Den  versch  gekuisten  baert ,  en  blaekten  ongemeen. 
Geen  houtmyt ,  hoe  geroemd ,  der  gryze  en  wyze  aiouden  *. 

Geleek,  in  't  minfte  deel,  by  myn  eerwaerdig  vuur; 
Elk  moet  myn*  (lillen  ernst ,  en  aendrift  fracier  houden ,  ' 

Dan  al  hun  feestgebaer,  in  dat  ontzaglyk  uur* 

Myn 


BAK*  dog 

Myn  dierbtere  echt  genoot  e,  en  teergeliefde  Elife; 

Wie  * k  immer  mynen  wil  en  htrtsgeheim  verklaer; 
Die  'k  altoos,  by  myn  kunst,  coc  prieiterin  verkieze, 

Stond  over  de  ofFerbande ,  en  hielp  den  ofFeraer. 
Ontydig  Tweelingkroost !  door  't  onryp  brein  gewonnen  , 

Dut  fprak  ik ,  volg  myn*  wensch ,  't  (trekt  n  en  my  tot  eert 
Wie  zoo  u,  dus  mismaekt,  huisvesten,  dulden  konnenf 

Het  burgerfchap  der  kunst  valt  yeel  te  kiesch  en  teer. 
Den  kindren  van  verftand  voegt  geen  roemdervend  leven : 

Indien  zy  ftaroelaers ,  verdraeid ,  of  krepel  zyn , 
Kan  hun  Augustus  noch  Mecenas  aenzien  geven ;     f  fchyn'. 

Hun  fchande  blinkt  door  't  kleed  ,  fchoon  't  hel  van  goude 
Der  oudren  malle  min  moog'  zulke  zoonen  ftreelen , 

Hen  zenden ,  dwaes  beraén ,  de  wyde  wereld  in : 
Helaes  I  't  elendig  kroost  zal  fpoedig  elk  verveeten  ; 

Gekerkerd  zyn,  of  flaef  by  't  laegfte  huisgezin. 
Dan  lydt  het  duizend  doón ,  mishandeld  en  gefchonden  ; 

Ten  flegtften  dienst  geveild ,  waerinhet  Jangzaemfueeft: 
Of  wordt  het.  hier.  en  ginds ,  by  't  nageflagt  gevonden, 

Men  werpt  het  in  een'  hoek,  onnut,  en  afgeleefd. 
Wat  dunkt  n?  dankt  ge  niet  uw'  Vader,  die  u  heden 

Aen  zo  veel  leeds  ontrukt?  zie  hier  uw  lykvuur  reet 
Gy  knikt:  welaen,  de  vlam  verflinde ,  ontbinde  uw  leden; 

Uw  lyf  verkere  in  lugt ,  zyn  waesfem  waeij'  naer  zee. 
Dit  was  het  eind ,  myn  vriend ,  dier  Tweelingherfentelgen : 

Noem  zulks  niet  Ammonietsch,  of  Puniescb,  vreemd  noch  wreed» 
Saturnua  gloénden  eisch  kon  nooit  Natuur  verzwelgen ; 

Den  mynen  wil  't  verftand:  hier  voelt  Natuur  geen  leed(i)« 

Bun  mans    fraai  en  krachtig  Latijnsch  dichtftuk 
Ad  mancs  violatos  Jani  Wittii ,  zoo  wel  als  hjgts 

Car* 
O)   P.  RuistRG*  baueh  Pofizy,  I  Deel,  fclz.  134. 


so4  BAK. 

Carmen  troehaieum  in  redt  turn  veris ,  vonden  in  Hüi~ 
singa  bakker  een9  keurigen  dichterlijken  tolk  (i)„ 
Eervolle  vermelding  verdient  ook  zijn  deftig  dicht- 
(hik,  getiteld  Amsterdam  (2),  dat  alleen  wegens 
deszelfs  uitgebreidheid  hier  geene  plaats  vinden 
kan,  gelijk  ook,  om  dezelfde  reden,  zijne  geestige 
hekeldichten,  met  name Hippus,  de Ker k-pedant (3), 
Jt$n  den  Hollandfchen  Scriblerus  (4)  en  De  Brui* 
toftspoizy  verdedigd (s).  Natuurlijk,  en  toch  gees- 
tig en  aardig  is  de  wending  in  de  beide  volgende 
Jtukjes : 

ABN  ERNST,    HUWENDE  MET  DOR  IS  (6)* 

Of  ge  onrechtzinnig,  of  rechtzinnig, 
Verdraegzaem  zyc,  of  ftyf  en  vinnig» 
Geeft  nu  geen  pas  a  af  te  vraegen : 
En  of  u  Doris  kon  behaegen 
Alleen  om  de  orthodoxe  gronden 
In  baer,  en  haer  geflagt ,  gevonden. 
De  liefde  erkent  nooit  trant  of  regels 
Van  ftrenge,  of  ftugge  lettervlegels: 
't  Verftand ,  door  haere  kragt  getroffen  » 
Mag  op  een  vry  verkiezen  doffen. 

Ut» 

CO    P*  hüisiwga  bakker  PoSz y  %  II  Deel  t  blz.  18.  134. 
(O    Ibid.  blz.  149, 

(3)  Ibid.  blz.  61  • 

(4)  Ibid.  blz.  73 • 

(5)  Ibid.  blz.  88. 

(6)  Namelijk  's  dichters  vriend  eknst  willbm  bigt,  die  den 
9  November  1749  trouwde  met  dorothka  lemkk.  Zie  a.  ypit^ 
r**rr.  voor  de  GtiUham  ysm  x.  w.  MICT»  blz.  X.  ALTHursw» 
Friifihi  Aymhrj. 


B    A    K.  ftoj 

tfur  Dorfs  voelde  'e  minvermogeo  * 
Toen  de  eerlykhetd ,  ter  neer  gebogen  » 
In  Ernst  om  wederliefde  vrtegde; 
Een  minnetael,  die  haer  behaegde* 
Zo  komt  uw  beider  hart  3  ge  voel  en, 
Dat  fteeds  op  de  eendragt  poogt  te  doelen » 
Nu,  in  één  zelfde  punt,  te  faemen: 
Myn  vriendfcbap  zegt  hier,  vrolyk,  Amenl 

Gy,  thans  den  toets  der  kerkbegrippen 
Ontworfteld,  moogt,  met  vrye  lippen»  . 
Beminnen ,  denken ,  fchry ven ,  leeren  ; 
Met  ieder,  wien  't  o  lust,  verkeren. 
Zulk  leven  moet  gy  lang  geniecen , 
Van  rampen  vreemd  en  huisverdrieten  f 
Dan  zullen  alle  uw  waerde  vrinden 
In  uw  geluk  een  voorbeeld  vinden ; 
En  roepen,  daar  ze  uw  dagen  wenfchen. 
Dit  zyn  recht  orthodoxe  menfchen  (i)t 

ABN  DEZELFDEN  ,  KLINKDICHT, 

Wat  Rome,  wat  Geneve,  of  Augsburg,  ookbeweeren; 
Wat  Dordrecht  voor  een  punt  van  waer  gevoelen  (lek  | 
Hoe  vast  het  kerklyk  fnoer  van  eenheid  bindt »  of  knelt. 

Geen  dooling »  geen  verfchil,  was  immer  af  te  keeren. 

De  hnwlykslfefde  alleen  kan  fchoole  en  dwang  ontbeeren# 
Zy  luistere  naer  gezag,  gezintheid,  noch  geweld; 
Zy  vindt  een  lesfe  in  't  hart,  die  haere  keurverzelt, 

Rechtzinnig  was,  en  blyft,  welke  alle  volken  leeren. 

Zo 

(l)     P.  BU1SIKGA  BAKKER  Pozty,   II  Deel,  bit.  *$• 


to6  B   A   K. 

Zo  dwang  het  aerdsch  verdriet,by  *c  vry  verftmdtvergrocfr* 
Geen  formulier  der  kerke  ooit  dwaling  baitenflooc ; 
Zyn  menfchea  regels  dan  geen  kragtelooze  letters  t 

Zoek  dies  de  Eenftemmigheid  van  denken  by  de  Min  | 
Zy  ftort  in  beider  Kunne  een  eensgevoelen  in: 
Egtbaeters  zyn  alleen  de  fchadelykfce  Ketters  (i). 

Welk  eene  behagelijke  eenvoudigheid,    losheid, 
natuurlijkheid  en  juistheid  heerscht  in  zijne 

OEBOORTEOaOET    AAN  HYLAS. 

Heden  hebt  gy,  achttien  jaren, 
's  Levens  wufte  zee  bevaren , 

Met  des  lighaems  fchip  gezeild  t 
Zelden  hebt  ge  nog,  by  *t  fpoeden 
Op  de  tuimelende  vloeden  , 

't  Zeil  gereefd ,  den  grond  gepeild, 
't  Was  nog  varen  met  een'  roeier  f 
Dobbren  in  een  boot  of  boeier , 

Op  een'  binnenlandfchen  vloed ; 
Daer  men  zorgloos ,  onder  't  zingen, 
Roer  en  riem  of  zeil  kan  dwingen , 

Nu  met  méér,  dan  minder,  fpoed* 
't  Was  nog  los  en  onbedreven, 
Langs  de  ftranden  van  dit  leven, 

Onbekommerd ,  onberaén , 
Zonder  oogwit,  voort getoogen , 
Dser  men  fchaers  opmerkende  oogeti 

Dagt  op  kaert  of  koers  te  flaen. 


tl 


Cl)     P*  MÜ1SIKOA  BAKKER  Poêiy  f  I  Deel  ,  M*.  %f. 


8   A    K»  *oy 

In  die  (pelend  zorgloos  zeflen  , 

Was  de  fchfpper  traeg  In  't  peilen » 

En  de  ftierman  min  bedagt, 

Of  het  zeil  eens  gypte  en  kraekte , 

Of  de  kiel  een  gaping  maekte , 

't  Werdc  fleges  lugtig  uitgelacht. 

Nu,  maer  nu,  zal  'c  errenst  worden» 

Nu  behoort ,  mee  wisfer  orden  , 

Beter  kennis  vaster  geest  9 

't  Lichaems  fchip  de  reis  te  wagen : 

Ligte  vloeden ,  heldre  dagen  , 

Speelzeilagien ,  zyn  geweest. 

'k  Wil  myn'  raed  voor  u  niet  fparen, 

Schoon  'er  wel  ervaerner  vaeren 

Op  des  levens  holle  vloén : 

'k  Ben  van  myn  verftand  geen  pryzer ; 

Ondervinding  maekt  ons  wyser, 

Schoon  men  fnedig  zij ,  of  koen. 

't  Lighaems  fchip ,  't  zy  't  breed  of  rank  is  , 

Vast  en  fterk ,  vervuild  of  krank  is , 

Vordert  onverwylde  vlyt; 

Vlyt  in  't  breeuwen ,  teeren ,  klouwen , 

Vlyr,  om  't  zinlyk  gnsp  te  houén ; 

*t  Geen  verwaerloosd  wordt  verflyt* 

't  Schip  des  lighaems  flyt  door  jaeren, 

't  Moet  ook  (lyten  onder  't  vaeren, 

Maer  bekoorlyk  onderhoud 

Doet  het  vaertuig  langer  duren; 

Weert  lekkagie,  helpt  in  't  fturen, 

Houdt  het  vaerdig  ,  fchoon  't  veroudt. 

't  Zeilt  geneuglyk,  als  we  winden, 

Vloén  en  golven ,  gunstig  vinden ; 

Doch  wat  ziet  het  byster  naer , 

Als 


scS  B    A    K. 

AU  'er  (tonnen  zyn  te  wagten  » 
Duistre  dagen ,  donkre  nachten  , 

Tegenfpoeden  ,  reisgevaer  I 
't  Heeft  dan  werk  in  wél  te  (tieren  ? 
Hier  te  reeven ,  daer  te  vieren  ; 

Na  eens  ruim,  dan  fcberp  te  gaenr 
Wind  te  handen,  als  't  wil  gypen; 
Somtyds  kort  een  klip  te  ontknypen?     \ 

Steeds ,  ter  wagt  by  't  (tuur ,  te  dien. 
Uwe  ftierman ,  de  eedle  Reden  , 
Moet  zyn'  raed  en  kunst  hefteden  , 

Eer  een  draeiwind  hem  verrasf* 
Sraedig  op  het  nachcglas  letten  , 
Om  den  rechten  koers  te  zetten, 

Naer  't  verftand  ,  uw  zeilcompas* 
Zyn  fcheepshoofden  wys  en  fchrander* 
Zyn  ze  eenftemmig  met  elkander 

In  't  beftieren ,  tn  *t  beraén  * 
Min  gevaer  is  dan  te  vrugten  {O* 
Of  verlies  van  't  Schip  te  duchten  , 

Op  des  levens  waterbaen. 
E&ter  beurt  het,  wie  zal  't  wraeken? 
Dat ,  ondanks  voorzigtig  waeken  , 

Ondanks  keunis  ,  nugtre  vlyt, 
Stormen ,  ftranden ,  dondervlaegen  , 
'tLighaems  fchip  zyn  kragt  ontjaegen. 

Of  bederven  voor  den  tyd. 
Dan,  nooit  moeten  ongelukken 
Ons  aen  onzen  pligt  outrukken  ; 

Braeven  blyven  dien  getrouw: 

Ra». 

(O    Kiliaan  :  vruchten ,  vurebten  ,  ventten  ,  Tim$rt ,  vrezen. 


Ö    A    K.  «09 

kampen ,  die  wy  niet  verwekken , 
Schoon  zy  ons  toe  nadeel  (trekken* 

Wekken  nimmer  naberouw. 
Wütge  voorts  gelukkig  fpoeden 
Door  de  bulderende  vloeden, 

Zeil  niet  zonder  waterkaeft* 
Die  u  kusten,  baeien,  ftranden* 
Stromen,  fcreken,  rotfen,  zanden* 

Nee  béteekëiU,  juist  verklaert. 
Deze  reiskaert,  niet  té  misfen, 
Doet  ons  naer  den  koers  nooit  gisfén) 

Wyst  den  waren  op  elk  blad: 
Velen  zouden  zeker  varen 
Op  de  ontrouwe  levensbaren* 

Als  men  haer  beoefend  hadt* 
De  Opperreder  zal  u  roemen, 
Üwe  reis  gelukkig  noemen* 

Als  ge  in  *t  einde  uw'  fcheepstogt  fluit; 
Ü  de  winsten  doen  genieten , 
Opgegaerd  in  reisverdrieten , 

Eindlooze  eeuwen  in  en  uit  (i)* 

De  tot  hiertoe  medegedeelde  proeVeh  zijn  Voort- 
brengfelen  uit  's  dichters  vroegeren  leeftijd.  De 
vruchten  van  zijn'  ouderdom ,  in  den  derden  bundel 
bijeenvergaderd ,  zijn  in  geenen  dcele  overrijp  9  en 
dus  onfmakelijké  In  de  meeste  (lukken  flikkeren,  dé 
fprankels  nog  helder  op  van  zijn  eerst  laat  verdo- 
vend dichtvuur.  Het  dichtftuk  op  des  Hcercn  van 
Winters  lustplaats  Voorland \  in  de  Diemermeer  * 

waat. 

(1)    P.  iiuisiKOA  bakker  Poëzy ,  II  Deel  j  blz.  50. 

ü 


tto  B    A   K. 

waarmede  deze  bundel  befloten  wordt,  en  welligt 
de  zwanenzang  des  grijzen  dichters  is,  bevat  een9 
rijkdom  van  natuurlijke  fchoonheden ,  die  altijd  treffen 
en  behagen.  Het  dichtfhik  is  tamelijk  uitgebreid; 
een  gedeelte  willen  wij  hier  'er  toch  van  mede- 
deelen 

ïs  *t  waerfhoor  fk  Mevrouw  ginds  met  haer  telgen  fpreken? 
Kom,  l*et  ons  door  die  laen,  langs  die  beplante  (Ireeken 
Haer  zoeken:  hoe!  wat  's  dit?  is  zy  reeds  zelve  alhier? 
Wie  roept  daer?  Hekaté,  of  Unjcr,  mensch  of  dier? 
Ontmom  u  t  laet  ons  zien ,  wie 't  zy  9  die  acn  dees  boorden  , 
Of  in  bofchagie  fchuilt,  en  (leeds  de  laetfte  woorden 
x  Terugroept:  ach,  Ik  merk 't:  de  praetnimf  woont  hier  ook, 
Nimf  Echo,  die  de  min  aen  lugt  verfmolt  en  rook, 
En  in  een  (tem  herfchiep,  toen  haer  Narcisfus  griefde, 
Maer  die  zig  zelf  beminde  en  fchertste  met  haer  liefde: 
Blyf  vry,  woon  altoos  bier,  nooit  word*  gy  (lil  en  (lom: 
Kaets  Winters  trouw ,  en  zyner  vrienden  (lem  weerom. 
Wy  volgen  het  geleide,  om  ons  den  weg  te  baeuen, 
Want  anders  doolden  we  in  dees  flingerende  laenen: 
Was  ik  alleen ,  ik  riep  om  Ariadnes  draed , 
Die  my  hier  baeten  moit ,  en  Th, feu s  heeft  gebaet 
In  't  doolperk  van  Dedaël  e*i  zyn  onZckre  paden. 
De  mantelingen ,  fchöonze  (Toogen  nergens  febaden  9 
Verbystren ,  evenwel ,  *t  gezfgt  des  wandelaers ; 
Hy  giet ,  en  zoekt  en  keert ,  doch  vindt  den  uitgang  fchaers. 
Hier  woont  de  nacbtegael ,  die  mee  zyn*  gorgel  toovren, 
Den  wandlaer  ftreelen,  en  zyne  aendagt  kan  verovren; 
Wien  de  opperzanglof  lang  in  't  wond  werd  to  gedeeld  # 
Waeronder  't  grof  muzyk  des  traegen  koekoeks  (peelt. 


6    A    K.  ill 

fiyfchildergeesten,  die  door  verwen  en  penfedett 
Onze  oogen  op  't  paneel  verrokken  kunt  en  ftreelen, 
(Van  Winter  is  uw  vriend ,  en  kent  uw'  zwier  en  kunst)* 
Komt  iiier,  en  laet  Natuur  u  leeren:  baere  gunst* 
Uaer  onderrigting  kan  den  fchranderften  bekooren* 
Hier  fchildert  ay  zo  fchoon  voor  oogen  beide  en  oorén} 
Wy  hooren  hier  baer  werk  in  't  rammelen  der  blaön  v 
Wy  «zien  de  fchildetkragt  in  't  groene  boschloof  aen  ; 
De  heldre  zon  verwekt  dien  luister,  febiet  baer  fttaelen 
Door  telgen  heen  en  ftruik,  als  't  koeltje,  menigmaelen « 
Hen  allen  zagt  beweegt,,  en  door  de  bladen  zwerft* 
Hier  helder  bleekt  ,  daer  kvvynt  *  ginds  donker  fchaduw  verft 
Èn  vormt  het  licht  en  bruin ,  dien  tint  der  zagte  kleuren» 
Dien  wy  op  't  tafereel  zo  geest  verrukkend  keuren : 
Het  fcherpe  en  ronde,  door  den  fchilderzwier  verfpreid* 
Leert  ons  Natuur  in  *t  bosch,  toont  dag  en  donkerheid. 

Zo ,  Hof  heer  1  leidt  ge  ons  nu  door  moetëlyke  wegen  ? 
Dit  gangfpoor  is  wel  breed,  roaer  Heil  en  hooggelegen; 
Wy  klimmen  moedig  op:  wat  zien  we,  ofis'teenfchyn? 
*t  Onfterffelyk  verblyf  van  moeder  Mnemozyn  ? 
R  yst  hier  de  tempel  van  der  zanggodinnen  moedert 
Van  Winter  1  'k  weet ,  gy  zyt  der  kunsten  vriend  en  voeder; 
Ik  weet,  dat  ook  de  lier  in  uwe  handen  past, 
Dat  gy  de  lecterliên  op  uw  vernuft  vergast» 
Doch,  waerde  Heer!  wie  zou,  wie  zal  gelooven  mogen  , 
Dat  zig  *t  geheugenischoor  hier  opdeed  aen  onze  oogen? 
Graveert  die  tempel,  uw  gedagtenis  en  naem 
Op  pylers  niet  of  poon ,  uw  loffelyke  faem * 
Niet  flegts  door  Amfterdam  ,  maer  verder  rond  gedraegen  , 
Doet  de  Oostermaatfchappy  ook  van  uw'  lof  gewaegen: 
Hoe  vrolyk  juichen  zelfs,  terwyl  ik  Voorland  zing, 
Het  üurgerweeske ,  en  ook  der  Zeevaerts  k wekeling! 

O  a  üw 


tn  BAK. 

Uw  meégenootfchap  diere  hun  beider  zin  en  zeden; 
Kweekt  goede  burgers ,  vormt  de  jeugd  tot  nutte  leden 
Van  Hollands  Zeevaerdy ;  de  ziel  van  deezen  Staec. 
Maer  'k  treed  uw*  Tempel  in  ,  die  voor  ons  open  gaet. 
Men  bouw*,  zoo  veel  men  wil ,  lustho venen  (i )  en  hoeven  » 
Om  ztg  en  zyn  gezin  op  't  lustig  land  te  toeven , 
Uw  vast  verftand  maelt  bier  der  ouden  wedergaé, 
G  y  bootst  dus  ,  m  onze  eeuw ,  bunn'  ftnaek  en  bouwtrant  na : 
Dees  hoogte ,  en  dit  gebouw ,  wat  wil  het  anders  zeggen 
Dan  dat  de  kunsten  hier  te  gast  op  Pindus  leggen  f 
Een  dichter,  zulk  een  plek,  en  zulk  een  dak,  gewoon , 
Heeft  Cyrraes  lauwerveld ,  of  Parnas  niet  van  noón. 
Hier  weiden  de  oogen  langs  de  ruime  veldlandouwen  , 
Waer  vesten  aen  deVegt,  en  burgten  zyn  te  aenfebouwen* 
Het  needrig  Muiden,  Weesp,  ook  Naerden,  dat  zig bergt 
In  zyne  wallen ,  fterk  gelegen ,  fchaers  getergd 
Door  Hollands  vyand ,  als  bet  dezen  mogt  gelusten 
Dit  vreégezind  gewest  in  zynen  bloei  te  ontrusten. 
Het  vlak  en  yrolyk  veld  ftreelt  Gysbregts  burgery 
Wanneer  zy  vierdag  houdt,  en,  nu  van  zorgen  vry, 
Den  daegfeben  booge  ontfpant ,  dan  zien  we  ontelbre  zielen 
Te  voet ,  of  ook  te  paerde ,  in  febuiten ,  en  op  wielen : 
Deez  Tempel  beeft  de  vloén ,  en  Dicmen  voor  de  borst: 
De  ringdyk,  die  't  gevaerte  op  zyne  fch ouders  torst, 
Omfingelt  hoeve  en  hof,  en  ,  door  al  't  fchoon  bewogen , 
Vat  iy  het  Meir  in  d'arm ,  en  ziet ,  met  minzaexne  oogen  a 
Op  beemd  en  groen  gebeomte,  op  Veldman  en  op  Heer, 
Op  al  het  landvermaek,  van  zynen  kruin,  ter  neer. 
Als  ik  by  dit  gezigt  nog  langer  bleef  verroeven, 
Myn  kunst  zou  Helikon ,  noch  Castalis  behoeven. 

Hoel 

(i)    Lusthoven*»,   voor  latthoyon,  is  eene  #/#*rA#/fr ,  die  wjf 
den  grijzen  dichter  wel  vergeven,  maar  niet  goedkeuren. 


BAK.  tis 

Hoe  I  is  dit  land  zo  groot !  wat  wykend  vergezigt ! 
Is  deeze  Iaën  zo  lang  ,  zo  breed ,  zo  recht  gerigt  1 
Zo  weet  men  *t  nut  en  't  fchoon  zo  hensfcbelyk  te  paeren : 
ó  Voorland !  zoet  verblyfl  groot  voorwerp  van  myn  fna?renl 
Dé  tyd  verfcboone  uw'  (land!  de  weg  van  Appius 
Duurt  nog  op  zyne  wys ,  hoe  zeer  vervallen :  dus 
Is  geen  beftendigheid  op  dezen  kloot  te  wagten: 
Men  arbeidt  t  poot  en  plant  voor  zig  en  zyn  gefltgten. 
Hoe  ver  bet  reiken  moog'  laet  gy  aan  't  lot  alleen  ; 
Gy  kent  die  zedeknnde ,  ik  leer  n  niet ,  6  neen  1 
Zie  Pales  runders  in  de  velden  zig  vermeien , 
Waer  zy  de  dierbre  melk  naer  de  uiervaten  leien : 
Admetus  osfen ,  nn  voor  roof  bedugt  of  leed , 
Zyn ,  als  de  herfst  verfchynt ,  met  vleesch  en  vet  omkleed. 
Dus  zyn  we  al  wandelende  uw  lange  laen  ten  einde, 
Den  ryken  tafeltuin  >  den  keukentuin,  die  heinde 
Aen  *t  buis,  en  agter'tbuis,  zig  ruim  en  breed  vertoont  > 
En  door  (taketfel ,  haege  of  latwerk  blyft  verfchoond. 
Van  plukker,  ongevraegd,  of  ongenoode  monden: 
Pomoon  wordt  hier  en  ginds  geëerbied,  en  gevonden; 
Zy  biedt  het  bloozend  ooft  uit  volle  hande  aen, 
En  laet  den  lekkertand  niet  ongezegend  gaen. 
Daer  hoor  ik  reed*  de  bel  ons  aen  de  tafel  nooden, 
Wy  volgen  alien  haer  luidklinkende  geboden: 
De  disch  is  toebereid :  uw  Gade  wenkt  ons  all* ; 
Treé'i  we  op  dat  teeken  in:  wy  zyn  bier  liefgetal  (ï). 

Verfcheiden  keurige  dichtmatige  vertalingen,  en 
daaronder  ook  eene  van  het  achtfte  boek  van 
miltons  Verhrtn  Paradjs  en  eene  vrije  paarvol- 
ging  van   den    fcherphefcelcnden   Idolclcnchus    van 

J- 

CO    KiLlAAfff:    Licfghettl,    jit4*pt*t9   Gratat  9  AwabiHs  >  &*. 
f.  HVISI.NGA  BAKKBft,  loêzjj,  III  Deel  ,  blZ.  J*8. 

O  3 


*T4  BAK, 

j,  gbester anus  ,  zijn  hare  plaatfen  in  dezen  bun* 
del  overwaardig. 

Hüisinga  bakker  was  lid  van  de  Maatfchappij 
der  Nederlandfche  Letterkunde  te  Lejden;  overit 
gens  had  hij  weinig  op  met  de  gouden  en  zilveren 
medailles  uitlooveade  dichtgenootschappen,  die  in 
Zijn'  tijd  zoo  zeer  in  ons  vaderland  vermenigvuU 
digd  waren  9  en  onder  ons  dichters  en  dichteres* 
fen  deden  ontdaan,  die  men  anders  daarvoor  waar- 
lijk niet  zou  aangezien  hebben,  Hoe  hij  over  deze 
mftromanic  dacht  blijkt  uit  het  ftukje,  getiteld; 

VINDUS     BURGERSCHAP 

Genootfchappyen ,  fchrandre  Hén  9 
Kunstrechters ,  ftoute  iectercolfcen ! 

Komt  gy  een'  gouden  eerprys  bién , 
Om  Neérlands  zangberg  ce  bevolken? 

Neen  I .  volkryk  was  de  zangberg  nooit? 
Te  kiesch ,  te  ftreng  zyn  daer  de  keuren ; 

Daer  mogt  'er  fchaers  den  lauwer  ooit, 
Gepinkt  met  eigen  hand ,  gebeuren. 

De  buhenbuun  van  Pindus  voedt 
Een  goed  getal  van  rymgezinden  , 

Maer  op  Parnasfus  zelven  moet 
Een  Burger  zig  alleen  bevinden. 

Geen  geld  of  goud  koopt  dezen  rang; 
En  Midas  kon  dien  nimmer  geven ; 

Een  Cherilus ,  hoe  Hout  van  zang , 
Woest  in  haer  voorburg  blyven  leven. 

Wèett 


BAK.  $15 

Weet ,  dit  Natuur  den  Dichter  fchqK : 
Als  dao  't  verftand  die  nelging  regelt , 

De  kunst,  terwyl  de  vlyt  zig  rept, 
Apotlos  handvest  merkt  en  zegeH , 

Dan  wordt,  door  zulk  een  pergaaeat, 

Parnasfus  Hurgerfcbap  erkent  (,!)♦ 

De  verftandige  man  had  wel  gelijk.  Hoe  menig 
aldus  met  goud  of  zilver  bekroonden  dichter  (?), 
dien  hij  te  voren  nooit  als  zoodanig  had  hooren 
noemen,  mag  hij  wel  met  medelijden  aangezien 
hebben! 

Leer  nu  aen  jonger  Dichtrenfchaer, 
Die  zo  veel  Maetfchappyen  fcaeppe», 
En  om  een'  goudprys  viogren  reppen, 
Den  rechten  trant  der  vedelfnaer. 
Ik  leg  de  pen ,  uw'  cyter  neer  (3) , 

zeMe  hij  tot  een  vaarwel  aan  de  dichtkunst. 

Zijne   voortreffelijke  Bejcheuwing  van  den  ouden 

gtbrekkelijkcn  en  federt   verbeterden   trant    onzer 

Nederduitfche  verzen  (3)   en  zijn  Leven  van  jan 

wagenaar  (4),  met  wiens  zuster  hij  gehuwd  was, 

kenmerken    hem    ook    als  een'  zeer  verdienstelijk9 

prozalchrijver. 

f  BAL 

(1)    P.  hu  singa  bakker,  Poëzy ,  III  Deel,  Fê$rb.  blz.  II. 
(a)    Ibid,  blz.  3. 

(3)  Werken  van  de  Maatfch.  der  Nederl.Letterk.teLeyden, 
V  Deel,  blz.  85. 

(4)  Amst.  1776. 

O* 


$>i6  B    A    L. 

BAL  (HENDRIK),  van  Mee  kelen ,  was  een  rede* 
rijker,  die  in  de  laatfte  helft  der  vijftiende  eeuw 
bloeide ,  en  zijne  tooneclftukken  zelf  hielp  Yertoo 
pen ;  onder  anderen  had  hij  voor  het  landjuweel  der 
hand-  en  voetboogfehutters  van  Lier  in  1466  drie 
ftukken  vervaardigd,  en  kreeg  daarvoor  twintig  Cra- 
bandfche  duivers;  vroeger,  in  144 1  en  1443,  had 
hij  van  de  regering  dier  ftad  twee  ftoopen  wijns  ten 
gefchenke  gekregen ,  „  omdat  hy  Sint-Gommers  fpel 
„gemaekt  hadde,"  en  vier  duivers  tien  penningen, 
j,  omdat  hij  het  fpel  van  O.  L.  Vrouwe  had  gc- 
w  dicht  (1)."  Nu,  de  belooning  was  ook  geëven- 
redigd  aan  de  kunst! 

BALLÉE  (JOANNES),  konstgreffier  der  oud 
vermaerde  en  wydberoemde  vrye  Re  d eng  i  ld  e  der 
dry  Santinnen ,  binnen  de  ftad  Brugge ,  gaf  aldaar 
in  1769  een  dithtftuk  in  het  licht,  getiteld?  De 
Menfchelyke  Wyshcyd.  Hetzelve  behelst  niets  an- 
ders dan  plat  en  lamberijmde  gemeene  plaatfen ,  door 
jnonnikken  en  priesters  reeds  honderdmalcn  in 
fermoren  ^an  den  uian  gebragt;  bij  voorbeeld: 

» 

Gelukkig  zyn  beftaec  geenzins  in  prael  en  pragt, 
}n  groot  vermogen ,  in  gebied  en  oppermagt , 
Niet  in  ce  zyn  een  top  van  beerlykheyd  geklommen, 
Niet  in  den  overmaet  van  fchaccen  en  rykdommen 
Noch  in  begaeft  te  zyn  met  groote  wysheyd,  neen. 

Niet  ? 

CO    J.  f.  willems  Verh.  overdeNcd  Tael-cnLettcrfc.IDcel, 
blz.  S05,  en  de  aldaar  aangehaalde  fthrjjvers. 


BAL.        BAR.  1117 

Niet?  Nu,  waarin  dan?  Dat  zal  de  BrugfcIiQ. 
„konstgreffier,"  u  dadelijk  verkondigen;  Arrigct* 
auresl 

^—  in  't  welfchikken  van  al  fyn  hoedanigheén , 

In  al  fyn  driften  en  fyn  hertsgenegencheden 

Te  doen  eeriftemmig  fyn  mee  't  rigcfooer  van  de  reden  (i). 

Wel ,  verpligt ,  heer  konstgreffier !  dat  weten  wij 
al  vast.  Maar  nu  hebben  wij  ook  genoeg  van  uwe 
Menfchelyke  IVyshejd:  te  veel  is  ongezond. 

BARA  (JAN).  Van  dezen  heeft  men  twee  rijn*- 
werken ,  getiteld  :  De  Godvruchtige  Verklikker  9 
Amst.  1656,  en  Helen  Hemel ,  of  Zegen  en  Vloek , 
1658,  benevens  vier  tooneelftukken  als  DeHcrftelde 
Vorst ,  1650.  Galteno  en  Alirncnc,  1656.  Het 
Verflingert  Moekroes/e9  1668,  en  Ik  kenje  niet  ^ 
1664,  Deze  laatfte  is  eene  foort  van  Pattlinagc 
en  vuile  bordeelklijcht ,  waaruit  nogtans  het  Nedei> 
duitsch  met  drie  nieuwe  werkwoorden  verrijkt  is: 

'c Kullen,  foenen,  'c  ftreelen,  likken, 

't  Onbehoorlyk  klikkebikken 
Dat  vale  veeltyds  feer  flechc  uyt, 
Want  't  ontvrjjlest  en  't  ontbruydlm 

BARBONUS  (JO  HANNES)  kwam  op  deiT  inval 
pm  in  1641  Prins  frbdrik  hen  rik  te  verjaren  met 

LVU 

(1)  BIx.  198.  De  Heer  willbms  heeft  het  geduld  gehad  om 
pog  eenige  regels  meer  van  deze  ellendige  fUtituits  af  te 
fchryvea.    Vêrhêni*  II  Deel,  blz.  174. 

o5 


sx8  BAR. 

LVll  Mar  ah  Sinne  -  Beelden ,  enz.  Makend*  al 
foa,  uytdruekende  ende  begrj pende  het  getal  defer 
Sinne- Beelden,  het  getal  fjner  jaren.  De  goede 
man  was  zeer  bekommerd  dat  de  vorst  zijn  63*** 
jaar  niet  doorleven  zou ,  want  hij  geloofde  fterk  aan 
zoogenaamde  moordjaren  (1).  Het  werkje  is  met 
aardige  plaatjes  verfierd,  door  Latijnfche  zinfpreu- 
ken  en  N  ederduitfche  versjes  verklaard ,  en  door 
historifche  aanteekeningen  opgehelderd;  bij  voor- 
beeld het  XVH«  zinnebeeld  vertoont  een'  gekro^n- 
den  leeuw ,  met  zijn*  linkervoorp  »ot  op  een9  wereld- 
kloot  rustende ,  nevens  dit  bijfchrift : 

IMP E RAT    UT    SE  RVI  AT. 

By  ghcbitt  om. is  dienen. 

Het  is  een  wonder  dinck ,  dat  die  ft;bynt  te  regeeren 
Die  dient,  hoewel  by  fchynt  te  zyn  een  Heer  der  Heeren : 
Want  het  gebiet  dat  is  een  dienlt  en  anders  niet. 
Dat  gby  dan  vlyitgh  dient ,  o  Heeren,  wel  toefiet. 

BA- 

(O  „Wanneer  Codt  Almachtigh,"  aegt  bfl  in  goeden  ernst, 
„f tl  ghelieven  noch  feven  jtren  tot  fyne  Hoogbeyts  ouderdom 
„te  doen,  foo  fal  fyne  Hoogheyt  gepafïcert  fyn  Annum  Ui- 
„  mactêrfcum  ,  dat  is  het  dry  en  't  feftichfte ,  oft  bet  negemael 
„fevende  jaer,  't  welk  by  experientie  bevonde  is  te  fyn  een 
„fatael,  dootlyck,  ongeluckigh  ende  twyfelachtigb  jaer.  —  — 
„In  het  fevende  jaer  verandert  het  kind  fyne  tanden,  ende 

A 

„krygt  nieuwe»  ende  in  yeder  fevende  jaer  daerna  iffcr  altyt 
„  «enige  veranderinge  oft  accident  aen  des  Mentenen  licbaem, 
„  macr  principalyk  in  het  negcnmael  fevende ,  dat  is ,  in  hes 

„dry- 


» 

BARENTZ  CJAN)  fcomt  op  dfe  naanrroflen  vmt 
*ls  opfteller  van  ecne  klucht ,  Buchelioen  V  Kabaw 
Urtnannetge ,  gedrukt  in  1655. 

BARON  ( JOHANNIS  ZACHARIASZ)  r  een  ge- 
leerde letterzettersgast  te  Lcyden,  biocide  en  rijmde 
in  het  midden  der  zeventiende  eeuw.  Op  de  naam- 
rollen  (laan  drie  treur-  en  twee  kluchtfpelen  van 
hem  bekend,  namelijk:  Rododaphnee 9  1651,  Ko** 
fianter  en  Eli/ca,  1656,  Net  Beleg  tan  Leiden, 
1659,  Lichthart  en  Aarsgat ,  1653,  Cü*  &***  £*«- 
wen,  of  de  gefchoore  Boer,  1667. 

BARTELINK  (JAN).  De  Beemfter  Kermis ,  in 
twee  Zangen ,  door  dezen  in  1774  te  Leydcn  uit- 
gegeven, behelst  eene  natuurlijke  en  levendige  be> 
fchrijving  der  kermisvreugd  9  genoegzaam  in  den 
fmaak  der  Boerenkermis  van  l.  rotgans.  De  fti.1 
is,  even  als  bij  dezen,  aan  het  onderwerp  geëven- 
redigd,  zonder  plat  of  laag  te  zijn.  Het  (luk je 
laat  zich  met  genoegen  lezen.  Eenige  weinige 
kleinere  (tukjes  van  bartelink  worden  hier  en 
daar  verfpreid  aangetroffen, 

BARTJENS  (WILLEM),  wiens  ouderwetsch 
cijferboek  onze  vaders  en  grootvaders  in  hunne 
jeugd  menigmaal  het  angstzweet  heeft  uitgedreven  9 

was 

„dry-en'tfefHchftc  jacr*  't  wcJck  Amnmt  ClimsttêrUat  genoemd 
„  wort ,  gel y et  ghefeyt  is.w  Ondertusfchen  was  de  vreet  vaa 
babbonvs  toch  niet  ongegrond.  De  prins  was  den  39  January  1647 
Wel  drieenzestig  jaren  oud;  doch  hg  ftierf  reeds  den  14  Maart, 
en  overleefde  dit  noodlottig  jaar  dus  Hechts  vierenveertig  dagen* 


*2o  B    A    R. 

was  ook  — -  dichter!  Voor  de  aardigheid  willen 
wij  hier  een  zijner  rijmpjes  mededeelen ,  die  al  lang 
met  zijn  cijferboek  vergeten  zijn.    Het  is  een  lof. 

dicht    Op  K.  VAN    MANDER. 

Welaen  myn  Layte  fchoon ,  ghedooght  doch  goeden  ierrch  , 
Dat  ick  uw  (naren  flae:  en  fpeel  op  u  manierich 

Een  Lof  fanck ,  foo  't  betaemt : 
Voor  een  ,  't  is  NooDiCH  ( c , :  want  foo  wy  dat  niet  en  deden, 
't  Ghemoedt  ons  wroeghen  fou,  van  groot  onachtfaemhedep, 

En  blyven  heel  befchaemt. 

Aldergrootfte  t9  allen  tydeu 
Hoort  men  Godes  naem  belyden : 

Hy  voedt  en  troost  al  dat  leeft; 
Syn  cracht  en  verborgentheden 
Vokkeren  leert ,  end'elck  meden 

Wonderlyck  fyn  conftèn  gheeft. 

• 

Mufen  jaghen  droefheyts  fmerten 
Door  ghefcng  uyt  droeve  herten: 

Pryfen  Godes  goetbeyt  feer. 
Pieriden  gieten  hare  ghaven 
In  ekx  hert,  en  coment  laven, 

In  Pegafums  (bete  meer* 

Yvrigh  worden  dan  Poeëcen  % 
Maken  condt  (als  goe  Propheten) 

Godes  lof:  dit  Get  men  wel 
Aen  dy  mandre  ,  vriendt  vol  eeren  s 
Hoe  dy  pooght  dyn  pondt  te  meeren 

JUcker  een  door  letter- fpel. 


Den 


(x)    Symbolum  of  zinfyreuk  van  k.  'van  mande*. 


B    A    Si  tftx 

Den  tydt  die  *er  veel  ontvaret* 
En  Voor  niemanc  tydt  en  fparet  , 

Is  dy  cost'lyck  ende  duer: 
Want  dy  grypt  met  beyd'  dyn  banden 
Die ,  en  fluyt  in  vaste  banden, 

Sonder  fachten  d*arbeyt  fuer. 

Nacht  en  dach  't  gheduerigh  fcbryvea 
(Segh  ick)  nae  dyn  bayi-bedry ven : 

Wort  de  leerllngb  bier  bekent , 
Die  met  errenst  poogbt  te  lefen 
•t  Scbllder-boeck  ,  wel  weerdt  geprefen  -, 

Dat  g'hera  fchenckt  tot  een  prcfent  (i). 

BASTERT  (CHRISTIAAN  NICOLAAS).  Dezö 
voortreffelijke  jongeling,  in  wien  zich  een  waarlijk 
edel  en  groot  dichterlijk  genie  ontwikkelde,  zou 
gewisfeïijk  onzen  vaderiandfehen  zangberg  tot  eet 
en  luister  verftrekt  hebben,  had  de  dood  hem  niet 
geheel  onverwacht  in  de  fchoone  lente  zijns  levens 
weggerukt  j  op  den  19  Junij  1806» 

Eerst  fints  twee  jaren  had  hij  zich  doen  kennen 
door  eenige  afzonderlijk  gedrukte  gelegenheidsftuk- 
jes,  die  de  goedkeuring  der  kenners  wegdroegen. 
De  Amfterdamfche  afdeeling  der  HataafTche  Maat* 
fchappij  van  Taal-  en  Dichtkunde  nam  hem  tot 
medelid  aan.  Zijn  dichtftuk:  Kunst  en  Vriend* 
fchap)  de  waardige  Genoegens  voor  den  Redelijken 
Alensch  (2) ,  bij  zijne  intrede  in  dezelve  voorgelezen , 

ge- 

O)    Voor  in  k.  van  mAndkrs  Schildtr-bêick 9  Arast»  i6i!3« 
(9)    Amst.  by  w.  HOLiROP,  1806. 


*z*  BAS. 

getuigt  van  's  jongelings  edel ,  dichterlijk  gevoel  * 
verheven  aanleg  en  zuiveren  fmaak  voor  het  goede 
enfc'ioone.  Eene  enkele  plaats  uit  ditfraaije  dicht- 
fiuk  (lave  ons  gezegde: 

Gelijk  een  breede  flroom ,  In  ftille  kalmte  vloeiend  , 
En  met  zijn  kabbelend  vochc  den  oever  mild  begroeiend  f 
Een  ftil  gemurmel  aan  den  wand'laar  booren  doet, 
Die  veld  en  hemel  ziet  in  zijn'  azuren  vloed  , 
Haar  als  een  woeste  orkaan ,  geftoven  uit  bet  noorden  , 
Zijn  golven  koken  doet,  noch  oevers  kent  noch  boorden , 
En  ijlings  veld  en  boev\  die  hty  op  't  felst  beftormt, 
Door  Nereus  heerfchappij  in  enkle  zee  hervormt : 
£00  is  de  onzek're  ftroom  van  't  menschelijke  leven: 
Nu  eens  door  *t  blij  geluk  in  (ttlte  voortgedreven , 
Den  weer  door 't  woest  geweld  der  rampen  wreed  verfloord  } 
Daarfcbokopfchok  zijn'geest  bedwelmr,?ijn  rust  vermoordt* 
Wie  (laat  aan  '«  levens  boot ,  in  dezen  ftorm  ,  de  handen  T 
Wat  Godheid  hoedt  dit  uur  haar  voor  een  dood'ljjk  ftranden  f 
En  voert  met  wiji  beleid,  door  golf  op  golf  beftreén, 
Haar  midden  door  't  gewoel  van  all'  die  baren  heen? 
Wie  rigt  den  geest  wéér  op,  dien  'twoen  der  ongelukken 
In  raateloozen  rouw  verkwijnend  neer  doét  bukken, 
Als  on?  het  leven,  als  een  fombre  droom,  verveelt, 
Wanneer  geen  zachte  ft r aal  van  hoop  ons  hart  meer  ftreelt, 
Als  alles  ons  verlaat ,  als  we  in  't  heelal  verloren ,   £ren  ^ 
In  't  ftreelendst  maatgezang  geen  toon  van  troost  meer  boo- 
Dekcnsc?—  ó  Neen,  zij  mist  haar'  invloed  op  het  hart 
Verftompt  door  't  fcherp  gevoel  van  duldelooze  fmart.-— 
Dan  wat  bevalligheid  zie  ik  thans  nader  treden? 
Zty  ftrooit  met  vlugge  hand  de  rozen  voor  haar  fchrede»; 

De 


BAS.  MS 

De  rimpelt  vtUen  weg ,  waar  zij  het  voorhoofd  ftrcelt ; 
De  rouw  wordt  door  haar  hand  allengskens  weggefpeeld. 
Zie  haar  den  geest  baars  vriencU  zijn  kwijn  ing  Kout  omfcbeu- 
En't  nederhangend  hoofd  weer  vroljjk  op  waard*  beuren  Aren* 
Daar  hij  de  kunst  verfmaadt,  door  droefheid  overmand, 
Wringt  zQ ,  met  zachten  dwang ,  hem  't  fpeeliuig  in  de  hand* 
*k  Herken,  ó  Hemeltelg!  6  Vriendfchap!  uw  vermogen; 
Schoon  als  de  morgengloed,  Kraalt  me  ook  uw  glans  in  de  oo- 
lo  wiens  vereelde borst  uw  vlam  nooit  beeft  geblaakt ,  (6*o% 
Heeft  's  levens  biyde  vreugd  eer  helfte  niet  gefmaaktt 
Maar  hoogcr  klimt  uw  waarde ,  ó  Vriendfchap !  in  dit  leven  , 
Als  vrienden ,  aan  uw  hand ,  vereend  naar  kennis  dreven. 
Dan  fterkt  gij  hunnen  voet  op  de  ed'Ie  glorfebaan, 
Dan  fpoort  des  eenen  lust  des  andren  ijver  aan. 
Geen  eerzucht  kan  daar  wrok  noch  ij  dl  e  twisten  baren ; 
Verdienste  wekt  geen9  nijd ,  flechts  zucht  die  te  evenaren* 
Door  uwen  arm  gefteund,  l treeft  met  geHJke  kracht, 
Elk  naar  de  &lo;ie-kroon ,  die  op  verdiensten  wacht. 
Schoon  onderfcheiden  kunst  der  vrienden  hartmoog'ftreelen* 
Mag  elk,  met  blij  genot,  in  's  andren  gaven  deelen. 
Ook  buiten  't  heilig  uur,  aan  oefning  toegewijd* 
Spilt  lage  beuz'larij ,  óiiv  nooit  den  kostbren  tftd. 
Neen,  ook  het  oogenbhk  van  gulle  zaam verkeering 
Is ,  voor  't  kunstminnend  hart ,  een  fchool  van  nutte  leering. 
Waar  ge  u  met  kunst  vereent,  o  Vriendfchap!  daar  bereidt 
Gij  zrmen,  voor  den  mensen,  op  aard  reeds  zaligheid. 
Zoo  kan  de  wijngaard  rank ,  om  d'ouden  olm  geflagen, 
Den  moeden  wandelaar  op  't  liefelijkst  behagen, 
Die  in  't  verkwikkend  zoet  van  hare  vruchten  deelt, 
Terwijl  de  boom  hem  met  z^jn  koele  fchaduwltreelt.  (i). 

Gaar- 

(i)    Blz.  11. 


»S4  BAS. 

Gaarne  zouden  wij  de  weinige  ly'er  en  ginds  Vet* 
fpreide  verdienstelijke  dichtftukken  van  dezen  Ne- 
derlandfchen  hölty  in  een*  bundel  bijeenverzameld 
zien.  Die,  welken  wij  hier  laten  volgen,  zouden 
daaronder  geenszins  de  minsten  zijn: 

AAN  dORNELIS  LOOTf* 

op  zijn'  lierzang:  de  voortreffelijkheid  van  den 

MENSCH,  IN  DE  BEOEFENING  DER  fCHOONE  RUNSTEN* 

Van  waar  dïe  kracht  om  't  hart  te  roeren» 

Om  geest  en  zinnen  te  vervoeren , 

Op  't  godiijk  klinken  van  aw  lier? 

Van  waar  dat  wouderbaar  vermogen , 

Dat  ieders  hardt  houdt  opgetogen, 

Wanneer  uw  hand  haar  (laat  met  onnavolgbren  zwierf 

Zijn  't  Orpheus  zilvren  tooverfnaren , 

Die,  als  weleer,  hier  wondren  baren? 

Wrocht  Phebns  zelf  het  vuur,  waarvan  uw  boezem  zwelt  1 

Of  heeft  hij ,  om  uw  kunst  te  kroonen , 

Aan  u  -,  den  grootften  Zijner  zonen , 

U,  Loots,  met  zoo  veel  roem  ten  Zangberg  opgefneldf 

Ztyne  eigen  lier  ter  hand  gefield  ? 

Hóe  Weet  uw  zana;  clks  geest  te  boei] en, 

Elks  hart  in  heete  drift  te  ontgloejjen! 

Gij  voert  den  blikfem  in  uw  vuist, 

Die ,  krachtig  door  uw  hand  bewogen  * 

Met  goddelQken  gloed  den  kunttvriend  draalt  in  dé  dogen  , 

Maar  drieste  onwetendheid  verguist. 

Nu  flapt  ge,  als  fchriklijk  god,  verheven, 

Op  bangen  ftorm  en  watervloed; 

Élk  boezem  wordt  door  killen  fchrik  gedreven* 

Die 


BAS,  tt$ 

Die  't  haar  te  bergen  rijzen  doet. 
Gevaar  en  dood  zweeft  om  ons  benen» 
Maar  y Uings  f  op  uw9  wenk*  is  al  de  fchrik  verdwenen , 
En  alles  vale  uw  knnst  te  voet. 

WQ ,  door  ow9  gloed  gewekt ,  zien  (lont  u  voor  ons  zweven  • 
Ge  omftJJgt  ons  oog  in  hooger  lucht ; 

WJJ  pogen ,  vol  van  vuur ,  uw  krachten  na  te  (heven  a 
Maar  duizlen  voor  zoo  (teil  een  vlugt. 

Verga  wiens  trotsheid ,  niet  te  tenglenf 

Op  roekloos  aangefchoten  vleuglen, 
De  zon  op  't  gloeijend  fpoor  ontzind  te  volgen  tracht  I 

Vermeet' Ie n  I  Haakt  uw  y del  pogen 
Om  ftout  den  adelaar  te  volgen  in  den  hoogen. 
Of  ploft  door  eigen  zwaarte  in'sifgronds  jammernacht* 

9t  Is  weinigen,  als  u,  gegeven, 
O  dichter  der  natuur  I  ten  top  der  knnst  te  dreven  , 

Vanwaar  ge  u  aan  ons  oog  zoo  glansrijk  kennen  doet. 
Wie  minder  krachten  heeft,  Iaat  minder  eer  hemftreeien: 
Slechts  de  aadlaar  van  Jupyn  mag  met  den  blikfem  fpelen , 

Die  alles  buiten  hem  verzengt  door  z(|nen  gloed  (i). 

Stout  en  krachtig,    edel  en  doeltreffend  is  eea 
zijner  vrocgfte  dichtftukken ,  in  1804,  gerigt 

AAN  DB  BATAAFSCHB  DICHTERS. 

Wanneer  v  door  overmaat  van  ramp  en  ougefokten  , 
Die  't  zuchtend  vaderland  verdrukken , 
Des  burgers  oog  een  tranenvloed  ontglijdt» 
Wanneer  h|)  van  zijn  noeste  viys 

Geen 

(l)     Amit.  b'ti  P.  J.  UILENBROEK,  lSo6» 

P 


M0  BAS. 

Geen  enkfe  vracht  voor  zléh  kan  plukkèti  9 
Door  crotfcfaen  overmoed  zich  mltijd  voelc  verdrukken  , 
Zijn  wee  vermeerderd  mee  den  tijd  , 
Dan  is  de  geest  des  volks  en  last  en  veerkracht  kwijt* 
Zie ,  hoe  het ,  daar  't  geweld  het  eerlang  gansch  doec  bukken  9 
"Vergetende  alPziJn  waarde,  in  keetnen  zuchtend  lijdt. 
Vergeten  is  zijn  roem,  ztyu  moed  is  reeds  daar  heenen9 
Daar  magttoosheid  hem  overheen, 
De  blikfem  uit  zijn  oog  verdwenen  f 
Zijn  arm  verflapt,  zijn  zwaard  verteerd. 
Zoo  ligt  aan  's  afgronds  rand  een  dwaas  door  flaap  getroffen  , 
Zich  zelven  onbewust ,  ontbloot  van  alle  kracht , 
Ten  prooi  van  elk ,  die  naar  zijn9  val  Hechts  tracht  9 
Om ,  zonder  tegenftand ,  hem  daadlijk  neer  te  ploffen 
In  eindelooze  jammernacht. 

Dan,  ziet  een  wijze  bard  's  volks  wisten  val  genaken 9 
Zijn  drift  ontvlamt ,  hij  wil ,  hij  zal  het  doen  ontwaken. 
Hy  treedt,  daar  bij  den  dwazen  volksgeest  tart, 
Vol  moeds  hervoor,  en  doet,  door  god  lijk  zingen  9 
ZQa*  dondertoon  in  fluimrende  ooren  dringen, 
Ea  door  elks  ooren  tot  in  't  hart. 
Hij  zingt ,  de  fluimring  is  verdreven : 
{'t  Schijnt  dat  een  god  zijn  lier  die  krachten  heeft  gegeven !) 
Elks  boezem  zwelt  thans  op  van  moed* 
Hij  ftek  het  volk  den  roem  voor  oogen ,' 
Waarop  hun  voorgeflacht  mogt  bogen ; 

Nu  blinkt  bun  oog,  nu  kookt  hun  bloed; 
Elks  ziel  blijft  aan  z\)n  tonen  hangen: 
Hij  fchetst,  in  ztyn  vergode  zangen, 
De  deugd,  het  vaderland,  en  de  eer  der  zegepraal; 
Nu  vliegt  elk'  rustloos  op  en  grijpt  alreeds  naar  't  ftaal. 

Zoo 


B  «A   $•    *  fii^ 

Zóo  hééft  teft  écdle  held ,  weleer,  in  vroeger  tijden* 
Door  zijn9  vergoden  zang,  onfterflijke  eer  behaald. 
Hf  toog ;  en  Sparta's  jeugd  vliegt , brandend  om  te  ftftyden  , 
Jin  zet  Mesfene'i  volk  zijn*  ijdlen  trots  betaald. 
Zij,  die  vol  angst,  den  vfyand  duchtten, 
Doen  tbam  dien  zelfden  vtyand  vlugten  s 

Tyrtens  zingt,  en  Sparta  zegepraalt. 
Zoo  voék,  in  Barca's  zandwoestijnen, 
De  fiere  leeuw  fomtijds  zijn9  moed  verkwijnen  f 
Terwijl  de  fmart  hem  nederdrnkt 
Wanneer  een  welp  hem  listig  is  ontrukt; 
Maar  Hechts  één  oogenblik  kan  hem  de  fmart  vervullen  s 
Hij  voelt  zich  fel  getergd,  h{J ,  (leeds  de  fchrik  van9t  woud: 
,    Zijn  moed  herleeft,  en,  onder  *t  y*lljkst  brullen* 
Zoekt  hij  en  vindt  zijn  prooi ,  en  flaat  nu  fiout 
Zijn9  fchrikkelijken  klaauw  en  tanden 
Zoo  lang  in  *s  rovers  ingewanden , 
Tot  hij  hem  aan  zijn' voet, maar  gansch  ontzield,befchouwti 
Nu  kent  en  voelt  hij  weer  zich  zelf  als  vorst  van  9t  wond. 

Gij ,  wien  de  dichtlauwrier ,  6  eedle  ftervelingen  J 

In  Neerlands  kunstenkoor  het  heilig  voorhooft  flert; 
Gij ,  die ,  door  wijze  reen  en  zielverrnkkend  zingen , 
Naar  dat  uw  kunst  het  wil,  den  geest  geleidt, beftiert| 

O  gij,  Apollo's  voedflerlingen , 
Wier  goddelijke  lier,  door  uwe  hand  befnaard, 

De  drift  kan  wekken  of  bedwingen , 
Die  ftreelt ,  ontroert ,  verrukt ,  en  altoos  wondren baart! 
Begaafde  dichtrenrei!  aanfchouwt,  met  weenende  oogen, 
Dit  eertijds  roemrijk  volk,  in  kwijning  neergebogen  $ 
Het  duldt ,  door  de  overraagt  vermand , 
De  flaaffche  kluisters  aan  zijn  tyuid; 
Zijn  moed  is  met  zijn  kracht  vervlogen; 

P  2  Wat 


m8  BAS. 

Wat  godheid  redt  dit  volk»  en  doet  zijn  drift  herleven  f 
Wie  zal  't  den  ouden  moed  hergeven» 
Die,  eens  ontwaakt,  misfchien  zijn'  ganfchen  val  verhoedtt 
Dit,  dichters I  is  uw  werk,  doet  gi]  uw'  invloed  gelden» 
Crypt  thans  de  lier:  een  god  beftiert  gewis  uw  hand. 
Volgt  gij  Tyrteus  na,  en  vormt,  uit  kindren  helden I 
Laat  Home  en  Grieken  daar,  en  zingt  voor 't  vaderland* 
Uw  ftoute  zang  dreune  elk  onzagt  in  de  ooren: 
Doet  in  dees  logennacht  de  (tem  der  waarheid  hooren* 
O,  wekt  de  geestdrift  op,  die  diep  in  fluimring  ligt! 
Doet  deugd  en  moed  rie  plaats  vervangen 
In  't  hart ,  waaruit  de  doodfche  kw\]ning  zwicht* 
Stelt  elk  der  vadren  deugd,  verwijtend,  voor 't  gezigt* 
Hun  voorbeeld  jage  een  blos  hun  kindren  op  de  wangen, 
En  fpoor'  hen  aan  tot  deugd  en  pligt. 

Gij ,  Neerlands  roem ,  die  ons ,  door  uw  vergode  tonen , 
Der  eedle  Witten  roem  zoo  heerlijk  hebt  gemaald; 

Wiens  kruin  in  't  heilig  koor  van  Phebus  echte  zonen» 
Door  Grooten  Hugo's  lof,  met  eeuwig  eerloof  praalt  I 

En  gij ,'  wiens  ftoute  lier  zoo  manlijk  aan  onze  ooren 

Defu  lof  van  Nederland,  op  hoogen  toon,  deed  hooren  I 
Gij  allen ,  wien  't  bekoort ,  door  kunst ,  naar  roem  te  (laan  I 
Grijpt ,  grijpt  voor 't  vaderland ,  het  gouden  fpeeltuigaan. 
Zingt  thans  met  zwier  en  kracht,vt  is  tijd,hoog  ty d,welaan! 

Doet  elk  zijn  dwaasheid  en  zijn  pligten  krachtig  hooren  I 
Laat  ijdle  waan  u  niet  verdoren, 
Geen  laffe  vrees  uw  (lem  verfmooren! 
Tart  dwazen  volksgeest  en  der  dwingelanden  magtt 
De  waarheid ,  deugd  en  pligt ,  verleene  uw'  zangen  kracht» 

Geen  raagt  weerftaat  hen ,  die  hunne  eigen  krachten  kennen* 
Zal  ooit  een  wolkendrom*  gerezen  op  ztyn  fpoor, 

Den 


BAS.  ta* 

Den  fleren  adelaar  weerhouden  in  ztyn  rennen? 

O  neen ,  hy  breekt  die  rustig  dóór. 
Een  enkle  flag,  en  reeds  verdwenen  ze  uit  ztyneoogens 
Het  treft  hem  nimmer,  in  den  hogen, 

Schoon ,  ver  beneden  aan  zQn'  voet  , 
De  fchorre  donders  romm'Ien  mogen , 
Daar  hy  t  met  onbezweken  moed, 
Met  opgerechten  hoofd,  zich  baadt  in  zonnegloed. 

Ziet ,  door  uw9  zang ,  alreeds  den  Batavier  ontwaken , 
Ziet  hem  in  beete  drift  aan  9t  blaken  , 
Daar  fpijt  een  blos  van  fchaamte  op'teeriykaanzigt  fpreidc 
Het  beeld  der  grootfche  ftervelingen, 
Gefchetst  in  uw  vermogend  zingen, 
Verrukt  zijn  ziel ,  ontvonkt  zQn  dapperheid. 
Hij  wil,  door  eer  en  pligt  gevleid» 
Nu  Ruiter  volgen  op  de  baren, 
De  Groot ,  in  grootheid  evenaren ; 
Wenscht  zich  der  Witten  deugd  en  fchrander  ftaatsbeleid» 
Ziet  heldenvuur  in  hem  ontbranden ! 
Nu  klemt  hy  't  ftaal  in  de  ijzren  handen» 
En  (lort  het  op  de  dwingelanden, 
•     Met  nooitgekende  kracht,  ter  neer! 
Na  doet  hij ,  voor  ztyn*  arm  der  trotfeben  zetels  zinken  , 
Terwijl  ztyn  moed  en  kracht  Europe  in  de  oogen  blinken* 
Hy  vest  's  lands  grootheid  vast  en  (laaft  zijn  glorie  weer, 
Zyn  zegezang  zal  fchoon  langs  *t  puin  van  tronen  klinken ; 

Dan  zullen,  heerlijk  loon  na  zoo  veel'angst  en  pijn  1 
Weer  welvaart  en  geluk  dit  lagchend  oord  doorzweven , 
Genoegen  ,  orde  en  rust  in  Bato's  erf  herleven , 
En  de  eerkroon  zal  den  dichter  ztyn  (i). 

Tc 

(i)    Kleine  Dithterl.  Handfchr.  XVIII  Schak.  blz.  97- 


tjo  BAS. 

Te  fraai  en  keurig  is  des  jongelings  diehtmadgè 
vertaling' van  eene  der  fchoonfte  odes  van  tred  ;uk  II, 
om  dezelve  hier  niet  ten  befluite  mede  te  deelen} 
het  is 

DE       K  R  IJ  O. 

Hoe  lang  zult  gJJ  ,  Beltoon !  in  razeray  ontfteken  9 
De  volkren  fiddren  doen  en  daan  met  wonde  op  wond*? 

Wanrom  zien  wij  bet  bloed  der  belden  9  zelfs  bjjf  bekens 
Alom  ,  van  oord  tot  oord ,  nog  ftromen  langs  den  grond  ? 

De  ontbeisrerde  aard*  word  (leeds  door  plundering beftreden, 

Ten  prooi  aan  vuur  en  rtryd ,  moord  en  bloeddorstigheden ; 
De  zee,  op  welk  een  ftrand  zij  bare  baren  (loot, 
•  Ziet  niets  dan  fcbipbreuk  en  den  dood. 

De  krijg ,  wien  vlammen  vunrs  in  't  koopren  voorhoofd  bran. 

Dat  monster,heet  op  bloed,fteeds  op  verwoesting  uit,™*11» 
Greep  dan  alleen  't  gebied  der  zuchtende,  aarde  in  handen  f 

Opdat  zijn  arm  baar  aan  verwoesting  geev*  ten  buit? 
Neen,  nooit  zag  Caron  nog  ztfn  boot  zoo  vol  geladen , 
Nooit  fneed  de  fcbikgodin  zoo  vele  lêvensdraden , 

Met  haar  gevreesde  band,  als  op  dit  tjjdftip  af, 
En  dolf  voor  zoo  veel  helden  't  graf. 

De  tweedra gt,rood  van  bloedzwaar  de  onfchuld  In  moest  fmo- 
Schudt  hare  roorcfen  uit  en  hitst  haar  dagen  aan,  Cren» 

Wenscht  d'ouden  mengelklomp  op  nieuw  te  zien  geboren  , 
Ontroert  natuur,  vervolgt  den  roensch  opalfzijnpaén, 

En  tracht  fteeds  dieper  in  den  afgrond  hem  te  (loten : 

Demisdaad,  wanhoop,  dood ,  't  verraad ,  de  deelgenooten 
En  wrekers  van  al  't  kwaad ,  door  haar  alleen  gebaard  9 
Bedekken  faam  met  ronw  deze  aard'. 


Wat  drift,  wat  voor  voel  ikdoorall'mijncadren  f  weven? 

Een  god  vervoert  mij  ganich  en  grijpt  mijn  zinnen  aan: 
Apollo  zelf  vervult  me  uit  Pindus  heiige  dreven : 

Zal  hij  door  mijnen  mond  zijn  godfpraak  doeu  verftaan  f 
Het  aardrijk  zwijge  ontroerd,  op  *t  klinken  mijner  [karen. 
Gij,  vorsten  1  volken I  hoort  wat  ik  o  doe  ervaren: 

Verbant  de  drift,  die  u  verblindde  op  dezen  ftond. 
En  hoort  de  waarheid  uit  mijn'  mond. 

Gij,  rechters  van  het  volkt  gy,  goden  dezer  aardel 
ó  Gij ,  wier  overmoed  het  gantsch  heelSl  verdrukt ! 

Wanneer  nw  dondrende  arm,  tot  heden,  't aiP vervaarde « 
Zoo  gij  de  volken  in  uw  ketens  houd  gebukt , 

Verbant  de  dwinglandty  en  beerschzocht  uit  uw  rijken : 

Dt  volken  zijn  uw  kroost,  doet  vaderharten  blijken: 
Ziet'tftaal,  waarmee  gij  in  hunn*  boezem  hebt  gewoed, 
Nog  druipen  van  uw  eigen  bloed* 

Gelijk  de  herder,  die,  altoos,  het  waken  eigen, 
Zijn  kudde  trouw  verzorgt ,  befchermt ,  gelijk 't  behoort , 

Als  hun  der  wolven  muil ,  of  wrede  klaauwen  dreigen 
Eens  leeuws ,  door  honger  fel  tot  bloeddorst  aangefpoords 

Wanneer  de  vorst  des  wouds  terug  ftuift  in  zijn  holen, 

Dm  kan,  op  zijn  gelei',  de  kudde  rustig  dooien, 
En  ,  zoo  zich  't  fchaapje  door  zijn  hand  gegrepen  ziet , 
Hij  fcheert  het  zacht ,  maar  moordt  het  niet. 

Zoo  is  voor 't  volk  een  vorst  door  teerheid  aangedreven, 
Daar  zijn  menschlievendheid,inraad  of  daad,nooit  zwicht: 
Hij  rekt  den  onderdaan ,  als  't  waar',  't  gelukkig  leven  , 

En  telt  zijn  dagen  bij  het  goed',  dat  hij  verricht. 
Hij  koopt  nooit  voor  hun  bloed  zijn  prachtige  eerlau  wrieren: 
Zijn  nooit  verg  eetbre  deugd  moet  z\Jn  gedachtnis  vieren* 
Zoo  waren  Titus ,  en  all'  de  edlen  (leeds  geacht 
Als  de  ter  van  'c  menfchelijk,geflacht, 

P4  ó 


/ 


*3t  BAS. 

é  Schuwt  ten  allen  tfld*  de  bargeroorelogenf 
Door  heerschzucht  brandt  dat  vuur,  dat  alles  nederftort» 

G|)  maakt  het  wijd  heelal  ten  puinhoop  voor  uwe  oogen , 
Terwijl  geheel  deze  aarde  een  enkle  grafplaata  wordt* 

Wat  aklig  teurcooneel !  wie  zag  ooit  iets  verwoederf 

Europa,  voor  haar  kroost  eene  al  te  wreede  moeder , 
Geeft  hun  de  wapens  zelve  in  handen,  hun  ter  ftraf  t 
En  wijdt  haar  kindren  zelve  aan.'t  graf. 

*k  Zie  't  zuiden  naar  vt  gevecht  zQn  volkeren  geleiden  9 

Het  noordiyk  ijsgewesc  voert  woeste  horden  aan: 
Men  rukt  thans  van  alom  verhit  bty  een  tot  ftrijden  s 

Bataaf.  Brit ,  Frank ,  Germaan ,  ontrolt  nu  de  oorlogsvaan. 
Hoe  I  door  wat  dollen  geest  voelt  ge  uw  gemoed  bettreden  ? 
Europe  is  zelfs  te  klein  voor  alle  uw  fpoorloosheden : 

6  Jal  de  drift  ten  ftrfld  geleidt  zelfs  9t  zeekasteel, 
En  ftoort  een  ander  waerelddeel. 

Daal  eens  van  's  hemels  trans  goedgunstig  naar  beneden , 

.    Godin ,  gU  ,  die  alleen  al  onzen  druk  verligt  I  / 

6  Vree,  beminde  vree,  zoo  lang  door  ons  gebeden I 

Daal  neer  op  't  aardry  k  en  fluit  Janus  tempel  digt. 
Poe  vuig  belang  en  nijd  dit  biy  gewest  omzweven , 
$chenk  aan  verdiensten  roem ,  en  doe  de  kunst  herleveu:  ƒ 

pan  zullen  mirthenkrans  en  frisfche  oiyvenblaêu 
fiy  d'eerlauwrier  te  fchooner  (laan  (j). 


«•  • 


'»  .  ^ 


\< 


BASUEL  (PHILIPPUS  CLAUDE).  Van  dezen 
beftaat  een  tooneelftuk,  getiteld:  Het  Leven  en 
Wondcrdadcn  van  den    H.  Ramhout ,    1680,    en  / 

Vaz*  -* 

BAU- 

(O    Kleine  Dichten,  Handfthr.  XVIII  Schik.  blz.  «5.  *  » 


/ 


B    A    U.       B    E    A.  *33 

BAUDOUS  (WILLEM  DE)  het  treurfpel :  Edi* 
pus  en  Antigone  1618. 

BEAUMONT  (ABRAHAM  VAN).  Van  dezen 
kennen  wij  Stigteljke  Mengeldichten,  gedrukt  te 
Haarlem ,  1743,  waarbij  ook  de  tleidelbergfcht 
Catechismus  op  rijm;  alles  zeer  (lichtelijk  voor 
eenvoudige  vrome  zielen,  wier  geheugen  het  rijm 
te  hulp  komen  moet. 
BEAUMONT  (SIMON  VAN)  (1),  geboren  te 
3  Dordrecht, in  1574,  was  een  beroemd  regtsgeleerde 

en  ftaatsman.  In  1606  werd  hij  penfionaris  van 
Middelburg,  en  in  1627  van  Rotterdam.  In  het- 
zelfde jaar  werd  hij  als  afgevaardigde  wegens  Zee- 
land ter  Algemeene  Staats  vergadering ,  met  den 
raadsheer  r.  van  den  honaard,  den  Amfterdam- 
fchen  burgemeester  a.  bicker  en  g.  van  boetze- 
f  laer,  naar  het  Noorden  gezonden  om  den  vrede 

te  bemiddelen  tusfehen  Zweden  en  Polen  (2);  in 
1633  werd  hij  met  r.  huigens  aan  den  keurvorst 
van  Keulen  en  den  hertog  van  Nieuwburg  gezon- 
den, om  hen  tot  het  houden  van  onzijdigheid  te 
bewegen  in  den  oorlog  tegen  Spanje,  en  andere 
gewigtige  belangen  van  dezen  Staat  te  bevorde- 
ren (3)*  Ook  werd  hij  gebruikt  om  de  onlusten  9 
ü  in 

(1)   J   tCHELTtMA,  Staatkundig  Nederland,  I  Deel,  blz.  <5t. 
Paquot,  Mém.  Tom.  III,  p.  407.    Kok,  Vad.  Woordenboek, 
*  V  Deel,  bis.  306* 

O)    Wagenaar,    Vad.  Hist.  XI  Deel,    bU.  65.     Op  itfn* 
terugkon.it  maakte  bij  een  fraai  Latyoscb  gedicht,  lm  rtdn* 
»  |  P$l$aia9  Tyt    Suipp.  blz.  108. 

Cl)    Wagejiaab.  ,  ibid,  bic  iro. 

P  5 


1 


t34  BE    A. 

in  Friesland  gerezen,  te  dempen.  In  alles  leide 
hij  eene  groote  bekwaamheid  en  voorzigtigheid  aan 
den  dag ,  en  beoefende  tusfcbenbeiden  de  Latijnfche , 
Franfche  en  Nederduitfche  poezy.  Behalve  de  ftuk- 
jes,  die  van  hem  in  den  Zeeuwfchen  Nachtegael 
gevonden  worden,  heeft  zijn  zoon  zijne  gedichten 
bijeenverzameld  en  nog  bij  zijn'  vaders  leven,  in 
1640,  uitgegeven  onder  den  titel  van  Hora  Sueci* 
Jtv<e.  Tyt- Snipperingen.  Hij  overleed,  tachtig 
jaren  oud  zijnde,  in  1654. 

Deze  bekwame  ftaatsman  behoort  ongetwijfeld 
onder  de  verdienstelijkste  dichters  van  zijn*  tijd. 
Hij  ftond  in  letterkundige  betrekking  met  cats, 
hopfrr,  van  raerle  ,  de  dochters  van  VISSCHER 
en  andere  fraaije  vernuften  van  dien  tijd.  Het 
werkje  is  uiterst  zeldzaam ,  en  wordt  op  de  boek- 
veilingen  vrij  duur  betaald.  Wij,  zullen  er  eeiiige 
(tukjes  uit  medcdeelen. 

AAN  JONCKVROUW  ANNA  ROEMERS,    OP  HARE 
OVERCOMSTE  IN   ZEELANT. 

Gby  beerfcher  van  de  zee,  Neptun,  wilt  du  de  baren 
Doen  ligghen  ftil  en  vlack,  en  honden  in  den  band 
De  winden  Nooit ,  Zuyt ,  Weft,  dat  fy  het  Zeeufche  land 

Met  haren  rouwen  ftorra  niet  vreeflick  en  vervaren; 

Want  in  een  plancken  hol  komt  met  ons  overvaren 
Een  koftelick  juweel,  een  onwaerdeerllck  pand, 
Een  Maechc  9  wiens  eer  en  roem,  verfpreyt  aen  elcken  kant, 

U  hoogblijck  heeft  verplicht  haer  febip  wel  te  bewaren ; 

S/ 


J*   E'  A^  #5 

5y  ft!  tot  uwer  eer  doen  klincken'hare  ftenr# 
En  met  een  foec  gefangh  het  danflende  gefwem 
Van  u  Zee-Nymphen  al  doen  gaen  voor  ooien  (leven. 

Maer  als  u  wil  of  macht  ontbraeck  cot  baer  gheluck9 
Soo  fal  fy  bergen  noch  op  der  Delphynen  rogh  , 
Meer  als  Art  on  deed',  haer  end'  ons  aller  leven  (*i). 

Bij  uitnemendheid  geestig,  los  en  bevallig  is  het 
bij  deze  gelegenheid  vervaardigde 

LIED. 

HERDERINNEN. 

i   . 

.Seghc  ons ,  ghy  herders  van  dit  land , 

Waerom ,  waerom ,  naer  n  verftand  , 
Heefc  iö  de  lelt -ghele  Jen  daghen  i 

De  Wede  wind  foo  foec  ghewaeyt, 
En  bloemkens  over  't  velt  ghefaeyt  9 
Meer  dan  het  is  ghewoon  te  draghen? 

En  waerom  fendt  de  Son  na  neer, 

Soo  liefFelick  gbetempert  weer, 
Die  ons  foo  vyerich  plach  te  branden 

In  't  velt,  wanneer  de  heete  hond 

Soo  nae  by  fijnen  waghen  flont, 
En  dede  fpljjten  't  kley  der  landen? 

De  moefel  klinckt  door  *c  gantfche  veltj 

Gheen  herder  meer  fijn  fchapen  eek , 

Pan  fel  ver  flaet  de  kudden  gade; 

Men  vreeft  voor  dieven,  wolf,  noch  vis, 

Valeyen ,  weyen ,  bergh  en  bos 

Sijn  vol  van  blyfehap,  vry  van  fchade, 

.  Diana 

(i)    S.  v.  beaumojst,  Tyt  -  Snipp.  blz.  94,  .Zec^\rfche^a;.*- 
tcgael,  blz.  6. 


*3*  B    E    A. 

Diana  Gen  wy  dagh  aen  dagh 

Ten  danfle  gaen ,  meer  dan  fy  plagb » 

De  Nymphen  al  zQn  vol  van  vreughden. 
Schoon  Chloris ,  wacker  Amaril , 
Philemon  gheeftich,  of  Myrtil, 

Haer  noyc  mee  finghen  foo  verheughden. 

HERDER!. 

Gby  herderir.uen ,  weec  ghy  niet 
Waerom  dac  al  dees  vreughc  ghefcbfetf 

Hebt  gliy  't  alleen  nocb  niet  vernomen  t 
Die  Ny mph  die  op  den  Amftel  woont , 
Die  met  laurieren  is  ghekroont, 

Die  waerde  Nympb  is  hier  gekomen. 

Sy  is  gekomen  over  zee, 
En  mee  haer  fijn  gekomen  mé 

De  Graden  en  Saogh-Goddinnen , 
Cupido  roeyde  met  fijn  boogb, 
Een  koppel  (Wanen  'c  fcheepken  toogh, 

End  de  Zee*Nympben  ftuerden  't  binnen. 

Sy  (luerdent  aen  den  Zeenfcben  kant, 
Terftont  verbeughde  't  gantfebe  land; 

Zn  daerom  ift  dat  al  dees  daghen 
De  Wede  wind  fijn  bloemkens  faeyt, 
De  Son  foo  fchynt ,  het  velt  verfraey  t  , 

Hemel  en  aerd  van  vreught  ghewaghen  (i). 


In 


(O  S.  ▼.  itAUMONT,   Tyt- Snipper,  blz.  96.     Zeenwfch* 
Mschtegftc),  hls.  7. 


B    E    A.  S37 

In  de  meeste  (tukjes  van  dezen  bevalligen  dich- 
ter ,  heerscht  eene  losfe ,  natuurlijke  eenvoudigheid , 
die  behaagt.  Zijne  puntdichten,  door  hem  „Gril- 
„len"  genoemd,  en  waar  van  wij  eenigen  elders 
eene  voegzarae  plaats  hebben  aangewezen  (i),  zijn 
inderdaad  aardig,  en  zelfs  beter  dan  die  van  spie- 
ghel  en  visschesi  zoowel  ten  opzigte  van  de 
maat  en  trant  als  ia  juistheid  der  denkbeelden.  Zijne 
Rjmfprcuckcn  zijn  ware  apophthegmen ,  vol  levens-* 
wijsheid ;  de  volgenden  mag  men  nog  wel  als  eene 
geheugenoefening  aanbevelen : 

Die  u  vermaent  te  doen ,  dat  gby  van  felfs  tl  doet* 
Die  pryft  u  ,  en  verklaerc  't  gedaene  werck  voor  goec» 

Hebt  gby  oneerlijcks  yet  belooft  ,  dat  n  berouwt , 
Uw  rouw  ftl  grooter  fijn ,  met  reden ,  foo  gby  *t  hoor. 

Die  fich  in  jonckheyt  wat  oudtachtich  heeft  gbedraghen. 
Hout  wat  van  jonckbeyts  kracht  cot  in  fijn  oude  daghen» 

Soeckt  in  den  ommegangh  met  fulcke  te  verkeeren9 
Dien  gby  wat  goets ,  of  die  u  felf  wat  konnen  leeren  (a). 

Het  fabeldicht  was  in  zijn9  tijd  nog  weinig,  of 
liever  in  het  geheel  niet,  door  onze  vaderlandfche 
dichters  beoefend*  Beaumont  had  in  dit  vak  de 
Nederlandfche  la  fontaine  kunnen  worden ,  bijaldien 
hij  er  zich  op  toegelegd  had.  De  weinige  fabelen  t 
die  hij  heeft  opgefteld,  (trekken  daarvan  ten  bewijze. 

(O    Epigrammatifche  Anthologie,  blz.  19. 

(a)    S.  v*  BiACMOtrr,  Tyt-Snipp.  blz.  lao.     Xjm-SfrttcieB  p 
Mo.  ó,  7 9  »7  tn  6a. 


ü3*  RE    A.' 

(de    pau  w.) 

\  Ghevoghelt  vin  verfcheyden  aerdt 
Wis  ftaets-ghewijs  by  een  vergaerdt 
Om  eenen  koningh  nyt  hier  allea 
Te  kiefen  die  haer  mocht  gevallen. 

Doen  trac  hervoor  mee  fyn  cieraet 
De  pauw,  en  feyde,  defe  (het 
Soud'  immers  wonder  wel  my  paffen 
In  fulcken  fchoonheyt  opghewaffen. 

Siet  hoe  den  hals  my  is  omringhc 
Mee  fchoonen  glatics,  hoe  't  Ityf  my  bliockts 
Dit  fcheen  de  kiefers  te  beweghen  , 
Eu  wierden  meed  tot  hem  geneghen, 

Maer  doen  betoonde  daer  de  kauw 
Dat  fy  verftandigh  was  en  gauw, 
En  fey,  de  pauw  lijekt  wel  een  joncker 
En  in  't  ghewaed  een  moye  proncker , 

Maer  als  de  havick  off  de  ghier 
Off  eenfgh  ander  vreeflijck  dier 
Ons  jaeght ,  en  brenghen  wil  in  lydem 
Hoe  fal  hy  voor  ons  konnen  ftrijden? 


De  klcedingh,  feyt-men,  maeckt  den  inait 
En  diefe  heeft  die  treek  fe  an: 
Maer  om  's  lands-dlenft  wel  te  betreden 
Is  niet  genoegh,  kaf,  plnys,  fatijn, 
Maer  moet  voor  al  ghevonden  fijn 
Vroomhertigheyt ,  verftand  en  reden  (i). 

(DB 
(l)    8.  v.  bsAumont,  Tyt-Snlpp.  Mz.  173. 


REA.  ajp 

(DE    HOND    ttt   DE    RU  ND  SUS») 

Eentritfigh'  hond  lagh  dickwiis  in  het  boy, 

Eu  inaeckte  vsa  den  oflenkrib  fijn  koy, 

Die  dtn  verfchrickt,  het  hoy  niet  dorftea  eten, 

Vreefende  van  den  hond  ts  fijn  ghebeten. 

Van  welcken  een  tot  defen  vremden  gaft 

Seyd  met  befcheyt,  ghy  hond,  leght  hier  en  baft 

Uyt  enck'le  nijdt,  om  d*oflen  te  beletten 

De  fpfls ,  daer  ghy  den  moyl  niet  an  wilt  feiten. ' 


dPAfgnnfiighe  doet  and're  menfchen  quaedt 
Sonder  dat  hy  daer  felf  van  fy  ghebaet  (1). 

(db  man  van  ben*  hond  gebeten.) 

Een  die  van  eenen  quaden  hond 
Ghebeten  was,  en  met  de  wond 
Bekommert,  om  die  te  ghenefen 
Verfocbt  te  werden  onderwefen, 

Sijn  buyrman  feyd ,  iok  weet  een  raedt 
Die  u  fal  gheven  goede  baet , 
Daer  hoeft  geen  phefter  op  te  legghen 
Soo  ghy  maer  doet,  dat  lek  fal  fegghen. 

Maeckt  met  het  bloed  wel  nat  en  roodt 
Dat  uyt  uw  been  loopt,  een  ftuck  broodt, 
En  geeft  den  hond  dat  op  te  eten 
Die  u  foo  vinnigh  heeft  gebeten. 

H0H1 ,  fcy  de  gequetfte  man 

Die  raedt  en  ilaet  my  ghcenfins  an, 

lek  fou,  om  my  te  bycen,  locken 

Meer  honden  met  alfulcke  broeken. 

Die 

(1)    5.  v.  kiaumo.nt,  Tyt-Jnipp.  blz.  175. 


M©  Ii    E    A. 


Die  fich  beleeft  en  vriend*  Jfyck  (Iele 
Aen  die  hem  fchae  doet  en  gbeweldt, 
Sal  licht  noch  tndere  verwecken, 
Ou  oock  van  hem  die  baet  te  trecken(i). 

(PE    TWEE    HONDEN») 

Een  joncker  had  gequeeckt  ,  tot  fijnen  dienft  twee  honden» 
Den  eenen  altyt  t'huys  9  als  of  hy  waer  ghebonden , 
Moed  houden  vroegh  en  laet ,  forgh-vuldeltf  ck  de  wacht  s 
Den  ancTren  met  den  baes  liep  daghelQcks  ter  jacht* 
Als  dan  't  ghevanghen  wlldt  aen  taeffel  wierd  ghegheten. 
Werd  ghenen  alfoo  wel ,  als  defen ,  voorghefmeeten 
*t  Ghcbeente  van  *t  ghebraen  ,  dat  van  de  taeffel  qnam. 
De  jacht-hond  op  een  tflt  wierd  korfel  ende  gram, 
En  fey  met  fpijtigheyt,  ick  moet  altjjt  ghaen  jaghem 
En  all  den  arbeydt  doen :  ghy  die  gheheele  daghen 
Leght  fomers  in  de  fonn ,  of  's  winters  by  den  haerdc 
Veel  beter,  als  ick  felfs,  van  mijnen  arbeydt,  vaert» 
De  huyf-hond  feyde ,  Maet ,  ghy  moet  de  fchult  niet  legghen 
Op  my,  maer  ghaet  nw  klacht  aen  onfen  joncker  fegghen» 
Die  u  ter  jacht,  en  my  ter  wacht  heeft  opghevoet. 
En  lijdt  ghy  onghelijck,  hy  iflet,  die  't  u  doet. 

*    *    * 

Dat  kinden  b!jj  ven  Iny  of  bott,  en  niet  en  weten 

Werd  dickwils  en  met  recht  d'opvoedinghe  gheweten  Ca). 

(de 

Cl)    S.  v.  bfaumont,  Tyt-Siiipp.  blz.  l8|. 
(2)    Ibid,  blz.  ais. 


(DÉ    «UÏF    IN    Dt    IIAIN.) 

Een  dny  T  die  In  het  kot  ghevoedt 
Veel  eyeren  had  uytgbebroedt, 
Nam  in  haer  jonghen  groot  vermaecken» 
En  roemde  vin  haer  vrnchtbaerheydt ; 
Meer  de  kneu  feyd'  hier  met  befcheyd: : 
Duyf ,  ghy  fijt  flecht  in  uwe  facetten. 

Veel  jonghen  fijn  u,  dat  ghy  't  weet. 
Niet  dan  een  droevlgh  hertcn-Ieet : 
Want  fy  n  werden  (tracks  ontnomen , 
En  vin  de  koekt  ghedoot,  ghepiuekt, 
Gbebriden ,  en  van  een  gheruckt , 
Wat  vrencht  kan  o  dan  van  hier  komen! 
*    *    * 
Alfoo  In  een  onfaligh  land 
Dier  wreed  ghewetdt  heeft  d'overhand  , 
En  (Tonderfaet  het  al  moet  lijden , 
Ia  kinderkrtjghen  onghevall , 
En  hoe  fy  meer  fijn  in  gfcetall 
Hoe  minder  men  fich  kan  verblijden  CO- 
De   gelijkenisfen.,   die   hij   nog   al   menigvuldig 
gebruikt,    zijn   allen  eenvoudig.,   juist  en  uit  het 
gemeene  leven  genomen;  bij  voorbeeld: 

Een  flefch,  of  nauw  ghehaifde  krnycb 
Ontfinght  In  haren  hollen  bnyck 
Den  wijn ,  of  water  (acht  en  fllll  i 
Maei  al*  m'er  weer  uyt  hebben  wtli, 

«» 

(O    *•  v-  **MVMutn,  Trt-lnlpp.  bU,  aar. 

Q 


H*  I   £   1 

Sy  rommelt  ,  preutelt ,  eode  knort 
En  t  wort  tl  hortend*  uytgheftort. 

Soo  gaet  bet  met  d'ondanckb're  m4 * 
Sy  fljn  foo  wonder  wel  te  vrè 
Alfmen  ft  goed  of  doet  of  gheeft 
Dan  fi}n  fy  vriend'lijck  en  beleeft ; 
Mier  aifmen  fpreeckt  vtn  daucktaerheydt 
Vindt  men  fe  vol  van  onbefcbeydc  (i). 


Of: 


Een  inugh,  een  vloo,  een  vliegh,  een  mier, 

Of  ander  fulcken  kleynen  dier 

Kan  met  fijn  bycen  of  fijn  fteecken 

U  geven  moeyelijck  geqnel, 

En  dan  nog  lijn  foo  loos  en  fnel 

Dat  ghy  uw  leet  nfet  en  kont  wreecken. 

Die  groot  van  ftaet  is  en  ghebiedt 
En  fy  daerom  te  (ionter  niet 
Om  mind're  met  fijn  macht  te  pbghen : 
*t  Gebeurt  wel  dat  een  ned'righ  man , 
Sfch  van  *t  geweld  foo  wreecken  kan* 
Pat  ikb  de  groette  (Öu  beklaghen  (o> 


Mén  geeft '*  kinders  hier  te  land 
Btn  dayt  off  ftiry  ver  In  de  band  , 
Die  fy  dan  hi  deii  fpaer-pot  fleeckea: 
Maer  als  fy  willen  eenen  dnyt 
Öffüayver  dier  weer  hebben  uyt9 
Moet  toen  het  aerden  potje  breeckett» 
Hier  by  mach ,  vrecke  ghierigaert , 
Gheleecken  wèrdefc  uwen  'aerdt : 

(i)  S.  v.  BEAiriioKT*  Tyt-Snijjp*  b!*.  U$* 
(O    Itid ,  bU.  1(58. 


Ghy 


BBA.    B  E  C,    B  E  E.  M3 

Gby  flttyt  uw  geld  in  rycke  kaften , 
Mier  ghy  blij fc  felf  een  irmj  man , 
En  niemand  heeft  gheaut  daervan, 
Dan  ala  de  doodt  u  kotnpt  verrotten  (i). 

Het  ligt  buiten  ons  bedek  om  van  *s  mins  Latijnfche 
dichtflukken  proeven  mede  te  deden,  anders  ware 
hst  Epithalamium  op  het  huwelijk  van  j.  cats  (a) 
zulks  wel  waardig. 

Het  is  opmerkelijk  dat  in  hetzelfde  tijdvak  cats, 
huyoens  en  beaumont,  alle  drie  met  aanzienlijke 
en  gewigtige  ftaatsambten  belast,  hunne  uitfpan- 
Ding  in  de  beoefening  der  fraaije  letteren  zochten, 
en  de  weinige  uren ,  die  zij  van  hunne  menigvul- 
dige bezigheden  over  hadden,  aan  de  zanggodinnen 
toewijdden. 

BECAUS  (CAREL)  Jan  Slof  en  Trjnlje  Mors% 
in  1Ó33  gedrukt,  (laat  op  de  naamrollen  als  extra 
raar  aangeteckend. 

BEEKE  (BERNARDUS).  Slechts  een  klucht- 
fpcl,  De  Jalocrfche  Minnares  of  4e  Bedrage  Vrek* 
in  1756  gedrukt,  is  van  dezen  bekend. 

BEELTHOUWER  (JAN  PIETÜRSZ.)  liet  In 
1664  een  (tukje  op  rijm  in  4«°  drukken,  getiteld: 
Adams  Antwoord  tegen  Joost  van  Vondel,  over 
Adam  in  ballingfchap;  in  tC?t  werd  hetzelve  in 
kl.  8*o  herdrukt. 

BEER  (PETER  DE),  een  Brabandfcfae  monnik, 
gaf 

Cl}    t-  v.  asAUHONT  ,  Tyt-Snlpp.  bis,  aoa. 
<»}    lbid,  bli.  11$. 

1» 


§44  B    E    E.       BEL. 

gaf  te  Antwerpen ,  in  1657  eene  Gheestljcke  Rjm- 
konste  in  het  licht  (1). 

BEERTA  (JACOBUS),  junior*  De  Proeven 
van  Gedichten ,  door  dezen  te  Groningen  in  1778 
ukgegeven,  behelzen  niets  bijzonders.  Ook  heeft 
de  dichter  federt  derzelver  uitgave  waarfchijnlijk  de 
lier  zeer  wijslijk  maar  aan  den  wand  gehangen. 

BEETS  (JOHAN).  De  zeer  middelmatige  men- 
gglrijmen  en  een  paar  tooneel  (lukken ,  Melis  fa  en 
Daphne  of  Boschvrjagie  ,  van  dezen  zijn  ,  onder  den 
titel  van  Die  At  kunst,  in  1668  te  Hoorn  gedrukt, 

BELL  AM  Y  (JACOBUS)  (a).  Lang  nog  zal  Wis. 
Jfogen  zich  beroemen  dezen  waarlijk  grooten,  oor- 
fpronglijken  dichter  voortgebragt  te  hebben.  Hij 
werd  aldaar  den  12  November  1757  van  onaanzien- 
lijke ouders  geboren.  In  zijn  vierde  jaar  verloor 
hij  reeds  zijn'  vader.  Reeds  vroeg  ontwikkelde  zich 
in  hem  een  fijn  gevoel  voor  het  fchoone,  het  edele 
en  het  grootc.  Gezond  en  fterk  van  ligchaam , 
lyijgshaftig  en  moedig  van  geest,  wist  hij  zijne 
meerderheid  bij  zijne  makkers  al  vroeg  te  doen  gel- 
den, en  zich  door  zijne  krachten  bij  hen  even  zoo 
geducht,  als  door  zijne  edelmoedigheid  ten  aanzien 
der  zwakkeren  bemind  te  maken.  De  liefde  voor 
zijne  moeder  wederhield  hem  zich  aan  den  krijgs- 
dienst te  wijden,  waartoe  hij  reeds  het  ftellig  bcfluic 
genomen  had.  He- 

CO  J-  *•  willems,  Verhuld,  over  de  Kedcrd.  Tael-  en  Let- 
terk,  II  Deel,  blz.  ïio. 

(a)  Chai.mot,  Biograph.  Woordenboek,  II  Deel,  blz  246,' 
Biographit  nniwrstUt ,  Tom.  IV  >  pif »  8.  Caiiftt  du  C$mtêm- 
fiïüint  t  Tom.  I ,  ptg.  435. 


B    E    L.  945 

» 

Helaas!  wel  toonde  de  fortuin  vooral  omtrent 
hem  dat  zij  blind  is ,  gelijk  zijn  lofredenaar  te  regt 
aanmerkt  (1);  het  mogt  hem  niet  gebeuren  zich 
in  de  fchilderkunst  te  oefenen,  waarvoor  zijn  aan- 
geboren fmaak  en  gevoel  hem  genegenheid  hadden 
ingeboezemd;  echter  moest  hij  toch  een  tijdelijk 
beftaanmiddel  hebben,  en  hij  werd  dus  opgeleid 
tot  het  beroep  van  —  broodbakker! 

Aldus  tot  dienstbaarheid  en  zwaren  arbeid  ver- 
oordeeld, had  hij  weinig  gelegenheid  en  tijd  om 
zijn'  onverzadelijken  lees-  en  weetlust  te  voldoen, 
dien  hij  nogtans  nu  en  dan  involgde ,  en  daardoor 
menigmaal  zich  het  misnoegen  zijns  meesters  op 
den  hals  haalde. 

Toen  in  1772  het  tweede  eeuwgetijde  der  Neder- 
landfche  vrijheid  te  VUsfingcn  werd  gevierd ,  ver- 
vaardigde hij  bij  die  gelegenheid  een  vers ,  dat  hem 
bij  zijne  ftadgenooten  niet  weinig  lof  verwierf,  en 
die  lof,  hoe  onverdiend  welligt  voor  een*  gebrek- 
kigen  eersteling,  was  als  het  ware  de  (tem  die 
zijne  genie  opwekte.  Hoe  naïf  fchildert  hij  zelf 
deze  ontwaking  van  zijne  genie  in  een*  brief  aan 
zijn*  vriend  kleijn  (i)!  „Ik  moet  nog  lagchen," 
zegt  hij ,  » als  ik  mij  dien  tijd  te  binnen  breng : 
„niemand  bemoeide  zich  met  mij;  men  zeide  dat 
„ik  zeer  zoet  begon  te  rijmen;  en  ik  was  van 
„  hetzelfde  gevoelen.     Van  de  taal  wist  ik  niets ; 

(1)    A.  YEK.EUL,  Lofrede  op  j.  bkllamt,  Mz.  109. 

(a)   Geplaatst  voor  zijne  Cizongit*,  uitgeg.  in  1785,  bU.  VI|. 

Qj 


U&  BEL* 

i,en  nieihant  taijner  vriendett  wist  er  mij  ietfc  Vatt 
„te  zeggen.  De  dichters,  die  mij  toevallig  nu  eit 
„dan  in  de  handen  kwamen,  waren  meestal  van 
„dat  foort,  dat  weinig  gefchikt  was  om  mijn9 
„(maak  te  vormen.  Op  hun  fpoor  begon  ik  ook 
„huwelijks-  en  verjaargedichten  te  maken;  ih  plaats 
^  van  wezenlijke  gedachten ,  fcbaardc  ik  alle  goden 
„en  godinnen,  nymphen  en  najaden  in  rijmend* 
„  gelederen ,  en  vergat  niet  Phebus ,  als  hoofd  van 
„dit  corps,  het  heerlijkst  te  doen  uitkomen,  dit 
» begrijpt  gij!  Dit  hoogdravende,  zoo  als  m$te 
„  vrienden  het  geliefden  te  noemen ,  had  toch  de 
„eer  niet  van  mij  regt  te  behagen,  ik  gevoelde 
„fomtijds  zelfs  eene  foort  van  fchaamte,  wanneer 
„  ik  den  een9  of  anderen  mijne  godenvolle  .gedichten 
„voorlas.** 

Deze  voortbrengfelen ,  hoedanig  dan  ook,  wer- 
den door  het  Vlisfingsch  publiek  bewonderd.  E  ei 
zeker  heer,  toevallig  kennis  van  zijn  gerijm  gekre- 
gen hebbende,  hielp  hem  op  den  weg,  wat  de  taal 
betrof,  en  leerde  hem  zich  voor  grove  fouten  ro 
acht  nethen ,  doch  zijn  fmaak  bleef  nog  al  dezelfde^ 
Dat  er  eene  andere  en  betere  dichtkunst  beftaan 
moest,  leerde  hem  de  natuur  en  zijn  eigen  gevoel* 
Ondertusfchen  maakte  hij  toch  opzien;  en  eenige 
bemiddelde  ingezetenen,  die  wel  zagen  dat  de  uit- 
muntende dichter  weiligt  een  flecht  bakker  zou 
worden ,  befloten  hem  van  de  baktrog  te  verlosfcn  , 
en  jaarlijks  iets  bij  te  dragen  om  hem  te  laten  ftu- 
deren  en  tot  den  predikdienst  op  te  leiden.    t)e 

Vlis- 


BEI»  Cf? 

VÜsfingfche  rector  gaf  hém  afzonderlijk  oftatrwü» 
in  de  Latynfche  taat,  waarin  hij  dis  (belle  vorderin- 
gen met  maakte  als  welligt  het  geval  aou  geweeai 
zijn,  wanneer  hij  vroeger  daaraan  begennen  had» 
toen  hij  minder  aan  het  zelfdénken  en  opftellen  ge** 
woon  was.  Evenwel  bragt  hij  het  daarin  200  vsp» 
dat  men  hem  voor-riet  akademisck  onrterrigt  ben 
kwaam  oordeelde :  hij  vertrok  naar  de  haoge  fcheol 
te  Utreekt,  en  begon  zijne  ftudiën. 

Hier  bragten  de  omgang  met  lieden  van  kunde  e* 
fmaak ,  eene  betere  lectuur  en  de  hulpmiddelen  die} 
bij  thans  onder  zijn  bereik  vond ,  maar  vooral  zijns 
hartelijke  vriendfehap  met  dan  verdienstelijken  j,  e, 
txEij»  (1)»  niet  weinig  toe  ter  verbetering  eo 
veredeling  vao  rijnen  fraaak.  Vroeger  reeds  had 
het  Haag&he  dichtgenooriêbap  hem  tot  medelid  aan; 
genomen,  doch  hij  had  met  deze  eer  weinig  op; 
de  aanmerkingen ,  die  hetzelve  op  de  dichtftukken 
maakte ,  kwamen  hem  te  onbeduidend  voor  (*) ,  en 
hij  gevoelde  te  zeer  zijne  waarde,  om  zijne  nu  beterf 
voortbrengfete  ■  aan  de  nietige  wtterijen  tui  werk? 
tiügclijke  verzenmakers  te  onderwerpen;  fpottende 
noemde  hij  de  diebtgenootfehappen  rijmcojlegiee. 

Het  tijdvak,  waarin  bellamy  in  zijne  grootheid 
optrad ,  het  achtfte  tiental  jaren  der  achttiende  eeuw., 

was 

(i)'  Aan  dezen  li  de  uitmuntende  brief  gerist,  dien  bellaht 
tli  eene  voorrede  plantte  voor  zijne  Cutugtw,  gelijk  ook  het 
O0Bltj«gevtDdicht(luk]e,gti']anirtiln de Statmtfjmt,  USi.Uz.ios> 

(aj   Poïtifeht  Spectator,  bU.  1. 

0-4 


45*  BE    L 

„grootheid,  fch'rik,  eerbied  of  weemoed  in;  de 
„  bloodaard  gevoelt  voor  bet  oogenblik  dat  bij  ze 
„leest,  moed  in  zijnen  boezem  ontbranden  (2)/* 
De  regering  van  Flisfingen  vereerde  hem  voor  de 
toewijding  van  deze  gezangen  aan  zijne  geboorteftad 
net  een  aanzienlijk  boekgefchcnk. 

Gelijktijdig  met  de  eerste  uitgave  van  deze  Va» 

itrlandfche  Gezangen  +  in  bet  jaar  1782,   gaf  hij. 

een  bundeltje  minnedichten  in  het  licht  onder  den 

tijtel  van  Gezangen  mijner  jeugd  (2) ,  hetwelk  m. 

1790  voor  de  tweede  en  in  1808  voor  de  derde- 

maal  met  zijne   Nagelaten  Gedichten  gedrukt  is~ 

Zijn  oordeet  over  zijne  eerstelingen  in  bet  erotifcfae 

vak  is  inderdaad  te  ftreng.     *  De  uitgave  dier  klei* 

nighcden  ,"  fchreef  hij  aan  zijn*  vriend  kleijn  (3)  , 

„is,  buiten  twijfel,  al  te  overhaast  gefchied;  er 

„  zijn  verfcheiden  nietsbeteekenende  (lukken  in ,  en 

„vele  anderen  niet  genoeg  befchaafd."    Ondertus- 

fchen  zijn  wij  het  toch  met  zijn'  lofredenaar  eens, 

dat  zij  „het  merk  dragen  van  dien  goeden  finaak» 

„welke,  gelijk  men  gezegd  heeft,  den  man  van 

„genie  onderfcheidt  van  hem,  die  er  geene  heeft, 

„en  den  dichter  van  hem,    die  het  wil  wezen. 

(1)  Voorbcrigt  van  de  Tvtê  Nêgêhttm  Lnrrtdemtm  van 
9.  billamy  ,  bil.  sin. 

(ft)  HQ  gtf  die  uit  zonder  zijn*  naam.  Men  dacht  dat  hij 
zich  glbim  en  anacxeon  tot  modellen  bad  voorgcfteld,  fchuon 
htf  glbim  in  het  geheel  niet,  en  anacr  r.oN  Hechts  bjj  naai» 
kende* 

(3)    T.  a.  p.  blz.  xxi. 


B    E    L.  «51 

„Zij  zijn  vol  van  gelukkige  en  natuurlijke  uitdruk? 
„  kingen  (i)."  Wie  zou  gelooven,  en  zeker  ge- 
loofde men  het  in  het  eerst  ook  niet,  du  de  for~ 
fche  krijgszanger  zelandub  en  de  zachte,  tedere 
minnedichter  bellamv  dezelfde  perfoon  ware?  Wie 
heeft  ooit  tyrtaus  en  akacdkon  voor  denzehnea 
dichter  gehouden  f 

In  .1785  vcr[chenen  de  eerste  gedichten,  toet  zijn* 
naam,  onder  den  titel  van  Gezangen  van  y  m\.*> 
lahv,  die  in  1804  herdrukt  zijn.  Deze  verzame- 
ling bevat  onderfcheiden  ftukjes  van  gemengden  aard» 
en  droeg  de  algemeene  goedkeuring  weg  van  elk 
die  aanrpraak  maakte  op  goeden  fmaak  en  waar  gcr 
voel  voor  het  fchoone. 

Eindelijk  heeft  wijlen  de  verdienstelijke  dichtlic- 
vende  boekhandelaar  loosjes  alle  de  Gedichten  ram 
bïllamy  tn  onderfcheiden  rubrieken  bijeenverz». 
meld  en  in  ifiiö  als  een  gefchikt  zakboekje  uitge- 
geven. Gcmakshalven  zullen  wij  hetgeen  wij  ter 
proeve  mcdedeelen  uit  dezen  volledigen  druk  aan- 
halen. 

,  Behalve  deze  hier  opgenoemde  dichtwerken  ,  vindt 
men  ook  van  hem  nog  menig  dichtftukje  en  pro- 
zaïsch optici  in  de  Proeven  voor  het  Per/land,  den 
Smaak  en  het  Hart,  waaronder  zijne  aandoenlijke 
vertelling  Roosje  bijzonder  uitmunt.  „  De  lezers 
„van  fmaak  zullen  zich  de  oogenblikken  niet  be~ 
„klagen,  welken  zij  aan  dezelve  hefteden,  cd  met 
„het 

(O    A.  Ti*"».,  Lofrede,  bli.  114, 


*5%  B    E    L, 

„het  vorderen  van  elke  bladzijde  zal  hunne  aandoe- 
„ning  ook  eene  bladzijde  vermeerderen;  want  onze 
„jonge  dichter  heeft  dit  waar  voorfchrift  wel  in 
„acht  genomen:  Schrei  gij  eerst  zoo  gij  mij  wilt 
„doen  fchreijen  (i)."  De  Brief  aan  h.  van  al-? 
phen  9  bij  gelegenheid  zijner  Theorie  der  Kunsten 
en  Wetenfchappen ,  is  insgelijks  van  zijne  hand, 
gelijk  ook  de  meeste  (tukjes  in  den.  Poitifchen 
Spectator %  „waarin  onze  dichter  met  eene  lofwaar- 
„dige  befcheidenheid  zijne  gedachten  wegens  eenige 
„fchriften  aan  het  publiek  mededeelt  9  en  waarin 
„hij  (2)  mogelijk  wel  tot  model  zou  kunnen  we? 
„zen  aan  velen  onzer  bedendaagfche  beoordeelaars* 
„die  met  den  fchrijver  omgaan  als  met  de  pen 
„welke  zij  (bijden,  om  de  beoordeeling  te  fchrij- 
„vcn;"  een  paar  boekbeöordeelingen  van  zijne 
hand  (3)  (laven  dit  gezegde.  „Had  het  hem  mo- 
„  gen  gebeuren  in  dit  vak  verder  voort  te  werken ," 
zegt  de  opfteller  van  zijne  levensfehets  (4),  „hij 
„zou ,  door  zijne  gegronde  kritiek,  de  Nederland- 
„  fche  Dichtkunde  niet  weinig  voordeels  aangebragt , 
„én    jonge    dichters   veel   geleerd    hebben,"  en* 

voe- 

(1)    A.  vereül,  Lofrede,  blr.  117. 

(O  »'t  zy  met  allen  eerbied  gezegd!"  fchreef  in  1790 
A.  vereul  (Lêfrtde,  blz.  115)  hier  tusfehen ;  zonder  den  n.ins- 
ten  eerbied  voor  deze  hongeifge  fchandvlekken  onzer  letter- 
kunde, laten  wjj  nog  inriSai  dit  invoegfel  uit  zijne  hier  aange- 
haalde woorden  weg. 

(&)   Poëtifche  Spectator»  blz.  $6  en  iso 

(4)    Voorberigt  van  de  TVrt  Nsgih  Lêirrtd.  blz.  xrx. 


BEL.  *5S 

Voegen  wij  er  bij,  ook  waarfchijnlijk  een  geducht 
recenfent  der  recenfenten  geworden  zijn;  althans 
zijne  luimige  teekening  van  den  Recenfent  (i) ,  ia 
de  manier  van  sterne  ,  bewijst  dat  hij  die  heeren 
in  het  geheel  niet  ontzag ,  en  hunne  handelwijze  al  van 
zeer  nabij  kende*  Denkelijk  waren  zij  ook  uit  dien 
hoofde  bang  voor  hem ;  althans  het  is  opmerkelijk 
dat  de  maandfehrijvers  van  dien  tijd  zich  vergenoeg- 
den  met  zijne  dichtwerken,  die  zoo  veel  opgang 
maakten ,  en  waarvan  zoo  veel  te  zeggen  was ,  flechts 
droog  weg  aan  te  kondigen,  eenige  excerpten  daar 
uit  te  leveren  en  met  het  fchrale  getuigenis : 
„'t  Mangelt  in  dezelven  niet  aan  fchoonheden' '  af 
te  fchepen. 

Bellamy  was  groot  als  dichter  en  oordeelkun- 
dige ;  of  hij ,  met  zijne  genie  9  edel  gevoel ,  gezond 
oordeel  en  gezuiveiden  fmaak,  ook  als  godsdienst- 
leeraar  groot  geworden  zou  zijn,  lijdt  bij  ons  geen 
den  minsten  twijfel;  althans  zijne  proeven  in  dit 
vak  (a)  beloofden  reeds  veel,  en  welligt  had  zich 
uit  hem  een  van  der  palm  of  borger  ontwikkeld, 
•dan  —  helaas!  hij  overleed,  in  den  ouderdom  van 
nog  geen  negenentwintig  jaren,  te  Utrecht^  op  den 
11  Maart,  1786. 

Diep  werd  zijn  verlies  betreurd,  door  zijne  ge- 
trouwe mirinaresfe,  met  wie  hij,  na  eene  lang  ge- 
dwars- 

:    (O    Poet,  Spectator ,  blz.  17* 

(»)  Leerrede  voor  het  volk  van  Nederland,  orer  xkhim  rv. 
▼f.  14-17.  üsrttht,  1784.  Twee  Hageitun  Leerredenen, 
Wisjingf,  1790, 


dwarsboomde  liefde ,  op  het  punt  was  van  in  den  echt 
te  treden,  door  zijne  medeftudenten ,  die  hem  bij  fok* 
kellicht  ten  grave  droegen ,  door  zijne  vrienden ,  door 
eiken  hoogfchatter  der  fraaije  letteren  (i),  ja,  door 
geheel  Nederland ,  dat  nog  dankbaar  zijnen  roere 
handhaaft;  en  met  regt:  nog  leven  er  (2),  die  ge* 
tuigen  kunnen  of  de  vier  jaren  na  zijn9  dood  aan  het 
publiek  medegedeelde  karakterfchets  van  den  waar* 
lijk  edelen  en  groeten  bellamy  (3)  naar  waarheid 
geteekend  is.  Van  hem  kon  men  zeggen ,  het 
geen  men  van  zoo  weinig  Vervelingen  zeggen  kan: 
„Bellamy  was  rijk  zonder  fchatten,  beroemd  zon* 
„der  waardigheden,  gelukkig  zonder  vleijers  (4)."- 
Thans  zullen  wij,  ingevolge  van  ons  gemaakt 
bedek,  moeten  overgaan  om  eenige  proeven  van 
*s  dichters  voortreffelijkfte  voortbrengfels  mede  te 
deelen.  Wij  zouden  ons  bijkans  van  deze  moeite 
kunnen  ontflaan;  want  zij  zijn  in  ieders  handen, 
in  veler  geheugen,  en  wij  gevoelen  met  den  Heer 
de  vries  de  moeilijkheid  der  keuze;  waarom  wij 
ons  ook  grootendcels  zullen  vergenoegen  met  onze 

landt 

O)  Zjjn  dood  werd  door  btfna  alles  wat  de  Her  Bandteerde 
waardig  bezongen  en  —  wclmenend  bergmd»  Zie  Ttr  Ctdsck- 
Unit  v*n  j.  bkllamy  >  Amit.  1786,  en  vooral  Bij  htt  Graf  vam 

J.  BELLAMY»  A.  VfllUUL  ,  R$J*YêtriogfB,  \  lz.    171. 

(ft)  B|j  voorbeeld  de  Heer  w.  a.  ockersb  ,  van  wien  wg  de 
tangekondigde  Etrxnil  vr  j,  wxlamy  met  verlangen  tegemoet 
sles. 

<S)    Voorbcr.  van  de  Tw$  Nagth  le*rr.  big*  *x» 

(4)    A.  vxrzul,  Lofrede,  blz.  133* 


B    B    E.  *& 

landgenooten  ep  de  door  hem  insgelijks  Hechts  aan- 
geduiden  (r)  ter  herleving  opmerkzaam  te  maken. 
Echter,  daar  wij  hier  niet  voldaan  kunnen  met 
enkel ^  gelijk  de  heer  van  kampen,  te  zeggen: 
„Zachte  liefdetoonén  vloeiden  meestal  uit  zijne 
„tot  tederheid  geftemde  ziel  (2),"  of,  gelijk  de 
ftraks  gemelde  recenfent,  gevoelloos  neder  té  fchrij- 
ven:  „'t  Mangelt  in  dezelven  niet  aan  fchoonheden ," 
zijn  wij  veipligt  van  dat  ftoute ,  krachtige  /  verhe- 
vene, gaïye,  zachte,  tedere,  luimige,  bevallige, 
losfe  en  natuurlijke,  dat  wij  allerwegen  in  zijne 
dichtftukken  aantreffen,  rekenfchap  te  geven,  en 
hebben  daartoe  flechts  weinig  voorbeelden  noodig. 

Stoutheid  en  kracht  vereenigen  zich  in  eene 
groote  mate  met  oorfpronglijkheid  in  het  (tukje, 
getiteld: 

AAN  EENEN  VERRADER  DES  VADERLANDS 

*t  Was  nacht ,  toen  n  uw  moeder  baarde, 

Een  nacht ,  zoo  zwart  als  immer  was ; 
Een  heer  van  helfche  geesten  waarde; 

't  Gevogelt  liet  een  naar  gekras , 
Door  't  aaklig  weud ,  tot  driemaal ,  hooren ; 

De  zee  werd  woedend,  klotste  en  floeg, 
Dat  zelfs ,  tot  in  de  hemelkoren , 

Den  englen  fchrik  in  't  harte  joeg! 

Uw 

(1)  J*  BB  vrks  ,  Gefdüedenis  der  Ncderd.  Dicbtk.  U  Deel  , 
blz.  soi. 

ia)  Zie  hicjtoor,  Ma.  2489  aant.  u 


*$6  ft   E   L. 


Uw  moeder  z*g  n  —  en  bet  leven 

Ontvlngtte  aan  heor  benepen  hart  f 
Uw  vader  fchrikte  —  ftond  te  beven  — 

Zeeg  neer  —  verwonnen  door  de  fmart * 
Wanneer  een  ftem,  getyjk  een  donder, 

Klonk  door  het  huis,  dat  n  ontving: 
*, Dat  elk  zich  van  dit  kind  afzonder' (O  •••• 

„Natuur  wrocht  hief  een*  aterling! 
»,  Zij  heeft  hein ,  tot  een  ftraf  der  volken  , 

„Tn  *s  hemels  grimmigheid,  gebaard I 
„De  fnoodfte  geest  uit  's  afgronds  kolken 

„Zal  hem  geleiden  op  deze  aardt 
„Hij  zal  zijn  Vaderland  verraden! 

„De  Vrijheid  trappen  op  de  borst I 
„Geen  goud  zal  ooit  ztfn  ziel  verzaden, 

„  Die  (leeds  naar  meerder  fchatten  dorst ! 
„  HU  zal ,  kan  't  flechts  zfltf  heblnst  voeden , 

„  Een  vuige  flaaf  der  Vorsten  zjjn ! 
„  Waar  hy  onfchnldigen  ziet  bloeden  , 

„  Daar  zal  zijn  vreugd  en  wellust  zijn  I 
„  Zijn  ganfche  ziel  zal  valschheid  wezen ! 

„  Zijn  mond  een  kerker  vol  bedrog ! 
„Z\Jn  helfche  ziel  zal  niemand  vreezen  $ 

„Steeds  juichend  denken:  'Jt  werkt  nog! ... 

_  wG|f 

(f)  Üe  Sptndétus  afzonder  U  klaarblijkelijk  te  hard  in  deze 
Jambifcht  voetmaat;  bellamy  zondigde  neer  tegm  de  regelen 
der  profodic;  hg  wht  dit,  en  vcrontft  huldigt  zich  deswegent: 

Xlonk  foroi  een  val  f  the  toon  uit  royn  gefpannen  fnaren» 
't  Wai  dan ,  wanneer  mjfn  hand  tujjn  hart  niet  volgen  kon. 

Gedichten,  HaarJL  1816,  blz.  99, 

Men  gelooft  dit  gaarne ;  roratius  zcide  reeds  t 
ilVf  *#  ckêrja  ƒ#»«»'  rtiilt  f  mm  tuit  m***s  ti  m$mt. 


BEL.  ft57 

„Gy  zónde  vergeefsch  zijn  werking  (toren! 

„  Vergeefsch  is  hier  een  forsch  geweld  l 
„Tot  ramp  voor  'c  Vaderland  geboren, 

„  Is  hij  ten  vloek  des  volks  gefield  I" 

Verrader  I  monfterl  vloek  der  aarde  t 

Vernederd  fchepfel  der  Natuur! 
Gods  wraak,  die  u  tot  heden  fpaarde, 

Verdelge  u  eens  door  's  hemels  vuur!..» 
Maar  neen !  —  zij  doe  u  flechts  befcffen , 

Hoe  gruwlijk  uwe  daden  zQn : 
Geen  biikfemvuur  kan  feller  treffen  — 

Geen  donder  veer  verfchrikklijk  zijn ! 
Dan  zal  uw  ziel  zich  krimpen,  wringen» 

Gevoelen  wac  haar  wezen  is ! 
En ,  in  die  felle  folteringen , 

Gevoelen  wat  de  Godheid  is ! 
De  jongde  dag,  die  ook  zal  dagen, 

Leez*  dan  nog  op  uw  aaküg  graf: 
„  Hier  ligt  de  vloek  van  vriend  en  magen  , 

„Die  't  Vaderland  den  doodfleek  gaf(i)!" 

Even  zoo  vereenigt  zich  bet  ftoute  met  het  ge* 
voclige  in  het  (tukje,  gerigt 

AAN      GOD. 

GIJ  dfe,  daar  duizend  wereldbollen, 
Geregeld  ,  om  hunne  asfen  rollen  , 

De  kracht  van  hunne  werking  voedt: 
Gij  die,  tot  op  de  verfte  palen 
Der  fchepping,  waar  geen  zonnen  dralen, 

Aan  *c  Met  uw  aanzijn  voelen  doet: 

fi)   Gedichten ,  bU.  84. 

R. 


C«, 


515»  BEL. 

Gij,  op  wfens  wenk»  uit  't  hol  der  berg?n  , 
Die  mee  hun  fpits  den  hemel  tergen  , 

Een  droom  van  gloetyend  fulfer  breekt : 
Gij  die  9  in  zalige  valleijen  9 
Waar  zuidewindjes  fpelemetfen , 

De  geurenrijkfte  planten  kweekt : 

GU  die,  aan  duizend,  duizend  dieren  , 
Die  wriemlend  op  een  ftofje  tieren , 

De  gunsten  fchenkt  van  uwe  band: 
6  God !  die  alles  eens  deedt  worden  f 
Die  leven ,  werking  geeft  en  orden ! 
,    Vergeet  Gij  nu  ons  Vaderland  (i)  !!...♦ 

„  Zijn  dit  niet  van  die  verzen ,"  vraagt  zijn  lof- 
redenaar te  regt,  „die  men  uit  het  hoofd  kent 
„zoodra  men  ze  leest,  en  nog  leest,  als  men  ze 
„uit  het  hoofd  kent;  die  men  twintig  malen  zal 
„hooren,  en  altijd  menen  voor  de  eerste  maal  te 
„hooren  (a)?"  en  even  daarom  plaatfen  wij  dit 
(tukje  ook  hier,  niettegenftaande  hetzelve  en  een 
gedeelte  van  het  voorgaande  reeds  door  den  Heer 
de  vries  in  zijn  voortreffelijk  werk  (3)  is  opge- 
genomen. 

Had  bellamy  zijne  eerste  neiging  tot  de  fchil- 
derkunst  mogen  involgen,  het  lijdt  geen  twijfel 
dat  hij  het  penfeel  even  zoo  meesterlijk  als  de  lier 

zou 

CO    Gedichten ,  Mr.  30* 

(«)    A.  vr&euL,  Lofrede,  bis.  13% 

(3}  Ccfchicd.  der  Ncdird.  Dicbtk.  II  Deel,  bil.  999,  30* 


8   E    L. ?  *& 

ton  gehandteerd  hebben:  hij  is  fbhilder,  die  zul- 
ke fchoon  gekleurde  dichttafercelen  ontwerpt,  aU 
dat  vair 

ÖET       O  N  W  E  B  E  R. 

Hoe  is  Natuur  zoo  (lil,  zoo  plegtigl 

Het  dartel  windje  kwijnt , 
En  lispelt»  op  een  trillend  blaadje» 

Zijn*  laatften  adem  uit  t 
Geen  vogel  zingt  na  blijde  toonen9 

Maar  zwijgt  eerbiedig  (lil! 
De  roos,  dat  (ieraad  van  de  maagden, 

Hangt  treurig  naar  den  grond  1 
De  dag  verwisfelt  zijn  gewaden , 

Voor  *t  zwarte  kleed  des  Nachts ! 
De  zee  kast ,  kabblend ,  heuren  oever  *-» 

De  ganfche  Schepping  bidt  I 
Daar  breekt ,  uit  opgepreste  wolken  9 

Een  felle  blikfemfchicht ! 
Daar  rolt  de  klaterende  dondert  ••• 

De  ganfche  fchepping  beeft  t 
Zoo  fchriklijk  klaterde  de  donder, 

Toen  God  de  wereld  fprakl  — 
Nog  beeft  de  wereld,  vóór  die  ftemmel 

Die  fchrik  is  dankbaarheid! 
Daar  vaart  de  Godheid  op  heur  ftormen» 

Door  't  fiddrend  landfchap  heen! 
Hoe  beven  honderdjarige  eiken» 

Gelijk  een  rillend  riet! 
Palelzen  duiven ,  voor  haar  wielen , 

All  nietig  (lof,  daar  heen! 

R  ft  Daar 


*6o  BEL. 

Dttr  Horten  trotschgebouwde  torens  ; 

Als  fmelcend  ijs,  ter  neer! 
Zoo  zinkt  uw  grootheid ,  wnfte  vorsten  , 

Als  God ,  door  donders ,  fpreekt ! 
Als  hy,  gewapend  met  zijn*  blikfem, 

Zijn  forfche  orkanen  ment! 
Dan  werpen  de  verfchrikte  golven  , 

Haar  lillend  fchuim ,  omhoog ! 
Dan  werpen  zij  de  zwaarfte  kielen  , 

Als  lillend  fchuim ,  omhoog !  — 

Daar  lacht ,  door  de  uitgewoede  wolken  9 

Het  lieve  zonlicht  wéér! 
Zoo  lacht  een  held»  na  't  bloedig  ftrijden, 

Met  tranen  in  't  gezlgt  I 
No  dartelt  wéér  een  lieflik  windje» 

Door  *t  afgematte  bosch, 
En  knst  de  frisfche  regendroppen  , 

Van  't  fchommlend  loover,  af! 
Nn  benren  wéér  de  fchoone  bloemen 

Heur  lagchend  hoofd  omhoog! 
Nu  zingen  wéér  de  lieve  vogels , 

In  't  bosch,  een  dankbaar  lied! 
Nu  vaart  de  Godheid  op  de  geuren 

Van  *t  frisfche  lentekruid. 
Nu  durft  al  't  fchepfel  haar  genaken  I 

De  ganfche  Schepping  juicht  (1)! 

Wil    zijn  verheven  en  rein  godsdienstig  gevoel 
zich  in  Godverheerlijkende  liederen  uitftorten,  dan 

'  '  .    fleept 

CO  Gedichten ,  bU.  193.  Lezenswaardig  is  de  beoordeel  ing 
van  dit  ftukje  in  de  Pr$$y$  ?êm  ••rittlkunit  betrekkelijk  dq 
Pèitf,  Utr.  1790»  M*.  I. 


BEL.  afil 

fleept  hij  voorzeker  al  wie  hem  leest  mede  in  die 
heilige  verrukking,  die  hem  bijna  tot  een*  ziender» 
ja,  tot  een  aetherisch  wezen  verheft.  Wie  her- 
vindt hier  niet  met  genoegen  het  aandoenlijke  ftukje 
met  het  opfchrift: 

c  h  l  o  ê. 

„  WIJ  hebben  een  zuster,  op  de  aarde,  gevonden  f* 
Zoo  zongen  twee  Englen ,  van  blijdfchap ,  verrukt» 

Ztf  vlogen  den  hemel ,  al  zingende ,  binnen ; 
Doch  keerden  wéér  aanftonds  naar  de  aarde  terug* 

Nu  vlogen  hun  broeders „ al  juichende,  mede  — 
De  hemel  verlangde  dit  wouder  te  zienl 

ZU  vlogen,  en  kwamen,  zoo  (hel  als  de  blikfem. 
Op  de  aarde,  in  een  boschje  van  olmen,  ter  neer. 

Daar  zagen  z\J  Cnloë,  zoo  fchoon  als  de  morgen, 
Verzonken  in  aandacht,  eerbiedig  geknield; 

De  tranen  der  godsvrucht  verfierden  heur  wangen » 
Als  dropjes  des  morgens ,  de  jeugdige  roos. 

Nu  floeg  ze  heur  oogen ,  eerbiedig ,  naar  boven  , 
Als  zag  zy  de  Godheid ,  in  't  heilige  bosch !  — 

Nu  riepen,  eenftemmig,  de  jnichende  geesten s 
„  Wij  blijven,  o  Vader I  bij  Chloë,  in  *t  bosch I* 

Toen  fchudde  de  Vader  der  fchepping  de  toppen 
Der  olmen  —  een  windje  ging,  fuisfend,  door 't  loof* 

JLn  de  Engelen  hoorden  't  bevel  van  hunn'  Scheppers 
Zij  voerden  het  meisje,  nog  biddende »  omhoog I 


tft  bel: 

Vi  W9  hebban  fctti  koster,  óp  de  arde  gevonden!** 

Zoo  zongen  al  de  Englen,  van  blijdfchap,  verrokt, 
Zii  vlogen  den  hemel ,  ai  zingende ,  binnen , 
,   En  bragcen  het  meiijen*  eerbiedig,  voor  God  (i)! 

Welk  cene  oorfpronglijkheid !  welk  een  beeld  !...♦ 
En  deze  heerlijke,  verheven  zicltrcffende  accoor- 
den,  die  geene  zenuw  onaangedaan  laten,  wist  hij 
pu  «o  dan  bevallig  af  te  wisfelen,  als  hij  voor 
zijoe  getrouwe  pillis  de  tederfte  minneliederen 
zong;  niets  van  dat  dartele,  wulpfche,  de  zinne- 
lijkheid prikkelende,  dat  men  in  zoo  vele  erotifche 
liederen  aantreft ,  en  waarmede  zelfs  die  van  joannes 
secundus  dermate  bezoedeld  zijn,  dat  men  ze 
geene  eerbare  maagd,  al  verftond  zij  Latijn,  in 
handen  zou  durven  geven,  wordt  bij  hem  gevon- 
den;  hij  bezong  „niet  die  liefde,  welke  het  ge- 
blaat der  eerbaarheid  van  fchaamte  doet  gloeijen, 
„deze  verfoeide  zijn  edel  hart;  maar  die  kuifche 
„ liefde, welke, van  hemelfche  afkomst  zijnde,  door 
„de  engelen  zelf  met  welgevallen  aanfehouwd 
„wordt,  die  de  ziel  verheft,  en  het  hart  de  zuu 
„verfte  genoegens  fmaken  doet  (2)".  Waarfchu» 
wend  zingt  hij  zelf 

AANFILLIS.' 

Mijn  Pillis »  zoo  mijn  hand  wat  al  te  dartel  Q»e?It9 

'  Moet  gij  die  drift  betoomen: 

Zij  zou,  daar  zij  uw*  hals  en  zichten  boezem  flreelc, 

AUengskens  verder  komen. 

Nooit 

;  Cl)    Gedichten  ,  blz.  9. 
(9)    Voorber.  van  tfc  Twti  Nsgêl*  Luwe*  Ma.  ziv. 


BEL,  .     *$S 

Nooit  heeft  de  min  genoeg;  zij  dorst  altijd  ntar  meer: 

Henr  leven  is  begeeren. 
Doch  'c  si  ce  ruim  genot  Haat  henr  verlangen  neer, 

En  doet  baar  vnnr  verteren. 
Maar,  wilt  gij  dat  dit  vnur  beftendig  gloei*  en  blaak', 

Dan  moet  gU  minzaam  weigren. 
Dan  zal  mijn  liefde  vlam  9  by  't  deinzende  vermaakt 

Ten  hoogden  toppunt  fteigreu. 
Doch»  dat  niet  al  te  lang  uw  lieflijk  weigren  duur'! 

Dit  zon  m\jn*  gloed  verdooven. 
Neen»  laat  mtf ,  als  ter  fluik,  tot  voedfel  voorman  vnnr» 

Somtijds  een  kusje  rooven. 
Keer  mee  uw  handjes  dan  mijn  öoute  lippen  af, 

Die  op  uw  kaakjes  kleven. 
En  wil  mQ ,  half  verftoord ,  half  lagchende ,  tot  Öraf » 

Een  teeder  kusje  geven  (i)l 

Welk  eene  aardige,  regt  Anacrcontifche  wending 
beeft  het  (tukje,  insgelijks  ten  opfehrift  voerende 

AAN       FILLIS. 

Ik  bid  u,  lieflle  meisje. 

Laat  mjj  uw  mondje  knsfenl 

Gy  fchflnt  mij  zoo  vreesachtig.  — 

Waarom,  m^jn  fchoone  FiilisT 

Ei ,  zeg  mij  eens ,  wat  vreest  gij  ? 

Of  denkt  gi)  dat  mijn  zieltje, 

Terwyien  ik  u  kusfe, 

Mij  heimelijk  zou  ontglippen, 

En  in  uw  hartje  flnipen , 

Om  daar  te  triomferen  (a)  f 


Cl)   Gedichten ,  blz.  143. 
(O    Ibid,  blz.  135. 

R  4 


En 


«($4  BEL. 

En  ook  dat ,  getiteld : 

DE       WIJSGEER. 

'    Jongeling,  dus  fprak  een  Wijsgeer, 
Jongeling,  gij  moet  den  hemel, 
In  den  dillen  nacht,  befchouwen, 
Wen  geen  wolkje  hem  verduistert ; 
Dan  moet  gij  die  groote  lichten  , 
Die  ontelbre  groote  lichten  * 
Om  hun  asfen  om  zien  rollen  f  «— 
Gij  moet  langs  de  ruime  velden, 
't  Schoon  der  Lente  vaak  befchouwen  ; 
Frisfche  planten,  purpren  rozen, 
Alles  moet  uwe  aandacht  wekken  I  — 
Gij  moet  vaak  in  *t  ftatig  boschje 
Hooren ,  hoe  de  blijde  vogels 
Kunstelooze  zangen  zingen  t  — 
o!  Natuur  is  grootsch  en  edell 
Gij  moet  al  haar  fchoon  befchouwen  | 

Ach!  zoo  fprak  ik:  lieve  Wijsgeer! 
Al  de  fchoonheid ,  die  gij  opnoemt  , 
Kan  ik  in  een  enkel  voorwerp, 
In  mi)n  meisje  alleen  befchouwen  I 
*c  Helder  voorhoofd  is  mijn  hemel, 
En  beur  oogen  zjjn  mtyn  ftarren , 
En  de  blosjes  van  heur  wangen 
Ztf  n  mty  meer  dan  Lenterozen ! 
En  heur  flem !  —  mjjn  lieve  Wijsgeer  t  — 
o  1  Zoo  gij  heur  (tem  mogt  hooren  1 
Gij  zoudt  nooit  meer  in  het  boschje 
Naar  uw  lieve  vogels  luistren  | 

Toe» 


DEL.  365 

Toen  Natuur  't  heelil  gewrocht  had, 
Heeft  zlfal  de  pracht  eu  fcboonhdd, 
Die  op  al  de  deelen  fchlttert , 
In  een  meisje  alleen  vereenlgd  (i)> 

Hoe  geestig,  mïf  en  luimig,  is  bet  linkje,  bet 
welk  men  genoegzaam  onder  het  lezen  in  ztjn  ge- 
heugen prent,  en  lang  na  het  lezen  met  vermaak 
in  het  geheugen  terug  roept  1  het  is 

HtJH       GEBOORTEDAG. 

Toen  ik ,  op  mijn*  geboortedag  , 
Nog  naauwltjks  in  het  wiegje  lag. 
Kwam  't  dartel  wicht ,  de  looze  Min , 
Het  kraamvenrek  al  Jigchend  in. 
Het  knaapje  fchaterde  overlnld : 
„Veel  heil*  met  dete  jonge  fproitt 
„HIJ  aal,  zoo  Ik  mij  niet  bedrieg," 
Dit  zeggend  keek  hij  In  de  wieg, 
„Hij  zal  nog  aan  mijn  moeden  kroon 
„  Een  parel  zijn  van  't  eerde  fchoon, 
„Me  dunkt  dat  op  ztyn  kleen  gelaat 
„Alreeds  een  trek  der  Liefde  ftaatl" 
Men  zegt,  als  of  ik  't  laitfle  woord 
Reeds  met  bewnttheld  had  gehoord , 
Dat  Ik  met  eenen  lieven  lach. 
Naar  't  vrolijk,  mlnnegoodje  zag, 
„Ziel  fprak  de  darde  Jongen  toen, 
En  gaf  mijn  klecne  wang  een'  zoen* 

„Ziel 
(O  Gedichten,  Mz.  ito 

R-5 


%66  BE    L. 

„  Zie  f  heb  ik  nu  wel  mis  geraén  f 

„  Het  kind  ziet  mij  reeds  lagchend  tan  t 

„  Gewis ,  mijn  Heffte  kind  ,  gij  zijt 

„Om  mijne  komst  met  regt  verblijd: 

„Ik  zal  u,  in  uw  prille  "jeugd, 

„  Genieten  doen  de  zoetfte  vreugd ,  • 

„Door  mij  zult  gij  het  pnik  en  de  eer 

„  Der  meisjes  • . .  zie . . «  daar  lacht  bij  wéér !  — 

„Ja,  jongeu!  wordt  maar  fchielijk  groot  I 

„Dan  fchenk  ik  u  een  fpeelgenoot, 

„Een  meisje  vol  bevalligheén , 

„  Uitmuntend  fcboon  en  juist  van  leen  1 

„Nu  lacht  gij»  maar  gU  weet  nog  niet 

„Wat  gunsten  u  de  Liefde  biedt.  — 

„—  Kom,  nog  een  kusje,  kleene  knaap  !•• 

„  En  wieg  den  jongen  nu  in  flaap  I"  — 

Zoo  fprak  de  Min ,  en  fnelde  voort  9 

De  Bengel  hield  aan  my  zjjn  woord ; 

Mijn  kindsheid  was  maar  naauw  voorbQ  , 

Of  hy  was  altoos  aan  mijn  zij. 

Hy  bragt  my  vaak  in  't  lomrig  bosch , 

Daar  zaten  wy  op  't  groene  mos, 

En  hoorden ,  hoe  de  nachtegaal 

De  ziel  verteedert  door  zijn  taal, 

„  Ik  wil  u ,  fyrak  het  gulle  wicht , 

„  Ook  leeren  hoe  men ,  in  gedicht , 

„  De  vreugden  van  het  hart  verheft  9 

„De  ziel  der  jonge  fcboonen  treft." 

Toen  fchonk  hij  mij  een  elpen  lier, 

En  leerde  .mij ,  met  loafe  zwier, 

Op  allerhande  trant  en  maat, 

Hoe  bij  de  zilvren  koorden  flaat. 

Doch 


4>och  —  fchoon  «rijn  i>eeltnig  helder  klonk, 

Toen  hij  mij  fchoone  Fillis  fchonk, 

Kreeg  fteeds  mijn  teedre  poêzij 

Een  aangenamer  melodij» 

Na  zing9  nn  fpeel  ik  anders  nfec9 

Dan  't  zoet ,  *c  geen  mij  de  liefde  biedt, 

En  z^jn  eens,  door  den  onderdom f 

Mijn  vlugge  vingers  (tram  en  krom, 

Mijn  lied ,  fchoon  kracht  en  jeugd  verdwijn', 

Zal  immer  van  de  Liefde  zijn  (i)  I 

Om  de  zachte  gevoeligheid,  met  welke  het  ftukje 
geteekcnd  is,  en  de  natuurlijke  eenvoudige  fchoon- 
heid ,  die  ons  dadelijk  treft  en  inneemt ,  -  plaatfen 
wy  den 

« 
ZANG  VAN  VADERLANDSCHE  MEISJES» 

Komt,  Speelgenoot jes ,  laat  ons  klagen, 
Om  't  leed ,  dat ,  In  haar  jonge  dagen , 

De  jeugdige  Dorinde  lijdt» 
Dorinde,  om  heur  bevalligheden, 
Hcur  fchoon  gelaat  en  heufche  zeden , 

De  roem  en  't  Geraad  van  haar'  tijd, 

♦  ■• 

Zij  deed ,  door  hare  knifche  lonken , 

Dametas  hart  in  min  ontvonken ; 

Zij  voedt  die  liefde  met  een*  lach.  — 
De  jongling  fmeekt  der  jonge  fchoone, 
Dat  zij  hem  wedermin  betoone! 

Zij  aarzelt  —  zucht  «*  en  antwoordt :  ach !  ♦  •  » 

(O   Gedichten*  hlz.  U9« 


*6S  BEL. 

•  <  -   ZQ  mint  hem  f  -*  Ja !  de  purpren  rozen  , 
Die,  op  haar  lieve  wangen  blozen» 

Getuigen  wat  haar  hart  gevoelt; 
Dat  tuigen  ook  beur  kwijnende  oogéo, 
Verteederd  door  bet  groot  vermogen 

Van  't  vuur,  dat  in  haar*  boezem  woelt» 

NU  was  de  vreugd  ten  top  gedegen. 
Dametas  ,  in  baar*  arm  gezegen , 

Zuigt  bonig  van  haar'  lieven  mond. 
Zy  kusten,  zuchten,  woelen,  zwoegen: 
En  't  fcheen ,  of  't  klimmende  genoegen 

De  ziel  van  't  logge  vleesch  ontbond. 

Maar ,  ach  I  gij  moogt  Hechts  korte  ty den 
U  in  die  zuivre  vreugd  verbidden: 

De  Minnaar  van  uw  lieve. jeugd, 
Dorinde ,  wist ,  door  listig  vieijen  , 
U  van  bet  regte  fpoor  te  leien ; 

Hij  fmeekt  —  en  overwint  uw  deugd ! 

Nu  fcheen  de  Maan  heur'  glans  te  derven  , 
't  Geftarnte  aan  *s  Hemels  trans  te  ftervea, 

Terwijl  Natuur  de  handen  wrong. 
Dorinde,  uw  oog  verloor  zijn  dralen, 
Paar  *t  hoofd  der  vlugge  boschkoralen 

Een  fterflied  op  uwe  onfebuid  zong. 

Helaas  I  't  gevolg  der  ftrafbre  weelde  , 
Die  haar  den  jongen  boezem  ftreelde, 

W(as  zielverflindend  naberouw ; 
Dameer,  in  weerwil  van  zQne  eeden, 
En  doof  voor  tranen  en  gebeden  — 

Die  fnoede  I  brak  den  band  der  trouw  f 


Komt* 


B    EL  169 

Komt ,  klagen  wij ,  mijn  Speelgenooten  I 
Üorinde ,  van  elk  eed  verftoten  ,         ' 

Is  al  ons  medelijden  waard. 
De  finart,  die  ze,  in  baar  jonge  dagen , 
Door  onvoorzigcigheid  moec  dragen, 

Zij  nooit  door  valfche  deugd  verzwaard  I 

Komt,  Speelgenoot  jes ,  dat  Dorinde, 

Bij  ons  den  troost  der  vriendfchap  vinde  I 

Zij ,  immers ,  is  een  meisje  als  wij  ? 
Maar  —  dat ,  bij  't  lagcben  der  vermaken , 
De  dengd  ons  altijd  moog'  bewaken , 

En  de  onfchold  onze  fchutsvrouw  zij  (1)  I 

Ten  Hotte  van  onze  keurlezing  uit  dezen  echt 
dichterlijken,  rijken  bloemhof,  plaatfen  wij,  om 
deszelfs  aardige  epigrammatifche  wending ,  het  (tukje, 
getiteld : 

HIT     KEURSLIJF* 

Zij,  die,  tot  vrouwelijke  pracht. 
Het  Keurslijf  eerst  heeft  uitgedacht , 

Was  wis  een  rimplig  wijf  van  driemul  dertig  Jaren, 
Wier  grommigheid  der  lieve  jeugd 
't  Genot  ontzet  der  zoete  vreugd. 

Omdat  haar  't  zoet  genot  was  mee  de  jeugd  ontvaren. 

Had  dan  de  deugd  geen  magts  genoeg, 
Dat  ze  een  vermeetle  band  verjoeg, 
Die ,  met  een9  dartle  drift ,  een9  boezem  dorst  genaken  f 
Moest  dan  een  mislijk  zamenftel 
Van  walvischbeen ,  met  wreed  geknel. 

De  maagdelijke  borst  zoo  ftrengelijk  bewaken  ? 

Ka- 
(1)  Ctdicbttn,  bljL  175» 


Natuur!  men  handelt  u  tot  hoon  f     ^    - 

Gij  fchept  vergeefs  nw  coovreod  fchoon  | 
Gij  kunt  der  grilligheid  der  mode  niet  behagen ! 

Acht  moge  zij,  die  dees  dwaze  pracht 

Te  zinneloos  beeft  uitgedacht , 
Tot  ftrtfe ,  in  Plnto's  hof,  een  gloeijend  harnas  dragen  (!)  f 

Wij  Kunnen  ons  overzigt  van  bellamys  uitmun- 
tende voortbrengfclen  niet  beter  eindigen  dan  met 
de  aanbeveling  van  zijn'  lofredenaar:  „Wilt  gij  u 
„ten  hemel. verheffen,  hooren  hoe  de  engelen  zin- 
ggen en  hoe  Jehovah  fpreekt,  leest  deze  Heilige 
„ gedichten;  wilt  gij  den  bloedenden  boezem  van 
„uwen  Heiland  befchouwen,  en  zien  hoe  hij  de 
„kroon  op  het  hoofd  der  hemellingen  drukt»  leest 
„  deze  Christelijke  gedichten ;  wilt  gij  den  jongen 
„Batavier  zich  in  zijn  blinkend  heldenzwaard  zien 
„fpiegelen,  en  in  de  algemeene  vernedering  van 
„Nederland  het  beeld  op  het  graf  van  willem  I 
„een*  noodkreet  hooren  geven,  leest  deze  Vader* 
y^ldndfche  gedichten;  wilt  gij  de  weldadigheid,  dat 
„edel  gedeelte  van  Gods  beeld,  dat  nog  in  ons  is 
„  overgebleven,  leeren  kennen  x  aan  den  burger  hoo- 
„ren  toeroepen,  hetgeen  men  in  alle  landen,  in 
„alle  plaatfen  op  het  marmer  moest  fchrijvcn,  op 
„dat het  volk  bij  iederen  voetftap  het  las:  „Mensch! 
„  „  maak  gelukkig ,  zoo  gij  zelf  gelukkig  wilt  zijn ;" 
„wilt  gij,  eindelijk,  over  u  zclv'  voldaan,  voelen, 

(O    Gedichten,  blz   179. 


BEL.  171 

„wat  een  ménichcn vriend  roeit  op  het  einde  van 

„een'  dag,   dien  hij  in  weldoen  doorbragt 

„  leest  deze  Hemel/che  gedichten  CO  '" 

BELLE  (JAN  van),  fchoolmeestcr  te  HnarUmy 
bloeide  in  de  eerste  helft  der  achttiende  eeuw,  al- 
thans hij  overleed  aldaar  in  of  omftrceks  het  jaar 
1754.  Behalven  Davids  Pfalmen,  Haarl.  1733(1)» 
Korte  Schets  der  Nederduitfcne  Spraakkunst,  Aid. 
1755  en  Zinrykc  Zi 'nfpelitigen  ,  Amst.  1756  ,  heeft  men 
van  hem  nog  Korte  IPegwjzer  ter  Spel-,  Spraak' 
en  Diehtkunden,  Haarl.  174ÏU  inderdaad  een  curieus 
fluit ,  hetwelk  onder  anderen  een  aantal  declinatiën 
en  conjugatiën  op  rijm  behelst,  benevens  al  wat 
verder  tot  de  grammatica  behoort:  een  regt  dich- 
terlijk onderwerp  voorwaart  Om  ons  zelven  en 
den  lezer  te  verlustigen,  zullen  wij  cenige  Haaltjes 
uit  dit  zonderling  werk  mededeelen.  Ziehier  dan 
vooreerst  eene  dcclinatie  op  rijm : 

Non.    Het  Franfche  Pad  ft  ie  Amsterdam  befaamd. 
Gen.     Des  Franfche»  Padt  uitroei)  ing  II  beraamd. 
Dat.      Den  Franfchen  Pad*  Il  boog-  bevel  gezonden. 
Ace.    Het  Franfche  Pad  heeft  de  onderfchoui  verbonden. 
Voc.    6  Franfche  Padt  beruchte  dieveoneft  I 
Abl.    Van  't  Franfche  Pad  uien  goeds,veeiininder' tbeft  (  3). 

Be- 
CO    A,  «arm. ,  Lofrede ,  b!z.  141. 

(1)  ).  van  ifibim,  Kerkelijke  Hltt.  van  hei  Pfalmgruti[, 
I  Deel ,  bis,  913. 

(I)    Korte  WefWTier,  blx.  i/. 


*7&  BE    L. 

Behalven  het  Amstqrdamfche  Franfche  Pad  heeft 
deze  fpel-,  fpraak-  en  dicbtgids  nog  vierentwintig 
andere  zelfftandige  naamwoorden  op  rijm  gedecli- 
neerd,  noemende  dezeiven 


■  ■  eeo  vyfentwincig  Droomen  , 

Als  Spooken  uit  myn  Herflenpót  gekomen  , 
Of  eigenlyk  zoveel9  voorbeelden  van 
Naambuighgen  (i) 

Op  déze  vijfentwintig  droomen  of  eigenlijke  voor- 
beelden van  berijmde  naambuigingen,  die  als  fpo- 
ken  uit  's  rijmers  „  herflenpót'9  kwamen , 


■  volgen  twee  Hulp  woorden,  *yn  of  vreezen^ 

En  hebben ,  nut  in  't  fchryven,  fpreeken,  leezen, 
Voor  ieder ,  die  door  Lettet brillen  kykt 
En  alles  aan  de  Toets  der  Rede  ftrykt , 
Vervolgens  zes  Toevoegingen  (2). 


Alles  even  fraai  en  keurig  in  vijfvoetige  regels 
berijmd,  gelijk  ieder  die  „door  letterbrillen  kijkt ," 
en  zoo  gelukkig  is  van  dit  meesterftuk  van  Spel-, 
Spraak-  en  DichtkundeN  te  bezitten  (want  het  is 
raar!)  van  bladz.  50  tot  65  kan  naflaan,  alwaar 
men,  behalve  de  opgenoemde  behulpzame  werk- 
woorden (van  belle  noemt  ze  flechtweg  metrisch 
Hul  $  woorden) )  de  bedrijvende  werkwoorden  heten  , 

(1)    Korte  Wegwyzer ,  blz.  48* 
(O    lbid ,  bil.  49. 


BEL»  173 

toeven ,  koopen ,  fluiten  9  treden  en  flelen  door  alle 
wijzen  en  tijden  heen  op  rijm  geconjugeerd  zal  vin- 
den; voor  de  geenen  echter  die  deze  poëtisch - 
grammaticale  curiofiteit  niet  bezitten,  en  er  toch 
nieuwsgierig  naar  mogten  zijn,  zullen  wij  hier  van 
iedere  rijmconjugatie  een  (taaltje  mededeelen;  ze 
allen  geheel  uit  te  fchrijven  ware  zoo  onnoodig  als 
vervelend. 

2jn  tf  fFèzen. 
Ik  ben  ,  is  de  eerde  Jn  *c  Tal  van  drie  perfoonen^ 

«■Hu»      ^^mm^^mmm     —m—^—     mmm— mm—mm    mmmmmmmmm     mmmmmmmmm 

Op  dat  ik  zy ,  ftaat  de  eerste  in  By voegswys. 


mmmm 


Op  dat  hy  zj9  de  derde  in  9c  Enkelhoudig ,  - 
Op  dat  v>y  zyn ,  is  de  eerste ,  doch  Meervoudige 

■     •— - — i »     ^ — -m*      mmmmmmmmm      «M«M«     mmmmmmmmm    -ta__«« 

Ik  wenschte  dat  ik  ware  wys  en  wakker,     enz» 

Hebben* 
Ik  had9  is  de  eerste  in  den  voorieden4  Tyd. 

mmmmmmmmm     Mi^Ma     ■■««■    «mm^m»    m«m-_m     «m^m^»    m^^^^ 

*t  Eerst  Meervoud  moet  %vy  zouden  hebben  zeggen* 

•^■"M""     «M«na      »««M      mmm-^mmmm       "^MMM     ^HMM^    aM^«      lta« 

Zé  wensehte  dat  ik  hadde  duizend  Gulden.     enz.t 

Haten* 
Ik  haat  het  kwaade  en  doe  tóg  zelden  goed. 

mmmmmmmmmm     mmmmmmmmm    mmmmmmmmmmm    mmmmmmmmm»    ■^■^■■n^   mmmmmmmmm» 

Cjlieden  haat  ,  dien ,  die  vals  Goud  verkoopt. 


m»    **■ 


Of  hcefc  ook  Cy  2»//  A*/f«  in  't  geweld  .    . 

Des  tyds  die  volgt  9  ffy  zat  (als  voren)  haaten. 

\  Meervoudig  zegt :  ïfj  zullen  haaten  *t  praaten*     enz/. 


tr*- 


t74  BEL. 

Weven. 
Hj  weeft  ai  meé ,  doch  't  zy n  bedorven  Linten. 


•t  Aanftaande  is :  Ik  zal  weeren  als  een  Brand* 
Ten  tweede  Gj  zult  weeven  Musfeband. 


Ik  wentehte  dat  hy  weefde  voor  de  Smoutten. 

Ik  wentehte  dat  wy  wee/den  zyde  Koufleo.      enz.' 

Knopen. 

Hy  keept  geen  kat,  maar  eenen  krolfen  Kater. 
Otlleden  koopt  een  boutje  van  het  Kalf. 
Zy  koopen  voor  een9  ftuiver  Luizenzalf. 


Gy-lieden  kógt  een  Mandtje  lange  Pypen. 
Toekomend :  Ik  zal  koopen  Turf  en  Hout.      enz.i 

Sluiten. 

Hy  fluit  zyn*  Mond ,  om  niets  onnuts  te  fpreeken. 
Wy  puiten  't  Slot ,  dat  niemant  op  kan  fteeken. 

Vmmmmmmmmt  ««^h«   ^m^mma^^    ^mmbM^h^^mmmbmb.    mmbmmmm     «mm 

Ik  wentehte  dat  zy  floten  hun  Gemak*     enz. 

Treden. 
Ik  treed  den  Tred ,  dien  nimmer  iemant  trad. 


Treed  zagt,  treed  zagt,  en  doe  den  Bloed  geen  zeer. 


Ik,  onvolmaakt»  zou  treden  als  te  vooren. 

Gy,  tweede  Man ,  zeudt  treden  naar  behooren.      enz. 


De 


BEL.  f?$ 

De  rijmconjugatie  van  het  bedrijvend  werkwoord 
Stelen  is  al  te  fraai ,  om  dezelve  hier  niet  geheel 
uit  te  fchrijven. 

Ik  fieel  in  9e  Stal ,  daar  niet  te  fteelen  is. 
Gj  fteelt  de  Schol  ,  een  ander  eee  de  Vis. 
JHj  fteelt  den  Dief,  die  vc  alles  bad  geftolen* 
tPj  fteelen  hem ,  die  *t  (leelen  had  bevolen. 
Gj  lieden  fleelt  al  wat  gy  (leelen  kant. 
Zj  fteelen  *c  Kruis  v  een  ander  (leek  dé  Munt* 

Ik  ftal  den  buk  dien  Jogchem  bad  gekregen* 
Cj  /faalt  het  (laai ,  gefchikt  coc  eenen  Degen. 
Hj  ft  al  de  Val ,  daar  nooit  een'  Muis  in  was. 
Wj  flalen  niets  uit  de  openftaande  Kas. 
Gy lieden  ftaalt,.en  egter  zonder  tonden. 
Xy  ft  alen  de  Eer,  die  nimmer  was  gefchonden» 

Steel,  fieel \  al  wie  maar  Sceelen  (leelen  wil. 
En  dat  hy  fteele,  al  waar9  't  eens  Blinden  Bril. 
ja  Laat  cm  zelf  bet  nooit  Geftoolen  fteelen» 
Steelt,  fleelt  al  9t  geen  wat  Maft  óf  Kiel  kali  veeféih 
Mee ,  dat ,  óf,  laat  zy  fteelen  Goed  en  Bloed. 
Gebied,  voor  *t  laatfc,  al  wat  naar  Wetten  doet. 

Op  dat  ik  fteele  en  ieder  't  zyn9  laat9  bonden. 
Op  dat g)  fteelt,  naar  9t  Voorbeeld  der  Aloudem 
Op  dat  hy  fteele  als  fraust ,  die  Letterdief. 
Meervoud :  Op  dat  wy  fteelen  zyn  Gerief* 
Op  dat  gy-Üên  óf  Lieden  fteelt  de  Banden. 
En ,  op  dat  zy  nu  fteelen  *  zonder  handen. 

Toekomend:  Ik  zal  fteelen  als  een  Raaf. 
Ten  tweede :  &y  zult  fteelen  9t  Schurft  en  *t  Giafc 

3  a  Tin 


fj6  BEL» 

Ten  derde:  hy  zal  fteelen  als  de  Pannen* 
IVy  zullen  ook  al  JleeUn  wac  wy  kannen* 
Gy  -  lieden  meé  zult  fteelen  'c  Groen  en  *(  Geel. 
Zy  zullen  'i  voorc  we!  fteelen  in  *e  geheel. 

Ik ,  Onvolmaakt ,  zou  fteelen  voor  een9  ander. 
Gy9  Dievenrót!  zoudt  fteelen  mee  elkander. 
Hy  •  derde  ,  hy  zou  fteelen  'c  gaarne  Ongaar. 
JFy  zouden  't  ook  al  fteelen  %  boe  *c  ook  waar\ 
Gy»lièn%  6Ï  Lul  zoudt  fteelen  om  te  ftoffeu.  - 
Zj  wouden  zelf  wel  y?<*/*«  van  de  Moffen. 

Ik  wênfte  dat  ik  ftale  in  't  klein  en  groot. 
Ik  wen/ie  dat  gy  ft  aalt  een*  heele  Moot. 
Ik  wenfte  dat  gy  ftalet  witte  Kaazen* 
Ik  wenfte  dat  wy  ftalen  als  de  Dwaazen* 
Ik  wenfte  dat  gy  -  lieden  ftaalt  In  *t  Stal. 
Ik  wen/ie  dat  zy  ftalen  Muis  en  Val. 

't  Woord  fteelende  is ,  gereegeld ,  wéér  van  Heeéen. 
GeJïolen%  't  laatst  daarvan ,  is  van  't  Voorbeden. 

De  lezers,  die  bij  ongeluk  deze  duidelijke  poëti- 
fche  grammatiek  niet  regt  mogten  vatten,  worden 
door  wijlen  den  fpei-,  fpraak-  en  dichtgeleerden 
fchrijver  dus  deftig  begroet: 

Voort ,  Leezers !  fchorc  voor  n  nóg  \  meed  hieraan , 
Of  kant  gy  dit  nóg  niet  genoeg  verdaan , 
Doorfnuffelt  ook  de  befte  Woordenboeken; 
Is  't  nóg  vergeefs  ,  loopt  eeuwig  Eekels  zoeken 
En  valt  daarmede  uw'  Pensdarm ,  om  9  als  't  Zwyn  9 
Doormeft  en  vet,  Knap  voor  den  Balg  te  zyn  (i). 

Voor 

(O    Wcgwyzer,  blz.  38. 


BEL*  «77 

Voor  eenige  jaren  werd  de  Heer  hazeu  door 
een*  boekbeöordeelaar  aangemoedigd  om  het  A ,  B ,  C 
te  berijmen  (i);  de  fchrijver  wist  zeker  niet  dat 
van  belle  dit  reeds  gedaan  had  op  de  volgende 
meesterlijke  wijze: 

Hen  beeft  er  zei  Klfnkletters  in ,  die  wy 
Verbeelden  door  A,  E,  O,  U,  Y. 

^MBMnavB    mmmé^HM    bmmmbhhm    mm^mm^tmm    nMaaM 

Nog  twee  tweemaal  zes  Meéklinkkers,ife*9  Dee,Gee% 
Chee,  Ha,  Jee,  Ka,  Pee,  Tee,  Fee,  fFee,Zee; 

Hierneffens  oog  een  ander  cal  van  zefle, 
Tweeledige ,  als :  efe ,  elle ,  emme ,  enne ,  erre ,  effe. 
Deze  agtien  zyn  Me é klinkers.  — •—  — • 
C ,  Q  en  X  zyn  enkel  bafterd  klanken  (2). 

Dit  is  zoo  fraai ,  dat  de  arbeid  van  den  Heer 
hazeu  gewis  overtollig  zou  worden,  bijaldien  hij 
er  nog  lust  toe  hadde. 

BELLEMANS  (DANIEL)  (3),  geboren  te 
Antwerpen  in  1640,  was  kanonik  regulier  te 
Grimbergen  9  bij  B rus  f  el ,  en  naderhand  pastoor  te 
Hors  f  en,  alwaar  hij  in  1674  geftorven  is. 

Hij  was  een  vrij  goed  dichter  voor  zijn'  tijdt 
gelijk  blijkt  uit  zijne  twee  werkjes  van  ftichtelijken 

(1)   Vidcrl.  BibUotb,  IU  Deel  9  I  Sc.  bis.  |t8. 

(a)   Wegwyzer,  bis.  1. 

(S)  Paquot,  Mim.  Tom.  IX,  paf,  65.  Antw*  Almanak  1I19, 
bis.  4ft.  J.  f.  willems  Vcrh.  over  de  Ncd#  Tael-  tn  Letters* 
II  Deel,  bis.  140» 

s3 


ayü  BE    N; 

inhoud  (i),  waarin  Wezenlijk  verdienstelijke  (tukjes 
gevonden  worden»  vol  gevoel  en  tederheid;  de  ftijl 
is  eenvoudig,  fomtijds  fierlijk  en  zelfs  verbeven. 

BENJAMIN  (HENDRIK)  bloeide  in  het  laatst 
der  zeventiende  eeuw.  Hij  was  geen  onverdienste? 
lijk  tooneeldichter  9  blijkens  zijne  vier  uitgegeven 
blij-  en  kluchtfpelen ,  namelijk  De  Minnaar  van 
zjne  Vrouw  ,  169a;  Krispjn  Baron  en  df /lager  * 
1694;  De  Koppelaar  van  zyne  Vrouw ,  1698,  cq 
ft /f  et  a,  if'99,  die  allen  op  den  Amsterdamfcheq 
fchouwburg  ziin  vertoond, 

BENNINGH  (JOAN  BODECHEER)  (2),  geboren 
te  Loos  J  recht  in  1606 ,  werd  in  1629  hoogleeraar 
in  de  wijsbegeerte  te  Lcyden,  en  ftierf  aldaar,  in 
1642.  Zijne  gedichten,  benevens  een  treurfpel; 
Dido ,  oft  hejllooze  Minnttocht ,  gezamentlijk  onder 
den  titel  van  Lejdfche  Oorlof  da  gen  in  1634  ge- 
drukt, onderfcheiden  zich  niet  van  de  andere  mi  dr 
flelmatige  dichtftukken  van  zijn'  tijd. 

BENT  (JAN).  Zijne  Rjmgtdachten  over  het  Lj. 
Jen  van  Jefus  Christus,  Hoera  1726,  'en  Het 
Kersfeest  in  drie  Boeken,  Aaist.  1739,  zijn  zeer 
(ïichtelijke  en  —  zeer  middelmatige  rijmgewrochten. 

BERCH 

CO  B$t  Cythtrken  van  Jffnt,  /pelende  fettigh  nieuwe  LI  e  de- 
kens op  het  groet  jubiti  ran  het  H.  Sacrament  yam  Mirakel  i§ 
JBïusfel,  aldaar  gedrukt  in  1670  en  1679»  cn* 

Den  Li  e  f  el y eken  Parad}  tv  egel,  tot  Godt  emhocgh  vliegende, 
bthcifendt  verfcheydo  gheestelyche  Li  edel  en  s  van  do  Coddefjckê 
Liefde, enz,  Brusfcl ,  1680  en  fcdert  vcrfcheidcnreaïenhcrdruit. 

CO    BiographU  mnivorftïh,  Tom.  IV,  pag.  17a, 


B    E    R.  aft 

BERCH  (HERMAN  van  den)  was  èen  rede- 
rijker ,  van  wien  nog  een  Spel  van  Sinntn  voorhand- 
den is  (i),  genaamd:  SI  echt  trouw  ontwerp,  Speel- 
wjs  verclaert. 

BERG  (AHAZUEER  van  den).     Op  den  6<kn 
januarij,  1807,  overleed  in  den  ouderdom  van  bijna 
vierenzeventig  jaren  deze  eerbiedwaardige  en  edel- 
denkendejlichtelijke  dichter  te  Arnhem  ,   alwaar  hij 
ruim  achtentwintig  jaren  predikant  bij  de  Hervormde 
gemeente  was  geweest  ("2).    Zijne  dichtftukken  zijn 
eenvoudig,  fchoon,  natuurlijk,  vol  gevoel,  ademen 
reine  godvrucht  en   echte    Christelijke    deugd;    zij 
fpreken  onmiddelijk  tot  het  hart  en  dragen  het  ken- 
merk van  waar  godsdienstig  gevoel.     Hooge  vlugt, 
rijke  dichterlijke  fieraden  of  (loute  denkbeelden  moet 
men   daarin  niet  zoeken;    doch  daartegen  wist  de 
goede  fmaak  des  opftellers  dezelven  ook  onbefmet 
te  houden  van  die  dweepzuchtige  mystiekerij,  on* 
verftaanbare  Hebraïsmen  en  overdreven  allegoriën, 
die  ons  van  vele  zoogenaamde  ftichtelijke   gedichten 
doen  walgen.     Het  lijdt  geen  twijfel  dat  van  den 
berg,  even  als  schutte,  veel  ter  verbetering  van 
den  fmaak   in  dit  vak  heeft  toegebragt.    In  1772, 
was  hij  gecommitteerde  wegens  Gelderland  tot  de 

Pfalm- 

(1)  In  het  C0«st-Rifi  Bêr§tp  ofte  Antwêtrd  f  4»  K*§ru  myt~ 
ge  f»  w  den  by  Si  HcJUntfchê  Csmir  binnen  Leyden  ,  *uitr  's  wttrt 
Liefd'  es  't  Fondament,  Ltyétu  1614. 

(2)  Boekzaal  der  Gel.  Wt reld ,  CLXXXIV  Deel,  bta.  7* 

S4 


figo  B    E    R. 

pfalmberijming  (i),  en  in  1863—180$  tot  het  ver- 
vaardigen van  een  Evangelisch  Gezangboek  voor  de 
Hervormde  kerk,  waartoe  hij  ook  vele  bijdragen 
geleverd  heeft.  Hij  was  lid  van  de  Maatfchappij 
der  Nederlandfcbe  Letterkunde  te  Lcydcn,  en  van 
eenige  dichtgenootfebappen.  Zijne  afbeelding  is 
door  j,  hou br aken,  naar  de  teekeoing  van  h.  pot- 
hoven, gegraveerd* 

BERGH  (ADRIAEN  van  den).  Van  dezen 
liaan  twee  treurfpelen  op  de  naamrolleö  aangete- 
kend ,  als :  Jcronitno ,  Marfchalck  van  Spanje , 
J621 ,  1638  en  1644.  Polidoor  160.2.  en  van 
.  BERGH  (BARTEL  van)  Ajax  en  Uljfus  1654, 
BERKHEY  (JOANNES  le  FRANCQ  van)  (a) 
was  de  zoop  van  evert  le  francq,  en  werd 
geboren  te  Lcjden9  den  23  Januarij  1729,  Zijn* 
vader  vroegtijdig  verloren  hebbende ,  werd  hy 
opgevoed   door    zijn'  moederlijken    grootvader  jan 

BERK- 
CO  Toenmaals  was  hjj  zelf  nog  niet  gefceel  vrjj  van  dien 
wanfmaak,  welken  hjj  naderhand  zoo  $yerig  mede  hielp  ver- 
bannen ;  immers  bediende  hjj  zich  in  zijne  voorzitters aanfpraak 
bö  die  gelegenheid  onder  anderen  nog  van  deze  apocalyptifche 
Uitdrukkingen:  „En  hy  brenge  uwe  Ed.  Mog.  fpade,  en  nu 
„  het  uitdienen  van  zynen  raad ,  over  in  de  zalige  gewesten 
„  van  lof  en  t  lydfchap ,  om  aldaar  met  de  vier  Dieren  en  vier* 
99  en  twintig  Onderlinge»,  Hem,  die  op  den  troon  zit,  en  den 
„Lamme  eenen  volmaakten  lof  f  palm  toe  te  zingen."  J.  van 
IPIREN.  Kerke  J.  Bist.  vsn  het  Pfalmgtzsng,  I  Deel,  blz   35a. 

(a)  Biegmphie  nniver felle ,  Tom.  IV,  pag.  268.  R.  van 
eynoen  en  a.  van  der  willigen9  Gcfch.  der  Vaderlandfche 
gchilderk.  II  Deel,  blz.  198.     A.  loosjes,   pz.    Levcnsberigt 

Vnll  J.   F.  LR  Fa.   VAN  BKJIKHZT.      G*    NIEÜWENHUIS ,    Alf.    WOOfr 

den  boek,  I  Deel,  blz   288. 


B    E    R.  *8i 

torkhey,  wiens  naam  hij  ook  vervolgens  aannam. 
Deze  een  kunsthandelaar  zijnde,  en  de  kleinzoon 
gedurig  fchilderijen ,  teekeningen  en  prenten  onder 
de  oogen  hebbende ,  kreeg  weldra  fmaak  daarin ,  en 
leide  zich  toe  op  de  teekenkunst.  De  grootvader 
vervolgens  zijne  zaken  aan  de  moeder  van  zijnen 
kleinzoon  overgedaan  hebbende,  werd  deze  zelf 
kunstkooper ;  doch  ook  fmaak  krijgende  in  het  be- 
oefenen der  ontleedkunde  en  natuurlijke  historie ,  be- 
gaf hij  zich  aan  de  ftudie,  en  werd  in  1761  genees- 
heer; vervolgens  in  1773  tot  lector  bij  de  Leydfche 
hoogefchool  aangefteld  zijnde,  gaf  hij  eenige  we- 
tcnfchappelijke  werken  in  het  licht,  waaronder  de 
Natuurlijke  Historie  van  Holland  hem  eenigen 
naam  verwierf  (1). 

Vroeger  had  hij  ook  de  hand  aan  de  lier  gefla- 
gen,  en  de  eerste  dichtmatige  proeve,  die  hij  in 
2764  uitgaf,  was  een  treurfpel,  getiteld:  Claudius 
Gvilis,  Herficller  der  Bataaffche  Vrijheid ,  het 
welk  hij,  in  1768,  bij  gelegenheid  van  het  huwelijk 
des  Stadhouders  willem  V,  door  een  ander  too 
neelftukje  deed  volgen,  onder  den  titel:  Het  Huwe- 
lijk van  Telemachus  en  Jlntiope.  Twee  jaren 
vroeger    had    hij   ook  twee    eenigzins    uitgebreide 

dicht- 

CO  Dit  werk ,  hoezeer  onvoltooid  gebleven  ,  is  zeer  belang* 
rijk;  men  weet  dat  onze  voornaamste  vaderlandfche  geleerden 
er  de  hand  in  gehad  hebben.  Er  beftaat  eene  verkorte  verta- 
ling van  hetzelve  in  het  Fransch  onder  den  titel  van  Histeirt 
gétgrafhifw,  phyfiff ,  utturelh  tt  chili  de  /#  Hellende ,  Bouil- 
lon 178J ,  4  »•/. 

s5 


tSft  B    E    R. 

dichtftukken  in  het  licht  gegeven:  Het  Rhynlandxh 
Wcdfpel  en  Het  Bataaf sch  Athene;  doch  hii  begon 
zijne  poetifche  loopbaan  eigenlijk  met  eene  dichtma- 
tige  redevoering,   bij  gelegenheid  van   het  tweede 
Eeuwgetijde  van   Leydens  ontzet,  den  4  October 
1774  in  de  Gasthuiskerk  aldaar   door  hem    uitge- 
fproken,   en  vervolgens  in  het  licht  gegeven  onder 
den  titel  van  Het  Verheerlijkt  Lejden.     De  voor- 
dragt  en  de    uitgave    beiden   van   dit  ftuk  weiden 
met  geestdrift  toegejuicht  en  bewonderd.     Na  het 
uitfpreken   der   redevoering   „was   het  een  verruk» 
„kend   tooneel    te  zien,   hoe  fterken  indruk  zulks 
„gemaakt   had:    aller   monden  juichten   des  rede* 
„naars   lof,  en  ieder  verfpreidde   denzelven  langs 
„de  (haten,  des  gansch  Lejden  wedergalmde (1)." 
De    uitgave   ging  verzeld   van  lofdichten,   waarin 
ie  francq  als   door   wierookdamp  verdikt  werd, 
die  hem  op  de  uitfporigfle  wijze  werd  toegezwaaid, 
Het   geeft  ons  een  gering  denkbeeld  van  's  mans 
nederigheid,    dat  hij  die  lofdichten  voor  zijn  werk 
drukken  lier.    Was  het  vleijerij,  of  hoc  zal  ik  het 
noemen?   dat  j.  de  kruyff,  een  vri}  wat  beteren 
oneindig  meer  folide  dichter  dan  de  toen  zoo  zeer 
bewonderde ,  ja  vergoode  le  francq  ,  onder  anderen 
zeide : 

Neen  groote  Dichter  ,  neen ,  wij  krnipen  f  daar  gij  vliegt, 
't  Is  fiorn, 't  is  trotsch  genoeg,  fchoon  met  verlhindig  fchroo- 
UwZangeres  van  verflechis  onder  'toog  te  komen^)/10*110 

En 

(O    Hedend.  Vad.  Icttcroef.  IV  Deel,  I  St   blz.  41. 
(3)    Lofd.  voor  II$t  r$rht$9  lijkt  Lijden  f  blz.  I. 


B    E    R;  tSj 

En  j.  van  roven  ,  az.  : 

Uw  Lf er  verftomt  Homeer  en  Nafo  en  Vlrgil  t 
Ja,  Vader  Vondel  zelfs  zou  'cU  gewonnen  geeven  (i)« 

Maar    erger   pcrfiflige    kon    le    franc q  niet 
gezegd  worden  dan  door  p.  van  schelle: 

Nooit  trof  men  fchooner  ftof ,  nooit  grooter  Dichter  aau(a% 

Doch  niettegenflaande  al  deze  testimonia ,  niet- 
tegenflaande den  luidruchtigen  indruk,  dien  dit  (luk 
*>p  de  verrukte  hoorders  gemaakt  heeft,  en  dien 
wij  gerustelijk  eer  aan  plaats  en  gelegenheid  dan 
Wel  aan  het  uitftekcnd  kunstvermogen  des  rede- 
naars toefchrijven ,  vinden  wij  als  koele  en  bedaar- 
de lezers  dit  zoo  hoog  geprezen  voortbrengfel  een 
wonderlijk  zamenweeffel  van  allerlei  ongelijkfoortige 
zaken,  gezwollenheid,  valfche  denkbeelden,  onpas- 
fende  gelijkenisfen ,  walglijke  uitdrukkingen,  door* 
jnengd  met  oude  rijmpjes  en  rederijkers  tijddichten , 
weversrermen ,  profesforsnamen ,  en  wat  niet  al! 
zonder  genoegzame  orde  cf  plan  door  elkander 
gehaspeld  en  in  ongelijken  ftijl  voorgedragen ;  waar, 
bij  voorbeeld,  regels  als  deze 

Én  hij ,  die  't  Hoekhu/s ,  aan  de  Koornbrugfteeg,  befchouwt 
Itan't  nog  gedenken,  want  in  dees  tyd  is  't  gebout(3), 

in 

(O    Lofd.  voor  Het  FtrkttrK  Lejdtn>  blz.  il» 

(a)    Lofdichten,  blz.  40. 

(f)    Verfeecrl|kc  Leyden .  blz.  17. 


*84  B    E    IL 

in  denzelfden  rang  (laan  als  deze : 

*t  Zwoer  allei ,  vol  van  moed ,  der  Stad,  den  Staatea  trouwe', 
'tWas ,  of  het  zuigend  wicht  z  tooer  aan  de  borst  der  vrouwe  , 
Dttr't  kinderlijk  gezigt  aaniachte  op  's  Vaders  oog, 
En  klopte  op  Moeders  borst,  terwijl  het  lag  en  zoog, 
Om  haar  gevoelig  hirt ,. met  zyn  onooozle  lonken, 
Tot  Stads  befchermlog ,  op  den  teedren  fchoot  te  ont vonken 

(O- 

De  wakkere  j.  oe  rruyff  zag  wel  dat  deze 
poëtifche  uitdragerij  niet  publiek  door  de  drukpers 
uitgeftald  moest  worden : 

Hoe  net  geplooid,  getooid,  gelikt  bet  nu  moog  wezen, 
't  Moet  altoos  van  zyn  kracht  verliezen  onder  *t  lezen  (a)» 

En  wie  weet  hoeveel  de  goede  man  zelf  'er  aan 

te  plooijen ,  te  tooijen  en  te  likken  gehad  heeft ! 

Berkhev   behaalde    in    1773   de  eerste  gouden 

medaille,   door  eenig  Hollandsch  dichtgenootichap 

uitgeloofd,  namelijk  het  Haagfche,  onder  de  zin- 

fpreuk:     Kunstliefde  [paart  geen   vlijt ,    hetwelk 

zijn  waarlijk  zeer  middelmatig  dichtftuk ,    De  Lof 

der  Dankbaarheid  (3),  daarmede  bekroonde.    Met 

eene  foort  van  parodie  op  hetzelve,  De  Eigenlof 

der  Ondankbaarheid ,  begint  eene  verzameling  van 

onderfcheiden    Gedichten,    die    berrhey   in    1776 

in  het  licht  gaf,   en  in   1779  door  een'  tweeden 

bun- 
CO    Verheerlijkt  Leyden ,  blz.  &5« 

(a)    Lofd.  voor  Bet  Pirheerlijkt  Ltyd§u9  blz.  8. 

(3)    Proeven  van  PoCt.  Mengelftoffen,  I  Deel,  blZt  179. 


DER;  1R5 

Dundet  deed  volgen,  nadat  hij  mede  in  1776  zijn* 
eeuwzang ,  Het  Vernederd  en  Verheerlijkt  V  Gra» 
■venhage  afzonderlijk  had  uitgegeven.  Zijn  Vader* 
ijk  Affeheid  werd  in  1781  driemalen  gedrukt;  dé 
tijdsomflandigheid  deed  toen  eenig  belang  (tellen  ia 
dit  uiterst  flordig  en  in  der  haast  uit  allerlei  ver- 
warde denkbeelden  bijeengelapt  rijmwerkje,  waarin 
zelfs  overfpel  en  ontucht  aangeprezen  worden  (1). 
Nog  gedrochtelijker  wanfchepfel  was  zijn  Zee 
triumph  der  Bataaffche  Vrijheid,  hetwelk  in  178a 
In  twee  deelen,  prachtig  uitgevoerd,  met  fraajje  pla- 
ten en  portretten  verfierd,  in  het  licht  verfcheen. 
Het  getal  der  inteekenaren  op  dit  werk  was  zoo 
aanmerkelijk,  als  ooit  eenig  Nederduitsch  werk  te 
beurt  viel ;  maar  ook  nooit  zijn  inteekenaren  fcliaam- 
teloozer  bedrogen  geworden.  Het  is  in  alle  'op- 
zigten 

- een  boek,  wiem  woefte  deden ,  ganfch 

Verfchillende ,  gelyk  de  droom  eeni  dronken'  mans. 
Die  hoofd,  nóch  (tiert  heeft ,  zich  verwarren  én  verwild' ren 

co. 

In 

<0  Bcwifi  . .  . .  r 

■  wyii  ■>  "'f  den  weg ,  wur  Venm  hagelwit 

Hui  Mavori  afwacht  op  de  koers  der  zwarte  fait. 
De  krtgsman  wordt  welligt  een  looze  mlnneftoker ; 
Doch,  jongen,  wagt  n  voor  vulkaan  en  voor  den  moker. 
Ligt  vindt  gy,  hier  of  daar,  een  overrype  maigd, 
Die  u,  hetgeen  fy  niet  durft  wagen,  zelve  vraagt. 

Vaderlyk  Affcheid,  blz.  39. 
Ca)    A.  iili,  Q.  Horatim  Flaccui  Dichtknntt,  blz.  1.    De 


*86  fi    E    ft. 

In  hetzelöe  jaar  gaf  hij  ook  zijne  Eerbare  Proef* 
kusjes 9  even  prachtig  uitgevoerd,  in  het  licht.  \tk 
dit  laf 9  langwijlig  en  beuzelachtig  werk  heeft  bij 
de  Arkadia  van  den  geestigen  heemskerk  willen 
overtreffen,  en  is  natuurlijk  niet  zijne  oneindig 
mindere  bekwaamheden  ver  beneden  hem  gebleven^ 

Wijders  heeft  hij  nog  eene  menigte  losfe  ftukjes 
uitgegeven,  die  wij  onmogelijk  hier  allen  kunnen 
opnoemen,  en,  zoowel  als  zijne  overige  weten-* 
fchappelijke  gefchriften,  als  niet  onder  het  bereik 
van  onze  befchouwing  vallende,  flilzwljgcnd  voo** 
bij  gaan. 

Berkhey  febijnt  een  man  geweest  te  zijü,  nïet 
ontbloot  van  oorfpronkelijk  vernuft,  doch  van  eeit 
kribbig  en  eigenzinnig  karakter,  blind  voor  zijne 
feilen  en  onkunde,  die  zijne  koppigheid  beman* 
telde  met  zijne  fpreuk  Vrank  en  Vrj ,  zeggende 
dat  hij  op  een*  vrijen  trant  zong,  *en  daarmede 
zijne  onvatbaarheid  voor  alle  verbetering  ronduit 
te  kennen  gaf;  meestal  behaalde  men  ook  on- 
dank bij  hem  met  hem  zijne  gebreken  welmenend 
onder  het  oog  te  brengen;  en  ondertusfehen  moest 
toch  al  wat  hij  in  het  licht  gaf  door  anderen  nage-* 
zien  en  befchaafd  worden.    Uit  zijne  handfehriften, 

brie- 

maandeljjkfche  boekbeöordeelaars  lieten  dit  kostbaar  wanfehep- 
fel  ongemoe'd,  als  waarfchjjnlyk  geheel  beneden  hunne  aan* 
dacht;  doch  er  verfcheen  eene  afzonderlijke  fcherpe,  regt 
geestige  en  luimige  critiek  op  hetzelve  in  vgf  ftuk'es  ,  onder 
den  titel  van  AW/g*  Bijlag»»  en  jfanmtrki»gt»  §f  de»  Zeem 
triumph,  Amst.  by'  Iz  dk  joKCH  1733— 1785  *  die  vrj  wat  ks 
zeuswaardigcr  is  dan  de  gthcclj  Zutrlumph* 


BKR.  1*7 

brieven  en  de  voorrede  van  den  Catalogus  van  zijn 
Naturatiënkabinet  (i)  blijkt  dat  hij  de  regels  dei 
Nederduitfche  taal  volftrekt  niet  verltood,  en  de  on- 
gelijkheid te  dezen  aanzien  in  zijne  uitgegeven  fchrif- 
ten  bewijst  dat  de  zorg  daarvoor  niet  altijd  aan  de- 
zelfde hand  is  toevertrouwd  geweest.  Allerwegen 
in  zijne  fchriften  (traalt  laatdunkendheid  en  wan* 
fmaak  door.  Het  is  dus  geen  wonder,  dat  de  man, 
die  ronduit  verklaren  durfde :  „  Ik  wierd  gemelijk 
„wanneer  ik  de  Mesfias  van  klopstok  voor  een 
„waereldwonder  hoorde  uitbazuinen;  verzekert 
„zijnde,  dat  zoo  een  der  verhevendfte  en  naauw- 
„  keurigste  vernuften  uit  onze  Dichters  het  in  onze 
„tale  oorfpronglijk  gefchreven  hadt,  men  hem  op 
„de  diamanten  klompen  van  swanenbukg  naar 
„het  dolhuis  der  Miltonfche  Duivels  hadt  verwe- 
„zen  (*)»**  net  i*  Seea  wonder,  zeggen  wij,  dat 
de  man,  die  zoo  fprak,  zich  niet  ontzag  om  den 
kunstroem  onzer  edelfte  en  kundigfle  vernuften , 
zijne  tijdgenooten ,  aan  te  tasten,  gelijk  nomsz,  hui- 

■3INCA  BAKKER  ,  MEIJER  ,  VREEDE  ,  VAN    LELVVELD, 

cn  anderen;  ja,  ten  aanzien  van  de  edele  van  mer- 
ken zelfs  de  aciiting  uit  het  oog  verloor,  die  men 
ten  minsten  aan  hare  kunne  vcrfchuldigd  is,  haar 
op  eene  brutale  wijze  „de  trotfche  dichteres  van 
werken  (■})"  noemende,  en  dit  nog  onbefchaamd 
verdedigt  (4).  Rij- 

(l)  Verkocht  te  jtmmrJam,  den  ao  Oct.  ir*o. 

fa)  Voorrede  m  de  Eirtart  Prtrftaijn  ,  >!z.  »ir. 

(»  Ifar/gt  tehter  de  Vritnitaimanê*  */  j.c-  iciitTï  ,b[ï.  tl. 

(4)  Ik-id,  blï.  (s. 


*S8  B    E    R. 

Rijkelijk  had  ëerkhey  zijn  deel  in  de  onlusteö 
van  1730  tot  1787-  Als  een  getrouw  aanklever 
van  de  belangen  des  toenmaligen  Stadhouders  wik* 
keiden  [de  woelingen  van  dien  tijd  hem  in  een  kost* 
baar  proces.  (1),  hetwelk  hem  in  zeer  bekrompen 
omftandigheden  bragt.  Schoon  hij  zijne  befchavende 
vrienden  door  den  dood  verloren  of  zich  hunne 
vyandfehap  op  den  hals  gehaald  had,  wilde  hij 
nogtans  in  zijne  hooge  jaren  het  rijmen  niet  vaar* 
wel  zeggen ,  niettegenftaande  zijne  volftrekte  on- 
tnagt  om,  op  eigen  beenen  (taande,  iets  dragelijk* 
te  kunnen  leveren;  zijne  Bataaf Jcht Mcmchlijkheid* 
en  de  zoogenaamde  Origimclen ,  door  hem  1 803— 
1805  uitgegeven,,  (lelden  hem  in  zijne  po&tifche 
nietigheid  dermate  ten  toon,  dat  men  waarlijk 
medelijden  met  den  ouden  man  hebben  moest.  De 
Lijk  gedachtenis  van  Z.D.H.  Willem  den  Pjfden9 
in  1806  uitgegeven,  (leekt  geweldig  daarbij  af:  men 
behoeft ,  blz.  III— VI  lezende ,  niet  te  vragen ,  boe 
de  goede  gedachten,  gelijkvormigheid  van  (1$  en 
zuiverheid  van  taai  en  fpelling  in  dit  (luk  gekomen 

zijn. 

Berkhby,  wiens  verdiensten  als  dichter  bij  ons 
op    geringen   prijs    (laan,    heeft   het  onbegrijpelijk 
geluk   genoten  van  door  de  voortreffelijkste  dich- 
ters 

(t)  Men  zie  de  ophelderende  aanteekeningen  deswegeirs 
tchter  den  tweeden  druk  van  zijne  B*t**ffch§  M$nschlijkheii , 
blz.  aftS— »o68,  waar  hg  de  zaak  zeer  ten  zijnen  f  oordeelt 
voordraagt ;  maar  —  *udi  #/  êlteram  férttm  l 


DER*  #8* 

ters,  gevleid 9  bewonderd*  en  op  de  uitfporigfte 
wijze  bewierookt  —  wij  zouden  fchier  zeggen  voor*» 
beeldeloos  geperfifleerd  te  worden ,  Want  bet  kost 
.ons  moeite  te  gelooven,  dat  mannen,  tot  wie  hij 
Hond  als  jan  vos  tot  vondel  *  in  goeden  ernst  al 
die  fraaije  complimenten  meenden,  waarmede  zg 
's  mans  in  alle  opzigten  gebrekkige  voortbrengfe- 
len  vereerden.  Wij  kunnen  toegeven  dat.  in  1774 
j.  de  kruyfp,  in  vettrouwen  dat  er  nog  iets  goeds 
van  berkhey  kon  worden,  om  hem  aan  te  moedi- 
gen ,  zcide : 

Berköey  f  ik  iweef  Isngs  de  aarde,  uit  vrees  voor  wisfen  valj 
Denk,  denk  niet,  adelaar!  dat  ik  n  volgen  zal  (i). 

Maar  dat  tweeendertig  jaren  later  ,  nadat  berk* 
hey  dien  ellendigen  Zcctriumph  en  geheele  ftapéla 
prulrymen  had  uitgegeven,  èilderdijr  — —  ?  jaf 
èilderdijk!  bij  de  uitgave  der  ftraksgemelde  Lijk* 
gedachtenis,  met  overtuiging  tégen  henl  zeggen  kon; 

BerKhey!  wtf  volgen  u,  wij  hangen  aan  uw  klanken! 

Hef  aan!  ons  zwakke  riet  verftorat  voor  uwe  Luk, 
Uw  Dichcvnnr  fchictert  niet ,  vau  de  echte  Heiftelfpranken  * 

Maarvlamc,en  bruischf,en  knalt  en  barst  ten  boezem  uit(a), 

• 

is  ons  volftrekt  een  raadTel,  dat  wij  minder  kunnen 
oplosfen. 

.  Hoe  het  zij ,  deze  Lijk  gedachtenis  was  het  laatfle 
wat  van  berrhey  bij  zijn  leven  in  het  licht  kwam. 

EeQ 

(1)    Lofd   vtor  Btt  r*rk*$r1ljk$  Ltyi**9  blz»  I. 
CO    Ljjktfedachtcnis,  blz.  VI. 

T 


ftjo  B    E    R. 

Een  jaar  na  zijn4  dood,  die  den  13  Maart  1812* 
in  zijne  geboorteftad ,  plaats  had,  werden  zijne 
Nagelaten  Gedichten  bij  den  Boekhandelaar  loosjes 
uitgegeven.  De  uitvoering  is  fraai  en  de  befcba- 
vende  hand  van  den  waardigen  uitgever  zeer  be* 
merkbaar;  maar  met  dat  al  bevat  deze  bundel  toch 
weinig  bijzonders;  de  uitgever  gevoelde  dit  zelf, 
en  roept  voor  deze  nalatenfchap  ook  de  toegevend- 
heid in  „  welke  men  altijd  bij  's  mans  leven  omtrent 
„  zijne  lettergefchenken  heeft  moeten  in  acht  ne» 
„men." 

£  enige  maanden  vroeger  had  de  Heer  loosjes 
ecne  foort  van  bloemlezing  uit  's  mans  werken, 
onder  den  titel  van  Geest  der  Geschriften  van  vijlen 
j.  le  francq  van  berkhey,  uitgegeven,  en  dit 
werkje  zou,  indien  het  ons  voornemen  ware  om 
proeven  uit  die  gefchriften  mede  te  deelen,  ons 
van  deze  moeite  ontdaan.  Een  oogenblik  (tonden 
wij  in  beraad  of  wij  zijne  Proeven  van  het  Vermo- 
gen der  Nederduitfche  Dichtkunst ,  om  de  maat» 
klanken  op  allerleije  onderwerpen  te  fchikken  en 
naar  bijzondere  geluiden  te  buigen  (1),  waarmede 
fommige  liefhebbers  der  opzegkunst  nog  al  inge- 
nomen zijn,  zouden  overnemen;  dan,  daar  dit 
flechrs  een  beuzelachtig  fpel  met  onomatopolen  van 
woorden  meestal  zonder  zin  is ;  en  niet  zoo  zeer  de 
dichtkunst,   in  abflracto^    dit  vermogen  heeft  als 

wel 

(O    Tael.  en  Dichtlievende  Oefeningen  van  het  Cenootfcbap: 
XëttiS  wtrdi  d*«r  Arbtii  yerkrtgtm  ,  I  Deel ,  blz.  33. 


B    E    R,  &9i 

wel  de  maat  en  het  rijm ,  die  dit  vermogen  ook 
zonder  poëzy,  zelfs  met  gemeene,  ja  zinledige  uit- 
drukkingen kunnen  uitoefenen ,  begrepen  wij  geen 
veertig  bladzijden  te  moeten  vullen  met  woorden 
zonder  zaken ,  of  ten  minsten  zaken  van  weinig 
belang. 

Berkheys  afbeelding  is  door  j.  houbraken   ge* 
graveerd,  naar  de  fchilderij  van  h.  pothovun. 

BERNAG1E  (P1ETER),  geneesheer  en  hoogt 
leeraar  aan  de  doorluchtige  fchole  te  Arnflerdam  % 
en  aldaar  overleden  den  2$  November  1696,  bezat, 
volgens  het  getuigenis  van  th.  arents  (i)  , 

Een  geeft,  voorz/en  met  zoo  veel  ryke  gaven, 
Dat  hy  'c  getal  der  kloekften  heeft  vereert, 

En  dit  is ,  wat  's  mans  dichtoefeningen  betreft,  de 
waarheid;  dezelven  beftaan  in  vijftien  treur-  blij- en, 
kluchtfpelen  (a) ;  de  laatften  inzonderheid  zijn  losfe  ,  * 
natuurlijke  fchilderingen  der  vaderlandfche  zeden  van. 
zijn*  tijd.     Hetzelfde  wat  wij  te  dezen  aanzien  van 
zijn9  tijdgenoot  asselyn  (3)    gezegd    hebben,   is 
ook  op  hem  toepasfelijk.     Zijn  Belagchlykc  Jonker 
en  Hwweljkenftaat  (4)  hebben   zich  het  langst  op 
den  Amsterdamfchen  fchouwburg  (taande  gehouden. 

BER- 

(1)    Mengelpoëzy,  blz.  §73. 

(a)    Nt-rarol   der   Nederd.   Tooneelfpeien  vu    j.  tan  oke 
marck,  JEz.  blz  35.  49. 

(3)  Hiervoor,  blz.  lós* 

(4)  Schouwburgnieuwi >    I  Deel.  bis.   aao,     Toonotlk ijker, 

UI  Detl ,  blz.  054. 

T  t 


19»      B    £    R.    BES.    BET.    BEU. 

BERNARTS  (JASPER)  is  opfteller  ia  rijm  va» 
een  kamerfpel9  genaamd:  Velddichu*  Zamcn- 
fprack  (i);  zoo  ook 

BESTEBEN  (MARTEN  FRANK)  van  eene 
zoogenaamde  tragedie,  Vlisfingher  Geus,  of  Vtis* 
fings  Verwerping  van  V  Spacnfchc  luck ,  1646  9 
en  nog  eenige  treurfpelen  en  andere  gedichten ,  die 
nooit  gedrukt,  maar  in  handfehrift  openbaar  den 
19  December  1754  voor  ƒ  2  - 14  •  verkocht  zijn  (*)• 

BETH  (DANIEL)  heeft  in  1737  eene  tragedie 
laten  drukken ,  getiteld :   De  Goede  Griet. 

BETTENS  (MICHIEL).  Zeer  raar,  en  ook 
meer  niet,  is  deszelfs  Mart  die  der  Seven  Macho* 
been*  in  1697  gedrukt. 

BEUDÉKER(CHRISTOFFEL).  Behalven  zijne 
Sprekende  Konst kamer  ,  in  1748,  had  deze  in  1739 
een  Verbeterd  Pfalmboek  ten  dienste  der  Lutherfche 
Gemeente  in  het  licht  gegeven,  hetwelk  in  1750 
herdrukt  is  (3). 

BEUKEN  (JOHANNES).  Zijne  zeer  middelmk 
tige  gedichten,  en  tooneelftuk ,  Jlriane  in  Nicopolis , 
zijn  gezamentlijk  in  1688  onder  den  zeer  gepasten 
titel  van  Rjmen  gedrukt. 

BEUNINGEN  (JAN  van)  had  zijne  onvol- 
tooide  kreupele  vertaling  op  rijm  van  crébillons 

Ido- 

<i)  Nederdultfche  Helicon,  Aïkm.  1610,  blz.  100. 

(»)  Cttal.  der  Tooneelfp.  van  w.  hkmskis,  N#.  so— 06* 

(S)   J.  tam  iruLtit,  Kcrkel.  Hitt,  Tan  het  Pfaüngcx,  1  Peel* 


B  E  V.    B  E  V,    B  I  D.  *9J 

Jdomentui  wel  mede  mogen  nemen  naar  Curaeao , 
in  plaats  van  dezelve  aan  voordaagh  ter  afrijming 
te  laten,  die  in  1740 dezelve  op  het  Amsterdamfche 
tooneel  bragt. 

BEVEREN  (CORNELIS  van)  is  berijmer  van 
Mithridaet ,  gedrukt  in  1679. 

BEYERLINCK.  (LAURENS)  (1),  geboren  te 
jintverpen  in  1578 ,  en  aldaar  overleden  den  7  Junij 
1637  was  een  geleerd  geestelijke.  Zijn  Magnum 
Theatrum  vit*  humame-,  8  deelen  in  folio,  wordt 
nog  in  verfcheiden  openbare  en  akademifche  boeke- 
rijen gevonden.  Zijne  Nederduitfche  gefchriften, 
en  vooral  zijne  gedichten,  zijn  erbarmelijk. 

BIDLOO  (GOVAR.D)  (a),  geboren  te  Amster- 
dam ,  den  12  Maart  1649,  was  een  beroemd  ont- 
leed- en  heelkundige.  In  1688  werd  hij  aangelleld 
tot  lector  in  de  ontleedkunde  in  *i  Gravenhage,  en 
in  1694  tot  profeslbr  in  de  ontleed-  en  heelkunde 
aan  de  hoogefchöot  te  Lejdea.  Willem  UI,  Ko- 
ning van  Engeland  geworden  zijnde,  benoemde 
hem  tot  zijn'  lijfarts,  en  na  dat  deze  vorst  in  1701 
in  zijne  armen  geftorven  was,  aanvaardde  hij  weder 
zijn*  post  van  hoogleeraar  te  Lejden,  alwaar  hij 
in  April  1713    overleed,   nalatende    twee   zonen: 

Hi- 
fi)  J.  kok-,  Vad'  Woordenb.  VI  Deel,  bit.  Sfio.    Antwerp-. 

fehe  Almuuk  voor  iSao,  Mi.  54. 
O)    J-  kok,  Vid.  Woordenb.  VI  Deel,  Mz.  j6i.    Chmmm, 

Blogr.  Woordenboek,  III  Deel,  bis.  78.    JSUfrtfklt  umlnrftUët 

Tom.  IV,  pti'  471. 

T, 


*$4  ft    I    D. 

tjicolaas  9  die  lijfarts  werd  van  Czaar  peter  I  ea 
opziener  van  het  hospitaal  en  de  geneeskundige 
«kadetnie*  volgens  zijn  ontwerp  te  Petersburg  ge* 
bouwd.  Govard,  zijn  andere  zoon,  was  fiskaal  van 
den  hoogen  krijgsraad  der  Ver  cent gde  Nederlanden. 

Bidloo  was  ook '  in  zijn'  tijd  geen  ongeacht 
dichter.  Zijne  dichtftukken  dragen  echter  meer 
blijken  van  diepe  geleerdheid  en  koele  redeneringen 
dan  van  een  vlug  vernuft,  levendige  verbeelding 
en  ftoute  gedachten.  Zijne  verzen  zijn  wel  niet 
plat  of  laag ,  maar  droog  en  zonder  ziel  of  leven* 
Hy  heeft  ook  een  goed  getal  tooneelftukken  bear- 
beid (f)  9  waarvan  fommigen  op  den  Amfterdam- 
fchen  fchouwburg  vertoond  zijn,  en  waaronder  zijn 
treurfpel,  Kar  tl,  Erf  prins  van  Spanje  9  zich  het 
langst  (taande  gehouden  heeft.  Zijne  gezamentlijke 
dichtwerken  zijn  in  1718  te  Leyden  in  drie  deelen 
uitgegeven.  Zijne  overige  ontleedkundige  en  andere 
werken  zijn  genoegzaam  bekend  (2). 

BIDLOO  (LAMBERT),  broeder  van  den  voor- 
gaanden ,  mede  geboren  te  Amsterdam ,  den  30  Au- 
gustus 1638 ,  beoefende  insgelijks  de  fraaije  letteren 
en  de  dichtkunst.  Hij  was  apotheker  van  zijn  be- 
roep en  een  zeer  geleerd  man.  Behalve  eenige 
theologifche  en  historifche  gefchriften,  vertalingen 
en  afzonderlijke  dichtftukken,    heeft  men  van  hem 

De 

(1)   Nacrorol  der  Tooneelfpelen  vtn  j.  tam  okr  maack,  &§• 
Mz.  50. 

(O    R.  A*&E.\BEi<f ,  Ntamreg,  rtn  Ncd.  Boeken ,  bis.  aj. 


BID.        B    I    E  1» 

De  Vermesting  dei  Jooifeheti  Volks ,  drie  deden, 
in  1734  te  Leyden  gedrukt,  en  a.  van  halen* 
Pan  Pottlcon  Batavóm,  te  Amiterdam,  in  1720 
uitgegeven.  Hij  overleefde  zijn'  jonger*  broeder, 
den  Leydfchen  hoogleeraar,  en  overleed,  in  den 
ouderdom  van  zesentachtig  jaren,  den  11  Junij  1724» 
In  weerwil  der  magtfpreuk  van  L.  smios  : ' 

Geleerde  bidloo,  dfe  u  laakt. 
Is  dora*)f  bitter  of  vermetel  (i), 

zullen  wij  het  echter  wagen  den  geleerden  man, 
als  dichter,  te  laken,  en  zeggen  dat  zijne  poëzlj 
als  men  dien  naam  aan  zijne  berijmde  opftellen  ge* 
ven  kan,  zeer  middelmatig,  ftijf,  gewrongen  en  fom- 
wijlen  duister  is  ,  en  hij  in  dit  vak  voor  zijn'  broe- 
der moet  onderdoen.  Dan,  beiden  bloeiden  in  een 
tijdvak  dat  de  poëzij  begon  te  verflaauwen,  en  het 
floute  en  krachtige  allengs  plaats  maakte  voor  het 
nette  en  zoetvloeiende.  De  diebtftukken  van  beide 
broeders  zijn  noch  fraai  noch  Hecht  genoeg  om 
hier  proeven  van  dezelven  mede  te  deelen. 

BIE  (CORNEUO  de),  notaris  te  Lier*  bloeide 
in  het  laatst  der  zeventiende  eeuw,  en  heeft  net 
Vlaamsch  tooneel  voorzien  van  eene  menigte  treur- 
en kluchtfpelen ;  achter  een  derzelven  ,  Haat  Hol- 
Heck,  den  Geufen  Predicant,  vindt  men  eene  ge- 
heele 

Ci)    Lofd,  voor  l.  iibloo  ,  Gedichte»  over  het  fchoun  Zil- 
r«a  vin  1711, 

T4 


t9*  B    I    E.       B    I    L. 

hccle  lijst  daarvan  (i).  Verder  heeft  men  van  hem 
het  Gul  Je  Kabinet  der  Schilderkunst  ,  drie  deelen 
in  1661  te  Antwerpen  gedrukt,  en  Toet/leen  van  den 
Verloren  Soon9  Aid.  1689  en  nog  verfcheiden  aiw 
deren.  De  Heer  willems  levert  eene  proeve  van 
zijn'  dichttrant  (*);  het  lust  ons  niet  in  dien  vuil- 
nishoop te  wroeten. 

BEBNS  (CORNELIS  PIETERSZ).  Ha  Stic  hu* 
lyke  Kabinet  van  dezen»  zijne  tragedie  van  Pira* 
mus  en  Thisbe  zijn  in  1640  gedrukt,  en  — —  zeer 
raar.    Zoo  ook  van 

BIESKENS  (NICOLAAS),  Klaas  Kloet,  dm 
deelen,  in  1619  gedrukt. 

BILDERDIJK  (IZAAK).  In  176a  gaf  deze  Am- 
fterdamfche  geneesheer  een  blijfpel  in  het  licht,  Het 
valsch  Vooroordeel^  of  de  Tri  omp  het  rende  Vrouw; 
naar  het  Fransch  van  dr  la  chaussée  9  en  in  het 
volgende  jaar  een  treurfpel ,  Tomjris ,  of  de  Dooi 
van  Cjrus;  naar  het  Fransch,  van  juffer  barbier. 
De  vertaling  van  het  eerste  is  losfer  en  vloeijender 
dan  die  van  het  andere :  beiden ,  Hechts  middelma» 
tige  ftukken,  zijn  op  deq  Amiterdamfchep  fchouw- 
burg  vertoond  (3> 

BIS- 

(l)    Ook  in  de  Nstmrtl  Hr  TenttlfttUu  van  j.  vaW  dbé. 
tfAACK,  JE*,  blz.  £• 

(t)  Verhang,  over  £e  Nederd.  Tael-  en  Letterk.  II  Deel , 
W*.  138» 

(1)   SchonwbuTjpüevws,  I  peel,  bl*.  30& 


1. 


BIS.    B  L  A.    B  L  E.     BLO.         '297 

BISSCHOP  (ABRAHAM).  Een  kluehrfpel  van 
dezen,  Ik  kenje  niet,  in  x66s  gedrukt  ,'  ftaat  op  ds 
naamrollen  ale  extra  raar  aangeteekend. 

BLASIÜS  (JOAN).  Behalve  eenige  veifpreide 
gedichten,  zijn  van  dezen  de  volgende  vijf  zee* 
middelmatige  tooncelfhikken  bekend,  namelijk:  Lj~ 
fander  en  Kalitte,  1663,  Oroondates  en  Slatira  , 
1670»  Dubbel  en  Enkel,  1670,  De  Edelmoedige 
Vyaaden,   1671  en  De  Malle  Wedding,  1671. 

BI.EEKER  (DANIËL).  In  zijne  laatfte  levensda- 
gen trad  deze  met  een  ireurfpel,  Manliut  Torquatm^ 
in  1800,  te  vooifchijn.  Eenigcn  zijner  losfe  dicht- 
ftukjes  zijn  bier  en  daar  verfpreid;  onder  dezelveu 
verdient  De  Tcpipcl  der  Gezondheid ,  eene  allego- 
niche  droom  (1),  eenige  onderfcheiding.  Hij  over* 
leed  te  Amsterdam,  den   27  April,   1803. 

BLOCK  (JOAN).  In  1745  gaf  deze  in  het  licht 
een  Vreugdefpel  ter  gelukkige  VerloipTig  van  H» 
K.  Hoogheid  Anna»  , 

BLOEM  (JAN  JACOB)  zorgde  voor  de  ftich- 
ting  der  eenvoudigen  door  de  uitgave  in  1741  van 
zijne   Zedeverten  op  de    Pfalmen  Davids. 

BLOEMAERT  (HENDRIK)  (a)  was  een  zoon 
van  den  beroemden  fchildcr  abraham  bloemaert, 

dis 

(O    Kleine  Pichierl.  H.ndIVhnfien,  X  Schik.  fclz.  97. 

£»)    A.  nouMUKtv ,  Sthouwb.  der  Sihi  den,  1  Deel ,  bli  44. 

R.  VAK  ITODEH  CR  A.  VAK  DU  WILLIG»,    CeClD.    dCI    V*(JCrl. 

tt  bilde  ik.  I  Deel ,  bli.  j;o. 

T5 


tpg  BLO.       B    L    U. 

die  hem  insgelijks  in  de  fcbilderkunst  onderwees. 
Dat  hij  eene  vertaling  in  dicht  beproefde  van  gua- 
rims  Getrouwen  Herder ,  die  in  1650  in  het  licht 
yerfcheen ,  is  een  bewijs  van  's  mans  goeden  fmaak 
en  gevoel  voor  het  fchoone.  Vondel  vereerde 
deze  vertaling  met  een  lofdicht  (1). *  Er  beftaat 
nog  een  tooneelftuk  Van  bloemabrt,  Hannièal, 
den  manhaften  VeldoverflC)  in  1670  gedrukt. 

BLUSSÉ  (ABRAHAM).  Van  dezen  Dordfchen 
boekhandelaar  verfebeen  in  1784  een  bundel  Ge- 
dichten, onder  den  befcheidén  titel  van  Iets  Dicht» 
maatigs ,  in  het  licht ;  dezelve  is  geheel  van  gods* 
dienstigen  en  ernstigen  inhoud*  De  onderwerpen 
zijn  met  waardigheid  behandeld.  Tot  eene  proeve 
nemen  wij  hier  over: 

fcQDS  OVERAL  TEGENWOORDIG-  SN  NABIJHEID. 

Groote  Schepper  aller  dingen » 

Hooggeduchte  Hemelheerl 
Liefde  en  last  der  ftervelingeo  t 

Zie,  zie  gnnftig  op  mQ  neer! 
*k  Zal  my  voegen,  fchoon  onwaardig, 

Om  den  toon  van  *t  Englenrflk 
Na  te  zingen ,  en  wilvaardig, 

Op  de  nooten  der  muzyk, 

Speelen ,  hoe  uw  goedheid  biyk\ 

CO    VowDtif  Poêzy,  n  Deel,  blzi  %%%. 


B    L    ü. 

GJJ,  die  in  de  onmeeebre  perken 

Uwen  Rijk 3 troon  bebc  gefticbtl 
En  op  de  aarde  uw  magt  doet  merken 

VoormQn  fterffelijk  gezicht! 
Gy,  die  zee  en  lnchc  en  winden, 

Met  een*  enklen  wenk ,  gebiedt* 
En  de  wolken  op  kant  binden , 

Waaruit  gij  den  blikfem  fchlet ; 

Wie  erkeuc  «we  airaagt  niet? 


Vliege  ik*  op  de  vlugge  wieken 

Van  gedachten ,  waar  de  ion 
Vrolijk  rrjit  in  't  uchteudkrieken* 
.    Uit  den  fchoot  der  peketbron; 
Daale  ik  in  de  diepe  kolken, 

Zoeke  ik  U  in  't  hart  der  zee. 
Reisde  ik  tot  de  vreemde  volken. 

Ik < vond  o  in  elke  fteé, 

Boogde  «Goedheid ,  op  mfln  beé* 


Ben  ik  in  irign  binnenkamer, 
Alt  ik  voor  U  nederkniet', 

Niets  is  mij  daar  aangenamer 
Dan  een  neergebogen  ziel, 

En  dat  gij  me ,  o  Heer  der  heeren  f 
Door  den  invloed  van  uw*  Geest  $ 

Uwe  rtyksgeboon  wilt  leeren , 
Dan,  dan  juiche  ik  onbevreesd s 
God  is  mi)  sabjj  geweest  |. 


*99 


Moet 


<S4P  B   L   IK 

Moet  tttyn  ziel  om  doemfchuld  fchretyen 
Wen  ztf  zich  ellendig  liet, 

Dtn  wilt  gt)  my  nogtans  leien  , 
Daar  nw  hand  mi)  hnlpe  biedt; 

Want  gy  fielt  den  hemel  open , 
Qm  het  ïyden  van  uw9  Zoon : 

GU»  Gy  trekt  me,  en  doet  my  loopen* 
J*»gy  leen  me,  om  by  uw9  troon 
Steeds  te  pleiten  om  zyn'  loon* 


Eitte.ik  in  de  t  empelkooren  f 
Waar  uw  woord  verkondigd  wordt, 

Dan  Jcr^ge  ik  gebrek  aan  ooren  f 
Jat,myne  aandacht  fchiet  te  korts 

Somtijds  zwerven  myn  gedachten , 
En, zij  worden  Hecht  hefteed*, 

Maa;  gy  leert  my  't  pligtbetnchtett 
AU  ik ,  Heer  1  die  't  alles  weet , 
Uw  nabyheid  niet  vergeeu 


Keere  ik  toe  myn  bezigheden  f 

Sla  ik  «tnpt  en  roeping  gaé  , 
Dan  mag  ik,  door  fchiet  gebeden. 

Tot  uw  zochten  om  genaé : 
Dwaalt  myn  zondig  hart ,  geftadlg 

Koomt  my  uw  nabyheid  voor: 
Gy ,  o  God!  gij  zijt  weldadig, 

En  geleidt  my  wéér  op  't  (poor; 

Dus  brenge  ik  de  dagen  doou 


Lef* 


Legge  ik  mij  eer  ter  flaapkoets  nedW  , 
Als ,  bij  'c  nadren  van  den  nacht , 

De  avondzon  henr  afreis  weder , 
In  het  westen  heeft  volbragt. 

Dan  laat  ik  de  zorgen  vaaren ; 
*k  Roste  in  uw  nabijheid,  Heer  f 

Tot  .Gij  't  dnister  op  doet  klaren ; 
Worde  ik  wakker»  *k  vinde  U  weer, 
En  vexhef  op  nienw  uwe  eer9* 


Trtede  ik  in  de  Havervelden  , 

Wandel.  Ik  In  mQnen  hof, 
*k  Moet  'er  nw  nabijheid  melden, 

Want  ik  vinde  'er  dankens  (tof; 
Uit  elk  blaadje  kan  ik  leezen , 

Hoe,  ge  In  uw  voorzienigheid 
Bloem  en  gras  en  kruid  doet  weezen , 

Daar.Aatuur,  in  arrebeid, 

't  Zienlijk  van  uw  werk  verbreidt. 


Zie  ik  dauw-  of  fégendropje*  , 

Of  de  paerlen  van  den  nacht  , 
Op  de<verschont!oken  knopjes 

En  de  blaadjes  voortgebragt ; 
Merk  ik ,  hoe  de  zonneftraalen , 

Door  de  werking  van  hnn  vuur, 
Al  die  vochten  opwaards  haaien  *  . 

Dan  befpenr  ik,  in  dat  uur, 

Uw  nabijheid  op  dea  duur. 

Hóórt 


** 


B   L   Ü.' 

Hoort  ik  hoe  de  winden  fuifeo 
Door  de  telgen  van  't  geboomt'. 

En  de  bladers  fchnddend  raifchen  ; 
Lette  ik,  hoe  het  beekje  ftroomt  9 

Als  de  regen,  net  geklit  er, 
Uit  de  wolken  tiedervliet , 

En  de  blaaskent  vormt  op  *t  water; 
Wie,  wie  zegt  net  aQ  dan  niet. 
God  Is  btf  ont »  die  vt  gebiedt  t 


Dommelen  «w  dondedlagen  , 
Met  verfchrikkelilk  gerucht, 

Op  de  winden  voortgedragen, 
Door  de  op  één  gedrongen  Incht ; 

Doet  ge  uw  blikfemfiitfen  flingren  ,- 
Dan  herdenk  ik ,  in  dien  ftönd  t 

Aan  de  Tafel  nwer  vingren, 
En  hoe,  bü  het  oud  Verbond, 
Sioa  daverde  op  xjfn*  grond. 


Scheurt  uw  magt  de  luchtgordijnen 9 
Rolt  ge  d:e ,  gelQk  een  kleed, 

Zie  'k  den  regenboog  verfchijnen, 
Waardoor  ik  uw  trouwe  weet: 

Dan  mag  ik,  U  biddend  eeren, 
En  mtyn  heilbefpieglend  oog, 

Uw  verbondsbelofcen  leeren ; 
Ja ,  Gij  trekt  aijn  hart  om  boog 
Tot  mijn*  Heiland  9  door  dien 


Mi 


B    L    U.       B    O    D.  $03 

Mag  ik  (leeds  fa  alle  nw  werken 

Uw  Nabijheid»  o  mija  God! 
Toe  mijn  zielgeaoegen  merken* 

En  f  verheugd  in  zulk  een  lot, 
ü  mijn*  trouwen  Bondgod  noemen , 

Die,  in  'c  zalige  Englenrijk, 
Eeuwig  hoort  uw  liefde  roemen , 

Dan  zal  ik,  door  mijn  muzyk, 

Speelen  hoe  uw  goedheid  blijk.  (1), 

Dat  deze  verdienstelijke  godvruchtige  dichter 
zijne  (haren  ook  op  een9  Houten*  forfchen  tooi) 
fpannen  kon,  blijkt  uit  verfcheiden  zijner  in  ander* 
dichtbundels  verfpreide  gedichten  (2). 

BODDAERT  (METER)  (3)  afkomstig  uit  een 
aanzienlijk  Vlaamsch  geflacht ,  werd  geboren  te 
Middelburgs   den   6  Julij   1694,  en  was  de  zoon 

Van    KORNELIS    VAN    DEN    HELM    BODDAERT,    eerst 

raadsheer  en  naderhand  voorzittende  raad  in  het 
hof  van  Vlaanderen ,  te  Middelburg.  De  Latijn- 
fche  fcholen  doorgegaan  en  zijne  akademifche  ftu- 
diên  te  Lejdcn  volbragt  hebbende,  werd  hij  in 
1713  tot  doctor  in  de  beide  regten  bevorderd,  en 
in   1718  aangefteld  tot  griffier  van  het  leenhof  van 

Vlaan-r 

(1)    Iets  Dichtmaarigs ,  blz.  41.  ^ 

(ft)    By  voorb,  In  de  LammêtbUdtn  v$$r  it  Zirti»  itr  Frifhtid. 
1  Deel ,  blz.  43 >  67,  en  U  Deel,  blz.  91. 

(g)  Levensbefcbrjjving  vtn  Mr.  p.  bod da iet  voor  zflne  J\V* 
gtlatêm  Miwgêtöehit».  Tael- en  Dicbtkund.  Bedragen,  II  Deel  p 
blz.  ac9.    Caalmot  ,  Biogr.  Woordenb.  lil  Deel ,  Ui.  193. 


$o4  BOD. 

Vlaanderen-  en  kort  daarna  tot  griffier  van  hef 
cdelmogend  coilegie  ter  admiraliteit  in  Zeeland \ 
welke  ambten  Hij  met  lof  bekleedde  tot  zijn*  dood 
toe,  die  voorviel  in  zijne  gcboorteftad  op  den  &8 
Januarij  17^9. 

Reeds  in  zijne  jeugd  beoefende  bij  de  wetenfchap- 
pen  en  fraaijc  letteren  met  lust  en  ijver.  P.  dr 
larue,  zï)n  medeleerling  op  de  Latijnfche  fchool  v 
boezemde  hem  fmaak  in  voor  de  Nederdu'tfche 
dichtkunst ,  en  hij  beproefde  in  zijn  zestiende  jaar 
reeds  zijne  krachrcn  aan  gelegenheidsverzen ,  die 
Biet  onbehagelijk  geoordeeld  werden.  Zijn  omgang 
met  gemeldcn  la  rue,  stbengracht  en  swankb 
deed  zijn9  lust  verder  aanwakkeren ,  en  er  ontftonden 
weldra  geregelde  bijeenkomsten,  op  gezette  tijden, 
in  welken  deze  lerttervrienden  elkander  in  de 
dichtkunst  oefenden.  Uit  die  bijeenkomsten  zijn 
geboren  twee  deeltjes  met  gedichten,  onder  den 
naam  van  Dichtlicvcndt  Tjdkortingcn ,  te  Lejden 
in  171 7,  1718  gedrukt,  en  naderhand  in  één  deel 
in  1728  herdrukt.  Uit  de  onderteekening  van  het 
voorberigt  des  tweeden  deels  bleek  dat  onze  bod- 
daert  met  steengkacht  en  de  la  rub  de  op- 
fiellers  waren  dezer  inderdaad  zeer  verdienstelijke 
gedichten.  Het  goed  onthaal,  dat  de  dichterlijke 
eerftelingcn  dezer  jonge  lieden  te  beurt  viel,  be- 
moedigde boddarrt  om  gemeenfchappclijk  met  de 
la  rue  eene  vertaling  in  Nederduitfche  verzen  te 
ondernemen  van  crébillons  At  reus  en  Thjates^ 

*    die 


die  ook  in  171 7 ,  -doch  zonder  hunne  namen,  ia 
liet  licbc  verfchecn. 

Nadat  boddaeut  door  den  vromen  swankb 
tot  eenc  ernstiger  denk-  en  levenswijze  was  over- 
gehaald, lcidc  hij  zich  meer  toe  op  ftichtelijke  of 
liever  theologifche  poëzij,  als  men  de  orthodoxe 
verzen  poëzij  noemen  mag,  die  hijt  onder  den 
titel  van  Stichtelijke  Gedichten ,  eerst  in  één  deel 
in  groot  8V0  in  1726  uitgaf,  dat  in  1728  en  173$ 
herdrukt,  en  weldra  van  een  tweede  en  derde  deel 
gevolgd  werd,  welke  drie  deelen  als  een  vierde 
druk  in  1741  in  4"  met  het  portret  des  dichters 
zijn  uitgegeven,  terwijl  in  175a  een  vervolg  daarop 
in  hetzelfde  formaat  verfcheen ;  welk  vervolg  ook 
in  8™  als  een  vierde  deel  is  gedrukt.  Zijne  Nage- 
laten Mengeldichten  en  Levensbeschrijving  gaf  zijn- 
zoon  in  1761  in  het  licht. 

In  1730  heeft  hij  de  Nagelaten  Gedichten  van' 
anna  kethaan,  en  in  1745  die  van  Mr.  johan 
moorman  uitgegeven.  Ook  is  het  opftel  wegens* 
fle  provincie  Zeelard,  in  den  Tegerrwoordigen  Staat 
der  Vcrecnigde  Nederlanden  grootendeéls  van  zijne 
hand* 

Na  zijne  zoogenaamde  bekeering  fchijnt  de  man 
zich  met  allen  ijver  op  de  dogmatifche  en  polemi- 
fche  godgeleerdheid  toegelegd  te  hebben ;  althans  hij 
gaf  in  1759  een  tractaatje  in  het  licht,  getiteld: 
Wolk  van  Getuigen  voor  de  Leer  der  Recht- 
vaardigmakingt    waarover   hij    het  natuurlijk  met 

V  de 


joó  B    O    O. 

« 

de  Zeeuwfche  predikanten  te  kwaad  kreeg,  die  hem 
tot  op  zijn  doodbed  toe  met  hunnen  geestelijken 
haat  vervolgden  (i). 

Boddaert  levert  een  zonderling  verfchijnfel  op 
van  achteruitgang  in  de  dichtkunst*  Niet  de  minste 
zweem  van  dat  echt  poêtifche,  dat  zich  zoo  duide* 
lijk  aankondigde  in  zijne  eerstelingen ,  geen  dich- 
terlijk denkbeeld  hoegenaamd,  is  in  zijne  ftichte? 
Kjfce  gedichten  te  vinden;  de  regt* innigheid  fchijnt 
's  mans  genie  blijkbaar  uitgedoofd  en  walgelijke 
mystikerij(a)de  floute  beelden  vervangen  te  hebben  9 
waardoor  men  ook  in  deze  foort  van  poëzy  kan 
treffen  en  behagen.  Hij  begint  zijne  loopbaan  met 
de  gelukkige  ontwikkeling  van  een9  goeden  dichter* 
lijken  aanleg  in  vriendfchappelijken  omgang  met  lie- 
den van  fmaak  en  gezond  oordeel,  leeft  onberispe* 
lijk 9  geniet  het  leven  in  onfchuldig  genoegen,  valt 
een'  miltzuchtigen  dweeper  in  handen ,  die  hem  zijne 
bekrompen  denkwijze  opdringt  v  en  —  de  geestige 
dichter,  die  zelf  eens  de  zoogenaamde  fijnen  doort 

ibeek» 

(i)    LerensbefchrjjvlDf ,  blz.  LXXIK 
(2)    By  voorbeeld: 

Laat  my  van  uw9  lieven  mond 
Eens  een  kusje  zyn  gegond. 
Eén?  neen,  wil  me  'er  duizend  gevtn» 
Of  tienduizend.    Al  mijn  luit 
Is  van  u  te  zyn  gekuft. 
In  uw  kaften  is  myn  leven, 
•k  Heb  dat  zoet  te  lang  gederfd. 
Acb,  myn  ziel  verquynt»  zy  Jtcrft,  i 

Jezus  ,  mis  ik  u  nog  langer* 

S  ticheel.  Ged.  Qto.  blz   sjq* 


&    O    D.  -jt>7 

ftreek  (i) ,  wordt  «en  flaauw  en  koet  herijmer  van 
ichriftuurplaatien ,  eatecliismusvragen  ,  biddagshrie- 
vcn  en  formuliergebeden,  verdiept  zich  in  den 
doolhof  der  baarklovende  orthodoxie  (2),  verbittert 
zijne  laatfte  levensdagen  door  een'  twist  met  geeste- 
lijken, die  altijd  gelijk  hebben,  en  eindigt  mtt 
dogmadeke  muggezifterijen  I 

Het  fpreekt  van  zelve  dat  wij  zijne  Stichtelijk* 
'■Gedichten  onaangeroerd  laten,  als  weinig  gefchikt 
om  zijne  verdiensten  als  dichter  te  doen  kennen J 
ook  willen  wij  de  geenen  niet  af  keerig  van  dezclveft 
maken,  die  Wezenlijke  (lichting  daarin  vinden,  zelfs 
nog  federt  van  alphen,  van  de  kasteele ,  van 
dén  jierg  en  andere  godvruchtige  dichters  zoo  veel 
beters  in  dit  vak  geleverd  hebben;  maar  wij  vertrou- 
wen dat  wij  bij  onte  Uzers  weinig  danks  zouden 
behalen  met  hier  proeven  daaruit  mede  te  deelen. 
Liever  doen  Wij  dit  uit  die  (tukjes,  die  hij  waar- 
schijnlijk als  de  zonden  zijner  jeugd  met  afgrijzen 
«dnzag  (3).  Een  paar,  van  die,  welke  wij  roof 
de  besten  houden,  zal  wet  genoeg  zijn. 

HEK' 

(1)   Dïch:llera4e  Tefdkort.  bit.  «6\ 

00  Detwegcni  miaktc  p.di  la  rui  hem  het  Volgende  coma 
pUmem : 

schoon  ir  nu  de  predikerden 
Mist  iyi  toe<ewyd  gewordsn. 
Schoon  een  indre  levcnsrinf 
IJ  vin  God  ij  toehefcbooren , 
NogMai  doet  st  oni  bier  lioorert 
Menig  predikend  geling. 

Lofd.  voor  de  Sthki,  Gtf. 
Cl)   LcveatberckrHnCi  bil- XXI. 

Va 


^o8  B    Ö    D. 


felKDUUAVO 
TUSSCHEtf    LYCIDAS,  MB&It   EN    KO&IDOlf* 


t 


De  nugtre  dageraat  had  d'Oofterhemel  pas 
Met  levend  goud  bezoomt,  toen  herder  Lycidas, 
'Terwyl  hy  zich  in  'e  naaftgelegen  bofch  vermeldde, 
Knaap  Meris  tegenquam:  twee  veldelïngen ,  beide 
In  9t  quikfte  hunner  jeugd ,  en  beide  door  de  min 
•Geraakt ,  doch  in  hun  keur  niet  eveneens  van  zin : 
Want  d'eene  liet  zich  door 't  uitwendig  fchoon  verwionej 
Van  zyn  Rozelle,  't  puik  der  prille  herderinnen., 
Dog  d'andre  febattè  vry  nog  méér  't  inwendig  goed. 
Het  geen  gehuisveft  was  in  't  loffelyk  gemoed 
Der  zedige  Amaril ,  en  wylze  nimmer  konden 
Eens  worden,  welkers  min  rtifte  op  de  befte  gronden 9 
Beflotenze  de  keur  aan  fneégen  Korldon  v 
Juift  heden  hier  omtrent ,  (eer  dat  de  morgen  zon 
De  heuvelfchaeuw  verjoeg)  te  laaten,  en  te  hooren, 
Wie  hem  het  meefte  mogt  van  deeze  twee  bekooren, 
Met  dit  beding,  dat  elk  zyn  vonnis  toe  zou  ftaan. 
Hierop  hief  deez'  f  dan  die  zyn*  zang  en  weerzang  aan* 


L  T  C  I  D  A  J. 

,  Py  lieft ,  o  Meris  ,  dan  nog  d' ingebeelde  gaaven. 

Van  Amaril,  in  een  ongoelyk  lyf  begraven? 
*Wat  Is  't ,  ai  zeg  het  my,  dat  gy  behaaglyx  vindt, 

In  een',  die  niemant ,  om  haar  fchoon  gelaat ,  bemint  X l 

MERIS. 

Gy  lieft ,  o  Lycldas  ,  nog  cTingebeelde  fchdoriheid , 
Die  op  Rozelle,  naar  uw*  waan,  zoo  zeertetf toonleitf 
Wat  is  't,  ai  zeg  het  my,  dat  gy  behaaglyx  vindt, 
Jn  iets,  dat  eerder',  dan  de  teêrfle  bloem  verzwindt? 


B  ~0  "D*-  S°* 

L  Y  C  I  D  A  S. 

A!  agt  gy  bet  geftel  des  lichaama,  nee  en  aardig, 
Befnedenheid  en  verf  van  't  wezen,  luttel  waardig { 
Ik  fchat  het  evenwel  't  voornaam  fte,  dat  het  oog 
Van  oudsher  af  behaagde ,  en  't  hart  tot  min  bewoog. 

II  B  ft.  I  I. 

Al  iïbynt  het  n  heel  vreemd  en  mooglyk  balten  reden»? 
Dat  3k  een  ziel  bemin ,  begaaft  met  edle  zeden  ; 
Ik  boude  nogtans  znlx  veel  aangenamer  J  dan 
Al  wat  men  in  een  maagd  bekoorlyx  vinden  kan. 

LTGlDlIf 

Ga*  vraag  cPalondheid  eens ,  hoe  zy  de  Schoonheid  roemde/ 
En  haar  zelf  met  den.  naam  van  een  Godin  benoemde » 
Voor  wie •  uit  eerbied  9  elk  verwondert  bleef  en  (lom , 
En  die  den  prys  afwon  van  al  't  Godinnendom. 

Ga ,  vraag  d*aloudhe!d  eena ,  hoe  zy  de  Wyaheld  roemde* 
En  haar  zelf  met  den  naam  van  een  Godin  benoemde»  ' 
Die,  boven  al  vermaard,  door  haar  geboortelot, 
Geteeld  wierd  uit  het  brein  van  aller  goden  God» 

L  Y  C  I  D  A  f  # 

Was  priefter  Waarmond  hier,  hy  zon  n  konnen  toonètt    * 
De  hulde  en  agting ,  fteeda  beweezen  aan  de  fchoonen  t 
Van  'a  weerelda  oorfprong  af.    Hy  zon  n  zeggen ,  dat 
De  Schoonheid  Altooa  wat  der  Vrouwen  belle  fchat* 

V  2  MM. 


)T*  E    O    D. 

M  E  R  I  f  • 

Wh  priefter  Waarmond  hier,  hy  zou  u  konnen  melden* 
Dac  Vrouwen  door  verftand  verwonnen  kloeke  Helden  > 
£n  méér  vertnogten  door  haar  welbcletde  reen , 
Dan.  andre  door  den  pronk  van  juiftgevonnde  leen, 

L  y  C  I  D  A  »i 

Het  zy  hitr  meé  hoe  ft  zy ,  fchoon  iemand  overhellr 
Toe  uwe  keur,  geen  nood :  'k  waardeere  myn  Rozello 
Ver  boven  Amarfl ,  en  zal  't  zoo  lang  ik  leef; 
Ten  zy  *en  ander  my  een  beetren  indruk  geev% 

'  l  •  ft  I  U# 

AHeefde  ik  na  deez9  dag  nog  meer  dan  honden  jareo,. 
Kooit  zal  de  liefde  voor  myn  Amaril  bedaren , 
En, nimmer  febenke  ik  aan  een  tweede  myne  min  *. 
Ten  zy  een  ander  my  met  redenen  verwino'* 

LTClDiS, 

4!  Wta  ik  nu  zoo  wel,  als  Dorilas,  bedreven 
In,zangkonft,  ik  zou  u  afïchetfen  naar  bet  leven 
Het  minnelyk  gelaat,  den  zwier,  het  jeugdig  vuur, 
Waar  mié  Rozelle  wferd  begaaft  van  vroaw  Natuur* 

o!  Kon  ik  nu  10a  wel  als  herder  Damon  zingen, 
Ik,. meldde  u,  Lycidas,  ik  meldde  u  duizend  dingen» 
Vercierende  Amaril ,  voorzien  van  eene  ziel , 
Pie  uit  den  Hemel  in  *t  gezonde  Hchaam  viel* 


BOD*  fxt: 

L  TC  I  D  A  ff • 

Gf  (teft  ,  dog  zonder  grond ,  dus  breed  op  Araarillit. 
Of  is  *t  n  niet  -bekend ,  dat  overal  gefchil  is  , 
Waar  iot  waar  door»  en  hoe  de  regce  dengd  beftaat? 
't  Geen  deze  keurt  voor  goed,  keurt  gene  ligt  voor  quaadti 

Gy  doft  ,  doch  zonder  grond  9  das  breed,  op  uw  Rozelle  tr 
Want  zoo  een  tweede  eens  vry  daar  van  het  oordeel  veile  » 
Ligt  vond  by  haar ,  in  plaats  van  goelyk ,  ongedaan* 
De  Schoonheid,  wareiyk  beflaat  alleen  in  waan* 

l  t  c  i  d  a  f » 

'k  Wed  ,  niemand  Is  zoo  koen ,  dat  by  ooit  zon  vermogen 
Te  laken  ft levend  blos  verfpreid  op  *t lichaam,  d'oogen» 
De  winkbraau wboog ,  het  hair,  gelyk  een  git  zoo  zwart» 
Waar  meê.  Rozelle  de  volmaakt fte  fchoooheid  tart» 

me  r  i  u 

Gy  koff ,  o  Lyeidas  I  nw  wedding  ligt  verliezen. 
Wat  zyn  *er  menigen ,  die  9t  blonde  zonden  kiezen 
Voor  *t  brnin;  voor  *t  bloedryk  rood,  het  zagteleliwit^ 
Het  qnynend  oogazonr,  voor  *t  blakend  oogengit  1 

LYCIOAf. 

Behaag! yk  is  't  gequeel  der  fcbelle  Philomelev, 
Irt  't  luw  van  zomerloof ,  en  groene  veldpriëelen  » 
Maar  nog  behaaglyker  is  't  zangerig  gel  uit. 
Het  geen  Rozelle  huwt  aan  riet  en  herdersflniu 

V  4  MB4 


&tr  JV  O    D." 

•  1f  E  R  I  S. 

Het  -wollig  fchaapje  is  wel  't  goeriaardigfte  allef  dieren  i 
De  duif  der  vogelen ,  die  door  den  Hemel  zwieren : 
Maar  nog  goedaardiger  is  d'inborlt,  zagt  en  flil , 
Die  zig  vertoont  in  het  gedrag  van  AmariL 

LTCIDAI. 

Dfe  booffebe  joffers  zyn  In  't  danflen  wel  bedreven  , 
Zoo  als  Philander  zegt  ,  gewoon  aan  *t  hof  te  leven  z 
Maar  fchoon  Rozelle  Hechts  is  opgevoed  op  'c  Itnd , 
Nog  danft  zy  evenwel  op  voegelyker  trant. 

KERM, 

Rozelle  fleet  Kaar  tyd  met  danflen  en  met  zingen : 
Maar  Amarillis  met  befpiegeling  dier  dingen  , 
Dte  leeren  aan  een  maagd ,  hoe  dacze ,  na  de  trouw, 
't  Gezin' befturen  moet,  gelyk  een  wyze  vrouw. 

LTCIDAI. 

Rozelle  is  kundig  van  een  menigte  andere  zaaken  r    ' 
Die  door  verscheidenheid  de  gulle  jeugd  vermaken. 
Haar  fchoonheid,  ftamgepaart  met  een  regt  vrolyk  hert» 
Maakt,  dat  zy  van  elkeen  op  't  hoogft'  geprezen  werd. 

f  k  i  !  i. 

Het  was  in  Amaril  ,  dat  elk  al  vroeg  befpeurde 
Een  kennis,  van  het  geen  In  deez*  landsdouw  gebeurde 
Van  lange  tyden  her,  en  Weetryk  heeft  gezeit, 
Pit  zy  nog  dagelyx  groeit  in  weetgierigheid 
*.  ij:  l,T- 


B  O    D.  ut 

L  Y  C  I  D  A  S. 

Een  maagd  is  wy*  genoeg ,  wauneer  haar  ceedre  reden    •  + 
Befprengt  zyn  mee  het  zout  van  ftreelende  aardigheden* 
Meer  beefeze  niet  van  nood' ;  indienze  dan  daar  by 
In  haar  gelaat  vertoont  de  fchoonfte  fchildery» 

H  E  R  I  I. 

Een  maagd  is  fchoon  genoeg  9  wanneer  gebrek  noch  pyneör 
Het  lichaam  hier  of  daar  mifvormen ,  noch  doen  qnynen  *> 
Maar  laten  haar  gezond  en  frifcb ;  indien  daar  by 
Haar  wyze  geeft  vertoont  de  befte  fchildery* 

L  Y  C  I  D  A  f. 

Men  kan  van  langer  hand  de  wetenfehappen  leeren  9 
En  door  het  oefenen  daar  meé  de  ziel  ftoffeeren: 
Maar  Schoonheid  krygt  men  door  des  Hemels  ryke  gunfï \ 
Alleen ,  eü  nimmermeer  door  oefening  noch  kunft. 

M  E  R  II. 

Schrik,  pyn,  koorts,  ouderdom  en  andere  gevallen 
Verderven  ras  den  roem,  daar  Schoonheid  op  mag  brallen  rr 
Maar  deugd faamheid,  verft  and  vertoonen  meeft  haar  kragt, 
Wanneer  bet  lichaam  leit  door  wederfpoed  verfmagt» . 

L  Y  C  I  D  A  S. 

Vergeefs  h  9t ,  dat  men  tragte  een  blinden  te  bekooren. 
Vergeefs  is  't ,  dat  men  fpreek'  met  een ,  die  niet  wil  hooren* 
Men  vrage  liever  aan  eeq  derden,  wie  't  hier  won 9 
En  aan  wien  beter,  als  aan  u,  q  Koridon? 

V  5  «» 


$t  B    O    D. 

'MUI  S, 

Vergeefs  is  't,  dat  men  trage  met  reden  te  verwinnen 9 
Een ,  die  niet  tfftian  wil  zyn  popje  te  beminnen. 
Ik  ftem  'er  in.    Welaan,  dit  Koridon  vry  fpreek% 
En  zegg',  wiens  meining  hem  de-  redelyxte  bleek* 

taaiDONi 

fféwyl  gy  beide  my  tot  fcheidsman  hebt  genomen  , 
Melde  ik  n  korcelyk  my n  oordeel ,  zonder  fchroomen» 
Gy  preeft,  o  Herders,  uw'  Meeftreflen,  zoo  'c  behoort, 
En  hebt  my  door  dien  zang  en  wederzang  bekoort* 
De  Schoonheid  zekerlyk  is  glansryk,  hemeifch ,  beerlyk. 
Poch ,  van  verftand  ontbloot ,  voor  wyzen  nooit  begeerlyk» 
Verftand  alleen  is  veel :  maar  dat  een  jonge  maagd 
Begaaft  met  eél  vernuft  te  meerder  nog  behaagt 
Aan  onpartydigeo  •  wanneer  haar  fchoone  leden 
Uitblinken  doeu  den  glans  van  loffelyke  zeden  , 
Daar  twyfelc  niemant  aan*    Doch  beft  is  middelmaat 
In  uiterlykc  fchoonte,  en.  innerlyk  sieraad  (i)# 

Da$  bodpaert  oiet  alleen  de  zachte  veldflirit 
maar  ook  de  fchclle  krijgstrompet  handtereu  kon, 
tyijkt  uit  zijn  gedicht 

OP  DE  OVERWINNING  VAN  DEN  PRINS  FRANgOIS  BDGENIUf 

V.AN  SAVOIRN  OP  DE  TURKEN» 

Gy  vergt  ,,Engenius,  gy  vergt  dan  wéér  myn  zangen 

Door  uwen  heldemoed, 
Én  noopt  my  om  de  Lier  wéér  van  den  wand  te  langen  » 
Terwyl  gy  met  het  bloed 

Der 
<*}:  Dlcfatlievcndc  Tydkort.  blz.  57* 


BOD;  315 

Per  Ottomannen  in  onfterffelyke  bladen 

Uw  naam  voor  eeuwig  fchryft; 
En  de  onvermoeide  Faam  nw  gloriryke  daden 

In  duurzaam  marmer  dryft. 
Gy  noodt  my  om  n  in  het  krygsgevaar  te  volgen  # 

Daar  gy  ,  vol  edel  vier  » 
Als  Chriften  Veldheer ,  op  den  Turk  met  recht  verbolgen* 

Strydt  voor  de  Kruisbannier. 
Tei;wyl  ge  Europa  doet  op  nw  be  dry  ven  (laren» 

Daar  't  de  opgeprefte  magt 
Van  duizend  volken,  al  bloedgierige  Barbaren» 

Ziet  door  uw  arm  verkracht» 
Maar  van  wat  zege  zal  ik  toch  bet  eerfte  zingen  t 

Van  die  van  Karlowits9 
En  Semlin  ,  daar  men  u  grootbartig  aan  zag  dringen 

Op  't  vyandlyke  fpits? 
Of  van  die  ge  onlangs  voor  Belgrado's  trotfe  wallen 

Behaald  hebt,  daar  de  dood 
Der  Jurken  krygsbioem  deedt  aan  nwe  zyde  vallen 

Door  vuur  en  ftaal  en  lood? 
tfcen,  neenl  Eugenius,  't  rou  my  aan  magt  ontbreken* 

Om  d'een  en  d'anderen  flag 
Te  zingen,  die  de  Zon,  o,  in  het  leeuweteeken , 

Tot  tweewerf  lev'ren  zag 
Terwyl  gy  ook  in  beide  een'  ieeuwemoed  liet  blyken  f 

Zo  eigen  aan  Eugeen»  • 

Zo  menigmaal  beproeft ,  tot  heil  van  Karela  ryken  9 

Tot  fchaé  der  Agareén. 
*kZal  ook,  daar  Themifwar  n  moet  als  winnaar  groeten* 

De  vrucht  van  d'eeröen  flag. 
Geen  wrevle  Baflaas  doen  hun  fabels  aan  uw  voeten 

Neerleggen  ■  met  ontzag  i 

Of 


»t*  B'  O   D-T 

Of  *t  Grickfche  Weiflemburg  ten  tweedemaal  doen  bnigfeS 

Voor  'cOoftenryks  geweld, 
Dtar  duizend  duizenden  Janitfers,  als  getuigen» 

Bewaarden  't  naafte  veld» 
Die  ga  aan  den  grooten  Heer haaftdegdt  de  ty ding  dragen* 

Hoe  de  afgeftrede  ftad 
Zich  overgaf,  na  dat  zyn  heirkracht,  gaofch  verflagen, 

De  vlncht  genomen  had. 
O  neen  I*  myn  Zangfter  zon  zich  wis  en  zeker  zengen 

Aan  *t  blakend  oorlogsvuur, 
Of  fmetten  aan  het  bloed ,  dat  gy  dien  dag  zaagt  plengen  * 

Voor  den  gedreigden  muur. 
Ook  zou  zy  zich  niet  in  dat  groot  gevaar  vertrouwen  t 

Daar  delfter  zelf  voor  beeft, 
Die ,  :angftig  voor  't  geweld  der  dondrende  kartouwen  * 

Zich  naar  den  grond  begeeft* 
Dus  tal  zy  zich  Hechts  in  den  zegewenfeh  bepalen  , 

Dien  ganfeh  Kurope  u  doet. 
Ga  voort ,  o  Held !  ga  voort  verwinningen  te  halen 

Op  't  Ottomannifch  bloed. 
Dring  in  door  de  Yzre  poort ,  en  doe  Konflantinopelen , 

Dat  trotfe,  dat  zo  fier 
Het  Kraisgeloof  braveert ,  op  zynen  wortel  popeleb. 

Plant  Karels  veldbannnier 
Op  't  haatlyk  puin*    Wil  u  een9  weg  ter  darren  banen* 

Doe  Meccaas  halve  Maan, 
Die  gy  door  dapperheid  reeds  hebt  gebragt  aan  't  tanen , 

Geheellyk  ondergaan. 
Zó  kenne  Mahomet  in  *t  eind  des  Hemels  vinger, 

Gedreven  uit  zyn  land  ; 
Zo  noeme  men  Eugeen  voortaan  den  Turkend winger, 

Vorft  Karels  rechtehand  (i).    * 

BOD* 

<i)   Dichtücrcndc  Tydkort  blz.  a*x* 


bok  si; 

BODDAERT  (PIETER) ,  junior,  deze,  waaiw 
fchijnlijk  uit  hetzelfde  geflacht  als  de  voorgaande, 
gaf  in  178B  en  1739  twee  deeltjes  met  gedichten 
in  het  licht*  die  niet  onbehaaglijk  geoordeeld  wer- 
den, en,  zijne  jeugd  in  aanmerking  nemende,  irir 
derdaad  iets  goeds  in  rijper'  ouderdom  van  hem  de- 
den verwachten  (O»  dan  helaas !  tot  de  ergfte  zede- 
loosheid en  een  losbandig  leven  vervallen ,  misbruikte 
hij  zijn  vernuft  tof  het  zamenftellen  van  ontuchtige 
ft ukjes ,  meestal  in  kroegen  en  bordeelen  voor  de 
vuist  vervaardigd  (2).  Hij  was  in  alle  opzigten 
een  tegenvoeter  van  zijnV  voorgemelden  naamge- 
noot ,  en  werd  het  flagtoffer  zijner  fpoorloosheden ; 
want  hij  ftierf  den  9  Maart  1805  ,  te  Am  fier  dam  , 
aan  de  gevolgen  van  een*  val  in  het  half  dïgt  ge- 
vrozen  water,  waarbij  hij  zich  deerlijk  h&d  frezeerd. 

BODE'  (MATTHYS)  ft>  Weinig  is  er#  van 
dezen  zeer  verdienstelijken  Amfterdamfchen  dichter 
voorhanden.  Onder  opzigt  van  den  hoogleeraar 
FRANCius'gaf  hij  in  1696  eenige  vertalingen  uit 
horatjus  in  het  licht;   vervolgens    een  paar  vrij 

.  goede 

(1)  Men  vindt  nog  eenige  goede-  ft  uk  j  es  van  hem  in  de 
ZUinê  I)icht$rl.  Handfthr.  1  Schak.  blz.  so,  49,  84;  IV  Schak. 
blz.  ?7  en  VIII  Schak.  blz.  97. 

(O  Men  beeft  een  goed  gedeelte  dezer  vuiligheden  in  het 
licht  gegeven,  onder  den  titel  van  NsgêUunê  Ptrtifêttjfh  y*» 
Mr.  p.  boddaprt,  Amst.  bfl  u.MOOLBNijzr&,  1805.  „Foei  den 
t9  jongeling,  die  ze  met  welgevallen  leezen,  —  wee  den 
„Mensen,  die  zoo  dichten  kon!"  zeiden  de  fchrjjvers  der 
Jjg.  V*i.  Lttttfêf.  voor  1805.  No.  14»  blz.  660,  en  evenwel 
Vas  dit  boek  —  fpocdig  uitverkocht! 

CS)   J,  kOK  Vaderl.  Woordcnb.  VII  Deel,  blz.  931. 


)i«  B    O    D. 

goede  vertalingen  der  Franfche  treurfpelen  Orestet 
en  Py lades  ^  170a  *  en  Poljxeno*  1703.  Zijne  losfe 
dichtftukken  zijn  bier  en  daar  verfprcid.  Het  vol- 
gende, als  zeer  fraai  en  krachtig,  ooideelen  wj 
hier  der  opneming  wel  waardig: 

toêZtZAÜCê 

Nu  baat  geen  diamante  Hot : 
Ka  barft  Apolloos  kerkdeur  open; 
Zy  werd  baldadig  opgeloopen 

Vin  laffe  rymers ,  *t  haat'lyk  rot. 
Ma  werd  zyn  heiligdom  gefchonden* 

De  onwetenheld,  ait  overmoed» 

Heeft  zich  ,  mee  ongewyden  voec  9 
Parnas  ce  nad'ren  onder  wonden: 

Zo  Phebas  niet,  met  boog  en  hand t 

Die  uilen  van  den  dorpel  bant. 

De  dichtkonft  ,  balfem  der  gemoeden  , 
Neemt  harten  in  met  zoet  geweld: 
Ze  is  hemel  val,  en  rolt,  en  ztveltj 

Maar  kan  zich  voor  verwaantheid  hoeden» 
De  rymery,  al  kruipt  zy  laag, 

fielooft  haaf  lezer  groote  wond'ren; 

£n  valt  aan  't  blikfemen  en  dond'ren ; 
Maar  (trekt  het  keurig  oor  ten  plaag , 

Dat ,  door  geen  wildzang  te  verleiden  , 

£en  valfchen  klank  weet  te  onderfcheiden. 


3r 


b  o  a 

Zy  echter  durft  die  gladde  bun 
Opdreven  met  haar  ftompe  fchachten  * 
Eu  overweegt  noch  wikt  baar  krachten. 

Al  zou  haar  kiel  re  gronde  gaan , 
Zy  ftCL'kt  In  zee  van  ftrand  en  oever; 
Maar  zinkt  wel  baaft  tn  holler  nat. 
Alt  't  krank  geitel  lu  duigen  ipat  t 
Haar  vaarzen  hinken  langi  hoe  droevert 
De  dicbtpen  paft  haar  even  zeer, 
AIi  hopman  Ulricb  't  krygigeweer. 

All  waaghals  Phaèton  ,  door  't  rennen 
Der  zonnepaarden.  En  den  nood, 
Neerltome  In  Padnt  droeve  fehoocr 

Zo  dryft  een  rymgek  op  zyn  pennen ; 
Maar  valt,  't  hoog  vliegen  ongewoon, 

Zyn  veder  kan  dien  lift  niet  dragen  ; 

Getrooft  een  dichtwerk  op  te  zagen  t 
Erbtrmelyk  en  valich  van  toon* 

Vu  heeft  de  Poëzy  te  lyen , 

Geknaagd,  geplunderd  van  Harpyent 

Schep  moed,  verfaeve  konft,  fcbep  moed  f 
Uw  onde  glana  zal  zegepralen. 
Geen  gana  kon  ooit  by  zwanen  halen. 

AI  werd  de  zangberg  omgewroet. 
Het  kondig  oordeel,  wys  en  ichnnder. 

Werd  met  geen  rym'tooi  rym  gepaald  %    . 

Kwakzalven  (taan  in  't  end  bekaaid» 
Behaagt  hun  zwetlen  de  een  of  de  ander, 

't  Zyn  kranke  herfleni ,  licht  verleid. 

De  dlcbikonft  houdt  haar  waardigheid. 


4*o  BOB. 

't  Getal  der  rymeri  te  befnoeQen  ,         % 

Is  ftroo  gedord:  het  vreefc  geeu  roê. 

Dat  kaak'lend  gild  neemt  daag'lyks  toe* 
*t  Wil,  als  het  onkruid,  weelig  groeijen. 

Wanneer  een  huw'iyk  jonge  lién 
Door  jf  echtknoop  paart  aan  's  Amfcels  boorden , 
Straks  fmeeden  ze  ongezoute -woorden  » 

Om  die  ter  bruilofte  aan  te  biên* 
Naamdichten,  lietjens,  letterkeren» 
Die  Vfeeft  onteeren,  niet  vereeren* 

Veijaart  eert  juffertjes  geboort', 
Straks  zweten ,  zwoegen  de  arme  knechten  , 
Om  haar  een  kransje  om  't  hoofd  te  vlechten  9 

Dan  klimt  de  dichter  op  de  koord, 
Hy  roemt  de  lieve  blos  der  wangen» 

Gelykt  het  hair  by  zilv'ren  dradn; 

Ze  v  onder  't  ftarlicht ,  een  Diaan. 

» 

Terwyl  zyn  dicht,  door  't  ys'lyk  prangen, 
Verftuikt  en  lam  te  voorfchyn  koomtj  . 
Of  alles  uitftoot  9  wat  hy  droomt. 

:  't  Werk  is  wanftakig  in  zyn  deelen ; 

Het  kleeft  aan  een,  als  't  drooge  zand.  ' 

Gy  ploegt  vergeefs  't  onvruchtbaar  ftrand: 
'tGewronge  rym  moet  elk  vervelen, 

Weetnieten,  ongeletterd  volk. 
Zo;'t  ftrenge  fterflot  aan  komt  randen 
Een  vriend ,  of  man  van  ftaat ,  uw  handen 

Geleiden  hem  ter  duift're  kolk. 
I/w  pen  begint  ftraks  diep  te  rouwen, 
En <hem. een  grafzuil  op  te  bouwen. 

„Och! 


b  O'  d;  s«. 

,,Och!"  fchreenwt  raen ,  „ochl  fay  Ia  nn  kant  i 
„De  pyl  dei  doods  heeft  hen  gedoken*, 
■iMyti  Mufa  heeft  zyn  oog  gelooken: 

„  Die  goede  heer  moert  Clothooa  tand 
„ Kn  I.achcfls  geweld  beieren; 

„Térwyl  zyn  deugden,  tonder  til» 

„  Zyn  gebazuiiid  door  't  aardfehe  dal , 
„En,  ill  myn  dicht,  de  Nyd  verduren.'* 

Zo  jankt  de  kreup'le  rymery , 

Scout  op  den  naam  van  poëzy. 

Een  ryrner,  door  waanwyiheld  dronken. 
Al  moet  zyn  vaars  op  krakken  gaan , 
Zwelt  noch  om  't  hoofd  van  yd'len  waan , 

En  meent ,  zyn  boezem  blaakt  door  vonken 
Van  'c  heilig  vuur,  dat  Dichters  Richt. 

AI  moet  men  naar  zyn  meening  raden, 
.  Nochtbaos  verinurll  hy  zuïv're  bladen, 
En  brengc  zyn  mengelmoes  In  *t  licht  j 

Dat ,  hair  gelapt  en  half  gefloten , 

Zo  helder  blinkt  als  doove  kooien. 

Straks  roept  een  weigeletterd  hoofd  i 

Men  wil  uw  vodden  zien,  noch  hooren»   ■ 

o  Dichter  In  des  Hemels  toren , 
Die  weinig  uitrecht ,  veel  belooft  1 

't  Is  niet  genoeg,  als  vaarzen  Hepen, 
En  ftaan,  by  bennet  als  om  nw  klucht 
De  aanfebouwer  gaapt,  en  geeuwt,  en -zucht, 

Was  't  beft ,  haar  van  't  tooneel  te  zwepen* 
Want,  wilt  gy  dat  men  't  (hik  niet  laak*, 
Zo,  doe  on*  lachenen,  geaf  vermaak. 


**»  BOD, 

U  held,  in  't  trrorgewttd  geQokea» 

Zwctft  wantaal:  hy  behaagt  het  volk»    . 

Es  fchermt  in  ft  honderd  met  zyn'  dolkj 
In  A  end,  hy  heeft  zo  weids  gefproken. 

Dat  elk  om  9t  trenrfpel  lachchen  moet.  . 
Zo  hoort  de  fchouwbnrg  zyn  tooneelea 
Weergalmen  van  de  ftraatkrakkelen, 

•  Bepleit  door  helden »  heel  verwoed  s 
Terwyl  ze,  uit  winderige  kaken, 
Verwoede,  en  helfche  vlammen  braken* 

o  Dichters  voor  de  onfterflykheid  , 
Die  's  Poëzys  hnlk  hoedt  voor  ftranden, 
Begrimd  van  de  afgunft,  fcherp  van  tanden  * 
.  Daar  gy  't  verval  der  konft  befchreit ! 
Wie  kan  naar  waarde  uw  y ver  zingen  , 
Die  't  onverftand  betoomt  en  fnuikt  t 
Schoon  't  dichtpenfeel  wordt  ftout  misbruikt 
Van  bloeds»  die  Helicon  befpringen, 
Uw  oprdeel ,  vry  van  gunft  of  haat , 
Verheft  het  goede,  gifpt  het  kwaad* 

En  gy  9  Homerus  onzer  dagen , 
,  Der  dlcht'ren  Phenlz ,  roem  en  loft, 

o  Vondel ,  die  uw  Clio  kuft 
In  't  zideveld  »  beyryd  voor  plagen  I 

Zie ,  hoe  nu  ry mers ,  dor  en  fchraal  9 
Zich  *t  fteile  pad  ten  zangberg  banen  , 
Zich  meefters  in  de  dichtkonft  wanen : 

Wie  lacht  niet  om  hun  trant  en  taal  f 

Daar  zy ,  verdoold  van  't  fpoor  der  reden  , 

Bedroefde  wangedrochten  fiaeden  (i). 

BOE- 

4   (i)   Nieuwe  Verzameling  van  Nederduitfche  Mengeldichten, 
Anst.  1747  ,  bis.  943* 


B  O  t      ft.ö   G.  |Ag 

<  BOBLENS  (ADRJAAN),  Amfterdammet ,  tt  bef 
kend  door  een  paar  kluchten ,  namelijk  De  Onccmgt 
Trouw  ,  in  1648 ,  en  De  Bedrogen  Vrfer^  in,  1649 
tn  in  167a  gedrukt  en  op  den  fdhouwburg  gefpeeld* 

BOETZELAER  (RÜTGER  WESSEL  van  dew) 
(i)  Vrijheer  van  Asperen*  geboren  in  1566,  en  ge* 
ftorven  in  1632 ,   vergenoegde  zich  niet  alteen  met 
zijne  aanzienlijke  afkomst,   rijkdom  en  iang  in  de 
samenleving ,  maar  trachtte  ook  zijn  vaderland  nut* 
tig  te  zijn  met  den  degen  en  de  pen.    Hij  dienda 
in  zijne  jeugd  met  lof  onder  prins  maürits  ;  na* 
derhand,'  befchreven  in  de  Ridderfchap,    was  ht) 
lang  voorzitter  der  vergadering  van  Gecommitteerde 
Radem     Hy  was  een  man  van  groote  geleerdheid, 
wijdheid  en  ervarenis  in  ftaatszaken*     Hij  beoefende 
de  Franfche  en  Nederduitfche  poëzy.    Hoopt  en 
nuYGENs  waren  inzonderheid   zijne   vrienden  f  eg 
gawn  zijne  verdiensten  den  billijken  lof  (a). 

fiOGAERT  (ABRAHAM),  een  tijdgenoot  vaii 
X.  bidloo,  en,  even  als  hij,  apotheker  te  Amter* 
dflm  wedijverde  met  hem  in  geleerdheid,  eti  over- 
trof hem  ver  in  het  beoefenen  der  dichtkunst.  H$ 
was  geboren  in  1663  en  overleed  in  1717*    Behal- 

vep 

(1)  M.  brekMan,  Bcfchr.  vtn  Aspercn,  blz.  «37.  J.  box, 
Vad  Woordenboek,  VII  Deel,  bis.  660.  J.  schkltmi  A  ,  Stuik, 
Nederland,  1  Deel,  blz.  itl* 

(2)  P.  c.  hoopt  9  Werken ,  blz.  ?i$.  C.  «vvobks,  Koren* 
bloemen ,  I  Deel ,  blz.  478. 

X  4 


•jai  B   0   0* 

Ven  zljné  Reizen  door  Azla,  in  1730  te  Rotterdam 

gedrukt,  heeft  hij  bij  zijn  leven verfcheiden  dichtkun* 
dige  en  andere  werken  in  het  licht  gegeven  (i), 
en  den  Amfterdamfchen  fchouwburg  van  vrij  goede 
vertalingen  der  beste  Franfche  tooneelftukken  van 
£ijn'  tijd  voorzien  (2).  Zijn  zeer  verdienstelijk 
dichtftuk  Geuzevelt  is  met  cenige  andere  gedichten 
in  1723  uitgegeven*  Het  zelve  bevat  uitmuntende 
fraaije  en  krachtige  plaatfen;  iets  moeten  wij  er 
toch  uit  aflehrijven: 


6  Amsterdam ,  dat  myn  gezicht  bepaalt» 


£n  in  het  Oofcen  met  uw  toorenfpitfen  praalt* 

Die  door  de  wolken  heen  tot  in  't  geftarate  varen  9 

En  Bahels  toorenpracht  in  luider  evenaren, 

Wat  trekt  gy  myn  gemoedt  met  kracht  van  majeftelt. 

Die  zich  alom  met  glans  in  uwen  wal  verfpreidtl 

Uw  marmre  kapicool ,  het  achtfte  wonderteeken , 

Van  welker  keerlykheit  al  't  aardryk  weet  te  fpreken, 

Verrukt  den  vreemdeling»  die  (torn  en  roerloos  (laat, 

Als  hy  het  oog  op  al  die  puikGeraden  (laat, 

En  zich  verlieft  in  kenr  van  beeltwerk ,  fchilderyen 

£n  welven ,  en  wat  meer  komt  om  den  palm  te  fcryen  % 

Verheffende  in  zyn  ziel  de  wyze  Magiftraat , 

En  eerende  haar  zorg  die  alles  gade  Haat* 

Gy  gloort  alleen  niet  op  veel  treffelyke  kerken  , 

En  hoofrgebouwen ,  en  een  reeks  van  liefdewerken» 

Maar  zelfs  op  riften  van  paleizen  fier  van  kruin , 

En  als  geklonken  uit  een  rots  van  graauwe  arduin  , 

Waar 

(1)    R.  arrenberg,  Naamrcg.  van  Nedcrd.  Boeken 9  bli.  s&, 
(s)    Naemrol  der  Tooneelft,  van  j.  van  der  mark  ,  JEz.  blz.  51, 


S  O   G.      J5  O  L  *t$ 

Waar  in  lich  fpiegelen  de  Heeregiachtgodinnen  9 
De  Singelnimfen ,  en  meer  andre  Grachtmeerminnen  » 
De  hairlok  flerende  in  't  krifcalglas  van  uw'  vloed  , 
En  hier  van  'c  Y,  en  daar  van  d'Amftelnimf  begroet» 
Dit  gaf  de  vryheit  u,  het  waardigfte  der  dingen, 
V  opgedragen  na  veel  ftaatsverwiffelingen  • 
Toen  gy  ge  weten  sdwang,  dat  fchrikdïer,  lei  aan  band* 
En  klonk  in  ketenen  van  eeuwig  diamant; 
Dat  duizentduizenden  deed  naer  nw  vetten  vloeien  9 
.Qertnge  woningen  tot  praalgebonwen  groeien» 
En  uwen  muur  verdrong  tot  viermaal  achtereen , 
Voor  zulk  een  meeuigte  van  menfcben  veel  te  kleenj 
En  zoo  veel  fchatten  van  het  goutryke  Ameryke, 
£n  Afie ,  en  Europe  9  en  't  vergelege  Afryke  • 
Door  zeekaftelen  9  barfch  van  voorhooft  ,  groot  van  tal , 
Gefleept  van  's  werelts  eint'toc  binnen  uwen  wal  (i). 

BOGAERT(ANTHONIE  van).  Van  dezen  heeft 
-toen  twee  kluchtfpelen ,  Het  Nieuwfchierig  Aegje% 
1679,  en  De  Buitcnfporigs  Jaloerfe^  1681. 

BOLLAERT  (SAMÜEL)  vervaardigde  gemeen- 
fchappelijk  met  a,  roggeveen  V  ' Neder  lantfche 
Treur  f  pel ,  fjnde  de  v  er  er  acht  t  Belgica9  vertoo- 
n  end  e  ffOnhejlen  da  er  in  voorgevallen ,  7t  federê 
den  35  October  1555  tot  den  10  Julj  1584.  Ver* 
thoont  op  .  't  Edel  Kedenhof  binnen  Middelburgh  , 
door  het  Broederfchap  van  de  Edele  Bloemc  Jesfe% 
onder  het  voort  In  Minne  Groeyende,  2  deelen» 
Middelb.  1669. 

BOL. 

O)    A.  bógault  ,  Gedichten ,  blx.  7Ü, 


*tf  Ê  Ö  t.      SOU. 

BOLT1NGHCJOAN)  is  opfteller  van  hét  klucht 
Ipel*  Mr.  Tiribus  met  zyn  Kluchtig  Huisgezin  9 
1656.  —  Zeer  raar! 

BONGARDT  (BERNARDUS  JACOBUS).  Zeer 

fpijt  het  ons ,  dat  wij  9  ondanks  alle  aangewende 
qteoite,  niet  hebben  kunnen  bekomen  's  mans 
Troost  zang  of  RymkatecAismus  f  in  LIV  Pfalmen 
voorn  Davids  Huis,  gefchikt  naar  ur  sinus  Leer- 
wjze  en  Datheens  Zingtrantp  bj  de  zogenoemde 
wacre  Gereformeerde  Batavieren;  om  verbjfierde 
Krtfienen  te  regt  te  brengen  ,  of  te  koe/leren ,  in 
de  AfbederfcAoot  der  Heilige  Katholike  Krifleljke 
Kerk*  Hoorn,  by  Tf  tjallingius  1762,  ten  einde 
èen  lachlust  onzer  lezers  in  een9  ongemeen  hoogen 
graad  op  te  wekken;  dan9  wij  doen  wat  wij  kun* 
ben,  en  leveren,  tot  dit  oogmerk,  uit  de  tweede 
Jiand  (1}  eenige  Haaltjes  van  dit  ftukje ,  welks  in» 
houd  nog  zonderlinger  is  dan  deszelfs  titel; 

De  Wet  doet  me  eerst  opletten  t 

„Heb  God  volkomen  lief 

„  En  min  den  naasten."    (Sant 
Saatimen ,  Quant  en  Sletten) 

„ Nee  als  u  zelven.  ■.■   —  (a)v 


%* 


Toen  Adam  is  gevallen 


Viel  ik  in  hem ,  en  werd,  in  Aart,  Gods  mallen 
Asrtsvyand  — —        .    1  -— — •  (3). 

Ge* 

(!)    Vaderl.  Letteroef.  III  Deel,  I  St.  Mi,  i8j# 

4-. 

m 

(a)    Trpostxang,  Mz,  3.   (3)  blz.  5. 


B^O    N.  i*f 

Geloof  aan  God ,  In  God  en  God  vertolk  [ 
Nietj  in  opregc  Geloof,  'e  Koomc  aardig: 
*c  Blyft  by  de  Bruid  ,  feboon  zy  'e  bedilt. 

Door  die  Geloof  is  ze  al  Regtvaardig  ' 

£n  heilig :  ja  't  geloof  maakt  haar 
Opregt  in  Gods  Schriftuurzin  klaar. 

't  Leert  ons  ook. God»  mee  Gods  beloften » 
Verdaan ,  begeeren  en  in  kruis 

Vertrouwen ,  niet  verwaant »  als  fchoften  f 
Als  Huichelaars ;  maar  als  Gods  Gruis  (i). 


o  Nutte  Kruis!eer  I  dat  wy  zyn  gekruist 
Toen  Krfitos  ft  f  er  f,  gedood  en  voorts  begraaven; 
Zoo  wy  hem  zoeken ,  ons  gedrag  befchaven 

En  God  eerbieden ,  hinkende  en  vergruist » 
Dog  voor  de  vuist  (a> 


De  Misdienst  zegt :  «een  heil  word  ooit  verovert 
Van  Kristus  kruis  ,  ten  zy  by  word  getovert 
In  Schuim  en  Wyn :  ook  moet  ge  eerst  daarvoor  katatet 
Eer  bj  ter  keel  infuapt ,  naar  Buik  en  Hielen  (*). 


Als  Leeraars  eerst  vertoonen 
Wie  In  Gods  Ryk  zal  woonen 
En  voorts  wie  by  de  Honden 
In  *t  Helhol  word  gezonden ; 

Das 

<0   Ttooatzaog,  Mz.  9.   (*)  hls*  to.   (3)  hlz.  at* 

x4 


(«ff  ÏJ    O    N. 

Dan  werkt  3e  Predikaatfy  egt* 
Verwringt  gy  dezen  Sleutel , 
Dan  maakt  hy  flegts  gereutel ; 

Want  dwariom  draait  hy  overflegt  (i);< 


Das  uitgedost, 
Waardeere  ik  alle  Goede  werken  nuttig : 
Ten  blyk  dat  ik  bekoort  ben ,  om ,  niet  duttig , 
Maar  raps  te  zyn  tot  's  Naasten s  Nut ,  Gods  roem 
En  mynen  troost  als  Jefus  Zonnebloem  (2)» 

Men  denke  niet  dat  bongardt  de  dolhulspoëet 
was,  van  wien  van  effen  fprcekt  (3),  6  neen! 
toen  hij  dezen  Troostzang  uitgaf  was  hy  Gerefoiw 
neerd  predikant ,  of ,  gelijk  hij  zich  zelven  betitelt : 
„Pastor"  te  Hoorn. 

BONTIUS  (REINIER)  (4)  was  de  zoon  van 
den  beroemden  geneeskundigen  gerardus  bontius, 
hoogleeraar  aan  de  akademie  te  Lejdent  en  werd 
aldaar  geboren  in  1576,  hij  bekleedde  aan  deze 
hoogefchool  hetzelfde  ambt  met  geen  minder'  lof 
dan  zyn  vader,  en  was  tevens  lijfarts  van  de  prin- 
fen  maurits  en  fredrik  henrik.  Hij  overleed 
in  zijne  geboorteftad,   in  1623,     Men  heeft  van 

hem 

(1)   Troostzang,  bl*.  34.   Cs)  t>I*.  SS* 

(3)  Holl,  Spectator ,  I  Deel ,  blz.  189» 

(4)  J.  *ok,  Vtderl.  Woordenb.  VII  ï>eclf  bis.  741.    C*AL* 
Hot,  Biogr.  Woordenb.  HJ  De  cl,  blz.  310. 


B    O    N.'       B   DO.  ^a> 

hem-  een  tooneelftuk.  Bet  Beleg  tnde  Ontfct  van 
Lcydcn*  het  welk  men  zeker  niet  aan  de  regelen 
van  aristoteles  of  pels  moet  toetfen,  maar  dat 
als  een  nationaal  ftuk  langen  tijd  den  Leydenaren* 
-feven  dierbaar  was  als  den  Amfterdammeren  vondel^ 
Qjsbrccht  van  Aemflel. 

BOOGERT  ( JOHAN).    Zijn  treurfpel  Co  r  tol  aan  * 
in  1749  gedrukt,  is  genoegzaam  met  hem  vergeten» 

BOOMCAMP  (GYSBERT).  Deze  Alkmaarfche 
historiefchrijver  kreeg  in  1743  cene  geweldige  rijm- 
koorts,  en  begon  al  klappertandende  het  leven  vari 
Stephanus  den  Diaken,  „ten  voorbcelde  in  rijm  té 
„brengen;"  doch  toen  de  hitte  aankWam,  en  dè 
man  ijlhoofdig  werd,  vergat  hij  den  geheeleri 
stephanus,  greep,  in  plaats  van  het  Nieuwe,  het 
Oude  Testament,  en  rijmde  nu  van  abraham, 
joseph,  moses,  davio,  salómo,  enz.  Hoe  erg 
het  paroxjsmus  was,  kan  men  nagaan: 

Maar  deze  handeiwys  wild'  hem  niet  wel  gelukken  \ 
Alzoo  zyn  Broederen  niet  merkten  het  befluyt, 
Hoe  Godt  gantfeh  Izraël  door  dezen  Mozera  uit 
Egypten  voeren  zou ;  zulx  een  van  zyn  geflagcen 
Hem  norts  ter  zyden  ftiet,  en  fprak,  hoe  kont  gy  tragten 
ïïaer  *t  Baes-  of  Regterfchap,  wie  hceftuaenge(lek(i)f 

Het  was  zeker  ook  in  eene  verheffing  van  koorts, 

dat   de   kranke    zijn    mpnufcript   naar  de  drukkerij 

zond. 

BOOM- 

(1)   Steplunui  4e  Diakea ,  bic.  -94* 

x5 


$34  *    O    O. 

BOOMtiUYS  (JAN)  gaf  in  1771  ecne  door  hm 
te  zijn9  vriend  p.  j.  uylenbroek  vervaardigde  uia- 
muntende  vertaling  in  het  licht  van  racines  treur* 
tpel3  Esthcr.  Eene  franje-  naarvolging  van  des 
trijsgeers  van  Sam^Souci  (fredrikII).  Epttre  fur 
la  gloire  et  Vintlrtt  (1)  munt  onder  zijne  overi- 
ge gelukkige  vertalingen  voordeelig  uit.  Hij  over- 
leed den  ai  December,  1797. 

BOON  (KORNELIS)  van  ENGELANT)  (O ,  ge- 
borente Rotterdam ,  in  1680 ,  beproefde  zijne  krach* 
ten  in  genoegzaam  alle  vakken  van  dichtkunst,  hel* 
dendichten,  herderszangen,  tooneelftukken  en  men- 
geldichten ,  en ,  gelijk  natuurlijk  is ,  met  ongelijken 
uitflag.  „Hij  dichtte  als  niet  dichtende ,**  zegt  de 
Heer  de  vries  (3),  en  dit  ziet  men  duidelijk  aan 
dé  ongelijkvormigheid  van  ftijl,  dikwijls  in  hetzelfde 
(luk.  Hij  gaf  zijne  Heidenfche  Groetmoedig&eden 
in  1704,  vermeerderd  en  met  platen  verfieid,  ia 
het  licht,  en  vervolgens  in  1730  zijne  eerst  afzon- 
derlijk in  8*<>  gedrukte  tooneelftukken  (4)  bij  el- 
kander in  4to,  gelijk  ook  zijne  Gedichten.  Onder 
veel  middelmatigs  vindt  men  er  een  enkel  goed 
Jtuk;  wat  zijne  tooneelftukken  betreft, 

Mei* 

(l)    Oturrts  im  Pkihfpkê  dè  Ssms*S$mctf  Edlt.  d'Amst  I7dA, 
Ton.  I,  pag.  eo.    KI.  Dicfcrerl.  Handfcfar.  V  Schak.  blx.  !$• 

(s)    J. a.  cr almot ,  Biogr.  Woorden  b.  III  Deel ,  bi.  $i$. 

(i)   Gt fchled.  der  Nederd.  IHchtk.  II  Dee! ,  Mi.  7?. 

(4)    Naemrol  der  Tooncslft.  T»n  j.  Y.tf.aiAitCK,  /Ej.  blz.$a. 


B    O    O.       B    O    R.  5JI 

Melpomenfe  fchonk  hem  al  vroeg  de  Lauwerkroon. 
Een  ander  poogt  vergeefs  dien  edlen  prytf  te  winnen  (t% 

«egt 

BOONEN  (IZAAK>,  doch  met  dien  „anderen* 
bedoelde  boon  en  zeker  zich  zelven;  want  zijA 
tfeurfpel,  Sapor,  in  1737  uitgegeven,  bewijst  dat 
hij  ten  minsten  dit  „vergeefs  poogde/' 

BOR  (PIETER  CHRISTIAANSZ)  (a),  geboren 
te  Utrecht  in  1559,  een  der  vroegfte  Nederland» 
fche  gefchiedfchnjvers ,  wiens  Oorfprong  der  Nó* 
derlandfche  Beroerten  en  andere  historifche  werken, 
om  zijne  onpartijdigheid  en  waarheidsliefde  zeer 
geacht  zijn.  Hij  overleed  te  Haarlem ,  in  •  1635» 
'Hij  beoefende  bij  de  gefchiedenis  ook  de  dichtkunst  , 
die  in  zijn*  tijd  nog  in  hare  kindsheid  was*  Het 
laatfte  couplet  van  zijn  lofdicht  op  k*  vanmanobm 
Sckildtrbocck  luidt  dost 

©tg  $teet$  GbfbfJ  fesgen 
#ttft  gp  fionftifl  betben  uptïtggtn/ 
(Cot  fieïjulp  ban  b'een  en  ban  b'anbet: 
3(a  al  bat  begocjt  tot  be  Conftt/ 
$tljtntïit  öp  raf  ttfïf je&,   ©ug  toept  unt  jonftt/ 
Xof  tn  JKijg  551  Carel  van  Manden 

In  proza  beftaat  er  van  hem  eene  Tragi^Comedle 
in  twee  deelen,  genaamd:  Apollonius  Princc  van 
Tyro  ende  fjn  dochter  Tarfia*  gedrukt  in  161 7. 

BORCHT  (WILLEM  van  der),  of*  CASTRO, 

ge- 
it)  Fan  Poftieon  Bacirftm ,  bis.  S*. 

(a)   J.  aox,  Vader).  Woordcnb.  VII  Deel,  bf*.  75?»  ; 


33*  B    O    R* 

geboren  te  Brusfcl  in  1622 ,  was  een  der  voortrek 
felykste  Brabandfche  dichters  van  zijn9  tijd.  In  zijn  ne- 
gentiendejaar trad  hij  te  voorfchijn  met  denBrusfelfchtn 
tloemhofyan  Cupido ,  1641  in  it°,  waarin  regt  aardige 
en  vernuftige  (tukjes  gevonden  worden ;  doch  meer 
bekend  is  zijn  Spieghel  der  ejghen  Kcnnisfe,    te 
Brusfcl,  in  1643,  gedrukt.    Dit  werk,    mede  in 
's  dichters  jeugd  opgefteld  en  uitgegeven ,    behelst 
«en*  fchat  van  wijsheid  en  waarheid,  voorgedragen 
in  allerlei  bevallige  dichtvormen,  en  fomtijds  met 
proza  afgewisfeld.    De  vinding  is  geestrijk;  iemand 
toevallig  in  het  bezit  geraakt  zijnde  van  een'  fpie- 
£cl,  waarin  ieder  zijne  gebreken  zien  kan,   begeeft 
zich  daarmede  op  reis,   en  houdt   iedereen'  zijn* 
wönderfpiegel   voor  oogen.     Men  begrijpt  ligt  dat- 
deze  vinding  den  dichter  een'  rijkdom  van  ftoffen 
oplevert,  die  bijna  oneindig  is  in  verfcheidenheid. 
Wij  hebben  het  boek  voor  ons  liggen ,   en   zijn 
waarlijk  verlegen  wat  wij  er  uit  zullen  overnemen: 
alles  is  even  fraai.     Wie  het  werk  niet  bezit,  en 
echter  naar  hetzelve  begerig  is,  kan  uittrekfels  vin- 
den bij  don  Heer  willems  (i). 

Men  heeft  ook  van  hem :  Rofimunda ,  Treurfpel, 
ghcfpcclt  tot  eene  affcheydt  van  de  Liefhebkers 
der  Rijmer kon/te  tinnen  Brusfel  op  het  Stadthuj$% 
en  antwoordt  op  de  vrage  van  wegen  den  Hooft* 
wan  yan  O.  L.  V.  Kranskamcr,  Brusfel  f  1651. 

BOR- 

(1)  Verhandeling  over  de  Nederd»  Tad-  en  Letterkunde, 
II  Deel,  fctc*  yl. 


ft   O    R;  33S 

BORGER  (ELIAS  ANNKS)(i).  Smartelijk  vale 
|iet  ons*  dat  W(j  den  naam  van  dezen  onvcrgetelij- 
ken  mau  bier  eene  plaats  moeten. inruimen;  hier, 
waar  geene  namen  van  levenden  worden  ingefchre- 
ven ,  maar  —  hij  blinke  er  dan  ook  in  onbezoedeN 
de  eer! 

-  Slechts  zesendertig  jaren  was  het  enge  tijdperk, 
binnen  hetwelk  zich  zoo  veel  edels,  fchoonsenver- 
bevens  in  borger  moest  ontwikkelen ,  blaeijen  en 
rijp  worden;  zijnde  bij,  die  te  Lejden  den  ia  Oc-r 
tober  1S20  ftierf ,  geboren  in  bet  dorp  De  Joure ,  in 
friesland,  den  ad  Februari)  1784,  Zonder  juist 
een  zoogenaamd  wonderkind  te  zijn  ,  gaf  hij  in  zijne 
yroege  jeugd  toch  reeds  blijken  van  eene  ongemeens 
fchranderheid  in  het  opmerken,  eene  onverzadelijke 
leergierigheid,  vlug  vernuft  en  fijn  oordeel.  In  zijne 
geboorteplaats  leide  de  Heer  m.  van  den  acker, 
door  een  vriendfchappelijk  onderwijs,  bij  hem  den 
eersten  grondflag  van  de  kennis  der  Larijnfehe  taal , 
jn  welke  hij  zich  naderhand ,  mondelijk  en'  fchrifte- 
lijk ,  zoo  vaardig,  fc hoon  en  krachtig  uitdrukte, 
als  of  hij  met  cicero  zelven  mondgefprekken  en 
briefwisfeling  gehouden  bad;  het  verder  onderwijs  in 
deze  en  in  de  Griekfche  taal  werd  den  eenvaarden 
acHLlKEER,  predikant  te  Lattgveer,  toevertrouwd, 
zoodat  hij  op  zijn  zeventiende  jaar  zich  alleen  en 
zonder  .  iemands  aanbeveling   naar    Lejden    begaf, 

om 

(1)  Algem.  Emk*  «  Letttrbod* ,  -10  Kov.  il:o,  N».  4a, 
Ui.  m. 


J34  B    O    Ré 

om  in  <fe  tegenwoordigheid  der  Curatoren  vtfn  de 
hooge  fchool  aldaar  een  onderzoek  te  ondergaan, 
ten  .gevolge  vaü  het  welk  hem  van  kndswege  eed 
aanzienlijke  onderftand  werd  toegelegd  om  zijn* 
akademifche  loopbaan  met  vrucht  te  beginnen. 

Met  (tillen  ijver  wijdde  hij  zich  aan  zijne  toe- 
komstige beftemming,  den  predikdienst,  „zonder 
„  iemand ,  die  zijns  zich  aantrok ,  en  zonder  eenigeit 
„  noemenswaardigen  voorraad  van  boeken.  Dus 
*  fchool  hij  eenen  tijd  lang  in  het  duister,  aan  zkb 
„zei ven  als  overgelaten,  doch  gewoon,  om  met 
„  kleine  hulpmiddelen  verder  te  reiken  dan  anderen  , 
ys  wien  meer  dan  zij  behoefden  ten  dienste  ftond(i);* 
maar  desniettegenftaande  zag  men  hem  „als  met 
„arendsvleugelen  klimmen  en  welhaast  alles  over* 

n vliegen  O);"  want  reeds  °P  den  7  Juutf  liof 
werd  hij  bevorderd  tot  doctor  in  de  godgeleerdheid  * 
sa  het  openbaar  verdedigen  van  zijn  Specimen  h$r+ 
tneneuticum  inaugurale  exhibens  interpretationem 
Epiftol*  Pau/i  ad  Galatas ,  „eene  proef,  die  het 
h  werk  fcheen,  niet  van  eenen  drieentwintig  jarige* 
„jongeling,  maar  van  eenen  zeventig  jarigen,  door 
„beftendig  letterblokken  doorkneden  grijsaard  (3)*" 

Nu 

CO   J*  R*  van  dr*  vAtu  9  Reder,  ter  Naged*  tan  z,  *•  wt* 
ot*  t  blz,  S9* 

.  (a)   W.  brom  ,  Leem  btf  het  Aflterven  van  z,  a.  aeaoaa* 

Pêtrr.  blz.  III. 

($)  P.  kovuans  acouwaa,  Tweetal  LccrrcjLoYcr  Joh.  V.ts. 
Hz.  41. 


B   O    R.  $S$ 

Nü  was  hij  tot  het  heilig  dienstwerk  bevoegd,  dut 
ongaarne  liet  men  hem  van  eene  hoogefchool  ver- 
trekken, die  hij  als  kweekeling  zoozeer  tot  eer  ver* 
firekt  had;  nog  in  dat  zelfde  jaar  werd  hij  bij  de- 
zelve tangefteld  tot  lector  in  de  gewijde  uitlegkun- 
de,  doch  beklom  nu  en  dan,  zoo  tt-Lcydcn  als  et* 
ders,  den  kanfel;  geheel  het  vaderland  gewaagde 
van  zijne  zeldzame  welfprekendheid  niet  alleen ,  toen 
men  hem  gehoord  had,  maar  men  bewonderde  ook 
de  zeldzame  genie  van  den  jeugdigen  geleerden, 
toen  men  het  gehoorde  ook  te  lezen  kreeg  (i). 

De  inlijving  van  ons  vaderland  in  het  Franfche 
Rijk,  die  zoo  veel  invloed  had  op  den  toeftand 
onzer  beroemde  Leydfche  hooge  fchole,  vertraagde 
zijne  verhooging  tot  den  rang  van  buitengewoon" 
hoogleeraar,  waartoe  hij,  kort  na  de  gelukkige  her- 
Helling  onzes  vaderlands  in  1813,  verheven  werd, 
en  bij  de  hervorming  der  hooge  fchool,  in  1815* 
werd  ook  aan  hem  het  gewoon  hoogleeraarfchap  in 
de  godgeleerdheid  opgedragen.  Het  volgende  jaar 
werd  hij  tot  lid  benoemd  der  derde  klasfe  van  het 
Koninklijk  Nederlandsch  Inftituut,  „en  van  dien 
„  oogenblik  af  was  zijn  leven  eene  aa&eenfchakeling 
„van  eergenietingen,  ijverbelooningen ,  maar  ook 
„van  verbazende  rampen  (a)." 
.  In  1814  was  hij  gehuwd  met  jonkvrouw  abraha- 
«mina  van  ozr  meulen  ,  zuster  van  den  Amfter* 

dam- 

(1)    Leerredenen  van  E.  a.  boboer,  's  Hége9  1814* 

O)     P«  KOUMAHS  BROUWER,  C.  ft.  f. 


^ 


X 


336  B    O    R# 

damfchen  predikant  tan  der  meulen,  en  reeds  fa 
bet  volgende  jaar  verloor  hij  haar  in  bet  kraambed 
door  den  dood.  Hartelijk  betreurde  hij  deze  gelief- 
de in  een  roerend  dichtftuk  (i).  In  1817  werd  h$ 
aangeftctd  tot  hooglceraar  in  de  gefchiedenis  en  ou» 
de  letterkunde,  en  aanvaardde  den  37  September  van 
dat  jaar  dien  post  met  ecne  uitmuntende  inwijding** 
Tedevoering :  De  Histories  Doctor  e  Providentie  Du 
yin*  adminïftro.  Ook  in  deze  betrekking  heeft  bij 
voortreffelijke  diensten  aan  de  godgeleerdheid  en  der* 
zei  ver  jeugdige  beoefenaars  bewezen.  In  18 19  trad 
hij  in  een  tweede  huwelijk  met  jxmkvrouwe  corne- 
lia  scheltema,  die  hij  insgelijks  het  volgende 
jaar,  benevens  haar  pas  geboren  kind,  ten  grave 
zag  dalen.  Hij  was  met  beide  vrouwen  evenveel 
dagen  getrouwd  geweest*  Deze  flag  dompelde  hem 
in  een9  (laat  van  gevoelloosheid ,  die  hem  zelves 
onverklaarbaar  was.  „  Doch  welhaast  bleek  het  dat 
„zijn  ligt  beweeglijk  zenuwgeftel  niet  gefchokt, 
*maar  verfebeurd  was  Ca)."  Van  dat  oogenblik 
kwijnde  hij  als  eene  geknakte  bloem,  levenszatheid 
en  verlangen  om  bij  zijne  geliefde  doden  te  rusten, 
vervulde  zijne  ziel.  Hij  bezweek  dan  ook  acht 
maanden  na  zijne  tweede  wederhelft  9  en  werd  bij 
haar  te  Katwyk  begraven. 

Naauwelijks  was  de  treurmare  van  het  overlijden 
des  waardigen  mans   bekend,  of  alles  weeklaagde 

om 

(1)    Iit»  aan  m$n  kind,  Ltydtn9  1815 • 

(tt)     J-   U.  TAN  OU  PALM,  RcdCV.     blZ.  50* 


B    O    R.  337 

*  * 

Dm  zijn  verlies,  en  vereerde  zijne  nagedachtenis  op 
verfchillende  wijzen.  Nog  was  zijn  lijk  niet  ter 
aarde  befteld,  toen  reeds  de  Remonftrantfche  leer- 
aar  j.  roemer  te  Lejden  in  zijne  gemeente  's  mans 
nagedachtenis  in  eene  opzettelijke  lijkrede  huldig- 
de (i);  andere  lijk-  en  lofredenen  werden  vervol- 
gens uitgefproken  en  gedrukt  (2);  de  dichters  na- 
men de  treurharp  in  handen ,  en  zongen  op  een* 
weemoedigen  toon  zijnen  lof  (3) ;  de  briefwisfeling 
der  ftuderende  jongelingen  te  Lejden  met  hunne 
maagfehap  had  hoofdzakelijk  dit  verlies  ten  onder- 
werp (4);  de  Leydfche  afdeeling  van  de  Holland* 
fche  Maatfchappij  van  fraaije  Kunsten  en  Weten- 
fchappen  vierde  zijne  nagedachtenis  plegtig,  toen 
de  Hoogleeraar  van  der  palm  eene  uitmuntende 
lofrede  hield ,  en  de  dichter  tollens  een*  roerenden 

lijk- 

(1)    Hulde  aan  de  Naged.  van  den  Hooglccraar  e.  a.  borger  t 
erz.  door  j.  roemer,  Ltjitn  iCao,  by  a.  en  j.  hoxkoop. 

(r)   Die  van  broes,  van  der  palm,  koumans  brouwer, 
en  anderen. 

1 

($)  Behalven  den  uitmuntenden  Lijkzang  van  don  Heer 
ToLlens,  achter  de  Redevoering  van  den  Hooglccraar  van  dek 
palm,  verfchencn  er  ook  van  d  bax,  a.  molknaar,  f.  sf.ii- 
Rurier,  j.  t.  wiklandt  en  c.  motman  ,  benevens  een  paar 
ftukjes  van  onbekenden  in  de  Vadtri.  Litttrttftn.%  vo«r  i8ai, 
N°.  l,blz.  48  en  N°.  IV,  blz.  iC8,en  ecu  in  het  Latcrk.  Mag. 
9SB  Wttinfehaf  Kunst  tm  Smaak  ,  voer  l8ai  ,  N°.  II,  blz.  91. 

(4)    Een  dezer  brieven  is  om  d.szeTs  belangrijken   inhoud 
feplaattf  ia  d«a  Rtunftnt  :4*Rutnf.  XlHDccl,  II  Sc  blz.  449. 

Y 


SS*  B    O    R. 

lijkzang  aanhief,   die  nog  in  de  harten  weergalmt 
Van  allen  die  borger  kenden  en  vereerden. 

De  wijsheid  lei  haar9  fchac  verzameld  in  zijn*  fchoot: 
Hem  hteld  geen*  flagboom  op,  waarheen  hij  raad  ging  plegen; 

Hy  had  geen*  gids  van  doen;  ztyn  kennis  was  zijn  taak ; 
Hem  was  geen  leer fchool  vreemd ,  geen  landaard  afgelegen : 

Bun  veder  was  zijn  pen ,  hun  tongflag  was  zijn  fpraak^i). 

En  „wanneer  hij  als  dichter,"  zeggen  wij  met 
zijn'  lofredenaar,  „de  vaderlandfche  lier  deed  klin* 
„ken,  kon  hij  zijn'  geest  en  luim  ruimer  den  teu- 
„  gel  vieren ,  en  onbefchroomd  de  vlugt  zijner  ver- 
„beelding  loslaten.  Wanneer,  op  het  huisiijk  vrien- 
„  denfecst ,  der  gasten  welmeenende  wenfchen  zich 
„in  maatgezang  uitflortten,  dan  klonk  het  lied  van 
n borcer  boven  alles  uit  en  werkte  in  ieders  ziel 
„eene  ongewone  (lemming.  Wanneer  de  treurtoon 
„galmde  uit  zijne  luit,  waar  klonk  hij  ooit  dieper, 
„klagender,  hartverfcheurender  en  zielverheffender 
„te  gelijk?  Nederland  kan  misfchien  op  grooter 
„dichters  bogen  dan  hij  was;  maar  de  grootften 
„van  Nederlands  dichters  benijdden  hem  (leeds  zijn 
„vuur,  zijne  vlugt,  zijn  vernuft  en  oorfpronkelijk- 
„heid  (2)."  Na  dit  onwraakbaar  getuigenis  des 
voortreffelijken  lofredenaars,  en  dat  van  den  edelei 
lijkzanger,  die  borger  gekend  heeft, 

De 

(O   Tollens,  Lijkzang,  blz.  64. 

» 

00    Van  nu  »alm,  Reder.  blz.  aa. 


B  O  R ;  fsf 

De  vonken  van  venrcft  als  ftofgoné  om  tteb  ftfocty end  t 
Ten  Muzendisch  gerüjdtten  disch  van  knnac  ei  finaak(i), 

moeten  wij  het  bejammeren ,  dat  wy  zoo  weinig 
dichtfluk^cn  van  hem  bezitten;  en  koestesen  de 
dille  hoop,  dat  er  nog  wel  onder  zijne  papieren 
gevonden  zullen  wordsn ,  die  ten  eenigen  tijd  het 
licht  zien.  Voor  het  tegenwoordige  houden  wq 
ons  dankbaar  te  vreden  met  hetgeen  wij  van  hem 
bezitten.  Zijn'  zwanenzang ,  Aan  den  Rijn  ,  in  de 
Lente  van  13 20,  aanvangelijk  geplaatst  in  den  Ne- 
derlandfchen  Muzenalmanak  voor  1821 ,  en  federt 
ook  elders  opgenomen  (2),  kunnen  wij  hier  onmo* 
gelijk  zijne  plaats  ontzeggen 

Zoo  rost  dan  eindltyk  't  ruwe  noorden 

Van  hageijagt  en  ftormgeloei , 
En  rolt  de  Rjtyn  wéér  langs  lijn  boorden» 

OntOagen  van  de  waterboef. 
Ztfn  waatren  drenken  de  oode  zoomen, 

En  't  landvolk,  fpelende  aan  zijn'  vloed | 

Brengt  Vader  Rijn  den  lentegroet, 
Als  Grootvorst  van  Europa's  ftroomen » 

Die,  van  der  Alpen  top  gedaald, 
De  ftranden  kast  of  fchenrt  de  dtyken» 
De  wereld  fplitst  in  koninkrijken. 

En  't  vorstiyk  regtsgebicd  bepaalt* 

Ook 
O)   Tollw,  lijkzang,  blz.  *$• 

(4)  Algcmeene  Konsc-  en  Letterbode,  vo#r  ta«o,  II  Deef, 
bis*  %\u   P.  m«imrs  WLOüiriB,  Tweetal  Utm4.4te«r.Mz.n* 

Y* 


$4*  B    O   R/ 

Ook  ik  heb  onbewolkte  dageto 
Aan  dezen  oever  doorgebragr. 

En  warm  heeft  mij  het  hart  geflagen  , 
By  't  levenslot  my  toegedacht. 

Een  morgen  gronds,  een  kleine  woning, 
Verheeriykt  door  de  liefde  en  trouw» 
Was  mij  en  mijne  brave  Vrouw 

De  lusthof  van  den  rijks  ten  koning  , 
Als  wyf  in  't  kunsteioos  prieel, 

Of  onder  't  ruim  der  ftarredaken , 

Van  God  en  't  eeuwig  leven  fpraken, 
Eu  dankten  voor  't  befchciden  deel. 

En  nu  — —  ik  kan  mQn  harep  tellen  f 

Maar  wie  telt  myqer  tranen  tal? 
Eer  keert  de  Rijn  wéér  tot  zijn  wellen  » 

Eer  ik  den  flag  vergeten  zaL 
Dien  flag,  die  my  ten  tweede  male 
^De  kroon  deed  vallen  van  het  hoofd. 

'k  Heb  (leeds  mijn  God !  aan  U  geloofd 
En  zal ,  zoo  lang  ik  adem  hale , 

My  fterken  in  Uw  vadertrouw, 
Die  nimmer  plaagt  uit  lust  tot  plagen  r 
Mav  toch ,  het  valt  my  2 waar ,  te  dragen 

Dien  z waren  last  van  dubbelen  rouwl 

Te  Kltwijk ,  waar  de  zonte  golven , 
O  Rijn !  u  wachten  in  haar9  fchoot , 

Daar  ligt  in  't  fchrale  zand  bedolven 
jr  Myn  kostbaar  offer  aan  den  dood* 

'k  "Wil  tranen  met  uw  waatren  mengen; 
Belast  u« met  dien  zilten  vloed: 
De  droeve  zanger  heeft  geen'  moed  , 

Die  tranen  op  het  graf  te  plengen 


Dar 


Der  Gade ,  nooit  genoeg  befcfireid.  —  ' 
Gij,  oude  Rijn !  wees  gij  mijn  bode, 
En  voer  tef  rustplaats  mijner  Doode 

De  tolken  mijner  menschlijkheid. 

Groet  ook  het  kind ,  welks  lijkje  de  aardt  / 

Reeds  had  omvangen  in  haar*  fchoot, 
Eer  zij ,  die  mij  dat  lijkje  baarde , 

Voor  't  levenslicht  hare  oogen  floot ; 
Ik  heb  mijn  dochtertje  opgegraven, 

Toen  *t  pleit  der  moeder  was  beflist, 

En  lei  het  in  de  groote  kist, 
En  aan  de  borst,  die  't  wicht  moest  laven » 

Dat  nimmer  laafnis  noodig  had  x 
Ik  dacht,  één  huls  behoort  aan  beiden: 
Wat  God  vereent,  zal  ik  niet  fcheiden; 

En  floot  in  de  urn  den  dubblen  fchat. 

Noem  hy  deze  aarde  een  hof  van  Eden, 

Wie  altijd  mogt  op  rozen  gaan: 
Ik  wensch  geen*  (lap  terug  te  treden 

Op  de  afgelegde  levensbaar 
Ik  reken  ieder  dag  gewonnen, 

Met  moeite  en  tranen  doorgefloofd, 

God  dank,  mjj  draaiden  boven  *t  hoofd, 
Reeds  meer  dan  vijf  en  dertig  zonnen! 

De  tijd  rolt,  als  dees  bergftroom,  voort. 
Druk  zacht  mijn  dooden,  lijkgefteentel 
En  dek  ook  eerlang  mijn  gebeente, 

En  't  overfchot ,  dat  mij  behoort* 

BORGHT  (JOANNES  FRANCISCUS  van  der). 
J)eze  Vlaamfche  treurfpeldichter  bloeide  in  de  eerste 

Y  g  helft 


«14»  JOK. 

helft  der  achttiende  eeuw.  Behalve  zijne  gedrukte 
treurfpelen  O)*  te'r  de  Heer  willems  er  nog 
eenigen  op  in  htndfchrift»  die  op  den  fchouwburg 
der  Jennette  té  Licr9  tusfchen  1741  en  1750, 
vertooid  zijn.  De  proeve  ,  die  hij  uit  een  derzel- 
ven  mededeelt  (2),  komt  ons  voor  de  plaats  in 
zijn  verdienstelijk  werk  onwaardig  te  zijn.. 

BORMEESTER  (ABRAHAM).  Vier  kluchtfpe- 
len  (3)  van  dezen  dichter ,  geheel  in  den  fmaak 
van  zijn'  tijd ,  leveren  vrij  natuurlijke  fchilderingen 
van  verfcheiden  vaderlandfche  zeden  en  gewoonten 
in  de  zeventiende  eeuw ;  doch  zij  halen  in  lang 
niet  bij  die  van  asselyn  en  bkrnagie« 

BORN  (HONORJUS  van  den)  gaf  in  1639  te 
Leuven  een  werkje  in  het  licht ,  getiteld:  Sedigh 
Leven  ,  Dageljcks  Broodt;  hetzelve  beftaat  uit 
kleine  ftukjes»  meestal  vloeijend  berijmde  zede- 
fpreuken ;  b|j  voorbeeld : 

STADS       iTIRCItt» 

IJooge  wallen  febiet  men  neer* 

Diepe  grachten  vult  men  weer: 

Denght  en  eendracht  zy  uw  macht, 

Recht  en  reden  wal  en  gracht  (4). 

BOR- 

(i)  Naemrol  der  Tooneelft.  van  j.  vaw  der  maack,Az  blz.11* 
(»)  J.  f.  willbms  ,  Verh.  over  de  Nedcrd.  Tacl-  en  Lettert» 
II  Deel,  blz.  169. 

(3)  I)$titn9  1643.    InflMltêt  9f0ntr$uw§  Dhmttmsêgt  ,  1645* 
tijtj*  Têbtrty  1647»  en  Nituwfchitrig  AtgS'%  1664. 

(4)  Met  neg  een  paar  anderen,  aengcfeaaM  bg  willems,  In 

4*e  Ver*.  H  Deel ,  blz.  70. 


B    O    R.       B    O    S  34) 

BORSELEN  (PHILIBERT  van)  ,  burgemeester 
te  Tholen,  naderhand  rentmeester  beöosten  Scheld* 
te  Zierlkzee,  en  aldaar  den  17  Januarij  1627  over* 
leden,  beoefende  insgelijks  de  dichtkunst,  behalve 
een  ftukje  van  weinig  waarde  (1)  hebben  wij  niet* 
van  hem  kunnen  opfporen. 

BOS  (LAMBERT  van  den).  Deze  heeft,  be- 
halven  eenige  historifche  werken  (2),  uitgegeven; 
Pectifchc  Betrachtingen ,  Amst.  1640,  Heldendicht 
tcn9  Dordr.  i<S6i,  en  eenige  treurfpelen  (3);  hoe- 
danig de  ftijl  van  dezen  is ,  Nkan  men  reeds  beöordcc- 
len  uit  een  paar  regels: 

Met  als  ik  zo  fprak ,  bleef  den  armen  duyvel  (lom 

Staan  kyken ,  en  hec  (Waart  ontviel  hem  nyt  zyn  handen  (4),! 

Zulk  eene  taal,  en  dikwijls  nog  erger,  voerde 
men  in  de  helft  der  zeventiende  eeuw  op  den  Am* 
(lerdamfchen  fchouwburg!  , 

BOSCH  (BERNARDUS)  (5),  geboren  te  Deven- 
ter, den  4  September,  1746,  eerst  predikant  bij 
de  Hervormde  gemeente  te  Spanbroek  en  Opmeer , 

toen 

(1)    Zecufthe  Nachtegael ,  blz.  75. 

(O   R.  aulbnbnio,  Naamreg.  van  Ncdcrd.  Boeken  ,  blz*6i« 

(S)    Naemrol  der  Toneelft.  van  j.vah  der  makk,  JEz.blz.ii* 

C4)    Rampzalige  Liefde  ofte  Bianca  Capellis,  11de  Handel, 
VI  Uytk. 

(s)   Levensfchcts  van  a.  bosch  >  achter  het  III  Deel  zijner 
Gedichten.    GsIUrU  49%  C§*tmp$rë{*t%  Tom.  II,  ptf.  309, 

v4 


S44  BOS. 

toen  te  Oud '-  Karspel ,  voorts  te  Vollcnhovtn  'cü 
eindelijk  te  Ditmcn^  heeft  zich  in  een  drie  Ie. lig 
opzigt,  als  godgeleerde,  dichter  en  ftaatsman,  zeer 
berucht  gemaakt,  niettegenftaande  hij  voor  deze 
drie  rollen  met  Hechts  zeer  middelmatige  bekwaam- 
heden toegerust  was  ,  doch  die  hij  door  ecne  groote 
mate .  van  eigenwaan  en  laatdunkendheid  meer  deed 
gelden  dan  zij  waardig  waren,  in  de  tijden  van  ver- 
deeldheden, beroeringen  en  onlusten,  die  ons  va- 
derland zoo  jammerlijk  gefchokt  en  verfcheurd  heb- 
bent Dat  deze  tijden  zeer  gefchikt  zijn  om  derge- 
lijke halfgenicn  eenigen  naam  en  invloed  te  doen 
verwerven,  is  aan  dezen  bosch  gebleken;  want 
naauwelijks  had  hij  in  1785  zijn  gedicht  De  Eigen* 
baat ,  een  ftuk  vol  bombast ,  wartaal ,  onzin  en 
winderige ,  nietsbeduidende  uitroepingen ,  zonder, 
zyn*  naam ,  in  het  licht  gezonden ,  of  een  Amftcr- 
damsch  patriottisch  gezelfchap  bood  in  de  cou- 
ranten den  maker  van  dat  „  allerheerlijkst  vader- 
„landsch  dichtftqk"  eene  gouden  medaille  aan,  ter 
waarde  van  veertig  ducaten,  indien  hij  zijn*  naam 
wilde  openbaren.  Dit  laatfte  nu  deed  bosch,  doch 
wees  de  medaille  edelmoedig  van  de  hand,  en  nu 
was  zijn  roem  gevestigd;  het  regende  lofdichten 
en  — -  afgunstige  paskwillen  op  hem.  Te  Diemen 
moesten  de  zitplaatfen  in  de  kerk  vermeerderd  wor- 
den ,  en  de  deuren  in  den  zomer  openlfaan ,  om  dat 
de  kerk  de  menigte  niet  kon  bevatten,  die  dit  orakel 
Kwam  hooren;    dan  b'y  de  komst   der   Pruislifche 

*roc« 


A    O    S.  34j 

troepen,  in  het  najaar  van  1787,  onderging  zijne 
gloriezon  eene  eclips,  die  derzelver  glans  te  eene 
maal  verduisterde ;  na  het  vertrek  der  Pruisfen  wil- 
de hij  dezelve  weder  in  haren  vorigen  luister  over 
het  nederig  Dicmcn  laten  fchijnen ,  en  den  kanfel* 
dienst  hervatten,  doch  hij  had  nu  de  wufte  volks? 
gunst  verloren,  en  het  prediken  werd  hem  door  de 
dorpsregering  ontzegd,  waarom  hij  van  den  kerke* 
raad  zijn  ontflag  verzocht  en  verkreeg,  en  zich 
metter  woon  naar  Amflcrdam  begaf,  alwaar  hij 
jpet  g.  duender  &  bglandis  het  Dicht-  en  Letter- 
oefenend Genootfchap  oprigtte ,  het  welk  in  korten 
tijd  twee  dikke  deelen  met  verzen  uitgaf.  Op  de- 
zen arbeid  en  op  zijne  andere  weldaden,  aan  Am- 
flcrdam bewezen,  liet  hij  zich  niet  weinig  voorflaan, 
immers,  toen  men  hem  aldaar,  ondankbaar  genoeg, 
als  een  tweede  ovimus,  in  ballingfchap  verzond, 
koos  hij  eerst  Burgerdam ,  en  toen  Buik/loot  tot 
Zijn  Pontus,  en  febrcef  insgelijks  een  klaagdicht 
aan  zijne  vrouw,  voor  wie  dit  alles  trouwens  oud 
nieuws  moest  zijn : 

Zoo  hielp  ik  Ara  (leis  roem  door  Nederland  vergrooten, 
Dat  mij  decz*  oogenblik  geen  wooning  zelf  verleent ; 

Dat  oord  —  waar  'k  duizenden  het  lieve  leven  fpaarde, 
Toen'k  in  den  jongsten  twist,wanneerdealarmkreet  klonk, 

Dat  oord  voor  grooter  vloed  van  wateren  bewaarde, 
Op  dat  noch  Pruis ,  uoch  Boer ,  noch  Patriot  verdronk(i)# 

dat 
{O   Opdragt  van  het  Uhgclezenste  van  lavatirj  verken,  blz  3. 

Y5 


346  BOS. 

■ 

dit  oord,  dat  zoo  veel  verpligting  aan  Do.  bosch 
bad,  waar  zijne  Eigenbaat  gedrukt  en  in  ieders 
handen  was,  waar  een  patriottisch  gezelfchap  hem 
veertig  ducaten  had  aangeboden ,  die  hij  zoo  groot* 
moedig  verfmaadde  ,  dat  oord  moest  hij  binnen  vier» 
entwindg  uren  verlaten :  dat  was  zeker  hard» 

Het  aanbod  van  den  Prins  van  Nieuwied,  die 
bosch  tot  hofprediker  verlangde,  wees  hij  van  de 
hand,  doch  het  beroep  naar  P  oor  tv  liet  nam  hij 
aan;  dan  hier  was  die  noodlottige  Eigenbaat  de 
hinderpaal,  die  hem  het  beklimmen  van  den  pre* 
dikfloel  belette.  Hij  begaf  zich  toen  naar  Bergen 
0p  den  Zoom^  waar  hij  een  departement  der  Maat- 
fchappij:  Tot  nut  van  't  algemeen  oprigtte  en 
cene  vernieuwde  uitgave  begon  van  vondels  wer- 
ken, 'die  hij  echter  niet  voltooide.  Vervolgens 
woonde  hij  te  Za\tndam9  en  vond  zijn  beftaanmid* 
del  in  het  fch rijven  voor  de  drukpers,  tot  de  groo» 
te  omwenteling  van  1795,  <He  hem  gelegenheid 
verfchafte  om  nu  in  zijne  derde  rol  op  te  treden, 
namelijk  in  die  van  ftaatsman.  Hij  debuteerde  dan 
met  het  voorzitterfchap  der  Zaandamfche  municip*» 
Ifceit;  doch  een  man  ipet  zulke  verheven  talenten, 
die  zelf  gevoelde  dat  hij  op  een  uitgebreider  too- 
neel  als  acteur  van  den  eersten  rang  in  dit  vak 
fchitteren  zou,  kon  zich  hiermede  niet  vergenoeg 
gen.  Hij  begaf  zich  naar  Amflcrdam ,  werd  aldaar 
Secretaris  van  de  algemeene  Wijkvergaderingen,  en 
in  1796  Reprefentant  van  het  Bataaflche  volk,  en 

dus 


POS.  9«7 

4as  acteur  van  den  eersten  rang  op  bet  toenmalig 
fbatstooneel  der  revolutie»  Vele ,  zeer  vele  rollen 
heeft  hij  in  die  hoedanigheid  vervuld:  conftitutie- 
jontwerper ,  lid  van  commisfiën  en  befognes  9  prcfi* 
dent  van  de  conftituerende  vergadering,  prefident 
van  de  tweede  kamer  des  wetgevenden  ügchaams* 
weekbladfcbrijver  en  wat  niet  al!  Men  zou  den- 
Jcen  dat  bosch  fchatrijk  had  moeten  worden,  of 
ten  minsten  zich  zelven,  gelijk  velen  zijner  mede» 
acteurs,  vap  een  voordeelig  ambt  voorzien,  och, 
peen !  daartoe  had  de  man ,  die  zich  zelven  ,  zeer 
nederig  bij  scipio  en  cicero  vergeleek  —  misleiden 
geene  gelegenheid ;  want  den  ia  Junij  1798  werd 
hy  gearresteerd,  en*  met  andere  Reprefentanten» 
pp  het  Huis  in  't  Bosch  gevangen  gezet,  doch  in 
Augustus  weder  ontflagen,  en  hiermede  was  zijne 
fiaatkundige  rol  uitgefpeeld,  en  armoede  en  gebrek 
de  belooning  zijner  werkzaamheden*  Vruchteloos 
deed  hij  aanzoek  bij  het  Departementaal  Befiuur 
van  Heiland  om  een  penfioen  als  Emeritus  predi- 
kant, gaf  zijne  verfpreide  gedichten  in  1803  in  drie 
deelen ,  met  eene  autobiographie ,  in  het  licht ,  en 
ftierf ,  zevenenvijftig  jaren  oud  zijnde ,  op  het  bui- 
tenverblijf Zeldcnrust%  aan  den  Scheveningfchen 
weg,  buiten  's  Gravtnhage*  toebehoorende  aan 
den  heer  oosthuijsbn,  die  hem  cdelmoediglLjk 
huisvesting  had  verleend,  in  de  maand  December 
van  hetzelfde  jaar. 

Bosch  behoorde  onder  de  ijverigste  veelfchrijvers 

4* 
m 


34&  B    O    S. 

in  de  drie  vakken  waarin  hij  werkzaam  was.  De 
titels  alleen  zijner  menigvuldige  gefchriften,  vari 
zyn'  Gcachtcn  Ruangelicarbcider  en  Welgeradth 
jongeling ,  waarmede  hij  in  1778  het  eerst  als 
fthrijver  optrad ,  tot  zijn*  Politieker*  Blixem  en  Hut 
Janus  Januszoon  toe ,  zouden  meer  dan  eene  blad- 
zijde bcflaan;  behalve  dat  nog  bij  de  plundering 
van  zijn  huis  in  1787  een  werk  van  vijf  deelen  in 
folio  met  aanteekcningen  over  verfcheiden  fchooné 
kunsten  en  wetenfehappen ,  en  een  van  zeven  dee- 
len over  de  Christelijke  zedekunde  ,  in  handfehrift 
verloren  gingen. 

Wij  laten  's  mans  theologifche  en  politieke  ge- 
fchriften onaangeroerd,  en  zullen  flechts  een  vlug* 
tig  oog  flaan  op  zijne  poetifche  voortbrengfelen , 
waarvan  fommigen  door  de  tijdsomftandigheden  eene 
toevallige  vermaardheid  kregen,  en  vervolgens  ver- 
geten werden.  Dit  kon  een  man,  die  zulk  een 
hoog  gevoelen  van  zich  zelven  en  zijne  bekwaam- 
heden bad,  onmogelijk  verkroppen:  hij  vond  du* 
goed  het  publik  daaraan  te  herinneren,  en  zijne 
vroegere  en  latere  Hukken  in  de  (Iraksgemelde  drie 
deelen  nogmaals  uit  te  geven.  Verwaandheid  en 
laatdunkendheid  waren  blijkbaar  de  geheime  drijfvee- 
ren  tot  deze  vernieuwde  uitgave,  niettegenftaandë 
hij  verzekert:  „Neen,  Landgenooten !  liefde  voor 
„de  kunst  zelve  was  eene  voorname  drijfveer;  mis- 
„fchien,  dacht  ik,  breng  ik  hierdoor  iets  toe,  om 
„die  fchoone  kunst  in  ons  vaderland  te  doen  her* 

*1* 


B    O    S.  349 

toeven  (r).f\  Welk  een  nederig  gevoel  bosch  van 
4eze  voortbrengfelen  bad,  valt  in  het  oog;  Bil- 
de r  dijk,  helmers,  tollens,  loots  zingen  in 
1803  :  jbosch  acht  evenwel  de  kunst  dood,  en  wil 
iets  toebrengen  om  haar  te  doen  „  herleven !"  hoe  edel- 
moedig 1  hoe  befcheiden !  hoe  nederig!  „Deuitmun- 
„  tendfte  Dichters  en  velen  der  grootfte  Leeraren  van 
Mhet  menschdom  hadden  een  beklaaglijk  lot  (2);" 
dit  bad  bosch  ook:  ergo...?  Milton,  corneillr. 
en  vondel  hadden  het  in  hunnen  ouderdom  niet 
te  breed  (3);  bosch  ook  niet:  ergo...?  en  de 
kunstgreep  om  zich  met  vermaarde  mannen  in  aan- 
raking te  brengen,  en  te  toonen  dat  hij  de  man  is 
die  theppën  gelezen  heeft,  en  al  vrij  wat  weet  * 
is  door  de  geheele  Voorrede  zoo  wel  als  door  zijne 
Levenfchets  heen  verfpreid.  Het  gevolg  van  dat 
fterk  ftuderen  was,  zegt  de  jEx-Reprefentant ,  „dat 
„ik  mij  zelven  nimmer  in  eenig  dichtftuk  heb  kun- 
„nen  voldoen,  altans  mijn  verwaande  eigenliefde 
„  was  nu  geheel  vernietigd  (4)."  Credat  Judaus 
apellal 

Ondertusfchen ,  in  weerwil  van  al  het  fraais  wat 
hij  verder  in  deze    voorrede    aangaande   de    kunst 

zegt, 

(1)    Gedichten,  I  Deel,  Voorr,  blz  y. 
(a)    Ibid,  blz.  ui* 

*  f3)  (4)  Ibid ,  blz  iv.  En  bjj  (telde  a't  mttto  tchter  den 
titel  vtn  het  lllë  Deel  ztfner  gedichten  het  gezegde  van  den 
nachtegaal  bjj  gklurt: 

*  jk  ziog  een'  korten  tQd,  waarom?  omfchoon  te  zingen,  enz.' 


zegt,  of  Bever  anderen  nafchryft,  die  hdt  *6fo 
hem  gezegd  hebben ,  toonen  xijne  latere  (takjes  , 
meest  tot  politieke  gebeurtenkfen  betrekkelijk  9  jniat 
geene  groote  blijken  van  vorderingen  in  dezelve; 
integendeel ,  eer  van  achteruitgang ,  want  zij  zijn 
nog  minder  dan  zijne  vroegeren,  waarop  reeds  vrij 
wat  aan  te  merken  ware ,  indien  zg  een  voorwerp 
van  onze  critiek  konden  zijn.  Gedichtenbundels  * 
waarin  verzen  voorkomen  als  deze: 

PïCt  SlQmbnik  worftelt  met  de  koorts* 

En  brandt  gel\jk  een  zwaveltoors; 
Baas  Luikes  heeft  een  leverteering* 

Bij  zacht  y  of  kermt  of  bidt ,  of  Uit ; 

Wijl  Laogbast  heel  zijn  maag  verkwik  ; 
BSatthiJs  gebruikt  Oranjefmeerlng. 

Een  flimme  doctor  heeft  bedacht 

Dat  dertig  oesters  in  één*  nacht , 
(Doch  't  moeten  juist  koroesters  wezen  9 

En  wel  in  eenen  put  gefpeeod) 

Getrouw  gebruikt,  ais  doctor  meent 9 
De  fljjjmkwaal  mooglijk  zal  genezen  (i)« 

•t  Was  een  maagdken ,  rein  en  edel » 

Opgefmukt  door  kostbaarheid , 
Daar  geen  geld  aao  was  gefpèoigd  (t)  t 

Maar  in  goud  gebenedijd  t 

bren-i 

O)   B.  Bosca,  Gedichten,  n  Deel,  blz.  844. 

C«)  AU  er  weder  een  nieuwe  druk  kont  van  «liaan»  Waor« 
denboek,  moet  men  niet  vergeten  in  te  voegen  1  Spenigta, 
f*rt$rt9  Idem  fvt/Sparcn.    tftoa.BoscH,  Ced.IlDeel,blz.séi« 


BOS;  $51 

brengen  hun  paspoort  mede  naar  de  vergetelheid. 

BOSCH  (MARIA) ,  deze  brave ,  godvruchtige 
juffer ,  geboren  te  Am  fit  r dam ,  in  1741 ,  en  aldaar 
overleden  den  19  November  1773,  bezong  in  een* 
vloeijendcn ,  onopgefmukten  ftijl  eenige  godsdienstige 
en  zedelijke  onderwerpen ,  die  har»  boezemvriendin 
ag  at  ha  deren,  met  eenige  gelijkfoortigen  van 
haar  zelve,  en  daaronder  eene  aandoenlijke  dicht* 
matige  befchrijving  van  het  krankbed  en  godvruch- 
tig einde  harer  vriendin  >  in  1775  in  het  licht  gaf, 
onder  den  titel  van  Stichtelijke  Gedichten  van 
m.  bosch  en  a.  deken.  Deze  dichtftukken  onder- 
febeiden  zich  niet  zoo  zeer  door  eigenlijk  gezegde 
hoogc  vlugt  en  uitnemende  dichterlijke  fieraden  als 
wel  door  eene  beminnelijke  eenvoudigheid,  helder* 
heid  van  denkbeelden  en  zuivere  godvrucht.  Ver- 
draagzaamheid ,  liefde  en  deugdbetrachting  is  de 
geest  die  in  dezelven  heerscht.  Een  paar  klink- 
dichten ,  als  de  kortftcn ,  nemen  wij  hier  over: 

JEZUS  BIDT  VOOB.  ZTNB  WANDEN. 

En  Aarde  en  Hemel  zyn  door  diep  ontzag  geraakt: 
't  Ii  alles  (lil,  men  hoort  noch  Mensch  noch  Engel  fpreeken : 
*k  Zie  zonder  florm ,  of  floot ,  of  flag  de  rotfen  breeken  , 

En  harten»  harder  dan  een  rots,  zyn  week  gemaakt. 

Geen  wonder;  Jezus  bidt.  terwtyl  zyn  dood  genaakt: 

Wat  btdt  b(f  f  • .  •  Dat  Gods  wraak  dien  dood  op  't  felst  tnoog* 

(wreeken  f 

Neen,  om  vergee ving r  om  genade,  is  al  zyn  fmeeken; 

Daar  hy  in  *t  vuur  der  liefde  omtrent  zyn  moorden  blaakt. 

0 


35*  B  o  s: 

6  Wonderbare  liefde !  6  Godlyk  mededoogen  f 
Ik  (lamel  van  uw  kracht»  uw  grootheid  ,  uw  .vermogen 
Zyn  laatfte  droppel  bloeds  roept  nog  genade  aan 't  kruis! 

Dat  Aarde  en  Hemel,  Mensch  en  Engel  van  u  zingen: 
Keer,  liefde,  keer  te  mg,  naar  *their  der  Hemellingen: 
Vaar  op  met  Jezus  naar  zyns  Vaders  eeuwig  huis(i). 

DB      GIERIGHEID» 

Aflchuwlyk  Monfter,  dat,  door  heblust  aangedreven, 
Uw  nimmer  leschbren  dorst  naar  aardfche  fchatten  voedt  f 
Behoeftig  blyft,  ja  arm,  in  al  uw*  overvloed, 

En  't  bly  genoegen  derft  van  'c  vriendlyk  zaamenleeven  f 

Gy  ziet,  met  recht,Ontaarter  elk  voor  uw  wreedheid  beevetr, 
Als  gy  verfchyuen  durft  met  uw'  gevreesden  ftoet , 
De  onnozelheid  beftrydt,  en,  dronken  van  baar  bloed, 

Nog  juicht  omdat  uw  dolk  haar  deerlyk  heeft  doen  fneeven. 

Vervloekte  Gierigheid!  wat  hebt  ge  al  ramps gewrocht! 
Wat  onheil  niet  bewerkt!  hoe  menig  fnooden  tocht 
In  't  hart,  dat  gy  bewoont,  gekoesterd  of  ontdoken l 

Ga  voort  met  woedenrblusch  dien  onuitbluschbren  brand: 

Schraap  vry  uw  fchatkist  vol :  win  buis ,  en  veld  en  laud : 

*k  Zie  ras  uwe  euveldaéo  door  de  Almagt  zelf  gewroken(a). 


O)    StKhtelyke  Gedichten ,  blz.  27» 

(•)    Ibid,  blz.  265. 

1 


BOSCH 


BOS.  353 

BOSCH  (BERNARDUS  de)  CO  t  geboren  t* 
Amfterdam ,  den  28  Maart  1709 ,  verwierf  in  zijn'  tijd 
den  roem  van  een'  keurig'  dichter.  „  Indien  {lichtelijk 
n  onderwerp ,  kiefche  behandeling ,  behagelijke  voor* 
„  (telling ,  keurigheid  van  taal  en  eene  rollende  versmaat 
„op  dichtverdiensten  regtmatige  aanfpraak  geven, 
» dan  kan  men  den  braven,  den  keurigen,  den  god- 
„vrezenden  de  bosch  dezelve  niet  weigeren  (a)." 
Wij,  die  deze  uitfpraak  van  harte  onderfchrijven ,. 
zijn  wel  ver  van  hem  die  te  weigeren,  fchoon  in. 
de  vier  deelen.  zijner  Dichtlievende  Verlustigin- 
gen (3)  verfcheiden  (lukken  gevonden  worden,  die 
meer  blijken  dragen  van  koel  kunstkeurig  overleg 
en  naauwgezetheid  op  de  zuiverheid  van  taal  dan 
oorfpronglyk  vernuft,  vurige  verbeelding  en  hooge 
dichterlijke  vlugt.  De  wakkere  man  deelde  in  het 
zwak  zijner  eeuw,  die  netheid,  zuiverheid  van  taal 
en  zoetvloeiendheid  de  hoofdzaak  achtte  in  een 
dichtftuk:  waarom  hij  ook  op  de  twee  eerste  dee- 
len zijner  Dichtlievend*  Verlustigingen  tot  in  het 
beuzelachtige  toe   aanmerkingen    en   verbeteringen 

maak- 

(1)  Vervolg  op  wagen  aar  ,  Arast.  fol.  blz.  553.  Vervolg  op 
kok,  Vad.  Woordenboek,  I  Deel,  bis.  a5S-  Chaimot,  Blogr. 
Woordcnb.  IV  Deel,  blz.  33.    Mneraofyne  VIII  St.  blz.  79* 

(t)    J.di  vries,  Gcfchied.  der  Ned.  Dichtk.  II  Deel,  blz.  169. 

(3)  Het  Iftc  Deel  verfcheen  in  1741,  het  Ilde  in  1758,  het 
lilde  in  1781  in  het  licht;  hrt  IVde  werd  na  zqn'  dood»  door 
a.  j.  aoOLLACO ,  In  1768  uitgegeven. 

z 


S54  BOS. 

maakte  (i).  Met  dat  al  getuigen  zijne  dichtftiik- 
ken  van  's  mans  reine  godsvrucht,  braafheid  van 
hart,  edele  denkwijze  en  nederig  gevoelen  van  zich 
zelven.  Behalve  de  vertalingen  der  beste  fabelen 
van  gellert,  zijn  ook  verfcheiden  Pfalmen,  uit- 
gegeven door  bet  kunstgenootfchap :  Laus  Deo , 
falus  populo ,  en  eenige  kerkgezangen ,  bij  de  Doops- 
gezinden in  gebruik,  van  zijne  hand.  Hij  was  de 
vriend,  raadgever  en  aankweker  van  jonge  dichters, 
en  zijn  huis  de  verzamelplaats  der  beroemdfte  letter- 
kundigen van  zijn9  tijd. 

Hij  was  gehuwd  met  margareta  van  leuve- 
mg  (2),  wier  blindheid  (3)  en  overlijden,  den  ie 
November  1785  (4),  hij  zoo  aandoenlijk  bezong,  en 
volgde  haar  in  het  graf,  den  47  October  1786e 
Zijn  dood  werd  door  de  voornaamfte  dichters  zijne 

tijd- 

(1)  Werken  rin  de  Maetfch.  der  Nederl.  Lettert,  te  Leydt*, 
II  Deel,  blz.  15. 

Ca)  Geestig  en  regt  cpigrsmmatisch  is  de  wending  van  zjjn 
bijfchrift  op  deze  voortreffelijke  vrouw,  die  op  kaar  zeventigftt 
jaar  haar  gezigt  verloor: 

Befchouw  hier  *c  aanfehyn  van  geliefde  Margareet, 
Myn  dierbre  paerel  en  harttrekkende  magneet: 
De  zedigheid  en  trouw ,  die  haar  beminlyk  maaken  , 
Vereent  zy  met  vernuft:  des  wyt  haar  oordeel  niet, 
-  Dat  zy,  die  't  nedrig  hart  in  kuif  the  min  voelt  blaakea. 
Haar  eigen  deugden  noch  haar'  mans  gebreken  zit. 

Dichtl.  Verlust.  Il  Deel,  blz.  014. 
Cs)    Dichtl.  Verlust.  III  Deel ,  blSL.  «74. 
(4)    lbid ,  IV  Deel ,  blz.  04. 


B    O    S.  S5S 

tijdgenooten  op  cene  zijner  waardige  wijze  bezon- 
gen (t).  Zijne  afbeelding  is  door  t.  regters 
gefchilderd  en  door  j.  hoübrakbn  gegraveerd;  eenc 
vroegere  afbeelding  van  hem,  door  j.  m.  quïnk- 
hart  in  1741  gefchilderd,  is  in  het  weleer  zoo 
beroemde  Pan  pocticon  geplaatst. 

Zijn  geheele  leven,  en  zelfs  zijn  laatfte  adem* 
togt ,  was  aan  de  dichtkunst  gewijd ;  zijn  dichtftuk 
De  Ouderdom  (2)  voltooide  hij  op  zijn  fterfbed, 
en  een  uur  voor  zijn  overlijden  fprak  hij  nog  met 
zijn'  vriend  roullaud  over  de  uitgave  zijner  ove-» 
rige  gedichten,  die  zulks  ook  op  zich  genomen  en 
volvoerd  heeft. 

Het  vak,  waar  in  dr  bosch  het  best  Haagde f 
was  de  godsdienstige  en  zedepoëzij;  ook  in  het 
leerdicht  beproefde  hij  met  goed  gevolg  zijne  krach* 
ten;  bij  voorbeeld: 

■         OP  DB  ONNUTTE  ZORG  VOOR  HET  TVDELVK  LEVEN* 

6  Kommerzieke  mem ch ,  die ,  voor  gebrek  beducht , 
Scboongeal  uwnooddruitvindt,nog  om  uw  nooddruft  zucht; 
Angstvallig  zwoegt  en  zweet  om  de  inkomst  veeier  jaaren, 
V  toe  een*  toeverlaat ,  te  fchraapen  en  te  fpatreo  I 
Gy ,  die  't  vertrouwen  op  gebroken  bakken  (lelt , 
Verlaat  de  bron ,  waaruit  het  levend  water  welt, 

Dt 
CO    Lykzangen  ter  Gedachtenis  van  b.  dzboscb,  Aniit.  bty 

*.  J.  UYLEKBR.OKK  1787. 

(O    Dichtl.  Verlust.  IV  Deel,  blz.  III. 

Z  2 


J5«  BOS. 

De  heilbron ,  die  het  air  coc  wasdom  moet  befproeijen  v 
En  niet  verminderd  worde  door  onopboudlyk  vloeijen, 
Ontzinde  I  maakt  ge  u  zelv*  elendig  voor  den  tyd  , 
Om  dat  ow  fpys  verteen  en  uw  gewaad  verflyt? 
Bekommert  ge  n  alreé  boe  ge  in  uw  tegenheden, 
Of  in  uw'  ouden  dag,  u  voeden  zult  en  kleeden? 
'c  Gerust  gedierte,  dat  eenvoudig  voor  zich  ziet, 
Bet  tegenwoordige  op  *t  genoeglykst  geniet , 
Op  niets  toekomends  denkt,  moet  uwe  zorg  befchaamen» 
'k  Beken,  'cis  redenloos,  't  kan  niets  tot  heil  beraamen. 
Waarom  't  ook  zorgloos  leeft.    Maar  maakt  de  hoogde  gaaf. 
Het  redelyk  vernuft ,  u  tot  den  grootften  flaaf  ? 
*t  Is  u  gefchonken  om  Coda  grooten  naam  te  looven  , 
En  dient  het  om  uw*  geest  in  kommer  af  te  flooven? 
Was  't  u  niet  nutter  dat  ge  op  Gods  voorzienigheid, 
Op  *t  eeuwigwys  bedier  der  Opperroajefteit ,  (wen 

Nooit  feerzaam't  oog  kost  flaan,dan  dat  ge,in*t  klaar  befchou» 
Der  wond  ren  van  Gods  raagt,  Gods  goedheid  durft  mistron* 
Wat  twyfel  trekt  o  van  den  hoogden  Vader  af,    Cwcn* 
Die  u  het  ligchaam  febiep  en  't  lieve  leven  gaf? 
Is  't  ligchaam  min-  dan  't  kleed?  ia  't  voedfel  meer  dan  't  leven? 
Of  zou  Hy  u  het  meerdre ,  en  niet  het  mindre  geven  ? 
Of  zou  't,  daar  Hy  de  dof  bedelde  door  zyn  magt, 
En  't  heerlyk  werkduk  uit  die  dof  te  voorfchyn  bragr, 
In  de  onderhouding  Hem  ontbrecken  aan  vermogen? 
Of  is  der  fchepflen  nood  verborgen  voor  zyne  oogen? 
Of  waant  gy  dat  op  aarde  een  blind  geval  regeert? 
Zie  hoe  uw  ongeloof  den  goeden  God  onteert  1 
Waar  heeft  de  Alzegenaar  van  hooge  en  laage  daaten 
Aan  eenig  fchepfcl  ooit  zich  onbetuigd  gelaateu? 
Maar,  ydle  derveling!  vergroot  uwe  inkomst  vryl 
Dat  uw  gerustheid  op  uw*  fchat  gegrondvest  zy  t 

Hoe 


B    O    S.  357 

(jen? 
Hoe  wint  gy'tvoedzaam  graanfhoe  znlt  gy  't  gras  doen  groei- 

Hoe  de  akkers,op  hunn'  tyd,  mee  vruchtbaar  nat  befproeijen? 

Hoe  weert  ge  een  veepest?  hoe  den  fcbraalen  noordenwind? 

Hoe  *c  woedend  ongediert ,  dat  al  't  gewas  verflindt  ? 

Is  hier  al  't  goud  in  (laat  n w  zorgen  af  te  keeren  ? 

6  Neen !  maar  *c  aardryk  en  zyn  volheid  is  des  Heeren. 

Het  is  zyn  goedheid  die  ons  vrnchtbre  tyden  geeft. 

"Wat  op  uw  velden  weidt,  of  door  den  dampkring  zweeft, 

Of  in  woestynen  bralt ,  of  wemelt  in  de  vloeden , 

Wacht  op  zyn  hand,  die 't  all*  wat  adem  fchept  moet  voeden; 

Terwyl  zyn  wyze  zorg  zelfs  't  musken  niet  vergeet; 

Zo  fchoon,  zo  luisterryk  de  tengre  veldbloem  kleedt» 

Dat  zy  de  pracht  befchaamt  der  koninklyke  hoven* 

Hoe  verr'  nu  gaat  ge  een  bloem  en  't  mnsken  niet  te  boven  f 

Gy,  die  op  aarde,  door  de  Hemelmajefteit , 

Gefield  zyt  in  't  bezit  der  boogfte  waardigheid: 

Ken  waardigheid ,  die  't  hoofd  u  doet  ten  hemel  heffen , 

Daar  gy  Gods  aanzyn  op  het  duidiykst  kunt  befeffen, 

Daar  uw  vernuft,  als  in  een  magtig  ryksgebied, 

Al  't  heir  der  fchepflen  u  ten  dienste  voor  zich  ziet. 

Ja,  kunt  gy,  vindingryk,  zoo  wei  het  flym  der  wormen 

* 

Als  't  bont  des  tygers  u  tot  pronkgewaaden  vormen  » 

Dan  geeft  dit  fierlyk  kleed  u  ook  getuigenis 

Dat  groot  en  kleen  gedierte  u  onderworpen  is. 

Voor  u  ontfpriDgen  (laag  de  dierbre  zuivelbronnén , 

En  vloeit  de  honig ,  door  der  byen  vlyt  gewonnen. 

Zie,  zie  uw  voedfler  in  de  alteelende  natuur I 

In  ieder  element  een  ryke  voorraadfehuur ! 

In  ieder  jaargety  ontelbre  zegeningen ! 

Zie  Gods  weldadigheén  u  uur  op  uur  omringen  I 

Gy  riekt  zyn  lieflykheid  in  frisch  gebloemte  en  kruid. 

Gy  fmaakt  zyn  milde  gunst  in  hartverkwikkend  fruit* 

Zj  Gy 


$S*  ROS, 

Gy  vindt  tyn  geverzicht  in  't  heerlykbloeijend  koren* 
Zyu  liefdeftem  moogc  ge  in  't  gezang  der  vooglen  hooreu* 
Prangt  nog  om  uw  behoefte  een  wreede  zorg  u  't  ban? 
ó  Menscb!  ken  in  n  selv'  dan  de  oorzaak  dezer  fmart* 
't  Is  uw  begeerte ,  die  u  rusteloos  doet  zwoegen  , 
£n  u  den  fchat  ontrooft  van  't  talig  vergenoegen* 
Ja  *t  Is  uw  hoogmoed,  die  naar  ydle  grootheid  ftaat. 
Schoon  't  boven  *t  kort  bereik  van  uw  vermogen  gaat. 
Gy  eischt  eeo'  breeden  disch ,  met  keur  van  lekkernyén; 
Een  ruim  verbiyf,  gemak,  vermaak  en  pronkeryën. 
Doch  dit  behoort  in  't  minst  tot  's  levens  nooddruft  niet. 
Neen  I  al  deeze  omflag  baart  u  kwelling  en  verdriet* 
Gy  zoudt,  indien  ge  uw  pracht  en  weelde  kost  befnoetyen, 
Uw  zorg  verminderd  zien,  uw'rykdom;aandoengroeyen, 
Terwyl  uw  milde  band,  met  vriendeLyk  beleid, 
Bedroefden  troost  verfcbafte  in  hun  verlegenheid* 
Leer  voor  uw'  medemens  eb,  leer  God  ter  eere  leevenl 
't  Welk  u  bet  waar  genot  dier  zoete  rust  zal  géeven  , 
Die  nooit  bekommering  of  vrees  zich  waardig  kent , 
Dan  die  dt  godsvrucht  zelf  uw  hart  heeft  ingeprent. 

Maar  lach  hier  niet,  ó  dwaas !  die,  met  wangunstige  oogen, 
Uws  naasten  heil  begluurt;  met  niemaods  leed  bewogen, 
Alleen  u  zelv'  beklaagt  om  uw  rampfpoedig  lot, 
En  waant  dat  ge  op  't  geluk ,  waar'  't  u  verleend  van  God , 
U  nooit  verheffen  zoudt ,  maar  rustig  zelfs  verzaaken , 
Wat  boven  't  noodige  u  ooit  kon  behoeftig  maaken» 
Meen  1  toon  iti  tegenfpoed  dien  deugdgewyden  aart  1 
Verwin  uwe  afgunst ,  die  n  niets  dan  onrust  baart  I 
Herftel  uw  pllgtverzuim  1  erken  dat  's  hemels  zegen 
Hier  billyk  in  bet  zweet  des  aanfehyns  wordt  verkregen  I 
Verban  uw  loomheid!  wend  vernuft  en  yver  aan! 
Om  van  den  zwaaren  last  der  zorgen  u  te  ontdaan. 

Aan 


BOS.  359 

Aan  vadzigbeid  verflaafd,  geen  handen  uit  te  fteeken. 
Dan  om,  waanheilig,  God  uw  nooddruft  af  te  fmeeken» 
Is  God  verzoeken  9  die  ons  de  aarde  heeft  bereid , 
Ons  leerde  hoe  men  ploegt  en  't  kaf  van  't  koren  fcbeidt* 
Ja  de  Opperwysheid  zelf  behaagde  9t  ons  te  ontdekken 
Hoe  9t  alp,  door  onze  vlyt  *  ons  kan  ten  nutte  (trekken : 
Wy  zyn  de  vinding  van  zoo  menig  eedle  kunst , 
Als'tmenschlyk  leven  ftut ,  verfchuldigd  aan  Gods  gunst* 
Wie*  met  den  dierbreu  tyd  in  ledigheid  te  flyten» 
Die  gunst  verwaarloost ,  heeft  gewis  zich  zelv  te  wyten 
Dat  hy  den  zegen  derft.    De  ledigheid ,  gehuwd 
Aan  wanlust,  baarc  elende  en  wordt  van  angst  omftuwd» 
Daar  ze,  als  een  veege  pest  der  eedle  maatfchappyën , 
De  vruchtbaarfte  oorden  maakt  tot  dorre  woestenyën. 
De  deugdzame  armoe  klimt ,'  In  't  midden  van  haar*  druk9 
Tot  op  den  hoogflen  trap  van  *t  wenfehelykst  geluk* 
Dit  kur-t  ge  in  Vroomaart  zien*  Wat  rampen  hem  befpringen  * 
Hy  weipt  op  God  alleen  all9  zyn  bekommeringen. 
Ja,  fchoon  hy,  werkzaam  tot  vervulling  van  zyn*  nood» 
Niet  meer  verdienen  kan  dan  't  nodig  daaglyksch  brood » 
£n  zonder  voorraad  leeft ,  by  doet  in  't  vriendlyk  wezen 
Zyne  edelaardigbeid  en  vergeooeging  lezen , 
Terwyl  men  dikwerf  in  't  gezicht  een  vreugd  befchouwt, 
Als  of  zyn  levensweb  geweven  waar*  van  goud* 
Hy  beurt  zyne  ega  op  met  teder  mededoogen 
Ais  haar  de  zorg  beftrydt ,  en  droogt  haar  fchretfende  oogen* 
MynWeSfdus  fpreekt  hy)wacht  uw  heil  van's Hoogden  troonl 
God  fchotik,  trit  loutre  liefde,  ons  zyn*  beminden  Zoon» 
En  zon  zyn  mildheid  ons  niet  alles  met  hem  fchenken? 
6  Ja!  maar  blyf  met  ernst  op  uw  verpligting  denken I 
Gy  fmeekt ,  daar  ge  in  't  gebed ,  door  Christus  ons  geleerd  » 
Met  kinderlyk  ontzag  u  tot  den  Vader  keert , 

Z  4  Om 


360  B    O    S. 

Om  9t  brood  voor  dezen  dag,  niet  voor  den  dag  van  morgen; 
Hy  voedde  uw  kindsheid»  toen  ge  n  zei v*  niet  koit  bezorgen, 
En  zal  ook  gunscryk  in  den  kommerlyken  Hand 
Dea  zwakken  ouderdoms,  u  Herken  door  zyn  hand» 
Vertrouw'tzyn  wijsheid  toelwatkan'tde  fchraapzucht  baateit 
Dat  zy  de  waereld  wint?  zy  blyfc  van  God  verlaaten: 
Van  God,  den  rotsfteen  van  ons  harte,  als  9t  vleesch  bezwykt, 
Wiens  gunst  ons  eindeloos  meer  dan  alle  fcbat  verrykt: 
Die,  boven  onze  kracht,  ons  nimmer  zal  beproeven s 
Die  alles  hoort  en  ziet ,  en  weet  wat  wy  behoeven» 
Boe  onnafpeurlyk  werkt  zyne  alvoorzienigheid , 
Die,  door' den  wrangden  druk,  ons  'tlieflykst  heil  bereidt; 
*t  Welk  wy  van  achtren  best  ontdekken  in  haar  gangen , 
Schoon  we  ons  befcheideu  deel  als  uit  haar  hand  ontfangen. 
H Verlaten  wichtje  flaape,  al  dobbrende  op  den  vloed, 
In  't  biezen  kistje !  *t  wordt  verwonderlijk  behoed , 
Ja  Isrels  vryheid ,  door  't  ontfermend  mededoogen , 
In  dezen  vondeling,  den  wreeden  Nyl  onttoogen. 
God  voer9  zyn  bondvolk  door  een  nare  zandwoestyn  1 
Hy  doet  de  harde  rots  een  milde  fpringbron  zyn; 
Gebiedt  hier  Kucht  of  wind,  en  regent  manne  of  kwakkel. 
By  dit  vertrouwen  ftrekke  ons  9t  heil  woord  tot  een  fakkel , 
Opdat  men  veilig  reiz1  naar  9t  land  der  zaligheid , 
Naar  9t  hemelsch  Kanaan ,  door  God  ons  toegezeid  1 

Hoe  gloeit ,  op  deze  taal ,  het  hart  dier  ecbtelingen  I 
Geenwantrouwvindthier  plaats;men  hoort  hen vrolyk  zingent 
*c  Genoegen  maakt  hen  ryk  in  hunn9  bekrompen  Haat : 
De  aanbidlyke  Almagt  is  hun  troost  en  toeverlaat. 

Dat  ieder  Christen  dus  de  onnutte  zorgen  weere! 
Getrouw  in  zyn  beroep,  alleen  Gods  gunst  begeere! 
Zo  wordt  hy  tydlyk  niec  van  't  noodige  misdeeld: 
Zo  zie  by  eeuwig  zich  verzadigd  met  Gods  beeld  (x). . 

^  Krach* 

Cl)  Dicntlicveade  Verlustigingen ,  II  Deel ,  blz.  141* 


BOS.  36* 

Krachtig  en  echt  dichterlijk  is  het  (tukje ,  getiteld: 

ORAM5CHAP. 

Wat  felverftoord  gelaat!  wat  buldrende  overmoed! 
Wat  vuur  ontftak  dien  geest !  hoe  vlamt  hetindezeoogeol 

Hee  is  de  Gramfchap ,  die  de  gal  (lort  in  het  bloed» 
Tot  fchandelyk  bederf  van  't  edel  zielvermogen* 

De  Hoogmoed  teelde  haar  by  Belgzucht,  in  een  oord 
Waar  norsch  gedierte  brult  ,  en  niet  dan  distels  groeQena 

Is 't  wonder,  dat  ze,  ontzind  en  blind  ,de  reden  fmoorr, 
Daar  drift  en  trotschheid  in  haar'  vnilen  boezem  gloeijen  f 

Naauw'  fpat  een  vonk  van  fcherts  op  't  buskruid  van  haaf 
OPtbarst  inblikfemsuit,waarvoorde  ftoutftenbeeven.(waan» 

Zij  ziet,  in  't  hevig  vuur,  noch  vriend  noch  vy  and  aan, 
En  dreigt  hen  met  haar  wraak ,  die  moedig  haar  weérfcreeven* 

Zy  is  een'  ftroom  gelyk,  die  van  een  hoogte  fchiet, 
Met  vreesfelyk  geweld ,  door  dam  noch  dyk  te  keeretu 

Zy  zuigt  een  helsch  venyn  uit  alles  wat  zy  ziet, 
En  durft ,  ó  gruwel  1  ziel  en  zaligheid  verzweereo. 

Dus  braakt  zy  't  gif  wéér  uit,  en  knerst  op  ba  ar  gebit. 
Wie  zou  van  misverftand  die  razende  overtuigen? 

Hoe  koeler  ge  u  gedraagt,  hoe  meer  zy  zich  verhit. 
Men  kan  wel  gloeijend  ftaal,maar'c gloeiend  hart  niet  buigen. 

Nu  zet  gewaande  hoon ,  dan  jaloezy  haar  aan. 
Nu  kan  zy  't  fpreeken ,  dan  het  zwygen  niet  verdraagen. 

Hier  ftuift  zy  op ,  kwanswys  om  de  onfchuld  voor  te  (taan. 
Daar  perst  haar  't  pnnt  van  eer  haar'  vyand  uit  te  daagen. 

Door  gierigheid  genoopt  tot  onbehoorlyk  fpel , 
Slaat  ze,als  haar  kans  verkeert,op't  onbefuisdst  aan'c  woeden. 

Zy  grimt  van  fpyt,  en  ftampt  den  duivel  uit  de  hel. 
Alsof  die ,  opgevloekt ,  de  fchade  zou  vergoeden. 

Z%  Waar 


$5a  BOS. 

Watr  zy  een  huize  influipc ,  maakt  ze  al  *c  gezin  vervaard ; 
En  vliegt  zy  door  de  ftad,  als  't  hoofd  van  muitelingen, 
Dan  kent  ze  ontzag  noch  wet ,  en  toont  haar9  woesten  aart. 
Maar  fidder,  als  zy  weet  in  *•  vorsten  raad  te  dringen  1 
Dan  deelt  zy  wapens  uit ,  en  dondert  met  gefchut. 
Dan  wordt  geeu  oogst  gemaaid,  maar't  graan  op 't  veld  vertre- 
De  ryke  fchatkist  van'slands  welvaart  uitgeput,  («en; 
En  't  gantsch  gewest  vervuld  met  ongeregeldheden. 

Zy  fteekt  de  ktygs trompet ;  werpt  (lerke  (leden  om; 
Zet  yilings  met  haar  toorts ,  aan  's  ifgronds  vuur  ontdoken  , 

Paleizen  in  den  brand ;  vernielt  Gods  heiligdom , 
En  doet  de  wyde  zee  van  fulferdampen  rooken. 

Nog  waant  dit  fchrikdier  ,  hoe  verbolgen  't  woedt  en  tiert  , 
Zich  met  den  mantel  van  de  deugd  te  kunnen  dekken  f 

Als  of  de  billykheid  dus  best  gehandhaafd  wierd , 
£n  dit  's  volks  rechten  tot  beveiliging  moest  (trekken. 
Maar  ach!  hoe  moeilyk  wordt  een  vredebrfeuk  herftetd ! 
Waar  vliedt  de  onnozelheid?  wat  fchuilplaats  bly  ft  hem  over» 

Die,  jammerlyk  verdrukt  door  toomeloos  geweld. 
Het  all9  ten  prooi  ziet  van  den  onbefchoften  roover? 

Wien  rydt  geen  fcbrik  door'thartl  wat  wrange  vruchten  ltat 
ï>e  dolle  gramfcfaap  na!  en  denk  hoe  naar  't  van  binnen» 

Als  ze  onze  ziel  beroert ,  met  ons  gefchapen  (laat. 
Ach!  tracht  haar  rustig  in  den  aanval  te  overwinnen. 
Toon  dat  gy  meester  van  uw  fterkfte  hartstocht  zyt« 
t  Is  veiliger  den  leeuw  te  houden  aan  de  keten , 

Dan  dat  men  in  zyn  kracht  en  woede  hem  beftrydt. 

Wat  werkt  de  gramfchap?  niet  dan  wroeging  voor  't  geweten. 

Hoe  billyk  zy  u  fefayn',  zy  fpringt  niet  uit  den  band , 

Of  wekt  den  wrevel  f  die  zich  wreekt  met  u  te  ptaagcn» 

Maar  neem ,  als  ze  u  beheerscht ,  het  fpeeltuig  in  de  hand. 

Gy  zult  met  bly  muzyk  gelukkig  haar  verjaagen  (j). 

Veel 

(i)   Dichtlievende  Verlustigingen ,  III  Deel ,  blz.  175* 


0   0   s.  s«s 

Veel  fraais  en  fchildcrachtigs  heeft  ook  het  eenig- 
zins  uitgebreid  diclitiluk  ,  met  bet  opfehrift : 

BEJPIEQELINGIN  OP   MTME  LANDHOEVJS. 

Hoe  heochlvk  noodigt  wéér  't  bekoorlyk  jaarliizoen 
My-aan  den  Auiftel ,  op  myn  landboeve,  in  het  groen  I 
'k  Mag  ,'onder 't  rieten  dik ,  bier  't  ftadtgewoel  ontfchullea. 
En  zou-dees  ftllle  rast  voor  geeneti  fcepter  ruilen. 
Aliimyn  hof  Hechts  klccn,  al  pronkt  hier  vaas  noch  beeld, 
*V Ontbeer  die  Gerfels  ligt,  daar  't landgezicht  mjr  ftreeltj 
t  Vermaaklyfc  landgezicht ,  een  fchildery  vot  leeven , 
Waar  vogelvlDgten  door  het  helder  luchtruim  zweeven;  • 
De  leen  wrik,  wicn  van  zang  het  teder  kropje  zwelt. 
De  vierkjes  nianwlyks  ftrykt,  of  weer  naar  boven  [helt ; 
De  boute  kievit  nut  ;de  zwemmende  eenden  kivaaken  , 
Nu  duiken  in  den  Aroom,  dan  zich  In  't  lli  vermaaken, 
Verzeld  van  jong  gebroed,  dat  om  de  moeder  tiert, 
Op  kleene  diertjes  vlamt ,  en  door  elkander  zwiert ; 
Door  't  opgefrhoten  gras  het  windje  zacht  loopt  fpeelen» 
Om  oni  den  geur  van  't  veld  vertwiklykmec  tedeelen  ; 
Het  ros  *  hoe  fier  van  moed ,  by  't  ooilam  vreedzaam  weid. 
Daar  leder,  naar  zyn*  aart, 'zyn  voedfcl  onderfcheldt ; 
De  lieve  lammrentroep ,  door  lontre  vreugd  gedrongen, 
Vest  dartelt  heen  en  wéér,  met  ongelyke  fprongen, 
Het  zutvelryke  vee,  al  fchynt  het  log  en  loom, 
Des  landman j  zorg  en  zweet  betaalt  met  vetten  room  ; 
Door  's  masyers  fcherpe  reis  Mer't  gras  wordt  netrgeflagen , 
Daar  't  hooi  door  werklién  wordt  op  vorken  aangedragen. 
En  't  land»  dat  oni  gezicht  in  't  ruim  verlehiet  ontwykt, 
Door  rook  by  rook,  in  't  rond  een  hotryk  oord  gelykt* 
De  vindïngry ke  knust  moge  elders  't  oog  verrukken , 
Door  vomelyke  pracht  en  grootfche  meettcröokken , 

Hier 


3*4  BOS. 

Hier  zte  ik  hoe  Natuur ,  met  zonnegoud  omkleed , 

Door  wondren  ons  verbaast,  waar  zy  te  voorfcbyn  treedt. 

Het  minde  dat  zy  wrocht  befchaamt  al  't  kunstvermogen  , 

En  wat  verfcheidenheid  ontvouwt  zy  voor  onze  oogen  I 

Hoe  keurig  fchikt  ze  elk  deel !  hoe  fpreidt  zy  't  ware  fcboon  , 

lp  't  eindeloos  fchepflenheir9  met  majesteit  ten  toonl 

Haar  bemelfche  afkomst  Is  in  goddelyke  trekken , 

In  levendigen  zwier  en  ryk  fieraad  te  ontdekken* 

HoeJ.t  fpreekt  ze?..  6  Ja!  dus  vloeit  baar  liefiykeftem» 

Slechts  hoorbaar  voor  den  geest :  9 ,  Gy  denkt ,  opdat  ge  aan 

„  Die  alles't  wezen  gaf9met  diep  ontzag  zoudt  denken,Chem» 

w  't  Heeft  gunstryk  hem  behaagd  het  leven  u  te  fchenkcn, 

99  Opdat  het  9  hem  ter  eer' ,  met  onvermoeide  vlyt  9 

„  Aan  wysheld ,  deugd  en  tucht  zou  worden  toegewyd. 

„De  reden  leere  uw  ziel  zyn  heerlyke  eigenfchappen 

M  Befpiegien  dag  en  nacht  I    De  fchepflen  zyn  als  trappen , 

99  Waarlangs  men  klimt  tot  God :  maar  uw  genegenheéa 

9,  Behoorden  fneller  u  te  heffen  van  beneón. 

w  Zy  moeten  vleugels  zyn ,  die  u  ten  hemel  voeren.*9 

Dus  onderwyst  Natuur»  en  weet  my 't  hart  te  ontroeren. 

Ach  I  heeft  de  Alwyze  dit  bedoeld  in  myn  beftaan , 

En  zou  zyn  oogmerk »  zou  dit  heil  verloren  gaanl 

Vat  onherdelbre  fchade  I  ik  beve  op  die  gedachten., 

My  (laat  een  eeuwig  wel ,  of  eeuwig  wee  te  wachtai. 

Bepeins  dit  vry.  myn  ziell  en  (laar  op  't  hoogde  goed! 

Wat  troost  1 .  •  hoe  liefly k  is  de  godsvrucht  voor  't  gemoed  9 

De  godsvrucht ,  die  alom  gewyde  tempels  bouwde ! 

Jiun  fpitfen  ryzen  hier.   'kZie  Weefop  en  Abcoude; 

Het  lustryk  Ouderkerk ,  in  't  zuiden  my  naby9 

En  't  nedrig  Diemen  9  in  't  verfchiet .  aan  de  andre  zy'. 

Waar  wordt ,  in  Neérland ,  ftad .  of  dorp ,  of  vlek  gevonden  9 

Daar  's  menfchen  hart  niet  aan  den  godsdienst  wordt  verbon* 

(den? 

Ge- 


BOS.  3<J$ 

Gezegend  Nederland,  dat  daaglyks  't  beilryk' woord, 
Met  nadruk,  uit  den  moed  der  Boetgezanten  hoort! 
Moogt  gy  de  zoetheid  van  dit  hemelsch  manna  fmaaken. 
En  kunt  gy  even  wuft  naar  pracht  en  weelde  haaken  ? 
Ach!  ken  den  aart  der  deugd!  zy  doelt  op  eer  noch  (laat* 
liet  aardfche  tootfel  is  geen  wezetzlyk  fieraad. 
Zy ,  groot  door  eigen  waarde,  en  van  Gods  gunst  omfchenen, 
Behoeft  haar*  luister  van  geen*  vreemden  glans  te  ontleenen. 
Haar  vriend  te  wezen  is  bet  wenfehelykst  gelukt 
Haar  troost  verzacht  de  fmare;  zy  onderfteunt,  in  druk, 
Den  neergebogen  geest,  befchut  het  hart  voor  wroeging  , 
En  geeft  ons  telkens  (lof  tot  nieuwe  vergenoeging. 
Hoe  wel  is  hy  bedacht ,  die  op  hare  infpraak  iett 
En,  wars  van  dartelheid,  zyn  driften  palen  zetl 
Wanneer  we  in  ons  gemoed  haar  zuivrezaaden  kweeken  # 
Dan  zal  ons  zoete  rust  noch  waare  vreugd  ontbreeken. 
Gods  goedheid  ftraalt  ons  toe ;  zy  blinkt  in  loof  en  kruid. 
Wat  feboonheid  zien  wy  niet  aan  ieder  bloem  enfpruitB 
Ons  tot  verlustiging,  in  bloei  en  groei  gegeeven! 
Hoe  wonderbaar  1$  niet  het  groen  van  wandeldreeven  , 
En  hof,  en  bosch,  en  beemd,  gefchikt  voor  ons  gezicht  I 
*t  Bevat  een  mengeling  van  fchaduw  en  van  licht. 
Wat  doodsch  of  doffer  (rond  waar*  geenszins  ons  behaaglyk  « 
En  Voor  ons  teder  oog  't  meer  gloeijende  onverdraaglyk* 
.Nu  wordt  ons  hart  verkwikt :  nu  lacht  ons  't  alles  aan» 
'kZie  dus,  in  't  middenperk  der  dille  lindelaan» 
Een* kring  van  bloemen,  die,  uit  bol  of  zaad  gefproten» 
Of  even  boven  de  aarde ,  of  ryzig  opgefchoten , 
Net  morgendauw  befproeid ,  den  fchoonften  regenboog 
Schakeeren  langs  den  grond.   Hoe  tlreelen  zy  ons  oog  \ 
Hoe  wordt  de  lucht  vervuld  met  aangenaame  geuren ! 
Wat  onntvolgbre  kuust  I  wat  glinsterende  kleuren , 

By 


jfó  BOS. 

By  *t  wft,  den  fneeuw  gelykl  wat  losfe  fchilderzwiert 
Zwicht,  gloeijende  robyn  en  Miauwende  fafier, 
Voor  vt  purper  en  azuur  van  deze  bofjoweelenf 
Maar  bloemtjes,  wat  's  uw  glans  ?  gy  praalt  op  tengre  fteelen  , 
£n  hebt  den  fcberpen  wind  en  't  weer  ten  doel  te  (taan : 
Nu  bloeit  ge,  en  morgen  is  't  met  al  uw  pracht  gedaan* 
Dus  (leunt  de  dwaaze  mensch  op  aanzien  en  vermogen. 
Wy  merken  naauwlyks  dat  de  fchaduw  wordt  bewogen, 
Die  in  de  zonnefpheer  allengs  naar  't  uurmerk  draait  . 
Terwyl  nochtans  de  tyd,  wiens  fikkei  de  eeuwen  maait  f 
Kooit  in  zyn'  loop  vertraagt.    Gedurig  voortgedreven. 
Ontvoert  hy  telkens  ons  een  goed  deel  van  ons  leven* 
Het  roept  my  alles  toe:  „Waak,  ydle  (terv'ling,  waakt 
„Opdat  u  't  uur  des  doods  niet  onverhoeds  genaak*. 
Ach!  zou  dan  ooit  in  my  't  vermaak  van  hof  en  beemden 
Tot  wulpsheid  overflaan  ?  zon  't  my  van  God  vervreemden? 
ó  Neen  f  ik  voel  my  tot  erkent  nis  opgewekt. 
De  frisfche  boomgaard,  die  myne  aandacht  tot  zich  trekt. 
Vertoont  de  vrucht jes,  die  een'  ryken  oogst  belooven: 
Dit  gaat  gewis  't  fieraad  der  bloemen  verr*  te  boven , 
fcn  'k  zie  dus  overal,  waar  zich  myn  geest  vermeldt. 
De  zegenende  hand  van  Gods  Voorzienigheid, 

* 

Zoo  gunstryk  voor  den  mensch ,  alsof 't  haar  kon  behaagen 
Voor  elks  byzondren  fmaak  byzondre  zorg  te  draagen. 
Dit  blykt  ook  aan  't  gewas,  waarmee  de  moestuin  praalt , 
Die  daaglyks  ons  op  keur  van  lekkerny  onthaalt: 
Hier  vind  de  kiefche  tong  verfchillende  eigenfehappen , 
Fn  boet  den  lust  aan  groente,  of  zoet,  ofzuurvanfapperi» 
Wat  weldaén  !..  Ach  !  wie  zyn  we?  ik  wordt  u  naau w'gewaar, 
Of  ik  verlies  nay  zelv',  alwyze  Zegenaar ! 
*k  Erken  dat  ik  flechts  (lof,  ja  niets  ben  in  uwe  oogen» 
En  dat  gy  alles  zyt ,  terwyl  me  uw  mededoogen 

Ge- 


BOS.  367 

Gedurig  gadeflaat.    Dat  vry  myn  zangtóon  ryz*  l 
Geen  zangtóon  klinkt  te  hoog:  ik  zing  uw*  naam  ten  ptya; 
De  glorie  van  uw'  naam  moet  de  eeuwigheid  verduwen» 
Gy,  die  de  wolken  vormt  tot  ryke  waterfchuuren , 
Waaruit  gy  de  aarde  drenkt  9  zyt  de  oorfyrong  van  al  *t  goed  t 
Dat  onzen  geest  verheugt ,  en  't  ligchaam  fterkt  en  voedi 
Gy  zendt  ons  ftorm,  noch  ys,  noch  zware  hagelvlaagen» 
Noch  vreeslyk  blikfemvuur,  noch  felle  donderdagen, 
Of  uwc  wysheid  toont  dat  zy  den  fcbepter  zwaait, 
En  In  baar  hand  den  kring  der  jaargetyden  draait. 
'tRechtvaardig  oordeel  doe  ons'tlicht  uws  aanfchyns  derven 
Uw  goedheid  laat  ons  *t  weer ,  na  hangen  druk ,  verwerven* 
De  pest  viel  onlangs,  by  dees  bntte,  en  in  dit  veld  y 
De  dierbre  rondren  aan»    Hoe  was  ons  hart  bekneld , 
Hoe  wekte  't  naar  geloei  ons  teder  mededoogen ! 
Hoe  floeg  't  onnoozel  vee  de  heete  brand  uit  de  oogenl 
't  Was  fchuldeloos  en  leed  alleen  tot  onze  firaf. 
Nu  weert  uw  magtige  arm  dees  landplaag  van  ons  af. 
Nu  is  wéér  't  welig  land  vervuld  met  gladde  koeijen, 
Wier  uiers  tweemaal  daags  van  grazig  zuivel  vtoeijen* 
Het  milde  bcemdheil  boet  de  kortsgeleden  fchaé. 
Dus  toont  ge  u  ons  te  zyn  een  Vader  der  genaé. 
Uw  tuchtroê  deed  ons  zien  hoe  boog  gy  zyt  te  vreezen. 
Door  de  onverdiende  gunst,  ons  onverwacht  bewezen. 
Beproeft  uw  goedheid  nu  of  't  lang  verfteend  gemoed 
In  't  eind  niet  fmelten  zal  voor  uwen  liefdegloed. 
Hoe  billyk  voegt  het  u  9  indien  we  u  nog  weerftreeven, 
Den  engel  des  verderfs  op  nieuw  verlof  te  geeven , 
Om  met  een*  yzren  (taf  den  hoogmoed  neer  te  flaan  , 
En  u  te  wreeken  van  de  fmaad  u  aangedaan. 
Maar  neen  I  aan  u  verknocht  door  onverbreekbre  banden  9 
Berust  ons  welzyn  in  uw  vaderlyke  handen. 

Zon 


5*8  B    O    S. 

Zou  ons  de  donder  van  uw  mogendheid  alleen- 
Toe  inkeer  brengen  ?  zoude  ge  ons  door  weldadigheéff 
Niet  trekken  ?  zou  ons  hart  fleebts  fiddren  voor  de  plaagen  f 
En  weigren  ongeveinsd  u  liefde  toe  ce  draagen? 
'tZy  verr'  van  ons!   uw  gunst  verfchaft  ons  ruime  ftof9' 
Om  onopboudelyk  te  juichen  tot  uw'  lof* 
Ik  zie  myn'pligt  9  en  juich,  .wat  zeg  ik  ?•  «ach  1  myn  krachten 
Begeeven  my  alreeds.    Waar  vindt  myn  ziel  gedachten  ,  • 
Die  waardig  zyn  aan  u ,  6  Hemelmajesteit  I 
My  deert  myne  onmagt:  doch  gy  eische  fleebts  dankbaarheid** 
De  dankbaarheid  bezielt  zelfs  redenlooze  dieren* 
De  Ueve  vogeltjes ,  die  door  't  geboomte  zwieren, 
Op  ligte  wiekjes,  (laan  een  tooverend  geluid: 
Keurt  dees  *t  eenvormig  lied,  die  kwinkeleert  en  flutc 
Met  zangeriger  ftem.    Wiens  eer  zou  dit  bedoelen , 
Dan  de  uwe ,  ó  groote  God  1  wiens  goedheid  zy  gevoelen?' 
U  looft  dit  vrolyk  choor  van  't  redenlicht  ontbloot» 
En  zou  dan  's  menfehen  geest,  der  englen  fpeelgenoot,» 
Verbonden  aan  uw  liefde ,  u  niet  gedurig  looven  f 
Streeft  de  eindeloosryke  ftof  myn  zwak  vernuft  te  boven  « 
Ik  laat  nochtans  niet  af:  ook  troost  en  ftreelt  het  my 
Dat  Serafynen,  met  hun  hemelmelody  f 
Den  voortoon  houden  in  gewyde  lofgezangen  • 
Ep  onze  lage  maat  met  hoog  muzyk  vervangen* 
Verrukt  ons,  denk  ik  vast»  der  voglen  flaauwe  ftem, 
Hoe  klinkt  dan  's  Hoogden  lof  in  't  nieuw  Jeruzalem  I 
Ach!  onderfteun,  tot  eer  des  grooten  Albehoeders, 
Onflerflyk  geestendom ,  uw  fterfelyke  broeders  1 
Gy  wacht  ons  juichende  in,  terwyl  de  tyd  zich  fpoedu 
]a  ongevoelig  dry  ft,  fchoon  op  een'  hollen  vloed, 
Myn  ziel  naar  de  eeuwigheid,  gelyk  hier,  op  de  baaren 
Des  Am  (Iels.,  velen  niet  bemerken  dat  zy  vuren. 

Hoe 


B    O    S.  369 

Hoe  woelt  die  breede  droom  I   Eenparig  In  haar'  ging 

Trekt  gindfche  jaagfchuit  voort,  daar fnel ,  en  zonder  dwang, 

By  'c  wakkren  van  den  wind ,  dees  witte  zeilen  fpoeijen  , 

En  wéér  dit  fchaitje  naauw'  den  vloed  is  op  te  roeijen. 

Zoo  ooderfcheiden  is  der  dervelingen  lot : 

Dees  heeft  een'zachten  loop;  dien  waait,  by 't  vol  genot , 

Een  frisfche  koelte  in  't  want ,  daar  andren  tobben,  zwoegen» 

En  worstlen ,  eer  de  reé  van  't  zalig  vergenoegen 

Kaar  wensch  bedevend  wordt.   Maar  hoe !  de  wind  bedaart* 

De  kronklende  Amftel  vloeit  allengs  met  trager  vaart* 

9t  Is  ftil:  de  droom  ligt  glad,  en  weeft  Hechts  flaauwe  kringen. 

*tZyn  zilvren  vischjes,  die  tot  boven  9t  water  fpringen. 

*t  Waar*  zoet,  langs  't  fcheutig  riet ,  te  dobbren  met  de  fchuit. 

Het  malfche  luchtje  nood  ons  allervrlendlykst  uit. 

Welaan  I  wy  fpoeden  voort.    6  Amdel !  eer  der  (hoornen ! 

Wy  dry  ven  met  vermaak  langs  uw  begraasde  zomen* 

Uw  vloed,  die  menigmaal,  by  't  zeegnen  van  ons  net, 

Uw  waterlekkerny  op  onze  tafel  zet, 

Vervrolykt  nu  ons  hart,,  rerwyl  wy  uw  landouwen. 

En  hoven,  ryk  van  pracht,  ter  wederzy'  befchouwen, 

6  Frisfche  buitenbuurt  der  kooplién  aan  het  Y! 

Gy  waart  het  voorwerp  van  mijn*  halsvriends  poëzy* 

't  Ware  ydel,  dat  ik  thans  myn  drift  den  reugel  vierde. 

Naardien  van  winter  u  met  kunstgebloemte  fierde. 

Uw  lof. .  .  Maar  heb  ik  reeds ,  verrukt  doorat  fchoone  weef, 

Het  kostbaar  Zonneftein  (1),  het  deftig  Oostermeer, 

En  't  praalryk  Karsfenhof  uit  myn  gezicht  verloorenf 

6  Ja  I  'k  ben  door  de  brug*    'k  Zie  d'  Ouderkerker  toren 

Zich  fpieglen  in  den  droom.    Geen  zoeter  levensdand, 

Dan  de  ongedoorde  rust  te  fmaaken  op  het  land. 

Dit 

(1)   Toen  een  der  fchoonfte  lusthoven  im  den  Amftel;  maar 
ia  den  jire  1777  gedoopt. 

Aa 


37*  BOS. 

DU  toont  de  eenvoudigheid  van  brave  dorpelingen » 
JDie ,  met  hun  lot  te  vreên ,  naar  roem  noch  grootheid  dingen* 
Dit  toont  by ,  wien  het  hart  van  waan  noch  hoogmoed  zwelt, 
Wien  fiechti  een  ruwe  py  bedekt  in  *t  open  veld , 
Waar  hy  genengte  fchept  in  tierig  vee  te  hoeden ,     (voeden. 
En,  werkzaam,  vrouw  en  kroost,  naar  's  nooddruft!  eiscb ,  te 
Hoe  doolt  hy,  die»  alleen  uit  zucht  tot  hoogen  ftaax, 
Zyn  fchoudren  met  den  last  der  zorgen  overlaadt  I 
Hy  kan,  verbysterd  door  zyn'  eerrang y  niet  befeffen 
Hoe  vreeslyk  menigmaal  de  (laatsorkanen  treffen. 
Het  heugt  ons  Holland  zelfs  met  welk  een'  euvelmoed  * 
Het  opgeruide  graauw  der  vadren  eerlyk  bloed, 
In  dolle  muitzucht ,  dronk.   Ook  moet  men  hem  beklagen  t 
Die  nimmer  rust  geniet ,  door  fchatten  na  te  jageiv; 
Op  groote  winsten  vlamt;  geidgierig  woelt  en  zweet,    ' 
En  't  wigtig  zielbelang  te  jammerlyk  vergeet. 
Itfaar  hoe  genoeglyk  valt  u  't  dille  buitenleven , 
U,  wien  *t  gebeuren  mag,  door  Iommerrykè  dreven, 
Te  wandlen  naar  uw'  lust,  waar  ge  op  eene  eedier wys, 
Voor  't  Godgezind  gemoed ,  een'  fchat ,  van  hooger  prys 
Dan  blinkend  goud ,  vergaért,  terwyl ,  in  't  hof  der  zinnen ., 
Uwgeest,  die  door  geen  drift  zich  fchandlyklaat  verwinnen, 
Qeducbter  heerfchappy  dan  waereldgrooten  voert  I 
Hoe  dikwerf  voelt  gy  niet  het  teder  hart  ontroerd , 
Wanneer  ge  u  bezig  houdt  met  leerzaam  op  te  merken 
Hoe  God,  de  Schepper,  in  zyn  wonderbare  werken, 
Als  eindloos  magtig ,  wys  en  goed  zich  openbaart ; 
Door  zyn  voorzienigheid  zelfs  't  minst  gewrocht  bewaart ;, 
Niet  flechts  het  alles  fchiep ,  maar,  als  een  vader,  tevens 
Met  voorraad,  tot  vermaak  en  onderhoud  des  levens, 
Elk  naar  zyn'  rang  verzorgt,  eu  zyn  weldadigheid 
Dua  over  't  aardryk  wyd  en  zyd  houdt  uitgebreid. 

er 


B   O   J,  ff t 

Gy  moogt  f  door  dk  befef  gewapend  met  vertrouwen , 
De  fchepflen,  u  ten  dienst,  in  't  waare  licht  belchouwen* 
En  matigt  over  hen ,  door  opgezwollen  waan  ,  v. 
U  nimmer  eenig  recht  uit  weelde  of  wecedheid  aan. 

Waar  zyn  we?  ik  zie  de  turf*  des  veenboers  dierbren  zegenj 
By  hoopen  op  het  veld ,  voor  zonnegloed  en  regen 
Omfchanst  met  ruigte  en  riet.    Wat  zonderlinge  vond  I 
In  dariachtig  flyk  ,  gebaggerd  uit  den  grond , 
De  zwavel  (i ) ,  't  jodenlym ,  ligt  rys  en  ftroo  te  ontdekken s 
Een  mengfel,  dat ,  gedroogd ,  ons  kan  tot  brand  (lof  (hekken, 
Waarby  we ,  in  't  guur  fal zoen ,  ons  koestren  aan  den  haard» 
Maar  wordt  dus  't  land  verkwisc?wien  die  verwondring  baart, 
Bemerk*  hoe  graan  en  zaad  in  gindfche  polder  ruisfeben. 
Nog  onlangs  hoorden  wy  daar  't  woelend  water  bruisfeben» 
Hoe  veel  vermag  't  vernuft !    Men  had  het  wyde  wed 
Dier  uitgeveende  (treek  naauw'  met  een9  dyk  omzet » 
Df  werkcuigkunde  wist ,  tot  boeting  van  't  verlangen  , 
In  menig  molenzeil  den  fnellen  wind  te  vangen: 
pie  draait  de  roeden  om ,  en  'c  fchnimend  water  wordt 
Langs  't  fcheprad  opgevoerd ,  van  waar  het  nederftort 
In  's  Amrtels  ruime  kil»    De  grond,  nu  droog  gemalen» 
Mag  met  een*  ryken  oogst  van  goudgeel  koren  pralen , 
En  wordt  welligt  in  't  kort  met  hof  aan  hof  beplant» 
Het  land  verdrink'!  wat  nood?  het  water  wordt  wéér  land# 

Nu  keren  wy  te  rug,  by  de  avondschemeringen. 
Hoe  diepdringt'smenfehen  geest  in  de  eigeafebap  der  dingen! 
Doch  al  zyn  kunde  daalt  van  de  Opperwysheid  af. 
't  b  de  eenwigwyze  God ,  die  ons  'e  vermogen  gaf 
Om ,  door  vernuft  en  vlyt  de  kunsten  uit  te  vinden  s 
Hy  wil  door  weldaén  ons  op  't  naauwst  aan  hem  verbinden., 

E» 
(i)   Comnu*,  BefchnJving  van  Amltcrdam,  Ma.  141*  J 

Aa  a 


37*  BOS. 

En  (lelt  io  't  helderst  licht  wat  ons  ten  nutte  dient. 
Gelukkig  is  hy ,  die  den  hemel  heeft  ten  vriend  I 
Op  «arde  wordt  toch  niets  dat  duurzaam  Is  gevonden* 
Ik  zag  den  zilten  plas  hervormd  in  vruchtbre  gronden» 
Ik  zie,  terwyl  de  zon  ter  westkimme  overhelt, 
Hoe  ras  de  tyd  vervliegt,  en  't  leven  heenefnelt. 
Wat  ons  de  waereld  geeft,  beftaat  in  gaan  en  komen, 
In  onbeftendigheid ,  in  fchaduwen  en  dr  oom  en. 
De  onfterfelyke  ziel  zoekt  wezenlyk  genot , 
Zy  haakt,  zy  hygt  naar  rost,  en  vindt  ze  alleen  in  God. 
Ja ,  wat  aanloklykheén  deze  aardkreits  moog'  bevatten , 4 
Gy  zyt,  en  blyft,  6  God!  de  bron  van  alle  fchatten. 
Wat  waar*  Natuur ,  wanneer  uw  voetftap ,  waar  gy  treedt , 
Haar,  door  geen  blinkend  fpoor,  bevallig  glinstrendeedf 
Wat  waar*  de  mensch ,  wanneer  uw  oog  hem  niet  bewaakte  f 
Wanneer  uw  heilig  beeld  hem  niet  eerwaardig  maakte?   r 
Wat  waar' zyn  geest,  wanneer  ge,  aanbidlyke  Opperheer! 
Dien  mét  de  reden  niet  begaafd  hadt,  tot  uwe  eer  f 
Wat  waar*  ons  aanzyn,  wat  ons  voorrecht  in  dit  leven» 
Wanneer  ge  ons  niet  meteen  't  vooruitzicht  had  gegeven. 
Op  't  eeuwigdurend  heil,  dat  gy  uw'  gunstgenoot, 
In  't  zalig  Paradys,  bereid  hebt,  na  den  dood? 
Mag ,  by  't  befchouwen  van  de  bloeljende  tooneelen 
Der  kunstige  Natuur ,  ons  dit  vooruitzicht  ftreelen  , 
Dan  (trekt  ons  't  goede,  door  uw  vaderlyke  band 
Ons  daaglyks  toegereikt,  daarvan  ten  onderpand; 
Dan  baart  de  hoop  een  vreugd, waarby  geen  vreugd  kan  halei*» 
Dit  weet  hy,  die,  by  't  licht  van  uw  genadeftralen , 
Uw  wegen  gadeflaat ;  uw  weldaén  weegt  en  wikt ; 
Het  tydelyk  vermaak  aan  't  zielheil  onderfchikt, 
En,  verf  van  immer  trotsch  naar  ydele  eer  te  dingen, 
Uwe  eer  alleen  bedoelt  in  al  zyn  handelingen. 

TMa*r 


B"  O    S.  37$ 

Masr'k  zie  mynBoscBlosc  weénhet  fpeeltogtje  is  volbragt. 
Men  ftap  4e  landhoeveop,  waar  ons 'tgezelfchap  wa^htl 
Ons  zal  het  lage  dak  voor  de  avoodkoelte  dekken , 
Waar  menig  rytuig  naar  de  ftad  voorby  moet  trekken» 
Hier  kan  een  gul  gefprek ,  terwyl  de  jnaanefchyn 
Zich  levendig  vertoont  in  't  vloeljend  kristallyn , 
De  viïendfchap  (laven,  die  de  vreugd  is  van  ons  leven» 
Dus  zullen  we  ons  vernoegd  naar  't  flaapvertrek  begeven» 
En  rosten  tot  de  zon  wéér  mt  het  oosten  fcraalt, 
Veel  (cbooner  nog  van  glans  dan  zy  in 't  westen  daalt  (i). 

BOSCH  (HENDRIK  de),  broeder  van  den  voor- 
gaanden,  geboren  te  Amsterdam  in  1720,  was 
ftads  geneesheer  aldaar,  en  „een  man  vol  fmaak 
„en  fijn  gevoel  voor  het  fchoone  (a)f  taalkennis 
„  en  veelvuldige  bekwaamheden  (3)."  Den  ao  Sep- 
tember 17379  en  dus  reeds  in  zijn  zeventiende  jaar, 
hield  hij,  bij  het  verlaten  der  Latijnfche  fchool, 
eene  openbare  Oratio  de  Medicina  JLgyptiorum , 
die  zijn  broeder  met  een  lofdicht  vereerde  (4),  en 
in  1743*  bij  zijne  bevordering  tot  arts,  verdedigde 
hij  zijn  Specimen  medicum  de  Intestinorum  u/u  et 
actiênc.  Hij  was  een  keurig  dichterlijk  vertaler; 
zijne  overzettingen  der  fraaije  Latijnfche  gedichten 
van  a.  van  royen  en  p.  burman,  bij  gelegenheid. 

der 

(1)    B.  db  bosch,  Dichtl.  Verlust.  III  Deel,  bis.  103* 

(a)   J.  db  vries  ,  Gefcb  der  Ncd.  Dichtk.  II  Deel ,  bis*  17a. 

(3)  Mnemofyne ,  VIII  St.  blz.  78. 

(4)  B.  dk  bosch  •  Dichtl.  Verlust.  I  Deel ,  bis,  301» 

Aa  3 


tf4  BOS* 

der  vcrbeflbg  van  willem  V  tot  Stadhouder,  in 
ij669  en  cenige  andere  dicbtft  ukken  uit  het  En- 
gelsch ,  zijn  daarvan  het  bewijs.  Hij  (Kerf  den  3a 
Juni)  177a,  » tot  droefheid  van  allen,  die  op  zijne 
„kunde  en  oordeel  hoogen  prijs  (lelden  (O*" 

BOSCH  (P1ETER  van  den)  ,  een  waardig  en 
trerkzaam  lid  van  de  Maatfchappy  der  Nederiandfcbc 
Letterkunde  te  Lejden*  en  predikant  by  de  Re* 
monfbantfche  gemeente  aldaar  <  was  een  man  van 
geleerdheid  en  finaak ,  een  ijvrig  medearbeider  aan 
de  voortreffelijke  Algemeene  Oefenfchole  en  fchryver 
of  vertaler  van  verfebeiden  andere  nuttige  en  weren» 
fchappelijke  werken,  en  ook  als  dichter,  hoewel 
Biet  beroemd,  echter  geenszins  onvoordeelig  be- 
kend. 

Deerlijk  was  het  einde  van  dezen  kundigen,  bra- 
ven en  verdienstelijken  man.  Na  zich  van  zijn' 
post  als  predikant  ontflagen  te  hebben,  Heet  hg 
zgne  oude  dagen  in  ftille  rust  in  het  dorp  Zoete* 
meer.  Bij  de  omwenteling  van  1787  ftond  hij  be- 
kend als  de  zaak  der  Patriotten  toegedaan  te  zijn; 
liet  gemeen ,  hierom  op  hem  verbitterd ,  mishandelde 
hem  op  eène  wreede  wijze;  om  de  handen  zijner 
moordenaars  te  ontkomen,  verborg  hij  zich  eerst 
toet  zijne  vrouw  in  de  fnijding  tusfehen  twee  hui* 
zen,  blootgefteld  aan  een9  zwaren  regen  met  don- 
der  vergezeld;    het   gezigt   der  voorbij  trekkende 

Pruis- 

(1)  J.  bc  v&iis,  U  a.  p.  B,  pe  bosch,  Dichtliev.  Verlust» 
jn  Peel ,  biz.  s». 


BOS.  ifS 

Pruisfen  beangstigde  hem  dermate ,  dat  hij  zijne 
fchuilplaats  verliet  9  in  het  water  fprong  en  oogen* 
blikkelijt  verdronk.  Zijn  lijk  werd  vervolgens  de 
prooi  van  het  gepeupel,  het  welk  daarmede  allerlei 
baldadigheid  bedreef*  Vijf  dagen  lang  bleef  hetzel- 
ve in  een'  ftaat  van  befpotting  liggen  t  tot  twee 
geregtsdienaars  een  touw  om  hetzelve  floegen,  het. 
in  het  water  wierpen  9  en  9  als  een  kreng  achter  aan 
«ene  fchuit  gebonden  9  naar  het  kerkhof  fleepten  en 
zonder  kist  in  een'  kuil  (meten. 

Na  deze  fchandelijke  en  gruwelijke  mishandeling 
moest  zijne  ongelukkige  weduwe  nog  op  last  van 
den  bailjuw  vijftig  dukaten  aan  de  bode  betalen  (i). 

Van  's  mans  verfpreide  zeer  verdienstelijke  dicht* 
(lukken  9  nemen  wij  hier  over  zijn  voortreffelijk  leer- 
dicht ,  getiteld: 

DB  WARE  DIGTKtmST  AtTTD  IBlfVOUDIG» 

¥ 

Ik  ting  hoe  waar  vernuft,  door  goeden  (maak  geleid  * 
Geep'  ydlen  tooi  verkiest  in  dlgterlijke  zangen; 

Hoe  't  al  zjfn  kragc  ontleent  van  ware  eenvoudigheid , 
Daar 't  luiftrende  ooren  boeit,  en  harten  houdt  gevangen* 
.  Nooit  zal  de  bloote  klank  een  vloeUend  maatgedlgt 
Doen  rijzen  tot  den  rang  van  grootfche  meefterftukkenf 
Een  digter,  die  zijne  eeuw  aan  zQne  kunst  verpügr. 
En  duorzame  eer  bedoelt,  moet  fireelen  en  verrukken. 

Al 

O)    Vaderlandfik*  Historie»  vervolg  op  WAO«AA*XXDeel, 
blz.  401—415. 

Aa  4 


37*  BOS. 

Al  rekt  by  't  koppelwoord  tot  tan  den  vierden  voet ; 
Al  volgt  ztyn  ftoute  ftyi  den  trant  der  Ooderltngen ; 

Al  vindt  men  rijm  en  maat  en  taal  en  fpelling  goed, 
9c  Is  veel  te  weinig  om  voor'tmenfchlijk  hart  te  zingen. 

Al  (treek  hy  hier  en  daar  door  fraaije  klanken  't  oor; 
Al  treft  hy  nu  en  dan  door  meederlij ke  trekken , 

Al  (Iraalt  en  zwier  en  vuur  in  zijne  zangen  door, 
Nog  heeft  men  niet  genoeg  om  't  ware  fchoon  te  ontdekken. 

'tVernuft,naar  elsch  gevormd ,d oor  zorg  én  vlijt  befebaafd, 
Door  valfchen  fmaak  van  kunst  verbijsterd  noch  verwilderd , 

Door  denkenskracht  gederkt,  met  kundigheéo  begaafd, 
En  door  Natuur  geleid ,  weet  hoe  men  treffend  fohildert. 

Het  agt  geen  onderwerp  «gefchikt  voor  poëzy , 
Dat  voor  verbeelding  zich  niet  levendig  laat  malen, 

't  Vindt  in  de  digtdof  zelf  den  grond  der  fchiidery , 
En  heeft  een  volle  bron  om  't  bywerk  uit  te  halen. 
"'t  Schetst  ieder  voorwerp  met  zijn  eigen  kleuren  af; 
Het  zorgt  om  ieder  beeld  in  juiften  ftand  te  brengen : 

Natuur,  die  Schilders  verw,  en  Digters  woorden  gaf» 
Leert  ook  in  poézy  het  licht  met  fchaduw  mengen. 

Natuur,  een  vyandin  van  weidfche  woordenpraal, 
•  Tan  vergezogte  kunst  in  febrtyven  of  in  fpreken , 

Bemint  eenvoudigheid,  die  opgeflnukte  taal 
Met  zoo  veel  regts  vermijdt  als  andre  kunstgebrekeo. 

Haar  eerde  poging  is  dat  elk  haar  moog*  verdaan. 
Zy  weet  hoe  klaarheid  drookt  met  grootheid  van  gedagten. 

Zy  wijst  elk  denkbeeld  met  gepaste  woorden  aan, 
En  blijft  de  deftigheid  in  taal  en  dQI  betragten. 

Het  digteriyk  vernuft,  gevormd  voor  't  warefeboon, 
Schikt  woord  en  zaak  en  dof  en  fpreekwQs  naar  elkander. 

Het  zingt  met  Melibé  op  zagten  herderstoon; 
't  Legt  fterker  klanken  in  den  mond  van  Alezander. 

H<V 


DOS.  377 

liet  volgt  in  teder*  trek  de  leiding  van  Natuur. 
Wat  werking  wagt  men  niet  van  zulk  een  dlgtvermogeo  f 

't  Neemt  aller  harten  in ;  't  genoegen  blyft  van  duur* 
De  Digtcr  fpreekt:  men  ziet;  de  blinde  zelf  krijgt  oogen. 

Hy  zingt ;  men  hoort  zy  n*  zang ,  en  luiftert  met  vermaak» 

Hy  fchetst  het  fchoon  der  dengd ;  men  moet  haar  fchoonheid 

(voeJeo. 
Hy  maalt  de  wraakzugt  af;  elk  flst  en  gruwt  van  wraak* 

Hy  fchildert  ongeluk;  de  deernis  flaat  aan  'twoeleu. 

Zoo  veel  vermag  de  kunst  ,  van  valfchen  opfchikvry* 
Zy  kan  genoegen ,  drift,  of  grootfche  neiging  baren: 
<  Wy  hooren  nooit  den  toon  van  ware  poëzy  , 
Of  voelen  't  zagt  geweld  van  juistgeftelde  fnaren. 

Het  gryze  fabeldigt  erkent  de  kragt  der  lier* 
Arion  heeft ,  met  vrugt ,  het  zeegevaar  beftreden : 

Een  Orpheus  heeft,  volleerd  in  eedleu  citerzwïer. 
Door  zangen  't  woud  getemd ,  ja  zelfs  de  hel  verbedeo. 

De  lof  van  waar  vernuft  valt  haat  en  tijd  te  fterk. 
Het  wordt  van  eeuw  tot  eeuw, hoe  Momus  't  laak*,geprezen; 

En  ieder  laodaart  blijft  Homeers  en  Maroos  werk. 
*  Verwonderd  over  't  fchoon ,  tot  eer  der  oudheid  lezen. 

Zoo  lang  de  zuivre  kunst,  met  onbedorven  fmaak, 
Natuur  naar  't  leven  fcbecst,  met  woorden  en  gedagten, 

Blijft  wijze  reden  zelve  een  fchuldeloos  vermaak. 
Of  nuttig  tijd  verdry  f  van  hare  poging,  wagten. 

Maar  beeft  het  valfch  vernuft,  dat  blinkend  klatergoud 
Van  hooge  waarde  fchat,  dat  zingen  fielt  in  brommen. 

Dat  ongemaakten  zwier  voor  onbehaaglijk  houdt . 
In  weerwil  van  Apol  den  zangberg  niet  beklommen? 

Heeft  niet  een  dwaze  drom,  ten  hoon  der  poëzyt 
Zfln  geestvermoeyend  werk,  zijn  laffe  beuzelingen , 

Zijn  klanken  zonder  zin,  zijn  zotte  rijmery, 
ZQn  windrig  maatgeluid  aan  't  volk  verkogt  voorzingen? 

Aa  5  jt 


S7*  BOS. 

Ja  de  ongefchikte  flem  van  't  fmaakbedervend  chootf. 
Het  hinderlijk  geraas  van  woelende  onverftacden , 

Klonk  Griekenland  en  Rome  in  'tkunstbeminnendoor; 
Het  oordeeltergend  heir  verfcheen  in  alle  landen. 

Mag  thans  in  *tvry  gewest,  na  Vondel»  Hooft  en  Poot, 
Sen  edel  dfgtenal  met  roem  de  (baren  roeren , 
'  Nog  houdt  de  dwaasheid  aan,  by  land*  en  tijdgenoot , 
Om  haar*  verkeerden  fmaak ,  waar  't  mooglQk ,  in  te  voeren» 

Al  zien  wy  letterkeer  en  tijd-  en  naamgedigc 
Maar  't  lage  volk  gevlngt,  of  nit  onze  oord  verbannen; 

Al  treedt  geen  raadfelfcbrift  ftoutmoedig  meer  in  't  licht ; 
Nog  heeft  de  valfche  kunst  de  fnaren  niet  ontfpannen. 

Zy  fchildert,  maar  de  verw,  van  hier  en  daar  gehaald, 
Is  niet  naar  eifch  gemengd  om  fchoon  voor  't  oog  te  komen» 

Men  zie  haar  tafereel ;  't  is  ongefchikt  gemaald. 
Het  gloeit  van  gond:het  vuur  vermengt  zich  met  de  ftroomen. 

Men  hoort  op'tfchouwtooneel  een'  lier-  of  heldcntoon : 
Men  voert  zijn  helden  in  met  onbezonnen  razen ; 

Vertoont  een  herderin  door  weidfcben  opfchik fchoon; 
En  gaapt  verfchrikiyk  wfld  om  op  een  fluit  te  blazen. 

Het  beuzelend  vernuft  fpeelt  zelfs  met  bloot  geluid; 
*t  Zoekt  woorden ,  die  in  't  oor  geiyke  klanken  baren ; 

Het  (leent  voor  fteenen(iJ;'tweentteWeenen(s);enbeOnie 
Dat  znlk  een  kunst  het  oor  kan  fnoeren  aan  de  (haren. 


Cl)    Zint  Steven  Jfttmt  hier  niet,  om  dat  de  grove  fittmeu 
Hem  pletten  borft  en  hooft,  en  fpringen  voor  de  fcheenea. 
O  neen  ,  hy  ft**»t  alhier  omdat  de  grove  fit$n*n 
Zjn  ftetnigers  niet  zonden  fpringen  voor  de  feheenen. 

S.  ikgen  ,  Gedichten ,  b'z.  49. 

XO  Die  niet  alleen  Berlyn  maar  tr$tn$n  felfs  doet  «**•#■• 

P*  RtxitL ,  Mengelrymcn ,  blz*  34* 


BOS.  «79 

6  Gyf  die  'e  fchoon  der  ktinst  fa  si  dien  apfchik  fltlt  I 
Vergeeft  my  dat  ik  u  den  naam  van  Digcers  weiger** 

Hoe  jülsc  ge  uw  maten  fchikt  ,  boe  net  ge  uw  voeten  telt » 
Hoe  rflk  uw  rijmen  z^n,  boe  hoog  nwzangtoonfteiger*» 

Hoe  zeer  ge  een*  woeden  hoop,  te  ligt  by  't  oor  geleid  « 
Verwonderd  Iniftren  doec  naar  onverftaanbaar  fprekeu  , 
.  Hoe  zeer  ge  u  zelf  verheft  op  uw  hoogdravendheid , 
Nog  blijft  de  regte  toon  aan  uwen  zang  ontbreken. 
'  Het  vindingrijk  vernuft,  dat  ware  fchoonheid  mint* 
Agt  letterfpeling  niets,  het  noemt  geen Dlgter fcbrander 9 

Zoo  't  reis  op  reis  in  't  werk  geen  treffend  denkbeeld  vindt, 
Zoo  't  eene  denkbeeld  niet  gefchikt  is  naar  bet  ander* 

Men  volge  Vondel»  Hooft  en  Poot  in  poGzy. 
By  hun  zijn  goede  finaak  en  digterlijke  trekken 

En  jQiite  fchildering,  van  valfche  beelden  vry, 
En  ware  eenvoudigheid  in  al  dat  fchoon  te  ontdekken. 

Natuur  verfchafie  aan  Hooft  den  levendigften  zwier. 
Hen  leze  al  wat  by  febreef:  zjjn  febriften  z^n  verheven* 

Natuur  floeg  zelf  de  band  aan  Vondels  gouden  lier , 
Zy  leerde  Poot  den  toon  van  't  vrolijk  akkerleven, 
.  Nog  brengt  ze  in  't  Vaderland  een*  eedlen  Digtrei  voort» 
Die  oor  en  harten  treft  door  grootfebe  oeefierftukkeOé 

Al  zingt  verkeerde  fmaak,  al  wordt  zijn  ftem  gehoord, 
De  ware  eenvoudigheid  blijft  ftreelen  en  verrukken(i)* 

BOSSON  (ABRAHAM  de).  Terwijl  deze  zich 
aan  Lejdens  hoogefchool  op  de  geneeskunst  toe- 
leide ,  beoefende  hij .  tusfehenbeide  oök  de  pofiaij  9 
san  welke  oefening  twee  deeltjes,  getiteld:  Dicht* 

kun* 

(t)  Werken  van  4e  Maetfcbappy  dtr  Ntdcrl.  Letterk.  u 
Lejdtn,  UI  Deel»  blz.  §37. 


S8o  BOS. 

iündige  Acadtmifcht  Uitfpanningtn  ,  te  Lejien9 
in  1777  en  1780  uitgegeven,  derzelver  geboorte 
verfchuldigd  zijn.  Zij  behelzen  onderfcheiden  meest 
Iosfe ,  vrolijke  en  geestige  (lukjes ,  puntdichten ,  fa- 
belen en  vertelfels  , 

Die  meerendeels  het  merk  vin  Jeugdige  inborst  draigen  ( 1 ) , 

maar  niet  te  min  zich  met  genoegen  laten  lezen; 
V£  voorbeeld: 

DE    VALSCHE    IJVERAAR. 

Een  zekre  jonge  Muzulman 
Lis,  'k  meld  die  om  een  blijk  te  geven 
-  Vin  's  mms  geftreng  godsdienstig  leven, 
Lis,  zoo  bij  nicht  als  dag,  vaak  in  ztfn*  Alconn* 
Toen  hy  op  zekeren  tyd  zQn  reine  zielsgebeden 
Tot  un  Auron's  komst  lingwljlig  had  gerekt» 
Sprak  hij  zijn*  vider  un  met  dees  godvrnchte  reden , 
Die  grootlijks  tot  's  mins  roem  verftrekt : 
%,'MQn  broeders  ,**  wis  zijn  tail ,  „vergeten  't  Opperwezen, 
„Geiyk'tden  mensch  betumt,  te  eerbiedenen  te  vrezen; 
„De  flupzucht  fluit  hun  oog , 
„Geen  dankftem  rijst  om  boog; 
„  Zij  danken  's  avonds  niet  om  't  goede  dugs  genoten , 
„  Ji ,  eer  men  Gode  dinkt  zijn  de  oogen  reeds  gefloten.**  — 
„  Houd  op  I"  riep  de  oude  min ,  vervuld  van  zielverdrier , 
„  GIJ  mint ,  ó  fnoodurt !  neen ,  gij  mint  uw  broedren  niet, 
„Die,  onder  't  rein  gebed,  hun  grootfte  feilen  ziet. 
„'t Waar'  beter,  de  Oppermagt  in  fchijn  wat  min  te  eerbieden 
„  Dan  flechts  te  waken  om  zfl  n  broedren  te  befpieden  (a)  " 

€  Niet 

(O   Dhhtliev.  Acid.  Uitfp.  II  St.  blz.  141. 
(»)    Ibid,  blz.  il. 


BOS.    BOT.    BOÜ.  s«* 

Nïettegenftaande  de  bosson  ,  na  zijne  bevordering 
tot  geneesheer ,  aflcheid  van  de  zanggodinnen  bad 
genomen;  toen  zijn 

beroep ,  als  Arts ,  in  een  der  grootlte  (leden  * 
■  —  —  bij  natter  bezigheden  (i) , 


bepaalder  'denkwijs  vergde,  gaf  hij  toch  in  1780  een 
zeer  verdienstelijk  leerdicht  in  het  licht,  getiteld: 
De  Nationale  Opvoeding  der  Jeugd  %  een  dicht- 
ftük,  welks  lezing  wij  jonge  echtgenooten  niet  ge-* 
noeg  kunnen  aanbevelen.  Sedert  is  ons,  tot  onze 
fpijt ,  van  dezen  waarlijk  verdienstelijken  man  niets 
meer  onder  het  oog  gekomen.  > 

BOTH  (JOHANNES  db)  nicolaasz.,  gaf  ia 
1703  een  zoogenaamd  „ ftaat-fpel"  in  het  licht,  ge- 
titeld: Het  Huweijk  van  Mars  met  de  Vrede. 

BOUCHAUTE  (LIVINUS  FRANCISCUS  van)* 
ten  Gentenaar,  en  kanonik  regulier  der  abdij  van 

» 

Drongen  en  pastoor  te  Baerle*  heeft  in  1734  te 
Cent  uitgegeven :  Tafereel  der  Penitentie ,  hiftori* 
gewys  opgehaelt.  De  Heer  willems  (2)  deelt  de 
volgende  alleenfpraak  van  lucifer  daaruit  mede: 

O  dwaesbeyt!  waer  ben  lek  door  hoogmoet  been  gevaerent 
lek  9  die  was  *t  flickrend  licht  van  foo  veel  dayfent  fchaeren ', 
In  *t  hemels  hof  geplaecst ,  die  bracht  den  luyster  aen , 
Wat  beeft  myn  boosheyt  my  niet  grouwlen  doen  beflaeti ! 

Ver* 

(1)    Dlchtliev.  Acad.  Uitfp.  II  St.  blx.  14%, J 

(•)  Verband,  over  de  Ncderduitfcht  Ttcl-  en  Letterkunde  , 
p.  Deel,  blz,  167. 


3Sa  b  o  ir. 

Vervldeckt  fy  het  begin ,  wanneer  ick  ben  gefchapen  t 
|Iad  ick  in  mynen  niet  voor  een  wig  blyven  flapen, 
Soo  fond*  ick  voor  geen  eeuw  tot 't  belfche  vuur  gedoemty 
Verwenfcben  mynen  (toet ,  in  d'hemel  foo  geroemt. 
Tt  Berd  van  wanhope  en  fpyt.    tck  die  was  in  den  hemel 
De  glinftrend  Morgenfterr',  die  door  myn  glansgewemei  f  <• 
Den  luyfter  van  een  God:  aan  d* Engelen  deed  fien, 
En  was  het  fackellicht  des  hemels  (i}« 

BOÜCKART  (JAN),  Van  dezen  beftaan  twee 
trcurlpelen,  De  Nederlaag  van  Hannibal  en  Ds 
Ballingfchap  van  Scipio  Afrieanus  9  die  beiden  in 
1658 ,  in  folio  9  in  quarto  ,  en  in  octavo ,  zijn  ge* 
drukt;  voorts  eene  berijming  van  th.  k  k&mpis, 
Navolging  Christi ,  Amst.  1663. 

BOÜDEWYNS  (MICHIEL)  (a)  beroemd  genees- 
heer te  Antwerpen ,  en  aldaar  overleden  den  29 
Oct.  1681,  was  een  bekwaam  en  geleerd  man,  en 
voor  zijn9  tijd  geen  onbehaaglijk  dichten  Behalve 
verfcheiden  Latijnfche  gefchriften  (3),  heeft  men 
van  hem  Dienftig  end*  ghenucheljck  tytverdrjf 
voor  fiecken  om  ghefom  te  worden ,  en  voor  ghe* 
fonde  om  niet  fieck  te  fyn9  Antwerpen  1654,  bet 
versje  daaruit  door  den  Heer  willems  medege- 
deeld (4)  is  niet  onbevallig.    Zijn  tijdgenoot 

BOX- 

O)    Tafereel  der  Penitentie,  Mz.  489* 

Ca)   Atuwcrpfthe  Almanak  voor  i8ao  ,  blz.  56. 

CO   Paquot  ,  Mim.  Tom  I ,  pag.  20. 

(4)   Verband,  over  de  Ncderduitfche  TaeJ  en  LetterkanJe f 
IX  Deel ,  blz«  ïatf. 


BOX.       BOY.  383 

BOXTEL  (JOSEPH  van)  leide  in  zijn  Beklagk 
en  Trooftghedicht ,  te  Brusfel  in  1675  gedrukt,  vrij 
wat  minder  geest  aan  den  dag» 

BOY  (CORNELIS)  of  BOEY,  afkomstig  uit  een 
deftig  Zeeuwsch  gedacht,  en  geboren  te  ZUriksee  9 
bekleedde  in  het  midden  der  zeventiende  eeuw  het 
gewigtig  ambt  van  advokaat  -  fiskaal  en  prokureur* 
generaal  over  Ho Hand ,  Zeeland  en  Friesland  (1). 
Hij  was  een  kundig  regtsgeleerde  en  vrij  goed  La* 
tijnsch  en  Nederduitsch  dichter.  Men  heeft  van 
hem  eene  zeer  verdienstelijke  Pfalmbcrijming ,  die 
onder  den  titel :  Pfalmen  Davids  9  volgende  de 
nieuwe  overfettinge  des  BiMs9  te  Rotterdam ,  ia 
1648,  uitkwam,  en  in  1659  te  Ltjden  herdrukt 
werd,  onder  den  titel:  Het  nieuwe  werk  der  Pfal- 
men van  den  Koning  David  (2).  Hij  was  de  bij- 
zondere vriend  van  c.  van  babrlb,  die  zijn  hu- 
welijk met  ANNA  VAN  BRANDWYCK  VAN  BLO  C  KL  AND 

in  fraalje  Latijnfche  verzen  bezong  (3),  en  met 
hem  eenige  dichtftukken  uit  de  werken  van  j.cats 
Jn  het  Latijn  overbragt  en  gezamentlijk  in  1656  te 
Leyden  in  het  licht  gaf,  onder  den  titel:  Jacoéi 
Catfii  F  aces  jfugusta,  Latino  carmine  celebratie. 

Zijne 

(1)   Wacsnaar,  Vad.  Hist.  XII  Deel,  bli  fits. 

<•)    J.  van  ipe&en,  Kerkelijke  Historie  vin  hec  Pfalm|ez. 
1  Deel,  blz.  176. 

(i)  J.  van  Btvt&wYCK,  van  de  Wtnementheyt  dei  Vfcmvre- 
leken  Ge0a<$ts9  fejz.  7. 


384  B    R   A. 

Zijne  overige  Latijnfche  en  Nederduitfche  gefchrif- 
ten  <i)  dragen  blijken  van  grondige  geleerdheid, 
een  geoefend  verftand  en  goeden  (maak.  Hij  over- 
leed in  's  Ha  ge  in  1665. 

BRAAM  (JAN  van),  Boekhandelaar  te  Dortt~ 
recht  9  en  aldaar  in  1751,  vierenzeventig  jaren  oud 
zijnde,  overleden,  „was  een  kundig  en  deftig  man, 
„die  mede  de  dichtkunde  beminde  en  beoefende. 
„  Er  is  van  hem  een  bundel  voorhanden ,  die  door 
„den  grooten  balthasar  huidecoper  (2),  die, 
„zoo  iemand,  over  taal-  en  dichtkunde  oordeelen 
„kon,  geprezen  wordt.  — *  Zijn  winkel  was  de 
„vergaderplaats  van  allen,  die  te  Dordrecht  op 
„verftand,  fmaak  en  kunde  aanfpraak  maken  kon» 
„den,  even  gelijk  te  Amsterdam  de  winkel  van 
„petrus  schouten  voor  de  Geleerden  en  die  van 
„meijer  voor  de  Dichters  was  (3).** 

BRAAM  (PIETERvan),  kleinzoon  en  opvol- 
ger van  den  voorgaanden  in  den  boekhandel  en  in 
hetzelfde  huis  te  Dordrecht ,  was  de  zoon  van 
cornelius  van  braam,  predikant  bij  de  Her- 
vormde gemeente  te  Viancn ,  en  werd  aldaar  gebo- 
ren den  22  Decemfcer  1740.  Nadat  hij  in  zijne 
gebóorteftad  de  vroegere,  en  te  Dordrecht  de 
Latijnfche  fcholen  met  lof  verlaten  had,  werd  hij 

naar 

(1)    P.  de  la  Rub,  Geletterd  Zeeland,  blz.  171. 

(a)   Proeve  van  Taal-  en  Dichtkunde»  blz.  40.  890. 

(3)   E.  kist,  Lofrede  op  p.  van  braam,  blz.  $•«  \ 


lia&r  Am  fier  dam  gezonden  om  zich  in  den  winkel 
van  p.  schouten  tot  den  boekhandel  te  bekwamen. 
Hier  geraakte  hij  in  betrekking  met  den  beroemden 
hoogleeraar  p.  burman,  en.  naderhand  met  deszelfa 
waardige  kweekelingen  l.  van  santen  en  j.  dr. 
bosch  9  die  zijn'  fmaak  voor  de  geleerdheid  en 
fraaije  letteren  vormden,  geleidden,  en  met  mar- 
ron, hoeuft  en  collot  d'escury  de  hoogde 
achting  en  de  opregtfte  vriendfehap  voor  hem  hadn 
den. 

Daar  hij  dus  de  ftudie  200  gelukkig  met  het  aan* 
keren  van  den  boekhandel  verbond,  kon  men  hem, 
dien  te  Dordrecht  zelf  bij  de  hand  genomen  hein 
bende,  met  regt  onder  de  geleerde  boekhandelaars 
rangfehikken ;  zelfs  buiten  'slands  deed  men  dit(i). 
„Is  het  te  verwonderen"  zegt  zijn  lofredenaar  (a), 
„dat  hij,  die  zoo  vele  Dichters  kende,  en  met 
^ hunne  lettervruchten  zoo  zeer  was  ingenomen, 
„  ook  zelve  Dichter  was  ?  Ja ,  dat  was  hij ;  en  wel , 
„gelijk  weleer  een  johan  van  broekhuizen,  te 
„gelijk  Latijnsch  en  Höllandsch  dichter.  Hij  zelve 
„wist, niet  te  zeggen,  in  welke  van  die  beide  talen 
„het  dichten  hem  het  gemakkelijkst  viel,  en  zijne 
„beoordeelaars  (laan  verlegen,  of  aan  zijne  La- 
„tynfche  of  aan  zijne  Hollandfche  zaugen  de  voor* 
„rang  zij  toe  te  kennen." 

's  Mans 

CO    Nkiinichs,  Têgtbncb  timer  R$!ft9  IV  Th.  S.  336, 
(O    E*  kut,  Lofrede,  blz.  04. 

Bb 


fc«J  B    R    A. 

r  's  Mans  ui  toetende  nederigheid,  zoó  levendig  at 
naar  waarheid  door  zijn*  lofredenaar  gefchetst  (i), 
is  ongetwijfeld  de  oorzaak  dat  er  zoo  weinig  van 
kern  in  het  licht  verfchenen  is.  Zijne  Carmina 
zijn  in  1809  enkel  tot  gefchenken  voor  zijne  vrien- 
den gedrukt,. en  dus  niet  openlijk  verkrijgbaar;  zoor 
ook  de  meesten  zijnes  Nederdukfche  gedichten» 
voor  zoo  ver  die  niet  in  andere  dichtbundels  ver- 
spreid zijn,  gelijk  zijn  fraai  dichtftuk:  De  Opvoeding 
der  Jeugd  ten  nutte  van  dit  Gemeenebest  (2), 
waarmede  hij  in  1775  bij  het  Haigfèhe  dichtgenoot- 
schap den  zilveren  eerprijs  behaalde ,  en  zijne  verta- 
lingen van  ifOEUFTs  Latgnfche  lofdichten  op  o» 
ooRTHuis  en  p»  melviu.  (3);  -zijne  vertaling  van 
volt aires  Mariamnc  verfcheen  in  1774.  Zijn  lo& 
redenaar  deelt  van  vele  nog  ongedrukte  dichtftuk* 
ken  eenige  niet  ongelukkig  gekozen  proeven  me- 
de (4) ;  een  enkel  luimig'  (tukje  nemen  wij  daaruk 
hier  over,  namelijk 

ORBILIUS     ANTI  BAR  BA  RUS. 

Be  fchrandre  Orbüius ,  de  Valht  van  stfn*  ttfi  > 
Die  al  zijn  geestvermogens  wijdt 
Aan  \  oordeelkundig  onderzoeken 
Van  oude  en  nieuwe  fpelleboeken. 

(1)    E.  Kist,  Lofrede,  blz.  66\ 
r  (a)    Pre  even  Tan  PoEtifche  Mengelft.  door  Iket  Cenootfchtps 
Munstliifd*  Spaart  gun  Wijt,  III  Deel,  blz.  a$5. 

(3)  Lftuwerbladen  voor  de   Zonen    der  Vrijheid,  I  Deel, 
blz.  89  en  91. 

(4)  E.  kist  ,  Lofrede ,  blz,  ^a  >  94  9  9$ ,  97 9  100—1 14  en  1  tl» 


*fty,  <fie  de  doling  van  een  komma  tikt  betrapt,      * 
Eu»  wijl  de  toeters  *t  woord  en  .«oorden  aken  maken  f  / 
Eerst  om  de- letters  denkt,  en  ejjjdlük  om  <J  e -naken*   - 
Hij ,  wien  geen  ftreep ,  geen  #p,  o«jtfitfc*r       .- , 
Pie  held,  die  door  zijn  edelmoedig  pogen t 
De  taal  dus  keurig  fchift  en  zifc, 
Sloeg  onderdaags  de  fcherpzlende  oogen 
Toevallig  op  een  luifelfchrift : 
Wat  ziet  bij  ?  . .  hij  (laat  (lil ,  verbleekt ,  en  zegt :  6  Narren  t 
Waar  zal  *c  in  't  eind  nog  heen?.,  d  weel         * 
Zoo  durft  men  tlian's  uw  fchoone  taal  vefwarren,    f 
Rampzalig  vaderland!  •••  Acht  Koffie  met  een  C(x)l 

De  dood  maakte  aan  het  nuttig  en.  werkzaam 
leven  des  braven,  geleerden  en  verdienstelijken 
mans  een  einde  op  den  28  September  1817.  De 
Dordfche  predikant  e.  kist  hield  den  aj  Februarij 
1818,  in  het  genootfehap:  Diversa  f  cd  una,  eene 
voortreffelijke  lofrede  op  den  overledenen,  die, 
benevens  een  Latynsch  lykdicht  van .  <Je£  Heer 
j.  h.  hoeuft,  en  een  Nederduitsch  vau  den  Heer 
j.  schouten  %  door  den  druk  gemeen  genekt  is. 

BRACHT  (HENDRIK  van).     De  drie  tooneel- 

ftukken  van  dezen  predikant ,  eerst  te  Brandwtjk  en 

naderhand  té  Hardinxveld  (2)  9  Fedra  en  fiippoty- 

tu$9  1715,  Valcntiniaan  9   1716,  eu  Dcs  Hcrftcldc 

Vrjhcid^    1718,    zijn   naauwelijks  der  vermelding 

waarcfe» 

BRACHT 

;  O)   E.  *ut,  Lofrede,  Ma.  94.  ; 

(O  A.  HOQ^nifT^  Waafeldicli ten  t  bJs<  9* 

Bb* 


$t  BR    A. 

BRACHT  (TIELMAN  van),  ouder  broedtf 
vap  den  voorgaanden,  en  beiden  vrienden  van 
hoogvliet  ,  bij  wien  zij  echter  als  dichters 
ver  moesten  achterftaan,  niettegenftaande  hij  hun- 
se  fchraie  voortbrengfelen  met  lofdichten  wapende. 
Behalve  zijne  Tuingcdachten  ,  in  J755  te  Dordrecht 
gedrukt,  heeft  men  nog  een  paar  vroegere  geeste- 
lijke flukjes  van  hem ,  Christus  in  het  Vhesch  ,  en 
Uitbreiding  van  het  Hooglied ,  Delft  1719.  Om 
van  's  mans  didittrant  en  finaak  eene  proeve  te 
geven,  fchrijven  wij  uk  de  Opdragt  van  het  laatfte 
de  volgende  litanie  af  aan  de  Kerke  des  Nieuwen 
Tcstaments : 

Teder  Schaapje;  Jezus  Bruid; 
Kuddeke  van  zyue  weiden ; 

Reine  en  zuivre  Maagdefprnic  t 
Die  u  >  door  zyn  wet ,  liat  leiden  ; 

Heilig  en  verkrege  volk ; 
Huil  van  levendige  fteenen; 

Scheepje  in  's  waerelds  waterkolk; 
Sion  met  Gods  glans  omrekenen* 

Uitverkoore  Gods  Gedacht ; 
Koningin  vol  heeriykheden ; 

Tortelduifje,  blank  vau  fchacht  j 
Priesterdom ,  in  heiige  zeden ; 

Onbewegelyke  Roes; 
Wyngaarcf  met  volmaakte  ranken  ; 

Kroon ,  en  Stad ,  en  Sterkte  Gods ;  enz* 

Men  ziet,  het  „Bid  vóór  ons!"  ontbreekt  Hechts 
aan  dezen  catalogus  van  ftichtelijke  metaphoren ,  die 

de 


B    R    A.  389 

de  man  noodig  had  om  der  kerke  eenvoudig  te 
zeggen : 

U  wye  ik  dees  Bybelklanken. 

BRAECKMAN  (PETER)  is  opfteUer  van  een 
VJaamsch  tooneetftuk,  Zegcnpracl  van  den  H.  Pc* 
trus%  Princc  der  Apostelen  genaamd»  en  gedrukt 
in  1765. 

BRAHE  (JAN  JACOB).  Deze  Vlisfingfche  pre- 
dikant zong  in  de  eeuw  der  zoetvloeiendheid  na 
en  dan  ook  een  deuntje  mede ,  dat  door  goede 
vrienden  geprezen,  afgefchreven  en  vervolgens  ver- 
geten werd.  Zoodanig  een  vergeteling,  in  1766 
gemaakt,  beginnende:  j 

Hy  is  geweest !  het  Negental 
Valt  op  den  Helicon  aan  *t  fchretfen 
Om  *t  aliertreurigst  fterfgevalt 

en  wat  er  meer  volgt,  heeft  men  in  18 19  in  een 
werk  (1)  geplaatst,  waar  men  zulke  verdroogde 
analecten  waarlijk  niet  zou  zoeken* 

BRAREL  (NICOLAAS  van).  In  171 1  liet  deze 
te  Leyden  een  werkje  drukken ,  onder  den  zonderlin- 
gen titel :  De  Ljdende  en  Ver  heer  Ijkte  Christus  in 
rjm.  Lijden  in  rijm  ?  •  •  •  Dat  zouden  wij ,  en  onze 
lezers  gewis  met  ons,  indien  wij  iets  van  dit  rijm 

af* 

(1)   Bfnemefyoe ,  VI  Sc.  Wc.  391» 

Bb  s 


•  •* 


rjfo  .BR*. 

%ffchre*cn ;  tn  vin  het  proza  (bit.  5£>:  »Qoch  »*. 
„trus  Jlabbakt  geenzins. . ."  wat  dunkt  u,  lezer? 
BRAND  (BERNARDUS),  Van  dezen  i$  een  too- 
neelftuk  bekend ,  getiteld:  Drydeeïigh  Zeden- Klucht 
>9an  Pafcfiier en  Ijabella,  in  172a  gedrukt,  en  Van 
•-  BRANDE  CGERARDUS  HERMANS  vaii  deïO 
Jfwee ,  nkfteUjk  i  Kófalinde ,  Hertogin  van  Savoyen 
en  Gieten  Leep-oog.  Voorts  van 
.  BRANDT  (CHRISTOFFEL)  mede,  flechts  een 
middelmatig  trewfpel ,  Muttapha  en  Zeanger9  in  175$ 
gtdrukt  en  op  den  Amfterdamfchen  fthouwburg 
-vertoonde; 

< ,  BRANDT  (GEER  AERT)(0*  Deze  uitmunten- 
de historiefchrijver  en  voortreffelijke  dichter  had 
tot  ouders  ceeraert  brandt,  horologicmaker  te 
Amsterdam  %  én  ïrefeLTjfe  jerosns;  hij  weid  in 
genoemde1  ftad  geboren  den  as  Julij.  1616,  en  tot 
het  beroep  ifjiis  vaders  opgeleid.  Dan  de  natuur 
had  hem  met  een*  uitnemenden  aanleg  befchonken. 
In  zijn  zeventiende  jaar  vervaardigde  hij  een  treur- 
fptljDe  Veinzende  Torquatus ,  hetwelk  de  beroemde 
van  baerle  met  een  fterk  brommend  lofdicht  ver- 
keerde ,  en  óp  het  Amfterdamfche  tooseel  vertoond 
-werd.  Dit  ftuk ,  dat  in  onderwerp  eenige  oveteeft- 
-komst  mefc  éHARÊSPËARs  Hamlet  heeft ,  is,  hoewtl 
'  ->«•  " '     »..;•••  krach- 

O)   }•  w*  Ram  9  Leven  v*n  o.  brahdt.   J.  wagküaak»  Ajni. 

Jol.  ni  St.  blz.  tft8.    J.  kok,  Vad.  Woordenboek,  VIII  Deel, 

Mz.  945*    Foppens,  BibUêth.  B$Ig.  Tom.  I,  p.  345.    C.  saxii, 

Ofmast.  Tom.  IV,  p.  520*     Cu  ai  mot,  Biogr,  WooErfenlptk  a 

IV  Deel,  blz,  198.    Shgrtphiê  niy$rfiihf  Tom.  V,  p.  499. 


B    R    Ai  m 

tochtig  van  ftijl  en  uitdrukking,  teti  uitersten 
woest,  buitenfporig 5  bloedig  en  ontuchtig.  Dé 
tiran  Noroft  verkracht  de  minnares  van  TóïqüatuS'» 
sans  fa(oh\  op  Het  tooneel  in  het  gezigt  van  den 
aanfehouwer,  en  Törquatus,  voert  tegen  zijne  moe* 
der  deze  onkiefche  en  onvoegzame,  hoewel  krach* 
tige  taal:     , 

Naakt  «y  niet  mee  de  monde  die  d'overfpeelder  kaft* 
Sla  d'oogeft  neer  vin  fchaimt  ,  die  de  vervloekte  lnft 
Van  Noron  prikkelden  ,  o  fpyt  I  wecb  met  de  handen 
Bevlekt  mee  «edel  bloedt  van  nw  geAaaJ,  vlie  van  des 
Breinloofe  zoon*  dan  gy  die  zoo  oqtaardt,  onkuifch 
Veroorfaakt  d'ondergang  van  ujv  doorluchtig,  hait, 
My  vatten  by  de  handt  en  vingrep,  die  de  leden 
Vin  *t  grn wlyxte  ongediert ,  toen  't  vadert  plaats;  bekleedèp' 
Omhelfden  fchaamteloos  op  *t  eerelooze  bedt  f 
Dart  gy  me  naadren  met  de  voeten,  daarge  met 
Tradt  op  de  lèdëkant  van  ifroron  t  en  befwyketo 
Nt)ch  waggelènfe  «fét  I  g"y  die  cTeicheemfcbe  rykea 
Verftrekt  tbr  èen  fttatidaal,  verknocht  g'u  dan.  aan,  jee** 
Die  welluft  fchept  in  moordt,  en  naare  afgryflykhe£*t  _  % 
Die  met  een  dartle  voet  dart  trapplen  op  de  bniken 
Van  iwangrtf  tofiingtös  1  laat  gy  nw  gloory  piuikea 
Van  dien  verwyfden,  die  ook  d'ongeboornen  fmoort» 
Die  op  myn  zetel  bralt  door  d'onverzoenbren  moordt 
Myns  vadert,  die  de  fpeen  beeft  van  Megeer  gefoéfeg». 
Die  bloet  nit  d'aadren  drukt,  en  traanenparftnitd\)ogenf 
Die  maagdefchender ,  die  een  welgebooreu  maagt 
Verkrachte ,  daar  de  ftad  en  *t  heele  landt  van  waagt  9 
Een  die  n  haat,  en  geeft  de  naam  van  keizerinne 
On  *c  keizerdom  ?  wat  it  d'onkuifche  fchelm  in  *t  minnen 

Bb4  V«* 


39*  B    R   A. 

Verandërlyk !  ja ,  als  de  wificlbare  maan. 

No  zyc  gy  zyn  gemaal ,  en  dan  Is  vc  J  ullaao  , 

Eb  dan  Byrrheen,  en  dan  een  ander.    Het  is  wonder 

Pat  hem  geen  blizem  fchen ,  of  vreeflelyke  donder.    * 

Eerlooze  keizersboel »  de  naam  van  moeder  is 

Verwaarlooft  door  nw  min  (i). 

De  dichter  heeft  naderhand  ook  zelf  dit  (tuk  ver* 
woi^en ,  als  zijns  onwaardig.  Ondertusfchen  be- 
zorgde hetzelve  hem  toch  de  achting  en  vriend- 
fchap  van  profesfor  van  baerle,  die  hem  tot  aan 
zijn*  dood  met  vaderlijke  genegenheid  beminde ,  en 
met  wiens  dochter,  suzanne,  hij  in  1652  zich  in 
den  echt  verbond;  doch  alvorens  moest  hij  zijn 
beroep  met  de  ftudie  verwisfelen.  In  zijn  tweeën- 
twintigfte  jaar  leerde  hij  de  Latijnfche  taal ,  oefende 
zich  drie  jaren  in  de  godgeleerdheid  aan  de  kweek- 
school der  Remonftranten  te  Amficrdam^  onder  den 
hoogleeraar  curcella&us  ,  en  werd  in  165a  be« 
soepen  te  Nieuwkoop.  Hierop  maakte  jan  vos  de- 
ze vier  regels: 

De  Liefde  maakte  van  Qnintyn  de  fxnit  een  fchiJder; 
Maar  hier  aan  d'Amftel  toont  de  Min  zyn  kracht  nog  milder  f 
Van  een*  tooneelpoëet  maakt  hy  een*  predikant. 
Zo  raaktZuzann*,hoe  kuisch  en  koud  van  hart,  aan  BrandtfaJ. 

In  1660  werd  hij  naar  Hoorn  beroepen,  en  zeven 

ja- 
CO   G*  BB.AIIDTS  Poëzy,  I  Deel,  blx.  %%m 

X*)   J.  vos»  Ged.  II  Deel,  blx.  s»5* 


i  -  * 


B    R    A;  59J 

jaren  daarna  naar  Amjlerdam.     Hoezeer  hij    zich 
nu  met  loflijken  ijver  in  zijn  dienstwerk  kweet,  en 
ijverig  arbeidde  aan  zijne  Hi flor  ie  der  Reformatie  * 
wijdde  hij  toch  eenige  uren  aan  de  beoefening  der 
poezij,  en  toonde  van  tijd  tot  tijd  blijken  van  vor- 
dering.   „In  de  jongelingfchap  bruiste  zijn  gevoel, 
„zoo  dat  zijn  gemoed  werd    overftelpt,    en   zich 
„ontlastte  in  een'  droom  van  woorden  en  uitdruk* 
„kingen,  die  door  geenen  hinderpaal  werden  gefluit; 
„  maar  in  den  mannelijken  leeftijd  heeft  hij  dit  ge- 
„voel  naar  eene  gepaste  maat  gewijzigd,  zoo  dat 
„  zijne  redenen ,  met  genoegzame  levendigheid ,  door 
„klaarheid,  kieschheid  en  naauwkeurigheid  uitmunt- 
„ten  OV    Reeds  in   1649  had  men  buiten  zijn 
Keten  eene  verzameling  zijner  gedichten  te  Rotter- 
dam in  het  licht  gegeven,    om  welke  te    onder- 
drukken   hij    in   1665  eenige    ftichtelijke  gedichten 
met    privilegie    uitgaf.      Naderhand,    en    wel    in 
1715—1727,  zijn  zijne  gedichten,  onder  den  titel 
van  g.  brandts  Poêzj ,  in  drie  deelen,  herdrukt, 
van  welke  uitgave  wij  ons  tot  onze  uittrekfels  zul* 
len  bedienen. 

Den  1 1  Julij  1 674  verloor  hij  zijne  geliefde  echtgenoot 
te ,  bii  wie  hij ,  behalven  twee  dochters ,  drie  zonen  in 
leven  had,  die  alle  drie  insgelijks  nog  bij  hunn'  vaders 
Jeven  den  predikftoel  hebben  beklommen,GEBR  aert  en 

KAS- 

0)  J-  *•  VAN  cappbi&e,  Redevoering  over  de  verdiensten 
éet  Amfierdammers,  blz.  37.  .      -r 

Bb  5 


89*  »  R    A* 

kas* ar  te  Rotterdam,  en  joannes  in  *s  Graven* 
h*gc;  de  eerste,  wiens  leven  trij  befchreef,  hetwelk 
in  1705  uitgegeven  is,  (Herf den 21  December  1683, 
van  de  beide  laatfte  zuilen  Wij  ftraks  nader  fpreken. 
Hij  hertrouwde,  in  1675,  met  kaTharina  van 
zorgen,  bij  wie  hij  geene  kinderen  verwekte,  es 
die  hem  overleefde.  H$  ftierf  te  Amfterdam  den 
ia  October  16&5.  Zijne  oudfte  dochter  kornelu 
huwde  aan  frans  db  haes,  den  vader  van  zijn' 
levensbeschrijver  joan  de  haas;  en  zijne  andere 
dochter  süzanna  wilhelmina  ntet  jacob  van 
merken,    den    grootvader  der  beroemde  dichteres 

LUCRETIA  WILHELMINA   VAN  MERKEN. 

Hoewel  het  buiten '  ons  bedek  ligt  brandt  als 
gefchiedfchri}ver  en  welfprekend'   redenaar   te   be* 
fchouwen,  kunnen  wij  hem  toch  den  lof  niet  ont* 
houden,  dat  zijn  ftijl  dien  van  hooft,  welken  hg 
zich  ten  voorbeelde  nam,    in  deftigheid,    fierlijk- 
heid  en  kracht  niet  zelden  overtreft,  en  niets  van 
dat  ftgv? '  puristifche  en  gedrongene  heeft ,  dat  de 
lezing  van  dezen  wel  eens  minder  welgevallig  maakt. 
Naauwelijks  eenentwintig  jaren  was  hij  oud,  toen 
hoopt  ftierf,  en  daags  na  zijne  begravenis,  den 
ft8  Mei  1647,  deed  hij  door  den  beroemden  too- 
neelfpeler  aoam  karelsz  van  zjermes,  in  den 
fchouwburg,  eene  lijkrede  uitfprekeu,  waarbij  von- 
del,   anslo,    van   babrle   en  buigens  tegen- 
woordig waren,  en  die  zij  als  een  meesterftuk  van 
welfprekendheid  verhieven.    Zijne  levensbefchrijvin* 

geiv 


gen  van  den. ödjiiifaal  dé  ruiter  en  vondel,  ja» 
welk  voorthrengfel  van  z^ne  pen,  prqz?  of  jpoëzy, 
is  ten  huldigen  dage  niet  oog  onder  ons  iq  boogs 
achting  ?  .  £n  als  dichter ,  gelijk  wij  hem  pader  be? 
fchouwen  ,  is  „  brandt  een  man ,  wiens,  zeldxamo 
„verdiensten  nog  nimmer  ©aar  waarde  zijn  in  he$ 
^  licht.  gefield»  en  die  tóet  zonder  glans  praalt  onder 
^ hen 9  die  zich  in  het  midden  der  zevemieqdeeeuuf 
toals  dichters  beroemd  hebben  gemaakt  (i)." 

Zijne  dichtftiikken ,  en  daaronder  zelfs  de  zooge- 
naamde gelegenheidsgedichten,  zijn  krachtig,  def- 
tig, zinrijk;  en  fctioon  hij  uit  de  fch  riften  der  on- 
(Jen  en  die  zijner  beroemde  tijdgenootennaauwkeurig 
opteekende  wat  hem  bijzonder  behaagde,,  toch  oojr 
fpronglijk.  Menïlet  dadelijk,  als  men  zijne  gedichten 
tïpflaat,  dat  hij  bloeide  in  het  gouden  tijdperk  van 
hoopt  tot  antonides  ,  die ii  hij  flechts  een  jaar  over- 
leefde. Met  al  tvat  in  hetzelve  eenige  letterkundige 
vermaardheid  had  ftond  hij  iri  vriendfchappelijke  be- 
trekking i  behalve  de  eerste  en  de  laatftp,  waren  het 
ook  inzonderheid  vak  teAE  rle,  zijn  eerste  Mecenas  t 

VONDEL, ,  ANSLO  ,  WESTBftBAEN,  HUI  GE  NS  9  de  dochteiS 

van  visscheu  ,  van  bèr  bürgü  en  vooral  zijn  boezem- 
vriend voLLfcNHOVft  (2) ,  die  hoogen  prijs  (leiden 
op '  zijne  kunde ,  oordeel  en  fmaak ;  en  niettegen- 

ftaan- 

(O   J-  sb  *****  t  Ceftbted.  der  Ried.  Dktatk.IDeel,  blz.  aal. 

(a)   Zeer  lezenswaardig  zfln  de  brieven  van  dezen  aan  o» 
jmakdt,  gedrukt  achter  z$n  leven,  door  j.  ds  11  ais. 


3>6  B    R    A. 

(taande  dat  hij ,  hoewel  minder  dan  huigens  ,  doof 
den  geest  zijner  eeuw  medegefleept  weid  om  het 
valsch  vernuft  ook  zijnen  tol  te  betalen  in  beuzel- 
tchtige  naam-  en  woordfpelingen  (i)9  komt  hem, 
naar  ons  oordeel ,  eene  eervolle  plaats  toe  onder  de 
dichters  van  den  eersten  rang» 

Een  zijner  vroegfte  dichtftukken  was  een  lijkzang 
op  Prins  fredrik  henrik,  die  uitmuntende  trek- 
ken 

(i)  De  eerklok  van  't  tooneel  na  niet  als  brandt  en  flut , 

Is  de  flotregel  via  vaw  babrles  lofdicht  op  den  Vcinztuif 
Têrfëtms.  Of  men  in  dien  tjjd  op  het  t$§n$el  eene  êcrkUkjlssi 
Bet ,  weet  -  Ut  niet ;  maar  ik  vind  dit  beeld  niet  veel  beter  dan 
wanneer  de  profesfor  gezegd  had: 

„De  wacht  na  niet  als  brandt  en  roept.'* 

.  De  Elbergfche  predikant  w.  sluiter,  zond  hem  het  volgende 
.puntdicht: 

Als  gbrrabrt  in  zyn  zanggebeden 
Das  brsmdt  en  blaekt  aen  ieder  kant, 

En  raagh  men  dan  ook  niet  met  reden 
Daer  onder  ftellen :    Gebraert  brandt  f 
(  Brieven  ,  a.  v.  blz.  %%. 

Bet  is  derhalve  ligt  te  verfchonen,  wanneer  men  in  zgne 
.gedichten  plaatfen  ontmoet,  als,  bQ  voorbeeld,  dezen: 

Dit*f  dodthuis,  't  rechte  huis  van  Jezus  duif  en  geeft. 

Poëzy ,  I  Deel ,  blz.  79. 

Das  kom  ik  ,  na  mym  krank$  vttttn 
My  weigeren  ten  dienst  te  ftaan  , 
Op  yêtêm  y««  my  ys*rz$*  gaan. 

C  brandwtk  ,  laat  hier  na  geen  bnnt  van  yver  *yten. 

PoSzjj,  VO.  Deel,  blz.  7»  st*.     % 


B'  R    A*  397 

ken  oplevert  van  echt  dichterlijk  vernuft ,  hetwelk 
zelfs  de  eenvoudigfte  denkbeelden  weet  te  verede- 
len ,  en  door  eene  deftige  uitdrukking  te  doen  tref- 
fen en  behagen.  Het  denkbeeld:  De  held  is  van 
ouderdom  op  zijn  bed  geftorven,  boezemt  weinig 
belang  in.  Maar  met  welk  eene  belangftelling  9 
met  welk  eene  aandoening  zelfs ,  verneemt  men  dit 
<berigt  uit  den  mond  des  dichters  i 

Hier  leg  de  dapperbeit  het  hooft  nu  op  de  baar ; 
JVÏaar  dat  ze  fteen,noch  klaag,  noch  ween,  noch  zacht  op  haar 
Geftorven  helt9  die  in  geen  lagen  is  gebleven, 
Noch  ook  niet  reukelooi  qu*m  met  Marcel  om  *t leven: 
Die  *t  als  geen  veltheer  maar  als  een  verfpieder  liet* 
De  lift  van  Spinola,  noch  Bek  bedroog  hem  niet* 
Yïooit  heeft  een  Kordna  zyn  legerwal  ontfloten; 
Noch  Papenheimfche  kling  't  manhaftig  bloet  Vergoten*  • 
Kantelmoos  kogel  vloog  niet  door  zyn  lenden  heen. 
Geen  menfch  beroem  zich  van  zyn  doodt ,  want  Mars  alleen 
Niet  magtig  was  om  *t  hooft  der  vryheit  t*  onderdrukken; 
Maar  't  noodlot  moft  hier  al  de  Goden  t'zamenrukkea  9 
En  d'oüderdom  het  graf  omflniten  (i). 

• 

Men  weet  dat  in  brandts  leeftijd,  hoezeer  de 
Hemonftranten  niet  meer  zoo  vinnig  vervolgd  wer- 
-den  als  kort  na  de  beruchte  Dordfche  Synode,  mea 
toch  nog  vrij  hevig  op  hen  gebeten  was,  althans 
vele ,  zoo  niet  de  meeste  Gereformeerde  predikan- 
ten.    Het  ftrekt  dus  tot  een  bewijs  van  's  mans 

braaf. 

(O   Petzy»  UI  Deel»  blz.  140.  - 


braaf,  vredelievend,  echt- Christelijk  ttnktlr,  dri 
hij  niet  alleen  met  genoegzaam, allen  (i)  in  goede 
verftaodhouding  leefde,  maar  zelfs  jeenc  broeder* 
fijke,  ftichtèlijke,  nuttige  ea  leerzame  briefwisfeling 
onderhield  en  vrieQdfchappelijkomgipgm^tj.voLLEN-* 
bove  ,  predikant  te  9s  Hoge ,  w.  sluiter  ,.  te  £ibtr* 
gtn ,  v.  martiniüs  9  te  £ƒ<?  5  a.  moonbk  ,  te  Deventer, 
B.  bekker,  te  Amficrdam9.  en  aixkre  ochfeGerefor* 
meerde  predikanten,  die  allen  de  poezij  beoefenden 
of  beminden ,  doch  wien  overigens  de  Arminhan 
een  gruwel  was  (a).  Zijn  edel,  vrede-  en  eendragt* 
lievend  hart  ftortte  zich  uit  in  een9  dichtmatigen 
brief  aan  w.  sluiter,  dien  wij,  niet  zoo  zeer 
om  deszelfs  kunstwaarde  als  wel  om  den  voor* 
treffelijken  geest,  waarin  hl)  is  opgefteld,  hier  me> 
dedeelen: 

Hoe  beeft  uw  brief,  6  sluiter  ,  't  hart  ontfloten  I 

Hoe  meld  ze  zo  veel  tekens  van  uw:gan(U 
a  Hoe  kooze  mya  waardy  zq  zeer  v*rfrotea4> 

Hoe  fchat  uw  pen  myn  rym.voor,*iUk  $ea  kwft? 

d'Een- 

O)  Alleen  met  het  Noord-Hollandfche  Synode  en  den  niets- 
fceduidenden  Amfterdamfchen  predikant  u*  ruil,  kreeg  h|  het 
te  kwaad  wegens  zijne  üs'Jftrit  dsr  R$fêfmst/tj  <|ocfc  de  Isectr 
hoofdige  ijveraar*  kwamen  er  in  1677  zoo  |lorierijk  niet  af  als 
In  1619» 

Ca)  Vollinrovi  fchertst  er  zelf  mede  f  dat  de  poSrij  Remoft? 
ftranttchc  en^Contra-Remonftrantfthe  predikanten  kon  vereen!-» 
gen ,  om  een*  poëet ,  die  hard  Paapsch  was  (vowwtt),  te  beafo 
gen»  Eri*ytm9  a.  v,  blz.  aoi.  ,-. 


R-R   A.  m 

«TEenvoudigfeelt  f  die  't  woort  roert  in  mjxt  dichte» 

Verdiende  nooit  zo  veel  genegentheit. 
Konmyne  liefde  nw  pen  zo  zeer  verplichten  f 

Hadt  dan  myo  hunp  haar  licht  zo  ver  veripreitt 
Het  zy  hoe  't  zy9  *t  ia  my  genoeg  te  merken 

Dat  nwe  gunft  myn  vrientfchap  niet  veracht*  • 
Komt  y veraars  van  zoo  veel  Krifte  kerken» 
'    Die  haat  en  nydt  tot  droeve  fcheuring  bcsgtot* 
.  Leert  na  van  oni  dat  die  verfcheidenhedon . 

De  liefde  niet  in  allen  heeft  vermoort* 
Gy  Leeraara  leert  dit  Jezus  andre  leden. 

De  twisttrompet  is  lang  genoeg  gehoort. 
Gy  wenfcht  my  naar  het  aangezicht  t'aanfchoawcng 

En  ik  verlang  om  uw  gezicht  te  zien, 
Om  eens  met  o  de  vredekerk  te  bonwen  * 

Om  u,  myn  vrient,  de  rechterhant  te  biên: 
Geen  rechterhtor  gelyk  de  wilde  vremde, 

De  Tollenaar  en  Farizeeu  wel  boodt: 
Neen ,  neen ,  een  hant  die  meer  en  vefter  klemde» 

Ken  hant ,  die  n  tot  beter  vrieutfchap  noodt. 
Nu  laat  ze  u  door  myn  ronde  rympen  weten 

Wat  Christus  van  Zyn  'dienaars  heeft  begeert* 
Is  *t  u  genoeg  aatr  myne  tafel  f  eten? 

Wort  Jezus  aan  nw  difch  genoeg  geëert? 
't  Is  nfet  genoeg  elkanders  brood  te  fmakeo». 

Dea  Heeren  broodt  zy  u  en  my  gemeen» 
Wy  zyn  toch  eens  in  't  noodigfi  aller  zaken* 

De  liefde  maakt  de  Chri  (tenen  tot  een. 
#   Gy  knnt  noch  wilt  my  uit  den  hemel  fluiten  • 

En  fluit  g'uw  kerk  noch  langer  voor  my  toe? 
y  ,ffeen  sluitkji,  fluit  de  vree  niet  langer  buiten* 

Of  zit  z'in  't  hart  t  Hoe.  iaze  daar  te  moe  f 

Of 


400  BR    A« 

Of  klaagtze  dat  de  drift  der  twiftgezindeii 
Den  arbeic  vao  de  vredemakers  (luit? 

Bidt  dan  den  Godt  der  vree  om  meerder  vrinden- 
Dat  voLLtNHOOF  met  zyoe  Krifte  luit 

En  vredeharp  de  razerny  belp  dwingen* 
Die  Dichter  maak*  het  onbefcheit  gedwee  , 

Ily  leer  het  volk  een  nieuwe  vreëzang  zingen  9 
Eu  *t  weervaars  zy :  Godt  help  de  kerk  aan  vree  (i)« 

Wij  menen  zelfs  e  ene  zekere  kieschheid  in  dezen 
liefde  adem  enden  en  het  hart  zoo  weidoenden  brief 
te  befpeuren.  Misfchien  heeft  brandt  dien  op* 
zetteüjk  zoo  eenvoudig  ingerigt,  om  den  goeden 
sluiter  toch  door  zijne  dichterlijke  meerderheid 
niet  te  hinderen ,  en  >  des  te  duidelijker  tot  zijn  hart 
te  fpreken.  Dezelfde  geest  heerscht  in  zijn  dicht- 
ft  uk  De  Vreedzame  Christen  (2),  een  uitmuntend 
leerdicht  op  de  verdraagzaamheid,  hetwelk  alles 
behelst  wat  ten  voordeele  van  dezelve  gezegd  kan 
worden.  De  ftijl  is  eenvoudig,  deftig  en  krachtig, 
en  het  onderwerp  elks  behartiging  overwaardig. 
Wij  herinnerden  ons  meermaals  het  volgende  uit  dit 
voortreffelijk  gedicht: 

Koe  is  de  Chriften  zo  afkerig  van  den  Chriften  t 

Wat  is  de  liefde  koudt,  hoe  heet  het  kerkgefchil! 

Hier  fchort  het  aan  vt  verftant ,  en  elders  aan  den  wil* 

Maar  zo  men  in  de  zee  van  hun  belydenifleu 

Eens  f  zamen  naar  *t  gewight  van  hun  verfchil  wou  villen  t 

Het  zou  zo  groot  niet  zyn ,  alsd'eenofd*andermeeot(3)« 

(1)    P0&9 ,  Hl  Deel ,  b!z.  298.  ' 

<a)   Ibid.  II  Deel,  blz.  167. 
(3)   lbid.   blz.  19a. 


B    R    A.  4*i 


Gij*  die  den  fplinter  ia  uw  broeders  oge  ziet, 
Gedenkt  ook  tan  den  balk,  die  in  uw  oog  kan  fleketb 
Ei  overweegt ,  en  telt  uw  eige  zielgebreken. 
Geen  ménfch,  hoe  hooggeleert  of  heilig  hy  ooit  zy* 
Is  In  die  aardfche  ront  van  alie  doling  vry. 
Hoe  dikwils  wort  men  hier  ia  zyn  yerftant  bedrogen  I 
<f Onwetcnheit  bedwelmt  om  laag  de  fterflyke  ogeü.  ' 
In  hoe  veel  zaken  (laan  de  wyften  als  verzuft! 
Wat  zyn  'er  Hukken ,  die  te  hoog  gaan  voor  't  vernuft  I 
Eéü  oogftraal  is  te  zwak,  om  in  de  zón  te  ftygen. 
Op  hoe  veel  vragen  mag  de  Chriftén  niet  wél  zwygénj 
Of  zeggen:  't  géén  gy  vraagt,  gaat  boVen  itiyn  begrip» 
Dié  dingen  Weet  ik  niet  i    Wat  wil  men  op  een  ftip  9 
En  punt  van  kleen  gewigt ,  een  hair  Aan  vieren  kloven* 
Zo  komt  het  twiftziek  volk  de  fcheuting  nooit  te  boven  § 
Als  elk  zyn  ende  houdt»  en  niemaftt  buigt  of  wykt, 
Of  door  gevoeglykheit  't  oneffen  vergelykt. 
Nooit  wort ,  (laat  ieder  een  dit  woórt  vry  overwegen) 
In  Jezus  kerken  vree,  te  lang  gémift,  verkregen , 
't  £n  zy  inen  onderling  elkandrén  vryhelt  gunt 
Omtrent  gevoelens  van  een  onnootzaaklyk  punt. 
Geen  vryhelt ,  die  te  ftout  dé  kerken  durft  beroeren  * 
Met  al'  wat  zy  verdicht  voor  waarheft  in  té  voeren ; 
*Maar  vrybeit  wel  bepaalt,  die  ons  In  't  midden  leit§ 
Recht  tufleben  (laverny  en  ongebondenheid 
*tZy  verre,  dat  men  iet  te  light  in  twyffel  trekket 
*tZy  ver,  dat  menfchentftal  ons  een  orakel  ftrekke, 
Of  ons  verftant  verbinde  aan  's  anders  onverftant. 
Pps  boeit  men  't  vry  gemoet  met  eenen  flaaflehen  bant. 
De  gulde  vryheit  wil  geen  heer  zyn  van  een'  ander , 
Noch  ook  geen  anders  (laaf.   Zj  voert  den  vredefiander. 

Cc  Ce- 


4o»  B    R    JL 

Gelykheit  qneekc  den  vree:  die  eifcht  het  geen  ze  geeft, 
Die  geeft  bet  geen  zy  eifcht,  of 't  geen  ze  ontfangen  beeft. 
Zo  draagt  men,  'e  geen  men  wil  dat  andren  in  ons  dragen». 
Dit  is  verdraagzaamhek,  die  Gode  zal  behagen. 
Verdraagzaaaheit ,' die  wys  de  zaken  onderfcheit. 
Zo  boog  geprezen  van  de  befte  Chriftenheit  (i). 

Hoe  krachtig,    nadrukkelijk,    roerend  zelfs,    is 
zijne  aanfpraak  aan  de  geestelijken: 

o  Mannen ,  die  het  volk  uit  Jezus  naam  hoort  fpreken, 
En  menigmaal  van  liefde  en  Jezus  vrede  preken  f 
Hoe  krimpt  u  Yhart  noch  niet  van  mededogenheit , 
Wanneer  gy  't  Chriften  volk,  door  bittre  twift  misleit». 
Ziet  febeiden  uit  Godts  kerke ,  en  fcheuren  ziet  zyn  leden; 
Als  gy  de  herders  ziet  verbaleren  van  zeden , 
Mifichept  in  wolven,  die  roofaebtig,  fors,  en  wreedt 
Van  aart,  hun  lult  zien  aan  dat  kerke! yke  leet? 
Ia  't  niet,  uw  nutfte  werk  het  wit  van  vree  te  treffen? 
Durft  gy  uw  Item  als  een  bazuingeklank  verheffen? 
Verkondigt  gy  de  ftraf,  daar  Godt  den  twift  meé  dreigt  ? 
Of  hebt  gy  zelfs  uw  hart  tot  fektery  geneigt , 
En  quam  die  kettery  uw  ziel  en  zin  verheren? 
Zo  is  het  meer  dat  tydt  om  weer  te  rug  te  keren» 
Misbruikt  de  maght,  die  Godt  uw  ampt  tot  (lichting gaf  9 
Tot  geen  verwoefting,  of  verwacht  te  groter  ftraf» 
Dien  veel  wordt  toebetrout ,  verdient  te  zwaarder  flagen  • 
Zo  hy  zyn  ampt  verzuimt  in  deze  boze  dagen  (a). 

Amen!    zeggen    wij,    en    wie    niet    met  ons  f 

(O    Poczy ,  II  Deel ,  blz.  207. 
(2)    Ibïcl ,  blz.  329. 


B    R   A.  404 

op  het  gedeelte  uit  het  flot,  dat  wij  hief  nog  af* 
fchrijven : 


o  Vredevorft,  die  uit  den  hemel  neergekomen» 
De  wreedfte  vyantfchap  aan  't  kruis  hebt  wechgenomeu  9 
Die  door  uw  heilzaem  bloet,  uw  koftelyke  doodt, 
Den  vrede  cuflchen  Godc  en  tuffchen  menfchen  floot* 
En  floot  een  nieu  verbont  van  enkle  vreébevelen  I 
Gy  ziet  hoe  boze  twift  hun  eendraght  kon  verdelen , 
En  wat  ftyfzinnigheit  de  tweedraght  flaande  houdt. 
Al  heeft  de  liefde  uw  kerk  eerft  hemelhoog- gebout , 
De  fcheurzucht  breekt  ze  wéér;  die  durft  twee  lieve  leden 
Vervreemden  van  hun  hooft ,  ja  *t  hooft  met  voeten  treden. 
Gy ,  Heer ,  gy  zyt  dat  Hooft ,  u  treft  de  zelve  flnart , 
Die  al  uw  leden  treft,  ü  gaatze  diep  in  vt  hart* 
Uw  goetheit  lydt  noch  eens  door  hartlyk  medelyden; 
Terwyl  uw  broeders  hier  elkander  fel  beftryden. 
o  Goede  Heilant ,  die  zo  hoog  verheven  zyt ! 
Betoom  hun  razemy,  (lil  dien  verwoeden  ftrydt. 
Verfterk  die  reklykft  zyn',  eer  ze  in  hun  plicht  bezwyken. 
Buig  al  de  ftyftlen ,  leer  hen  vredeshalve  wyken. 
Breng  die  verftrooit  zyn  in  uw  fchaapftal  wéér  by  een* 
Stier  uwen  goeden  geeft  op  onze  beé  beneén , 
Den  geeft  der  vreedzaamheit ,  die  uwe  kerke  ieide ; 
Den  geeft  der  wysheit ,  die  de  zaken  onderfebeide , 
Daar  't  nodig  meert  by  weeg9,  die  ook  op  vt  nutte  dring*; 
Den  geeft  der  waarheit.  die  de  valfche  leer  bedwing'; 
Den  geeft  der  liefde ,  die  de  zwakken  wil  verdragen , 
Die  blinde  doling  duit»  die  met  geen  ydle  vragen 
Den  medemenfeh  bezwaart ;  die  niemant  onrecht  doet. 
Welk  dikmaali  tranen  ftort,  maar  nimmer  Chriften  bloedt. 

Cc  a  L 


404  BR    A. 

Laat  deze  tranen  met  gebeén,  bet  eenig  tvapeir, 

Dat  uwe  kerken  paft,  ten  ftrydt  gaan  voor  uw  fchapeif* 

Zo  wort  nooit  kerk  betigt  met  oproer  noch  verraat. 

Zo  fticbt  ze  in  *c  midden  van  den  Scaat  geen'  andren  Staat(  i ). 

•      •  •      • 

•  Bij  gelegenheid  der  afkondiging  van  denMunfterfchen 
vrede,  in  1648,  vervaardigde  hij  op  last  der  Amfter- 
damfche  Burgemeesteren  de  befchrijving  van  en  de  bij- 
fc  h  rif  ten  op  de  zes  middelde  vertooningen  van  de  op. 
komst  der  Batavieren,  op  den  Dam  vertoond  (9).  Deze 
zelfde  heugelijke  gebeurtenis  gaf  hem  ookaanleiding  tot 
het  vervaardigen  van  een  uitmuntend  krachtig  dicht* 
ftuk ,  getiteld :  De  Eeuwige  Vrede ,  in  rijmlooze  ver- 
zen, toen  nog  eene  ongehoorde  nieuwigheid,  of* 
fchoon  hoopt  en  huigens  hem  daarin  reeds  met 
eert  paar  kleine  ftukjes  waren  voorgegaan ;  althans 
hij  oordeelde  zijn  vrij  uitgebreid  (luk  met  het  fchild 
eener  verdedigende  voorrede  te  moeten  wapenen. 
Er  heerscht  eene  ongemeene  kracht,  een  rijkdom 
van  denkbeelden  en  eene  ftoutheid  van  uitdrukking 
in  dit  voortbrengfel  van  den  tweeëntwintigjarigen 
brandt  ,  die  het  gemis  van  het  rijm  rijkelijk  ver- 
goedt. Men  kan  daarvan  reeds  oordeelen  uit  deze 
weinige  regels: 

Ik  zing  van  't  eUandt ,  dat  de  groote  zee ,  en  d'armea 
Des  vryen  Rijns  omringt,  dat  onbewoont  was,  eer 
Het  Bato  zagh ,  die  't  door  het  allerbillykft  recht , 

£* 

(1)    Poëzy  ,  Il  Deel ,  blz.  239. 
(1)    lbid ,  III  Deel ,  blz.  au» 


B    R    A«  405 

Zn  wetten  der  natuur,  aanvaardde,  om  daar  te  vinden- 
Der  vad'ren  vryheit,  toen,  in  bange  ballingfchappen 
Verzonden  ec  verjaagt  door  Pentaas  lift.   Waar  door  't 
Begin  van  onzen  Staat  rechtvaardig  wiert;  naardien  't 
Van  vrye  volkeren  gevelligd  is  in  landen , 
Noch  vry  van  heerfchappy  en  vorftenwetten.    Zedert 
Zocht  Rome,  en  *t  oude  Atheen  haar  recht  en  welluft;  maar 
Hier  was  de  vryheit,  daar  de  dwinglandy  belandt. 
Dees  vryheit ,  die  ik  zing ,  wil  In  geen  flaaflche  banden 
Gebonden  zyn ,  myn  dfcht  nu  ook  niet,    Wy  verfmadea 
De  boeiens  van  het  tym ,  daar  d'onkunde  onze  taal 
Met  zocht  te  binden;  daar  geen  Griekfche  zanggodin 
Van  wilt;  daar  eertyds  Rome,  ia  Cezars  lettereeuwen 
Van  vry  was;  daar  de  Pó  zich  ook  van  beeft  ontflagen  (1). 

Kundige  geletterden  keurden  deze  rijmverwerping 
goed;  f.  MAkTiNius  prees  hem  daarover  in  een' 
luimigen  brief  (2);  ook  vervaardigde  hij  nog  een 
ander  niet  minder  krachtig  rijmloos  dichtftuk,  De 
tranen  van  den  Apostel  Petrus  (3);  doch  deze 
•dicht trant  vond  geen  ingang  bij  ooren,  die  aan  den 
rijmklank  gewoon  waren,  waarom  hij  er  ook  weder 
van  afllapte. 

Vondel  hield  brandt  ,  en  te  regt ,  voor  een 
groot'  bijfchriftdichter.  Hoe  krachtig ,  karakteristiek 
en  kernachtig  zijn  zijne  bijfchriften  op  de  twaalf 

(1)   PoEzy ,  III  Deel ,  blz.  219. 

(3)   Ibid,  blz.  269»  Brieven,  a.  v.  blz.  119. 

(a)   Poézy,  II  Deel,  blz.  iss* 

Cc  j  ->  ' 


406  B.  R   A. 

Remeinfche  Keizers  CO'  Suetonius  zegt  niets 
meet  in  eene  uitgebreide  levensbeschrijving  van 
titüs  vespasianus  dan  brandt  in  deze  vier  re- 
gels op  het  beeld  van  dien  vorst: 

In  Tftns  beelt  vertoont  de  deugd  zich  in  haar  kracht, 
De  liefde  en  wellust  van  het  menfchelyk  geflacht. 
Dees  hielt  den  dag,  als  hy  geen  weldaat  deê,  verloren. 
Dit  Ryziicht  moft  ce  vroeg  op  zynen  middag  fmoren(i). 

Ook  dat  op  de  afbeelding  van  den  Remonftrant« 
fchen  predikant  c.niellius  vinde  hier  eene  plaats: 

Hier  leeft  Ni  el,  die  vol  van  vier  en  godlyk  licht, 
Den  Ryn  heeft  onder  't  kruis  en  buiten  'c  kruis  gefticht , 
Toen  Keulen ,  en  den  Dom ,  die  t'  Uitrecht  is  verheven , 
Zyn  leflen  horen  kon ;  die  't  Pausdom  van  Geneven 
Ook  endlyk  vond  te  Dort  9  op  Loeveftein  zyn  loon , 
Zyn  ende  t'Amfterdam  9  in  't  hemelfch  ryk  zyn  kroon(3). 

■ 

Onder    zijne    graffchrifteü   munt  zeer  voordeelig 
juh  dat  op  den  admiraal  e.  m.  kortenaar: 

De  Helt  der  Maïs,  verminkt  aan  oog  en  regterbant, 
Bn  echter  't  oog  van  't  roer,  de  vuift  van  't  vaderlant, 
De  groote  Kortenaar,  de  fchrik  van  '*  vyants  vloten, 
d'Omflniter  van  de  Zond ,  ligt  in  dit  graf  befloten  (4). 

Met 

(1)   Poëry ,  I  Deel ,  blz.  39— 6i« 

(O  Ibid.  tlz.59. 
Ca)  Ibid.  blz.  85. 
(4)   lbid,  UI  Deel,  blz.  18S. 


B    R    A.  4of 

Met  brandt,  zegt  de  Hoógleeraa?  van  caêpeL- 
"  CO»  n floot  zich,  als  het  ware,  het  gulde  tijd<. 
„perk  onzer  letterkunde ;"  ten  minfte,  de  óoi> 
fpronglijkheid ,  ftoutheid  van  denkbeelden,  geest* 
Verheffing  en  kracht  van  uitdrukking  begonnen  al* 
lengs  plaats  te  maken  voor  de  navolging,  inzónder* 
heid  der  Franfchen ,  koele ,  wijsgeerige ,  befchaafde 
redekaveling ,  zoetvloeiende,  kruipende  eentoonig» 
heid  en  angstvallige  grammaticale  zuiverheid  van 
taal  en  fpelling.  Men  droeg,  naar  het  fcheen, 
meer  zorg  om  de  gebreken  der  vroegere  dichters 
te  vermijden,  dan,  gelijk  brandt,  hunne  fchoon- 
hedeh  op  te  ivoren,  en  daarmede  voordeel  te  doen, 
poot  misfchien  alleen  uitgezonderd.  Terwijl  de 
genie  van  swanënburg,  door  eene  overfpanning 
van  ftoutheid,  tot  eene  poëtifche  krankzinnigheid 
verviel ,  was  geen  zweem  van  eenige  geestverhef- 
fing aan  te  treffen  bij  de  in  hunnen  tijd  zoo  zeer 
geroemde  claas  bruin  en  sybrand  fbitama. 
De  dichters  der  zeventiende  eeuw  volgden  flechts 
-de  natuur  en  hunne  genie :  zij  waren  dus  Hout  en 
ooripronglijk  $  die  der  achttiende  begaven  zich  oa« 
der  het  juk  der  theoriën  van  aristoteles  en 
pels,  en  werden  flaaflche  navolgers  van  Franfche 
treurfpclen,  vervaardigers  van  levensbefchrijvingea 
in  rijm  van  Bijbelhelden ,  of  eentoonige  bruilofts- 
en  verjaargedichten.     Het  gulde  tijdperk  van  onzen 

let- 

O)   Redevoering,  e.  ▼•  bte.  38. 

Cc  4 


408  B    R   A. 

letterroem  floot  zich  met  antonides  en  brandt 
gelijktijdig  met  dat'  van  onzen  krijgsroem  ter  zee 
met  tromp  en  de  ruiter;  de  fchimmen  der 
gebroeders  de  witt  moesten,  naar  het  fcheen9met 
bet  verlies  van  onze  zedelijke  zoo  wel  als  ftaatkun* 
dige  veerkracht  verzoend  worden* 

BRANDT  (KASPAR  en  JOANNES)  (i)  beiden 
zonen  van   den   voorgaanden ,  beiden  geboren  ie 
Nieuwkoop ,  de  eerite  den  25  Junij  1653,  de  an- 
dere den  6  Julij  1660,  beiden  predikanten  bij  de  Re* 
monftrantfche  gemeente  en  beiden  dichters.    Beiden 
door  hunnen  vader  onderwezen  9    fchenen  zij  van 
hem  de  gaven  van  welfprekendheid ,  keurigheid  van 
ftijl  en  kracht  van  uitdrukking  aangeërfd  te  hebben. 
Kaspar  was  achtervolglijk  predikant  te  Schoonho- 
ven, it  Hoorn ,  te  Alkmaar ,  te  Rotterdam  en  te 
Amjierdam,  waar  hij  overleed,  den  5  Octoberi69& 
Joannes  itond,  volgens  het  gebruik  9  der  Sociëteit 
het  eerste  jaar  ten  dienste  te  Ti  el,  en  werd  toen 
predikant   te    Warmond ,    vervolgens   te    Hoorn f 
.voorts  in  V  Hage,  en  eindelijk  zijn'  broeders  ambt» 
-  genoot  te  Jmftcrdam ,  alwaar  bij  hem  overleefde 
tot  den  13  Januarij  1708* 

Hoezeer  wij  met  den  Heer  de  vries  (2)  niet 
gaarne  iets  aan  den  roem  van  dit  waardig  broeder* 

paar 

(O    J.  kok,  Vid.  Woordenb.  VIII  Deel,  bis.  954  en  9361 
C.  sajcii  ,  Omêmsst.  Tom.  V ,  pag.  «a8  &  459. 

(I)   GcfcWed.  der  Kcdcrd.  Dichtk.  1  Dce) ,  fclz.  304, 


B    R   Ai  4^ 

paar  souden  onttrekken,    „dat  beiden  groote  eer 
„ingelegd  hebben  mqt  hunne  Nederduitfche  gedich- 
ten, die  van  al  de  hoog  verlichte  verflanden  in 
„ons  vaderland  met   onfterflijke    loffpraak    vereerd 
„zijn  (i)*"  menen  wij  in  hunne  voortbrengfeien, 
die  ge  zam  en  tl  ijk  in  een  boekdeel,  onder  den  titel: 
k.  en  j.  brawdts  Poczj  ,  te  Amfterdam  ,  in  1725  zijn 
uitgegeven,   toch   reeds  de  fpooren  te  ontdekken 
van  dat  verval  in  de  dichtkunst,  waarvan  wij  in 
het  vorig  artikel  fpraken.     Althans  zij  wijken  reeds 
ver  af   van    de    oorfpronglijkheid ,    zinrijkheid   en 
kracht,  die  in  de  dichtftukken  van  hunnen  vader 
zoo  zeer  uitblinkt;  de  befchaafziekte  had  hen  ook 
reeds  aangetast,  blijkens  de  winderige  voorrede  des 
uitgevers  voor  kaspars  gedichten,  waarin  hij  ver- 
telt dat  „zijn  Ed.  wift  dat  de  lauriertak  alleen  om 
„'t hooft  der  hoofden, vondels,  antonidessen  en 
.„ diergelijke  uitmuntende  mannen  gevlogten  word, 
.„en  het  zijn  oogmerk  was  om  dezulke  of  te  even* 
„aren  of  verbij  te  dreven ,"  eene  verwaandheid, 
xlie  wij  niet  gelooven  dat  ooit  bij  den  braven,  ne- 
dcrigen  man  is  opgekomen. 

De  meeste  gedichten  van  kaspab,  zijn  gelegen- 
. heidsverzen ;  de  fchoone  trek  van  dankbaar  kinder- 
lijk gevoel  in  het  verjaardicht  op  de  huisvrouw  van 
den  fchepen  k.  kloek,  den  vriend  en  weldoener 
zijner  ouderen  (a),  valt  in  het  oog: 

.     Wie* 

(O   J.  db  iiAEf ,  Leven  van  «.  beandt,  blx;  35» 

Cc  5 


4»  DRA. 

Wien  kin  hter  feefl  geen  blydfchtp  bieren  f 
Jtfyn  ziel  verjaert  mee  die  verjaeren 

En  leefc  in  dit  geboonelicht. 

Haer  gunft  ,  daer  z*  yder  door  verplicht  » 
Zoo  milt  in  mynen  fchoot  gegoten, 
Blyf  ia  het  hart  nu  niet  befloten. 

Tt  Zie  vaderi  lykfchroef  openfpriiigen  ; 
Zyn  geeft  word  wakker  op  dit  zingen: 

Suzanne  (leekt  op  dit  geluidt 

Haer  bals  ter  dniftre  graftteê  uit ; 
Ën  wenfcht  met  boogverbeve  toonen 
Haer  oude  halsvriendin  te  krooneo, 

tj  voelt  haer  kout  gebeente  leven. 
De  trou  van  haer  vriendin ,  gefchreves 
In  't  hert  op  eeuwig  parkement  9 
Herdenkt  en  viert  se  zonder  endt, 
Verlangende  om  na  korte  jaeren 
In  't  eenwig  licht  met  haer  te  paeren  CO- 
Zijne  Christelyke  Befpicgtling  van  V  laetflc  Oor' 
deel  (a)  heeft  vele  ftoute  en  krachtige  uitdrukkin- 
gen, wilton  waardig. 

~  In  zijne  Lyk-  en  Grafdichten  heerscht  de  regte 
toon ,  hoewel  het  zinfpelcn  met  de  namen  der  over'- 
•ledenen  hem  fomtijds  tot  de  onnatuurüjkfte  ver- 
wringingen verleidde;  bij  voorbeeld  in  de  Ljkge- 
dachtenis  der  huisvrouw  van  p.  zwaerdekroon  : 

Zoo  erft  ze  na  den  ftryt  en  't  zwaert  de  kroon  (3). 

Men    zou   hier    volftrekt    vermoeden    dat    deze 
Vrouw,  kaspars  fchoonmoeder ,  onthoofd  ware* 

Zijne 

(O    K«  bkanots  Poêzy,  Uz«  i*.   (a)  BI*.  8$.    (s)  Bli.  ati. 


ERA-  4» 

Zijne  weinige  Latijnfche  gedichten  zijn  —  zoo) 
als'  er  velen  zijn. 

ê 

Tutto  fuogöj  tutto  fiamma,  (lelde  l.  bïdloo 
als  motto  boven  zijn  kokend  heet  lofvers  op  de 
gedichten  van  joannes,  waarin  toch  waarlijk  die 
buitengetneene  hitte  niet  te  vinden  is.  Zijne  ge- 
dichten zijn  wel  niet  onverdienstelijk,  doch  zij  zija 
reeds  minder  dan  die  zijns  broeders ;  echter  hebben 
zij  op  fommige  plaatfen  natuurlijke  en  fraaije  dich- 
terlijke fchilderingen*  Het  volgende  uit  zijn  Her* 
vormt  Christendom  in  £ngelant9  is  der  overfchrij- 
ving  wel  waardig: 

fc  Nabuurig  Engelant,  die  wakkere  Eilandin  CO» 
Die  trots  de  zeekroon  fpant,  en  nooit  naar  Caefars  zin 
Haar  edlen  bals  boog  onder  ft  juk  van  flavernye, 
Wert  loos  eerlang  belaagt  van  ziele-dwinglandye. 
Gelyk  een  wolk,  die  lang  omzwevende  in  de  lucht, 
Half  zwart  en  root,  in  't  endt  in  yflelyk  gerncht 
Uitberftend',  neerftort  met  eeu  zee  van  regenvlagen, 
Al  *t  landt  verduiftert,  als  zoo  *t  nooit  weer  helder  dagen, 
Terwyl  een  zwakke  kfel  door  ftorm  eerft  hemelhoog 
Getorft ,  zoo  laag  wéér  zinkt  dat  d'afgront  gaapt  voor  't  oog  : 
De  belle  ftierlni,  doodfeh  van  fchrik,  zien  op  malkander, 
Men  wenfcht,men  hoopt,en  bidt  dat  'tonweer  eens  verander, 
Elk  ziet  ruim  uit  in  zee;  tot  dat  een  kleene  boot 
Gebouwt ,  beproeft  in  ftorm ,  hen  bergt  in  zynen  fchoot ; 

Wiens 

(i)  Naamwoorden  van  het  minnelijk  gedacht  kan  men  door 
bijvoeging  van  den  uitgang  in  101  vrouwelgken  maken:  y#w, 
vrstiui  kêtr,  hê$n'*9  enz.;  maar  nooit  die  van  het  onzedige 
gedacht :  Eilandin  is  zoo  min  goed  als  fënriin ,  zwijnt*  ,  enz., 
die  geene  dichterlijke  vrijheid  toelaat  te  bezigen  in  plaats,  van 
mtrrit  en  zt*g; 


*r?  B    R    A. 

Wiem  ftnnrman  tegen  laft  en  arbeit  opgewafleo, 
De  boot  en  't  fchip  gelyk  (tuurt  door  de  water plafleö 
Des  hollen  Oceaaus ,  geleit  ze  naar  bun  zin  9 
Laveert,  en  voertze  In  't  endt  een  dille  ba  ven  in. 
Zoo  dreunden  onlangs  al  de  Kaledonfche  (handen. 
Bet  ganfche  ryk  wert  krank  in  al  zyn  iogewanden, 
Het  daverde  op  zyn'  gront,  de  ftorm  (lak  op  ver  woedt» 
De  witte  krytberg  vreefde  e;n  droeve  verf  van  bloet. 
Elk  zag  voor  uit,  toen  kleen  en  groot,  en 't  puik  des  adel* 
in  goet  en  lyfsgevaar,  aftittende  uit  zyn  zadels, 
tfiet  wetende  waar  zich  te  bergen ,  hoe  te  moê , 
Uk  Erbarmenswaardig  oog  went  naar  ons  Hollant  toe* 
Vindt  geene  toevlucht  dan  in  Neêrlants  Stedehouder, 
En  legt  den  last  hem  van  dry  ryken  op  zyn  fchouder, 
Men  valt  aan  't  fmeeken,  dat  hy  zich  toch  eens  ontferm, 
En  ftrekk'  den  godsdienft,hun  het  dierbaarft,fcbilt  en  fcheröv 
Bewaar  hun  lyf  en  goet,  en  fcheur  de  looze  netten, 
Cebreit  tot  afbreuk  van  's  lams  recht  en  oude  wetten, 
Herftel  z'in  kracht ,  en  breng'  door  't  wettig  Parlement ,' 
Geveftigt  door  zyn  hant,  al  't  ryxgefchil  ten  endt  (i). 

Maar  wat  er  nu  onmiddelijk  volgt  is  zoo  ellendg 
plat,  dat  de  eenvoudigfte  mensch  dezelfde  denk- 
beelden fierlijker  in  proza  zou  uitdrukken»  Hoe 
geweldig  fteken  de  bovenftaande  fraage  regels  af 
bij  dezen  en  dergelijken: 

Het  heele  vaderlant  by  een  te  Helvoetfluïs. 

Wat  doet  de  naam  van  Re-  en  Contraremonftranten  ? 


De  groote  Heilant      ■  ■     ■ .     ■  ■  • 

Blaast  door  zyn'  adem  met  een'  voorwint  in  het  zeil  (»)• 

Wc* 

(O   (O    J«  b*anbts  Poëzy,  blz.  4,6,7, 


Welk  een  leeld'!  . . . .  Par  nvt  laat  venus  wel  plaats 
daken  voor  maria  (i);  maar  dat  een  Christen- 
leeraar  de  bezigheid  van  boreas  of  zephyrus  laat 
verrigten  door ..... 

Uitmuntende  fraaije  fchilderingen  tred  men  aan  in 
fijn*  Vrcdezang ;  ftout  en  krachtig  is  vooral  daarin 
deze 

BESCHRIJVING  VAN  EEN*  ZEESLAG* 

Al  't  «ar dtryk  wordt  te  naauw  voor  zoo  veel  bloet  en  moordt* 
Eerlang  wordt  zelfs  ter  zee  de  krygsklaroen  gehoon. 
Dan  kritppen  berg  en  duin ,  en  dalen  in  eikanderen. 
Op  zulk  een  weergalm  moet  de  zee  in  velt  veranderen  i 
Ja  d'eeue  golf  bruifcht  taai  nit  droef  belt  d'andre  toet 
Of  duikt  in  een,  vervaart  voor  geeflelzweep  en  roét 
Op  biaren  rug  gemunt ;  't  zal  ylinks  haar  verveelen 
Te  torflen  zulk  een  laft  van  zwaare  zeekafteelen: 
Gefmaldeelt  dryvende  den  vyanden  op  zy. 
Nu  van ,  dan  by  de  windt ,  nu  loefwaart ,  dan  aan  !y.    ' 
JMen  fchiet  en  fcheurt ,  wat  om  en  by  is  fluks  aan  flenteren  t 
D'een  geeft  de  volle  laag,  een  ander  paft  op  't  enteren. 
Een  derde  fpringt,  (hier  is  geen  open  voor  de  vlucht) 
Door  eige  kruit ,  en  kieft  voor  't  graf  de  ruime  lucht. 
De  bange  brander  woedt  in  't  midden  van  het  water. 
Het  ftoutfte  hart  vërfchrikt  voor  't  grouwelyk  geklater* 
Daar  vliegen  been  en  arm  en  merg  en  brein  en  bloed , 
En  zwindlen  onder  een :  den  dappren  valt  de  moed 
Niet  eer  dan  't  leven :  't  bloed  der  braaven  ftremt  in  d'aéren. 
Het  oorlogsvuur  Gd  uit  al  tintiende  in  de  baaren. 
Dus  flont  de  Noortzee  meer  dan  eens  in  lichten  brandt: 
De  weérfchyn  flikkerde  op  het  een  en 't  ander  flrant  (2). 

Tot 

(l)    Cuêrtê  iêt  Dii9S  #**/#«/  it  mtitrutt* 

{*)     J-  BEAR9TS  PoêZy,  blZ,  Ift. 


414  B    R    A. 

Tot  een'  tegenhanger  diené  de  volgende 

BESCHRYVINC  DER  BELEGERING  VAN  EENS  STAD. 

Of  Haat  men  'c  leger  om  een  welbemunrde  ftadt , 
Die  in  een  zoece  ruft  voorheen  gebakert  zat ; 
Al  wat,  ten  menfchdoms  fchaé,  de  hel hadt uitgevonden % 
Vertoont  te  vreeflyk  zich  op  zyn  gevloekte  Honden. 
Daar  beukt  het  zwaar  gefchut  een  hemelhooge  wal. 
Gins  beeft  de  burgery ,  en  ziddert  voor  den  val 
Van  huis  en  dak,  gedreigt  door  bomben  en  gra naaten» 
Hier  vliegen  z'over  endt  die  ftraks  noch  nederzaten* 
De  vrees  kaatft  zuigeling  en  moeder  als  een  bal. 
Men  vlucht  ver  vruchteloos,  de  doot  is  overal. 
Men  ziet  zelfs  onder  d'aard  de  buskraittonnen  rollen, 
Men  mynt  9er  wederzyds  om  ftrydt  gelyk  de  mollen. 
De  gronde  berd  op  in  't  endt  door  brandt  van  't  booze  kruit» 
Het  aardryk  braakt  en  beeft  en  buldert  door  't  geluid ; 
Als  t* onvreê ,  nu  bet  kint  9  getorft  door  zyne  vloeren , 
Zyn  moeders  ingewandt  door  delven  durft  beroeren. 
Uit  gramfcbap  waaflemt  het  eeu  damp  uit  zynen  grondt: 
En  't  fchynt  als  of  de  hel  hier  opent  zynen  mondt. 
Wat  moortuig  berft  'er  al  uit  zyn  gefpannen  navel  f 
Buspoeder,  yzer,  loot,  hout,  fteen;  harpuis  en  zwavel. 
Van  rou  en  ramp  op  ramp  bezwangert ,  baart  zyn  fchoot 
Voor  zoo  veel  duizenden  veel  meer  dan  eenen  doodt. 
De  ftadt  gaat  endlyk  fchuil,  en  't  oog  kan  niet  bemerken 
Het  onderfcheidt  van  huis ,  vantoorensen  van  kerken  (i). 

„  Op  fomraige  plaatfen  ,M  zeiden  wij  ftraks  9  ont- 
moet men  dergelijke  verdienstelijke  brokken;  doch 

ove- 

(0    J*  biandts  l'oëzy,  blz.  I|. 


B    R    A.       B    R    E.  4*1 

• 
overigena  verheffen  de  gedichten  van  dezen  braven» 

regtfchapen  man  zich  niet  boven  het  middelmatige, 

Het  fchynt  hem  minder  aan  vernuft  en  vermogen, 

dan  wel  aan  fmaak  en  gevoel  ontbroken  te  hebben. 

BRASSER  (JACOBUS) ,  JASPERSZ.    Een  paar 

prulletjes  van  dezen,  waarop  Hechts  vijfentwintig 
exemplaren  gedrukt  zijn  (i),  hebben,  voor  de 
liefhebbers  ^  flechts  de  waarde  der  zeldzaamheid. 

BRECHTEN  (CLAIS  van).  Maerlant  ver? 
meldt  in  zijn'  Spiegel  Hifloriael  dezen  als  eea 
dichter  uit  de  dertiende  eeuw.  De  Heer  vah 
wyn  (2)  heeft  niets  van  hem  kunnen  opfporen: 
wij  gelooven  ook  niet  dat  er  veel  aan  verloren  is. 

BREDA  (MICHIEL  van).  Twee  kluchtfpelen  » 
Lubbert  Lubbertsz  en  Krispyn  P$iet  en  Officier y 
benevens  een  treurfpel,  Themistocles ,  in  1685— 
1686  gedrukt,,  deden  hem  in  zijn'  tijd  voor  een* 
tooneeldichter  doorgaan. 

BREDERO  (GERBRAND  ADRIAANSZ.)  (3)* 
geboren  te  Amjicrdam^  den  16  Maart  1585,  en  al- 
daar overleden  den  23  Augustus  16 1 8.    Weinig  bijzon*- 
dcrheden  zyn  er  van  zijn  drieëndertigjarig  leven  be- 
kend v 

(1)  Naemrol  der  Tooneelfp.  van  j.  tan  der  mark  ,  mz.  N9. 8ss« 
(a)   Hut.  Avondftonden,  blz.  26*4. 

C3)     J*  WAGRNAAR,    AmSt.  fol.  III  St.  blz.  «4$.     J.    KOK,    V». 

deooidenb.  VIII  Deel,  blz.  1056.  J.  p.  van  capfslue,  Bedragen 
tot  de  Cefch.  der  Wcccnftb,  en  Ltit.  in  Nederl,  blz.  28 s. 


4t£  BRR 

kcnd,  dan  dat  hij  vaandrig  was  bij  de  fchuttetfj,  n- 
bij  zich  toeleide  op  de  fchilderkunst  9  waarin  hij 
f.  badens  tot  me cs ter  had;  doch  meest  bekend  b 
bij  als  dichter.  Hij  was  een  werkzaam  lid  van  de 
Amfterdamfche  kamer  In  Liefd*  bloei j end  e  ^  die  ia 
zijn'  tijd  reeds  in  verval  begon  te  geraken;  immers 
fchreef  hij  aan  de  broeders  in  1615; 

5Ccö !  Camee/  Carnet!  Süelj!  aïg  ffi  u  nu  fie&jjcB 
Ifftt  jeet  jijt  sön  Sfefoeg !  u  fetfaen  ongeil  jc&* 
&  bloeyende  gjjebaent/  bateftfimtt  glad)  te  Knallen/ 
3fê  boor  't  ünfften  beg  tijtg/  üetang  en  aïbetbatten  (0« 

Hij  voorzag  het  tooneel  dezer  kamer  van  ver» 
fcheiden  treur-  en  blijfpelen ,  waarin  veel  natuurlijk 
en  oorfproöglijk  vernuft  doordraait.  De  laatfte 
behelzen  roflve ,  levendige  fchilderingert  der  Am* 
fteidamfche  zeden  van  zijn*  tijd;  om  welken  met 
bare  natuurlijke  kleuren  voor  te  (lellen  hij  zich 
op  de.  vischmarkt  en  op  andere  plaatfèn  onder  het 
gemeene  volk  begaf ,  om  zich  deszelft  taal  en 
fpreekwijzen  eigen  te  maken,  waarmede  bij  dan 
•zijne  blijfpelen  ftofFeerde.  Geen  wonder  dat  er 
dan  ook  vele  uitdrukkingen  in  voorkomen ,  die  den 
toets  der  kie§chheid  en  eerbaarheid  niet  kunnen 
doorftaan.  Hij  verdedigt  dit  in  de  opdragten  zijner 
tooneelft  ukken  op  gronden ,  die  in  zijn'  tijd  feon'dfen 
gelden. 

CO    C.  a.  brede&o,  Ncdcrd.  Poëmatt ,  blz.j.  " 


B    R    É.  4if 

üredero,  die  gecne  vreemde  talen  verftond,  bad 
geen  anderen  gids  dan  zijn  natuurlijk  vernuft ,  geene 
andere  voorbeelden  dan  de  dichters  zijne  tijdgenoo* 
ten,  met  wie  hij  vriendfchappelijk  omging,  doch 
die,  hoe  beroemd  naderhand,  toen  nog  den  regten 
finaak  in  de  poczij  niet  hadden.  Geen  wonder  dat 
zijne  verzen  ecne  hinderlijke  hardheid  en  droefheid 
hebben,  gelijk  alle  rederijkersgedichten;  hoopt  en 
vondel  maakten  ze  toen  zelf  .nog  niet  beter.  Doch 
daartegen  was  hij  een  vijand  van  den  barbaarfchen 
wanfmaak  der  basterdvvoorden ,  waarmede  men  in 
zijn*  tijd  de  refereynen  opvulde.  Lezenswaardig 
is  zijn  brief  deswegens  aan  de  Amfterdamfche  ka* 
mer  (i).  Dat  hij,  indien  hij  langer  had  mogen 
leven,  een'  gcmakkelijken  en  bevalligen  dichttrant 
zou  aangenomen  hebben,  lijdt  geen  twijfel;  de  kie- 
men daartoe  lagen  reeds  in  fomnnige  losfe  (tukjes ; 
bij  voorbeeld: 

©tConincfi  gijeen  gSef  eï  in  fSn  gfjt&iet  tan  boogljen/ 
ïJÖ  toil  fün  Öjjtft  tn  (C^aon  bcljeerfdjen  ongjtmeen/ 
©e  Jtëmnaer  i£  jaïoerg  fcfiier  bon  fön  tpgfien  oogfien/ 
3-p/  ban  fijn  feïjabuto  bie  ïjn  boor  fiem  ugtfïettteen» 

ïï&tl  mtijbtg  toa£  fS  b?g  bon  gopen  en  betïangften/ 
JKaer  aïfo  fiaeft  it&  fatg  fiet  fietbet  Stenftlj!  jn  foet 
Üfêf  jng  £iel£  /  fo  gaf  itfi  mn  typtofllicfitifcfi  g&tbangeit 
GïjtUitïi  ül§  in  be  &niy  get  tltpne  ©incSjen  boet. 

Nar- 

(0  Ntderd^Pogmtta,  blz.66.  J.F.v.c.vpp&u.£,Bj|dr.blz.fl$Q# 

Dd 


4i8  3    R    E* 

Nardsfos.  rt$  Ss  fac$  fijn  tpg^tn  frijomdj  tpt^  fëaïnt/ 
Wtxt  öp  ten  anffjjtneudjt  tn  eagljen  Xiefbe  blieti/ 
$oe  ntenfclj  fïet  men  in  gaar  felfê  öeöagljtn  btoalen/ 
3@ant  mteft  ten  pebet  nu  i£  aen  bat  efeel  fietfc  (i> 

Wij  zouden  nog  verfcheiden  ftukjes  in  dezen 
finaak  kunnen  aanvoeren,  die,  even  als  zijn  Lof 
van  den  Rjckdom  en  van  de  Armoede  (2),  in 
•welke  beiden  aardige  wendingen  en  geestige  denk* 
beelden  voorkomen,  blijken  dragen  dat  bredero, 
die  bloeide  ten  tijde  van  het  verval  der  rederijkers 
en  de  opkomst  van  het  tooneel,  een  uitmuntend 
dichter  zou  geworden  zijn,  daar  hij  toen  reeds 
voindel  in  vele  opzigten  verre  overtrof  (3) ,  het 
geen  blijkt  uit  bet  volgend  kreupel  graflehrift  van 
dezen  op  bredero  : 

Uf et  fietTütttfit  't  Xijf /  toieng  aSetft  *n  ftSetfeir 
munten  upt/ 

€n  met  beel  SPoertergt  fteebg  ftoangtr  gingö  ban 
ijerffen, 

ffiitn  Cbaron  toiTïiffB  boegb'  om  funft  in  b'oube  fcjupt/ 

$ermit$  be  fieltf  eng  notfi  ïarfiten  om  31  jn  farcen  (4% 

(1)   Nedcrd.  Poëmata,  blz.  58,  39,  40* 

(a)    IWd,  blz,  9,  13. 

O)  De  Heer  db  vrips  is  van  oordeel  dat  brkdekos  dicfif- 
werken  niet  met  die  zyner  beroemde  tjjdgenooteo  te  vergelijken 
zjjn.  QCifch.  1 126);  doch  bedoelt  zeker  hunne  lateren;  en  dan 
zijn  wij,  die  hunne  vroegeren  bedoelen,  het  met  hem  eens! 

(4)  Lijkdichten  op  o.  a.  b&ede&o,  achter  den  Stemmen  RiA- 
d*r.   J.  wagbnaa* ,  t.  a,  p.    Vondel  veranderde  dit  naderhand 

in 


D   R    E.  419 

„Jammer,"  zeggen  wij  met  den  Hoogleeraar  vau 
cappelle  (1),  „dat  hem  geen  langer  leven  b  ten 
„deele  gevalle,  om  zijne  kunstoefening  te  volma- 
„kcn.  Genoeg  echter  heeft  hij  getoond  wat  hij 
„vermogc  Zijne  dichterlijke  voortbrengfelen  ver- 
„dwijnen  niet  in  den  glans  der  kunstgewrochten 
„van  het  gulden  tijdperk  onzer  letterkunde.  Reeds 
„is  zijn  naam  met  zijne  fpreuk  (2),  na  twee  eeu- 
„wen  nog  ten  fpreekwoord,  met  onderfcheiding 
„tot  de  nakomelingen  overgebragt.  Op  die  wijze 
„  zal  hij  leven ,  zoo  lang  eerbied  voor  de  grond* 
„leggers  en  handhavers  der  Nederlandfche  Letteren 
„in  de  harten  onzer  landgenooten  huisvest." 

BREEN  (JOOST  van).  De  titels  van  vijf  klucht- 
(pelen  en  de  naam  van  dezen  hunnen  vervaardiger 
zijn  elders  dan  hier  der  vergetelheid  ontrukt  (3). 

BRENDER  i  BRANDIS '  (GERRIT) ,  geboren 
te  Lejden9  den  ai  Maart  1751,  en  overleden  te 
Amflerdam^  den  23  Junij   1802,  was  een  kundig 

en 

in  dezer  vo?gen:  ; 

Hier  ruft  kicro  ,  heen  gereid  , 
Dacr  de  boot  geen  veergelt  eifcht; 
Van  den  Geeft ,  die  met  zjjn  kluchten 
Holp  aen  't  lachen ,  al  die  zochten. 

PoSzy,  Il  Deel,  blz.  80. 

CO    Bqdragen,  enz.  blz.  271. 

(a)   Het  kan  Verkeercn. 

Cs)   Nacmrol  der  Tooneelfp.  van  j.y.d.mauck,  az,N°.  153» 

Dda 


-4*0  1    R    E. 

<en  werkzaam  beoefenaar  der  fraaije  lettered  ,en 
dichtkunst.  De  Maatfchappij;  Tot  Nut  van  *t  Al* 
gemciny  wier  algemeene  fecretaris  hij  was,  had 
groote  verpligting  aan  hem»  „Ongemeenc  vlijt, 
^talenten  en  werkzaamheid  teekenden  den  raan# 
9,  die  bij  zijne  posten  als  fecretaris  der  ftad  Amftcr- 
¥%dam%  of  als  lid  van  de  regtbank  dier  ftad  en  het 
^  fccre tariaat  dezer  maatfchappij  ook  nog  het  fecre- 
„  tariaat  van  de  toenmalige  Bataaffche  Maatfchappij 
„van  Taal-  en  Dichtkunde  (Amfterdamfche  Afdee- 
^ling)  en  het  lidmaatfehap  van  verfcheiden  andere 
„ genootfehappen  voegde;  die  meer  dan  eens  als 
„dichter  bekroond,  zoo  door  zijne  dichtftukken 
„als  anderen  letterarbeid  met  roem  bekend  was(i)." 
^  Zonder  eigenlijk  geleerde  van  beroep  te  zijn  * 
bezat  de  werkzame  man  ongemeene  kundigheden 
in  verfcheiden  wetenfehappen ,  met  name  de  wijsbe- 
geerte, gefchiedenis ,  wiskunde  en  de  fraaije  lette» 
ren,  „Zijn  werkzame  aard  en  verkregen  kundig- 
heden," getuigt  de  Hoogleeraar  j.  w.  te  wa- 
ter (a),  „maakten  hem  gefchikt  tot  het  aanvaar- 
dden van  verfcheiden  posten  in  de  burgerlijke  za- 
„menleving,  geacht  bij  onze  vaderlandfche  maat- 
„  fchappijën  van  kunsten  en  wetenfehappen ,  c  en 
„bekwaam  tot   het    uitgeven   van    velerleije    wer- 

„ken," 

(O    Gcdenkfchriften  der  Maatfchappij:    T§t  Nut  wu  9g  Jlgt- 
»«#»,  blz.  39. 

(O   Aanfpraak  in  de  Jaarljjkfche  Algem.  Verg.  van  de  Maet- 
fchapplj  der  Ned.  Letterk.  te  L$j4tnf  den  8  Oct.  i8os,b]2.ta. 


B    R    E»  4*1 

^  ken  ,"  waar  van  wij  als  de  voornaamften  opnoe- 
men zijn  Vaderlandse/i  Kabinet  van  Koophandel 
enz*  Taal-  Dicht-  en  Letterkundig  Kabinet ,  zes 
deelen ,  voortgezet  onder  den  titel  van  7W-  Dicht* 
en  Letterkundig  Magazijn*  en  voorts  zijn  laatfte 
werk,  Proeven  van  Gefchied-  en  Letterkundige 
Oefeningen.  Als  dichter,  hoewel  niet  als  dichter 
van  den  eersten  rang ,  verdient  hij  onderfcheiding 
boven,  velen  zijner  zelfs  gouden  en  zilveren  medail- 
les behalende  medeleden  der  talrijke  dichtgenoot- 
febappen  waarvan  hij  lid  was.  Zijn  leerdicht  De 
Schilderkunst ,  in  drie  zangen ,  in  1783  uitgegeven, 
hoewel  ten  deele  van  le  mibrrb  ontleend,  heeft 
veel  goeds  en  fraais.  Van  zijne  in  tijdfebriften  en 
afzonderlijk  verfpreide  gedichten  maken  wij  hier 
geene  melding;  weinig  behagen  vonden  wij  in  zijn 
bekroond  metaphyfisch-wijsgerig-thcologisch  dichtftuk: 
De  Mensch  gefchikt  voor  de  Eeuwigheid (Oj  meer 
fmaaks  vonden  wij  in  een  ander,  door  hem  voorge- 
dragen in  de  algemeene  vergadering  van  het  Amfter- 
damfche  dichtgenootfehap ,  den  4  Mei  1790,  bij 
gelegenheid  der  prijstoewijzingen  aan  dichtftukken , 
die  den  Lof  der  Naarftigheid  Qi)  ten  onderwerp 
hadden.    Welligt  is  het  onzen  lezers  niet  onwelge- 

val- 

(1)   Proeven  van  Poltifchc  Mengeld,  dorr  het  Genootfchap  : 
Xumtlhji*  fpêërt  gun  Wijt ,  XII  Deel,  blz.  67. 

Ca)    Werken  van  het  Amst.  Dicht-  en  Lettero:feneo4  Genoot- 
fchap, U  Deel,  blz  70. 

Dd  j 


4*9  B    R    E. 

* 
yailig  dit  inderdaad  geestige  en  luimige  ftukje  van 

den  naarstigen   rrender  £  brandis  hier  weder  te 

vinden;  bet  heet 

DS     LOF     DER     LUIHEID* 

Vergeefscb  vermoeit  ge  n ,  kunstgenooten  t 

Vergeefsch  15  't  hier  naar  roem  te  (laan, 

Wat  baateu  de  eélfte  lauwerblaén , 
Wanneer  ze  uwe  onrust  flechts  vergrooten? 

Wat  baart  uw  zore;,  uw  kunst,  uw  vlijt? 

Vergramde  blikfems  van  den  Nijd. 

Weest  naarstig ,  dapper ,  kloek ,  ervaaren : 
Wendt  alle  uw  geestvermogens  aan , 
Om  't  mensebdom  (leeds  ten  dienst  te  daan , 

Doet  alles  op  uw  grootheid  (haren. 
Wat  wekt  de  roem  die  gij  verbreidt? 
Slechts  afgunst  en  ondankbaarheid. 

Slechts  afgunst  —  voor  aanhoudend  zwoegen! 

Ondankbaarheid  —  voor  eedie  daén! 

Is  't  mooglijk!  lacht  die  oogst  u  aan! 
Werpt  gy  daar  zaad  voor  met  genoegen  ?  — 

Dat  dan  de  Luiheid  hier  verfchijn*: 

Sn  toone  ons  boe  verdwaasd  wy  ztfn. 

Zy  komt  —  wat  loomheid  dekt  mijn  leden! 

Wiens  beeldtnis  zweeft  dito  in  't  verfchlet? 

Zyn  dat  de  Slaap-  en  Droom-God  niet* 
Die  wagglend  aan  heur  zjjde  treeden? 

Zij  nadert  langzaam  —  Geesten!  flaapt! 

De  Luiheid  preekt  —  heel  't  Menschdom  gaapt. 


B    R    E.  4&9 

w  Gij  \  'die  langs  Pindus  glorierrappen 

Naar  een  wig  groene  lauren  ftreeft  I 

Die  'c  eermetaal  dien  zanger  geeft , 
Die  andren  Hechts  voorbij  kan  flappen  t 

Hoe  weinig  kent  gij  9t  waardig  doel 

Der  menschheid ,  en  *t  volmaaktst  gevoel. 

„Na  fchetst  ge  in  fchoone  Landtafreelen  , 

De  zaSigheid  der  zoetfte  rast, 

Hoe  ftilte  daér  begeerten  blaschc , 
Bn  maküjkheid  elks  hart  kan  ftreelen. 

En  ftraks  verwoest  gij  door  uw  daén  * 

Dien  eedlen  trek  van  uw  beftaan, 

„  Om  't  aangenaamst  verfchiet  te  treffen , 

Wijst  milton  zelv  op  Edens  Hof» 

Dier  was  het  dat  men  eens  mfln  lof, 
Op  hooge  toonen  moest  verheffen* 

Toen ,  in  des  waerelds  ochtendwond , 

Uw  aller  Vader  ruste  vond* 

„Waar  is  nn  *t  heil  door  hem  verkreegenf 
Beftaat  het  in  de  noeste  vlQtf 
Neen :  hij ,  die  zich  der  moeite  wQdt, 

Maakt  adams  vloek  alleen  ten^zegen. 
Doch  afgewerkt,  vermoeid  van  geest 9 
Drukt  hem  de  vloek  der  fchuld  het  meest. 

„  Dan  denkt  hij  aan  die  gouden  tijden , 
Toen  de  aard  drievoudig  vruchten  fchonk  , 
Oflchoon  'er  fpaé  noch  kouter  blonk , 

Om  heore  vooren  door  te  fnijden. 
Hij  denkt  — >  en  denkende  vermoeit 
Zijn  geest  zich  zelv*  aan  de  aard'  geboeid. 

Dd4  „Naauir 


4u  »"  R   E. 

„Naauw  zfet  gy  \ Wijde  zonlicht  dagen, 
Of  Naarftigheid  wflst  o  't  gareel , 
Zij  fptnc  —  eo  die  zg  ook  uw  deel  t 

Geraamten  voor  heur'  gloriewagen. 
Zy  zuigt  uw  levenskragten  uit ,  — 
En  echter  wekt  ze  uw  Jofgeluidl 

,*De  Dichtkunst  trefT  met  echte  kleuren  ,  . 
Het  voorwerp  van  verfmaadiging* 
Den  flaaf  in  zijnen  (laavenkring : 

GQ  voelt  uw'  boezem  wreed  verfcheuren*. 
Maar  kent,  daar  reeds  uw  aflehrik  ft\Jgt 
Hier  in  uw  eigen  beeld  —  en  zwijgt. 

*  (JU  Hebt  als  flaaf  van  alle  flaaven  , 
U  zelv*  eene  ijzren  eeuw  verwekt. 
Naauw  was  het  eélst  metaal  ontdekt 

Óf  goudzucht  daalde  in  diepe  graven : 
Zy  wroet  en  werkt  met  onverftand, 
Heur'  beul  uit  's  aardryks  ingewand. 

*  Nu  leeft  ze,  op  't  fpoor  van  een  Salmander 
Alleen  door  't  goud  dat  haar  verteert , 
Qoor  haar,  door  haar  alleen  geleerd, 

Verkoopen  Natiën  elkander. 
En  't  werktuig  van  vervloekt  geweld 
Is  niets ,  dan  't  nooit  volprezen  geld. 

„Vraagt  xerxes,  wat  hem  uit  deed  fpatcen. 
Wat  zQne  vltyt,  aan  Gangesboord, 
Tot  menfehendwang  beeft  aangefpoordf 

't  Gefchiedboek  zegt  u  —  zijne  fchatten. 
En  vraagt  gQ ,  wat  die  vlijt  hem  gaf, 

-    Hy  viel  verwenscht  —  en  naakt  in  9t  graf. 


Wik 


B    RE..  4«j 

MWI!c  ge  ooit  de  vlijt  in  't  groötfcbe  treffen, 
Jtefchonwt  dan  't  bloedig  oorlogsveld , 
Maak  diit  den  vlyrigften,  den  held, 

Wiens  roem  gij  fpoedig  snit  bezetten. 
Als  o  <te  Dwang,  dien  elk  hier  prtfst^ 
Op  zyn  gepreste  krygslién  wysr, 

»t  Volgt  g\j  den  klank  der  k  rij  gs  trom  petten* 
De  blikfems  van  't  gevreesd  metaal, 
*t  AflchuwcUjkfte  en  wrcedfte  onthaal» 

Dat  gramfchap  ooit  in  't  licht  kou  cetten:  .' 
Pan  toont  de  ellende»  in  ftroomen  bloed v 
U  's  Vorsten  viyt  —  naast  zynen  moed. 

„Door  vlijt  wordt  alle  heil  verkreegen:     . 

Dus  zegt  de  Dwaas  die  werken  moet  , 

Maar  is  die  oude  fpreuk  (leeds  goed. 
Dan  (trekt  de  krijg  ten  dubblen  zegen. 

Dan  z^n  verwoesting,  moord  en  brand 

De  fteunfcls  van  uw  Vaderland* 

„Dan  ziet  g\j  't  recht  der  fterken  gronden* 
Zoo  wordt  het  everzwQn  getergd. 
En,  daar  het  fcfiaars  zyn  leven  bergt, 

Vervolgd,  gefleurd,  door  woeste  bonden*. 
Zo  wordt  de  onnoozle  neergeveld  — 
Wie  ia  hier  everz wyn  t  —  Wie  held  f 

„Hoe  zalig  is  't  vernoegd  te  weezen  f 

Hoe  dwaas ,  door  rustelooze  viy t , 
.  Ten  «kosten  van  den  dierbren  tijd, 
Slechts  in  verfebieten  heil  te  leezen  I 

Waartoe  en  kragt  en  ttyd  verfpild? 

't  Gebrek  rust  naar  gy  werken  wilt, 

Ddj  „Werd 


496  B    R    E. 

,    „  Werd  Ledigheid  der  oude  Batten , 

Niet  meer  gevreesd ,  niet  meer  ontzien  * 
Dan  hnnne  Naneefs  ,  die  roisfchien 
Zich  zciven  veel  gedachter  fchatten  ; 
En  die  in  naam  —  en  ook  naar  fchijn  f 
In  alles  even  bezig  zijn  ? 

„  Heeft  Naarfligheid  de  verfce  (branden  * 
Met  zo  veel  kielen  reeds  bezogt , 
En  geen  getnignis  meégebrogt  9 

Van  de  eedle  rnst  dier  vrije  landen ; 

.   Hoé  beerlijk  daar  het  menschdom  leeft , 
Dat  wenfehen  noch  begeerten  heeft  f 

„  Men  roeme  om  ftrljd  het  Iecterblokken  f 
En  volg9  verrukt  den  Ridder  na, 
Die  voor  ztyn  lief  dulcinea  9 

In  fpijt  van  kraauwels  en  van  kokken  f 
Al  zQnen  moed  —  en  vlijt  betoont : 
Men  worde  als  don  qüichots  bekroond* 

*  Of  is  bij  beter  lanren  waardig. 
Die  daaglijks  met  zijn  fchaduw  vegt, 
Wat  htf  nooit  weeten  kan  ,  beliegt , 

Altoos  met  Hypothefen  vaardig, 
De  waereld  voor  een  dwaalfter  houdt  — 
Zijn  rnst  verRwtynt  —  zich  zelv*  mistrouwt? 

„Nóóit  heeft  men  aan  *t  geloof  der  vadren» 

Zoo  veele  flagen  toegebragt , 

Dan  federt  Naarfligheid  bedacht , 
Om  zelfs  9t  oorfpronglijk  licht  te  nadren : 

Nu  (Iaat  de  Leek  den  Leeraar  gaê  , 

En  ziet  al  ztfn  bewijzen  mu 


ti 


Voor 


B-R.   E.  4%f 

„  Voor  haar  is  al  't  geloof  verdweénen  *    ' 

Met  haar  ontftond  de  twyflarij. 

Thands  ziet  «en  niets,  hoe  waar  het  zïj, 
Dm  door  een  helder  licht  omfcheenen* 

Das  beefc  Geleerdheid ,  naast  het  geld  , 

't  Heelftl  In  rep  en  roer  gefield. 

„  Zij  zaaide  al  vroeg  beur  ketterijen» 

Verfpreidde  't  zaad  van  onderzoek  , 

In  ieder  geestbedwelmend  boek , 
Dat  ze  aan  den  Godsdienst  toe  dorst  wQ£n£ 

En  vraagt  me  u  naar  de  winst  daar  van  » 

Nbemt  beuer  en  spinoza  dan*  > 

„  Wie  zal  dit  ooit  mijn'  invloed  wijten  f     ,  4 

Mijn'  invloed,  die,  in  ftille  rust, 

Den  mensch  met  malfche  lippen  kuscht* 
Geen  ledige  noren  uit  doet  fplijten :  '» 

Daar  zij  de  aéloude  fpreuk  reeds  kent* 
-'  „6J  't  Boekenmaaken  heeft  geen  end»  . 

„  Gezondheid  ,  de  edelfte  aller  gaven ,       , 

Door  werkzaamheid  zo  vaak  verkwist, 

Wordt  nimmer  op  mijn  fpoor  gemist. 
Zij  vliedt  alleen  die  noeste  (haven  9  / 

Wier  ijdle  zorg  en  vroeg  en  laat , 

Der  beulen  zweep  ten  dienste  (iaat* 

„Laat  hem,  die  van  den  vroegfee  morgen » 

Tot  aan  het  laacfte  fchemerlicht, 

Zijn  werk  in  hitte  en  kon  verricht, 
Voor  Doctor  en  Aptheeker  zorgen:  ; 

Zl)n  krankbed  zal ,  door  wreede  pijn  , 

Een  fchrikbeeid  voor  mijn'  Lniaart  zQa» 


s> 


Hoe 


4*1  BR   Ë» 

„ Hop  zalig  Is  bet  vrij  te  ronken. 
Op  't  donzig  leger  uitgeftrekt ! 
,  Nooit  door  den  nij  rreo  zweep  gewekt  f 

Nooit  aan  een  flaafsch  beroep  geklonken  t 
I)oe  zalig  vliên  zijn  dagen  voort , 
Die  nimmer  klok  toe  werken  hoort  I 

„BemotUUs,  die  bij  tnsfcbenpoozeit , 
Uw  Qtyvre  band  aan  alles  fteekt , 
Uw  hooft!  met  duizend  zaaken  breekt  { 

Acht  wist  gij  *t  lot  des  zorgeloozcn, 
pie,  als  een  trek  van  m\jn  befcaan, 
Gods  wacer  langs  Gods  land  laat  gaanl 

HHot  feboon  kan  hij  zijn  llgchaau  mesten!. 
Wat  is  bij  vet  en  welgefpierd , 
Daar  gij,  als  van  den  honger  giert, 

Of,  met  een  hoofd  vol  muizennesten  ,        < 
fier  fchimmen  rijk  ontloopen  fchijnt: 
En  't  peinzend  oog  in  *t  hoofd  verdwijnt. 

,» Dat  Dichter» ,  in  hun  heiligdommen  , 
ünn  troetelkind,  de  Naarftlgheid , 
Juist  of  zij  niets  dan  roozen  fpreid'  » 

Verheffen  —  alles  doen  verftommen  , 
Toont  hnn  éénzydig  oordeel  aan. 
Doch  zal  mij  nooit  ter  neder  flatu, 

p  Neen : f k  zal  n ,  door  geheel  n w  leven  *  . 
Zelfs  als  gij  trotsch  voor  mij  wilt  vlien  , 
Mijp'  invloed  duideltyk  doen  zien , 

Wat  kragcen  mij]  ztfn  bijgebleven* 
Ja  »  in  uw  naarftig  Vaderland , 
Honde  ik»  ondanks  uw  afkeer,  fcand! 


•/kZal, 


,/k  Zal,  nt  aanhoudend  geen  wen,  gaipett. 

Ten  fpflt  der  plegtfgfte  oefening, 

In  *t  midden  van  de  prediking; 
Mijn  volgers  heerlijk  dóór  doen  flaapeat     ! 

Tot  dac  het  orgelfpel  hen  wekt , 

En  brommend  toegalmc  —  „  elk  vertrekt  1 

„*k  Zal  Leeraars,  die  mQn  heil  erkennen,  ♦ 

Alleen  m^Jn'  invloed  ten  gevall', 

Afct  oude  paarden  van  hunn'  fial  t 
Den  kanfel  op  en  af  doen  rennen; 

Ep9  bQ  het  uitgerekt  vertoog, 

Hen  zelfs  doen  geeuwen :  *t  is  wat  droog  I 

99'k  Zal  hen  hunn*  hoorers  dóen  vermoeijea, 
Met  vloeiend  Grieksch  en  grootsch  Lat^n  9 
Zelfs  als  ver  niets  dan  wevers  zijn , 

Wier  flaaplust  bty  den  tekst  zal  groeien.    ■ 
Zo  worde ,  ondanks  uw  moeite  en  vljjt  9 
De  berk  aan  mo&pheus  toegewijd. 

„Moge  immer  dees  mijn  wen sch  gelukken  p 
Dan  keef  die  lieve  tydkring  weer, 
Dat  Rechters  op  den  ftoel  der  eer* 

Des  braaven  hsssels  (i)  knsfen  drukken*  ! 
Alleen ,  wanneer  de  Rechter  gaapt* 
.  Staa  ik  den  Beul  toe  —  dat  htf  flaapu 


*t 


•kZat 


CO  ïen  der  Rechters  In  alba'i  Moedraad,  welke  gemeen- 
lijk zat  te  flaapen,  en  wanneer  hem  zijn  ftem  over  de- gedaag- 
den gevraagd  werd,  meest  altijd  antwoordde:  nssr  d$  g*lgl 
Mssr  dê  gëlgl    . 


49»  B    R    E. 

nlk  Zal  Deeters  naar  de  de  fleur  doen  leeven, 
En  wat  voor  ziekte  *er  ook  ontttaat: 
Zelfs  aan  Patiënten  buiten  raad. 

Het  trad  gewoon  Recept  doen  geeven. 
De  zieke  zal  ?  vol  Zeneblaén  r 
!  Of  Opium ^  ten  grave  gun. 

„  ?k  Zal  werktién ,  die  om  't  koitjen  zwoegen  9 
Door  't  fchikken  van  een  boor  of  vijl : 
Wat  metten  —  *t  flijpen  van  een  bijl  r 

Drie  vierde  van  een9  dag  toevoegen; 
En  flaac  ben  fs  meesters  oog  niet  gaé, 

'    Dan  volgt  het  «ar  van  rast  weldra. 

• »  Dat  Naarftigbeid  met  argus  oogei 
Op  duizenden  van  zaken  letf: 
Henr  invloed  is  een  perk  gezet* 
ó  't  Hapert  mij  aan  geen  vermoogen.— — 
,  De  lust  —  de  lust  alleen  ontbreekt. 
Gelukkig ,  no  *t  belang  nog  fpreeku 

„'t  Belang  —  ja,  dat  beeft  mij  verbonden» 
Om  voort  te  kruipen  naar  dit  choor. 
Geeft  gtj  aan  dat  belang  genoor. 

Dan  b lijve  uw  rust  (leeds  ongefchonden» 
Dan  worde  n  —  op  het  groocsch  falet, 
Als  m}  «*-  oen  leuningftoel  gezet.  — — 

„Dan  zult  gij  't  waar  genoegen  fmaaken, 

Dan  zal  n  alle  zorg  ontvliên. 

Dan  zult  gij  niets  dan  wellust  zien* 
Maar  dqrft  gfl  trots  mijn  aanbod  wraakeu. 

Durft  gy  #  wat  ik  u  wensch  ,  verfmaén. 

Pan  grijpe  u  mijn  vermoeidheid  aan." 


Ziet 


BRE.     B  R  I.     BRO.  «i 

Ziet  daar  de  Luiheid!  Kunstgenootenl 
Nog  fleept  dat  log  gevaarte  in  't  rond» 
Dan  waar  zij  ooit  heur9  zetel  vond , 

Hier  blijft  zij  nit  den  kring  gefloten. 
Hier  houdt  men  de  eerekroon  bereid,  , 

,   Voor  deugd— voor  kunst—voor  werkzaaxnheid(i)* 

BREUGHEL  (GERRIT  HENDRICX  van). 
Niet  eens  de  zonderlinge  titels  van  's  mans  Boertige 
Cluchten  (2),  1612  en  1613  gejaarmerkt,  willen 
wij  afïchrijven ,  veel  minder  iets  van  derzelver  arm- 
zaligen inhoud  der  vergetelheid  ontrukken* 

.  BRIT  (GEZINE)  was  eene  niet  onverdienste-j 
lijke  dichteres  uit  het  laatst  der  zeventiende  eeuw* 
Hare  gedichten  zijn  in  andere  werken  verfpreid; 
de  meestcn  vindt  men  in  a.  houbrakens  Zinne- 
beelden* 

i 

BROECK  (PIETER  van  den).  'sMans  berijm- 
de genealogie,  getiteld:  De  Doorluchtigheid  van 
Br  ederode  ^  ujt  den  Graefljcke  Huyfe  van  IlpU 
landt ,  te  /lm fier  dam  in  1657  gedrukt,  heeft  mis- 
fchicn  eenige  waarde  ter  opheldering  der  vaderland- 
fche  gefchiedenis.  Overigens  is  eene  genealogie  *óp 
rijm  nog  al  eene  curiofitcit. 

BROECK- 

CO    Werken  van  het  Amst,  Dicht*  en  Letteroefenend  Genoot- 
schap, II  Deel,  blz.  237. 

(«)    Naemrol  der  TooneeMiukken  van  j.vandeimakck  ,  £?> 
No.  830.  ^ 


45*-  B    R    O* 

BROECKHOFF  (JOHAN  PIBTER), 
Een  vreemdeling ,  in  *c  Kleefich  gebied  geboren  , 
Die  door  *t  mnzyk  van  Neériaods  Dkhterchooren 

Wierd  menigmaal  verrnkc  (i), 

ttt  koopman  te  Emmerik,  beoefende  met  ijver  de 
Nederduitfche  poëzij.  Behalven  zijne  Dichtkundige 
Be fpiegeltngtn ,  te  Amflcrdam  in  1770  gedrukt,  en 
de  vertalingen  van  cenige  fabelen  van  gellert  in 
de  Nederduitfche  uitgave ,  vindt  men  hier  en  daar  nog 
wel  een  afzonderlijk  dicht  ft  uk  van  hem  opgenomen. 
In  1773  behaalde  le  fkancq  van  bekkhey  de 
gouden,  en  hij  de  zilveren  medaille,  en  dus  den 
éérsten  ecrprljs  door  ecnig  dichtgenootfehap  in  ons 
Vaderland  uitgeloofd,  met  zijn  dichtftuk:  De  Lof  der 
Dankbaarheid  (*)»  als  wij  eene  dorre,  ziellooze 
optelling  van  de   verrigtingen  des    dankbaren    zoo 

durven  noemen,  bij  voorbeeld: 

* 

Wanneer  de  zon  aan  de  oosterkimmen  blaakt, 
Dankt  hij  dien  God ,  wiens  oog  hem  beeft  bewaakt, 

Wiens  magt  hem  in  het  duilter  heefc  beveiligd; 
Dien  God,  die  hem,  g- zegend  en  gezond. 
Wekt  uit  den  Raap,  wordt  in  den  raorgenftond, 

*}  Danköffer  op  bet  bartaUaar  geheiligd : 

En  als  de  nacht  zig  wéér  op  *t  halfrond  fpreidt, 

Erkent  hij  't  goed  van  God,   dien  dag  om  fan  gen, 
Van  God ,  die  hem  befchermd  heeft  en  geleid , 

En  roemt  zijn  gunst  met  juichende  avondzangen» 

.    (l)    Pmn  Poitfcon  Bstsvêm,  blz   234* 

(3;    Proeven   vtn    Poet.   Mcngrlft.    door  het  Geaootfckap: 
X*nttlitfd*  £*ar$  gun  Hij t9  l  Deel,  blz.  195. 


B    R    0-:  433^ 

Hij  eet  geen  fpiji ,  hfl  drinkt  geen  drank,  hij  ziet 
Zig  nooit  bevryd,  van  nijpend  ziel  verdriet , 

Zijn  voet  bewaard  voor  wreed  geweld  of  laagen, 
Of  poogt  aan  God ,  die  hem  verkwikt  en  fpijst  9 
Uit  leed  hem  redt,  in  nood  hem  hulp  bewast, 

Een  dankbaar  hart  in  aPes  op  te  dragen. 
Het  zij  zijn  werk  wordt  met  gewin  gekroond  , 

't  Zij  hij  herfteld  van  't  kwijnend*  bed  mag  fdjgen, 
Het  zij  lijn  huis  van  ziekte  blijft  verfcboond, 

Nooit  zat  z\)n  mond  van  *t  Hoogden  bij  (land  zwegen  (i). 

Zoo  gemakkelijk  waren  er  in  dien  zoetvloeijen- 
den  tijd  gouden  en  zilveren  medailles  te  verdienen ! 

BROEK  (LAMBERT  van  den),  zie  PALU- 
DANUS. 

BROEKHUIZEN  (JOAN  van)  (2).  Niet  altijd 
fchuvven  de  Muzen  het  gedruis  der  wapenen.  Zong 
in  Duitichland  kleist  op  het  flagveld  onder  het 
woeste  krijgsgerucht ,  vonden  de  dappere  Pruisfen 
bij  den  jongst  gceindigden  heiligen  oorlog  in  theo- 
door  korner  '(s)  hunnen  tyrtaüs,  wij  beroe- 
men 

CO    Proeven  van  Poëtifihe  Mengelft.  door  het  Genootfchtp  s 
Kmnftliêfdê  J)s*tt  gum  Vlijt*  I  Deel,  blz.  199. 

(a)     D     VAN  HOOGSTRATEN»    LeVitt    Vtll   J.  VAN 'iROfXHUIZSiï, 

Voor deszelfs  Gedichten.  J.  wao knaak  ,  Amic.fol.  III  St.  blz.  057. 
J.  kok,  Vtdcrl.  Woordenboek,  VIII  Deel,  blz.  1096.  P.  bu*> 
jianni  Orst.  in  Obitmm  BroukhwJH.  Chaliiot,  Biog  Woordenb. 
IV  Deel ,  blz.  312.  N-  o.  van  kampen  ,  Beknopte  Gelen»,  der 
Ncd.  Lett.  en  Wetenfch.  I  Declf  blz.  366. 

(3l  Recenfent,  ook  der  Recenfenten,  f.  Peel,  N#.  ia,  Men- 
gelwerk, blz.  497. 

EO 


4*4  B    R    O. 

men  ons  op  den  doppeten  broekhuizen,  die,  even 
als  honderd  jaren  vroeger  de  edele  janus  dousa, 
de  wapenen  en  de  lier  met  evenveel  roem  hand* 
teerde. 

Broekhuizen  werd  geboren  te  Amfierdam9  den 
so  November  1649;  ZUD  vader,  een  hoedenwinke- 
lier,  geftorven  zijnde,  bedelde  zijn  oom  hem,  toen 
hij  de  Latijnfche  fchool  verlaten  had,  in  eene  apo- 
theek*   De  beoefening  der  fraaije  letteren  deed  hem 
een'  weerzin  krijgen  in   het  beroep,    waartoe  hij 
werd  opgeleid ,  en  hij  begaf  zich  in  den  krijgsdienst, 
waarin    hij  fpoedig  tot    vaandrig    bevorderd   werd. 
Hij  deed  verfcheiden  veldtogten  mede,  en  ook  een' 
togt  ter  zee,  onder  het  bevel  van  den  admiraal  oa 
kuiter.    In  1673  werd  bij  luitenant  bij  de  bezet- 
ting zijner  geboorteftad ,    en    vervolgens    kapitein. 
Na  het  fluiten  van  den  Rijswijkfchcn  vrede  in  1697, 
kreeg  hij  zijn  ontflag,   en  gaf  zich  nu  geheel  over 
aan  de  beoefening  der  Latijnfche  en  Nederduitfche 
poëzij  op  ziro    buitenverblijf    bij    jfmflchccn ,    al- 
waar hij  overleed  op  den   15  Eecember  1707,  en 
in  de  kerk  te  Amftclvccn  begraven  werd,  alwaar 
de   Heer  a.  calkoen  op  zijne  kosten  in  1767  ter 
gedachtenis  van  dezen  beroemden  dichter  een  fraai 
gedenkteeken  heeft  doen  plaatfen ,  zijnde  eene  antie- 
ke lijkbus  van   blaauwen  arduinftecn,    (taande    op 
een  dergelijk  voetfhik,  voor  liet  welk  op  eene  wit 
marmeren  tafel   een  Latijnsch  vers  van  den  hoog- 
leeraar burman  (\)  is  uitgehouwen. 

In 

(0    Hetzelve  is  te  vinden  by  waguiaak  en  kok  ,  t.  «.  p. 


8    R    O*  4$s 

lü  plaats  van  eene  flille  vreedzame  academie  was 
eene  belegerde  vesüng  of  *en  ooriogfchip  de  plaats 
waar  hij  ?ijne  ftudien  voibragt  (i)9  proper-hijs  en 
tibullus  commentarieerde  hg  in  zqnt  tent;  aan 
boord  van  een  met  krijgsvolk  opgepropt  fchip  ver- 
vaardigde hij  Latijnfbhe  en  Nederduitfche  gedichten. 
Deze  laatiten  ,  die  eigenlijk  ook  hier  flechts  in  aan- 
merking kunnen  komen»  ïqn  flecbis  weinig  in  ge- 
tal, en  door  d*  vaw  hoo«gst*at*n  uitgegeven  in 
1711.  Eene  fchilderachtige  levendigheid  heerscht 
in  dezelven ,  die  hem  te  regt  den  naam  van  Hol- 
landfchen  propertiu*  h.eft  doen  verwerven. 

Wij  kiezen  met  den  Heer  m  vries  (2),  om 
onze  ingenomenheid  met  broekhuizen  te  regtvaar- 
digen ,  ter  proeve  .zijn  allerliefst  gedichtje ,  getiteld : 

AAK 

fi)    Ik  lees,  fetareef  hij,  den  18  JanuarjJ  ié?7,  olt  het  leger 
aan  den  */ƒ»,  aso  zijne  vrienden  te  Amsterdsm  >  ik  leei 

■  ■  met  wakkren  yver  kloek 

Steeds  zonder  boeken  In  des  grooten  werelds  boek9 
En  roet  doonrtyroend  oog  zoek  onderscheid  te  maken* 
Zoo  ver  my  nut  is ,  in  het  walen  van  de  zafe*n : 
Of  zoo  my  prikkelt  door  de  leen  het  oude  vier, 
'kHerfttl  de  (naren  van  m]|n  ongevergde  Her. 
Dit  zijn  mijn  bezighcen,  wanneer  my  togt  en  wagtea 
Toelaten  op  m$m  beurt  de  Imge  ariacetnagten 
Te  floopen  naar  rajjn  zin,  en  met  bedagte  keur 
Op  het  vermake1{kft  mijn  tyd  te  brengen  deur* 

Gedichten ,  blz.  &iv 
<*)   Cefchted.  decNtti.  £>tóttk.  IDert,  hU-«87. 

£e  a 


49*  D   R   O; 

AAN       Dl       VOIZIU 

6  Nlmfjes  ,  die  mijn  zinnen  ftredt  , 
En  aan  de  groene  Moezel  fpeelc » 

Daar  kriele  Saters  fchnilen 

In  boflen  en  in  knilen; 

Als  gy  mee  dit  verglaasde  nat 
Uw  beentjes  tot  de  dy  befpvt ,  • 
En  gaat  in  't  water  woeien, 
Kan  dat  nw  min  verkoelen  ? 

Ik  aebt  wel  neen ;  want  Cytheré 
Sproot  zelve  midden  uit  de  zee: 
En,  eer  ze  aan  Cyprus  landde, 
Begon  de  zee  te  branden. 

Daar  ik  met  hoofd  en  lichaam  duik 
In  't  ftroomen  van  uw  milde  kruik 
Om  's  middags  brand  te  myen , 
Komt  my  mijn  min  beftryen. 

Opborlen  komt  met  feller  vier 
Mtfn  min ,  och  arm ,  zoo  ver  van  hier* 
Ik  voel,  ik  voel  haar  koortzen: 
Uw  golven  zijn  mijn  toortzen. 

Wanneer  ik  na  verfmagten  dorft 
Te  laven  tragt  mQn  drooge  borft* 
Al  wat  ik  heb  gedronken 
't  Zijn  gietelijke  vonken* 

Indien  nu  eens  mQn  zieltje  wift 
Koe  vaft  mijn  hertjen  is  gefplift 
Aan  haare  gunft  en  deugden , 
r  Wat  zfrom  ik  <Mn  in  'vreugden  I 


£e* 


B    R   O.  457 

Beveelt  uw  (broom  9  dat  zy  het  zegt 
Den  Stigtfen  Ryn  en  blanke  Vege, 

Daar  zy  mee  vogte  leden 

Komt  dry  ven  naar  beneden. 

Of  zou  de  wint  mee  (heller  vlugt 
Mijn  bede  brengen  door  de  Inge  f 

Ai  windje ,  breng  mfln  Lusje 

M'Jn  hare  ook  mee  die  kusje.] 

Ik  zal  by  beurten  in  'e  verfchlet 
Op  galm  van  vers  gefneden  riet  , 
Terwijl  ik  hier  ga  dwalen , 
Mtyn  vlam  aan  'e  wond  verhalen. 

Aan  't  wond,  o  Nimfjes,  daar  gy  fpeele, 
En  nwe  dieverijtjes  heelt , 

Uw  partjes  9  en  genugjes, 

Uw  lachjes 9  en  uw  kluchjes. 

Zoo  mag  de  fchelle  nagtegaal 

Veranderen  zijn  oude  taal, 
En  onder  bruine  blairen 
Mijn  klagt  aan  zijne  paren  (i). 

Broekhuizen  had  eene  hooge  achting  voor 
HOOFT  9  van  wien  hij  eenige  gedichten  in  het  La- 
tijn overbragt,  en  nam  zijn9  dichttrant  in  het  Ne- 
derduüsch  zich  ten  voorbeelde,  waaraan  men  de 
verkeerde  woordfehikkingen  en  misplaatste  klemtoo- 

nen» 

* 

(i)   J.  van  SRoiKBuusNf  Gedichten ,  bla.  sa* 

Ee  3 


*3t  B'  R-    O. 

Den,  in  ftmnige  venen,  aoet tocfcbrijven.  Regels, 
als  dezen» 

Wit  zoude»  finQken  wy  ia  wederzijds  vernoegen  1 
En  eenwig  Higerooi  alleen  te  fchonwen  tan. 

Dank  heb  den  hemel,  dat  mee  welmeenende  zugt(i), 

hield  hij  op  het  gezag  van  hooft  voor  goed.  Dan, 
niettegenftaand*  deze  gebreken,  in  hooft  zoowel 
als  in  hem,  leze  men  zijne  gedichten,  „en  men 
„zal  overtuigd  worden  dat  bioek  huizen  als  eene 
„zeer  heldere  lier  aan  den  Nederduitfchen  dichthe- 
„mel  blinkt  (a)." 

BROOM ANS  (LODEWtfK)  (3),  een  regtsge. 
leerde  te  Brusfel,  en  aldaar  overleden  in  1667,  is  be- 
kend als  vertaler  van  De  Brieven  van  Ovidius  Na/o  , 
ghenoemt  in  't  Latjn  EpistoU  Hcroidum ,  te  Ant- 
werpen  +  in  1662,  gedrukt,  waaruit  de  Heer  wil* 
lems  (4)  eene  proeve  mededeelt. 

BROSTERHÜYSEN  (JACOB  van)  was  de  ge- 
meenzame vriend  van  hooft  ,  hüygeni  ,  van  baer- 
U ,  de  dochter»  van  ft.  visscaea  en  andere  dich- 
ters 

(O  J*  vilt  aaoKKRpiztir ,  Gedichten ,  btz,  7 ,  11 ,  ip. 

(9)   J.  db  vbjsi9  Gefch  der  Ned.  Dichtk.  I  Deel,  bis.  a9t» 

($)  Paquot  ,  Mim.  Tom  VII ,  paa>  67* 

(4)  Verband,  over  de  Ned- TaeJ.  en  Lettert,  n  Deel,  blz.nr. 


B    R    0.    -   B    R    U.  fjj 

terst  van  dien  tijd;  Ui  hunoc  werkeq  vixufc  meg 

bier  en  <bar  een  venje  vgp  hem, 

> 

BROUWER  (HENDRIK).  In  1683  zijn  vaa 
dezen  twee  treurfpelen  gedrukt,  genaamd:  Het 
Belegh  van  Leyden  en  Het  Ontfet  van  Leydên. 

BROUWER  (KORNELIS),  Az.,  was  lid  van 

het  Rotterdamfche  dichtgenootfehap :  Studium  fcien- 
tiarum  genitrix ,  doch  verliet  hetzelve  en  gaf  in 
1783  onder  den  titel  van  Dichtlievende  Oefeningen 
eenige  gedichten  in  het  licht,  geheel  in  den  ge- 
nootfchappelijken  geest  van  dien  tijd.  Vruchteloos 
bijna  zou  men  in  deze  verzameling  naar  den  gering- 
ftcn  misflag  zoeken  tegen  de  „regelen  der  dicht- 
„kunst,"  wier  „nuttigheid**  daarin  zelfs  bezongen 
wordt  (1) ;  hetgeen  in  zijn'  tijd  al  eene  heele  groote 
lofipraak  was. 

BRUIN  (CLAAS)  (a),  geboren  den  ao  Februa- 
ri} 1671  te  Amfierdam^  alwaar  zijn  vader  leeraar 
was  bij  de  Doopsgezinde  gemeente ,  en  aldaar  geftor- 
ven  den  a8  December  1732,  behoort  onder  de 
vruchtbaarfte  verzenmakers  zijner  eeuw.  Behalven 
zijne  talrijke  zedelijke  ep  ftichtelijke  rijjnwerken  (3) 

heeft 

(O   DichtHevende  Oefening,  blz.  90, 

(O  J.  WAGCNAAK,  Amst.  fol.  UI  St.  blz.  143.  J.  KOK*  Vt» 
Jerlandsch  Woordenb.  VIII  Deel,  blz.  ns$.  Chalmot,  Biog. 
Woordenboek ,  V  Deel ,  blz.  48* 

<*)   R.  Mierane,  Neerare*,  vaa  Neder*.  Boeken,  blz.  75* 

Ee  4 


449  BR    U- 

lieeft  men  van  hem  nog  negen  treurfpelen  (i)  waar- 
van eenigen  op  den  Amfterdamfchen  fchouvvburg 
zijn  vertoond;  voorts  Bjbelfche  Tooneelpoëzj ,  en 
Bet  Leven  van  Paulus  in  zes  tooneclftukken.  Al 
deze  werken  zijn  prachtig  gedrukt  en  rijkelijk  met 
platen  verfierd,  die  meer  het  vermogen  hebben  om 
den  lezer  uit  den  flaap  te  houden  dan  de  inhoud. 

BRUNE  (JAN  de)  ,  of  BRÜNjEUS  ,  is  de  dich- 
ter  van  eene  verzameling,  veirzjes  getiteld,  te 
Am  fier  et am  in  1639  gedrukt,  en  naderhand  gevoegd 
achter  den  herdruk  in  8V0  van  zijn'  uitmuntenden 
Wet fl ten  der  Vernuften  en  zijn  Jok  en  Ernst , 
onder  den  titel  van  Alle  Volgccuige  Werken  van 
jan  de  brune,  de  JONGE,  in  1668  te  Harlingen 
uitgegeven.  Het  boekje  bevat  regt  lieve  geestige 
(tukjes;  hoe  Anacreontisch  is  bij,  voorbeeld,  het 
volgende : 

9k  Lagh  zieltogend*  uytgeftreckt, 

En  bedeckt 
Met  een  wolek  des  doods  mijn  ooge. 
9t  Scheen  mijn  ziele  fou  t  er  ft  on  t 

Uyt  mijn  mont 
Haer  vlucht  drijven  naer  om  hooge. 
Wanneer  Laura  tot  my  feboot 

En  aenbood 
Baere  minnelijcke  lippen, 
Haere  lippen  daer  de  bien 

Wel  toevlien 

Om 

-  Ci)    Kterarol  der  Tooneelty.  vtn  j,  vam  du  icarcz  ,  JEz. 


B    R   XJ.  4«X 

Öm  daer  honlch  nytte  kippen. 
Door  de  foeticheen  t  die  fy 

Doe  aen  my 
Quam  door  haer  gekus  re  gevea 
Voelde  ick  ftr&x  dat  my  weer 

Daelde  neer 
Een  nieuw  en  een  minlijck  leven. 
Aldus  Gen  w*een  lamp  wiens  vyer 

Uyc  was  fchier, 
En  die  droef  wy  zagen  quden , 
Zoo  men  nieuwe  oly  maer 

Giet  in  haer 
Strax  haer  vlam  weer  bly  zal  fpeelen 
Hemel!  gunt  my  dat  ick  meer 

Dus  ligh  neer. 
'k  Wil  wel  dick  dus  half  doot  wezen 
Indien  my  maer  zoo  een  mont 

Komt  terftont 
Door  haer  honich  te  genezen  (i)« 

BRUNE  (JOBAtf  dr)  (a)  geboren  te  MiddtU 
iurgy  in  1585,  Raadpeufionaris  der.  Staten  van 
Zeeland^  en  overleden  in  1658,  verdient  als  ftaats- 
man ,  als  godgeleerde  en  als  dichter  loflijke  vennel- 
ding.  In  1644  gaf  hij  te  Middelburg  éene  rijm- 
looze  vertaling  der  Pfalraën  iri  het  licht ,  van  woord 
tot  woord  uit  bet  Hebreeuwsch  metrisch  overge- 
zet 

<i)    Ve'rz'es,  bli.  6*$-    Alle  volgeestlge  Werken  van  j,  di 
mokb,.  di  jongs  ;  bit,  $45. 

{ïj   Cbauiot»  Biogr.  Woordenboek  ,  V  Deel,  bil.  6?» 

£e  s 


44*  BR    U, 

zcjt  (i),  die  in  1650  te  Amfltriam  verbeterd 
herdrukt  werd  (a),  Uehalve  verfcheiden  thcologi- 
fche  en  politieke  werken  (3),  is  zijn  Emblemata 
of  Zinncwcrk)  eerst  te  Amfltrdam  1624  gedrukt,  en 
aldaar  herdrukt  in  1661 ,  lang  in  groote  achting 
gebleven.  Het  werk  draagt  blijken  niet  alleen  van 
grondige  geleerdheid,  maar  is  in  een'  goeden,  kie- 
fchen  ftijl  gcfchreven.  De  zinnebeelden  waren  in 
zijn'  tijd  meer  in  den  finaak  dan  tegenwoordig,  nu 
dit  veld  geheel  onbebouwd  ligt,  waar  het  graveer- 
ijzer  noodwendig  de  dichtpen  te  hulp  komen  moet. 
Inderdaad  moet  men  verbaasd  (laan  over  de  menigte 
platen,  die  men  in  de  dichtwerken  van  dien  tijd 
aantreft:  hoe  kostbaar  moeten  deze  werken  niet 
geweest  zijn  bij  de  uitgave! 

In  fommige  dichtverzamclingen  treft  men  ook  en- 
kele ftukjes  van  dezen  verdienstelijken  dichter  aan , 
met  zijn'  naam  of  zijne  zinfpreuk ,  Spe  et  metu , 
geteekend.  Zijn  Tafereel  van  de  Liefde  (4)  toont 
dat  hij  een  regte  mifogamus  moet  geweest  zijn. 

BRUNO    (ALIDA).     Van   deze  dichteres  vindt 

men 

(1)  In  onzen  tijd  heeft  r.  van  bamelsvelp  dit  ook,  maar 
oneindig  beter  gedaan. 

(a)  J*  van  ipsaxn  ,  Kerkelijke  Historie  van  het  Pfalmgczang, 
I  Deel,  blz.  175* 

(3)    P.  de  la  aui,  Gelett.  Zeeland  ,  blz.  3Q» 

(0  Zcevfcue  NaohtegaeJ,  Hz*  73. 


B    R    U.  4W 

men  eeiiige  verzen  in  ClUos  Kraam*   en   elders. 
Wij  weten  niet  of  zij  vermaagfehapt  was  met 

BRUNO  (HENRJCK)  (i)  f  tonrector  der  Latijn- 
fche  fchool  te  Hoorn ,  alwaar  hij  in  1653  uitgaf: 
Pub  Ui   Virgilii  Maronis   Ecloge*    ofte  Herders* 
kouten  in  Nedcrduitfche  rijm  vertaalt*    Voorts  be* 
ftaat  er  van  hem ,  behalve  eene  Pfelmberijming  (2)  t 
een  bundel  met  losfe  (tukjes  op  allerlei  onderwer- 
pen ,   in  Vet  Latijn  en  Nederduitsch  ,  onder  den  ti- 
tel van  h.  bruno's  Mengelmoes  van  verfcheyde  Ge* 
dichten  ,  in   1666  te  Leyden  gedrukt.     De  daarin 
voorkomende   puntdichten  hebben  wij  reeds  elders 
opgenomen  (3).    Hij  fchijnt  een  vrolijke  gast  ge- 
weest te  zijn ;   zijne  invallen  hebben  veel  overeen- 
komst met  die  van   focquenbroch.     Er    beftaat 
ook  een  treurfpel  van  hem,    Thomas  Morus,    in 
1660  gedrukt;  doch  hij  was  zoo  min  trcurfpeldich- 
ter  als 

BRUYN  (JAN),  wiens  jfrunlius  geene  vermet- 
ding  verdient;   en  deze  even  min  tooneeldichter  als 

BRUYNBEECK  (HENDRICK  de),  om  zijne 
Klucht  van  de  F  ja  en  fche  Reys9  in  1649  op  den 
Amfterdamfchen  fchouwburg  vertoond,  of 

BRUY- 

(1)    J.  moihoffii  Poljhht.  Tom.  I ,  pag.  1061^ 

*  » 

(O  J*  tan  itkren  ,  Kerkelijke  Historie  van  het  Ffalmgezanf, 
I  Deel,  blz.  iSi. 

(|)    Epigrammaufche  Anthologie ,  blz.  il. 


444  B    R   U.       BUL 

BRUYNINGENS   (WILLEM  van)   Vlatmfche 
Klucht 

$an  &tnim  aafiug  ^muï/öütbötöptombtttatn/ 

en  met  fan  ftloote  netrg  nuiefc  in  be  fpfntot  fltaen 

Cn  fiat  ïialpn  jne?-mut$  ban  gein  toittt  uptjjtftjt&tn  / 

€nbt  atn  ^aoKfiöec man)  gatr  boetten 't  ötb  moeft 

(ftefctu/ 

aldaar  gefpeeld  en  gedrukt  in  1645. 

BUISERO  (DIEDERIK)  (1) ,  Heer  van  Heer- 

aerthelningen ,  deken  der  collegiale  kerk  van  St. 

Catharina  9 .  te  Eindhoven ,    raad  en   fecretaris  te 

Vlis fingen  9  en  raad  wegens  Zeeland  ter  admiraliteit 

x>p  de  Maas,  de  vriend  en  weldoener  van  antoni- 

j>xs  ,  was  een  ijverig  voorftander  en  beoefenaar  der 

dichtkunst.     Behalve  zijne  tooneelftukken  (2),  be- 

(laan  er  nog  ecnige  losfe  gedichten  van  hem,  waar- 

.uit  de  Heer  de  vries  eene  proeve  mededeelt  (3). 

IJ  ij  zocht  bij  anderen  den  last  tot  de  dichtkunst 

op  allerlei  wijzen  aan  te  moedigen.    Vondel  werd 

door   hem    voor   zijne  opdragt  van  ovidius  Her- 

fcheppingen  met  een*  zilveren   kop   beloond   (4). 

Om  toch  iets  van  dezen  edelen,  aanzienlijken  en 

regt- 

(1)    Paquot,  M/m.  Tom  V,  pag.  308.    Chalmot,  Biograph. 
>  Woordenboek  f  V  Deel ,  blz.  104. 

(*)    P.  db  la  jute,  Gelett.  Zoetend ,  bis.  115*    Naemrol  der 

Tooneelfr*  van  j.  van  ma  ma&ck,  £z.  blz.  12,  54. 
«■ 
(S)    Ccfch.  der  Ned.  Dicht*.  I  Deel  f  blz.  «79. 

(4)    VoNSELt  Leuven ,  blz*  16% 


BUI.       B    U    M.  445 

regtfchapen  man  mede  te  deden,  kieren  wij  daar- 
toe ?ijn  Graffchrift  opzijn9  gunsteling,  antonides: 

Hier  ruft  Antonides  ,  t'ontydtg  weg  gerokt , 

De  IJefïle  van  Apolloos  zoonen, 
.  Die  .al  de  laauwren  van  .Parnas  heeft  afgeplakt, 
Opdat  men  naderhand  zyn  graf  daer  meê  zou  kroonea* 

BUMA  (JOHANNES),    zoon  van    nicolaa* 

\buma,  apotheker  te  Leeuwarden ,  en  aldaar  geba- 
.  •  •        * 

in    1C94,  werd  door  zijn'  vader,  toen  hij  de  La- 

tijnfche  fchool  verlaten  had,   beftemd  om  hem  in 

zijn  beroep  op  te  volgen;   doch  zijn  vader  geftor- 

•  "ven  zijnde ,  gaf  een  familiegefchil  aanleiding  tot  een 
kostbaar  proces ,  zoodat  de  apotheek  verkocht  werd 
.  eu  hij  zich  toeleide  op  de  fchilderkunst  en  de 
letteroefeningen.  Behalve  verfcheiden  andere  werk- 
jes  in  proza  en  poëzij  (i) ,  is  zijne  Boeren  Bruiloft + 
ef  het  Huweijk  van  Moddeworst  en  Griet  Beeri- 
berg  het  meest  bekend.  Dit  zal  een  geestig,  boer- 
tig ftak  heten;  doch  het  is  juist  die  grove  geestig-* 
heid  en  plompe  boert ,  waarmede  het  gemeene  volk 
zich  vermaakt.    Het  fchijnt  ook  dat  buma  dit  (luk 

.  niet  tot  de  uitgave  beftemd  had;  men  heeft  het  na 
zijn'  dood,  die  den  a8  Juli]  1756  voorviel,  in  1767 
quafi  te   Knollendam  gedrukt ,    en    daarmede  de 

na- 

Ci)    Hofgedachten,  1731;    Nasfaufche   Lauwerkrans,    174*; 
hraels   Verdrukking  in  Egypte,  1751;  Beryming  der  Lykrede 
van  p.  l.  statu»  muller  op  w.  k.  ■•  f*iso ,  en  Reis  door  de 
.Jüizeefthe  Velden ,  175$. 


446  B   U   il.       B    ü   R. 

nagedaditeiiis  van  dezen  anders  niet  onvttdJengte* 
lijken  fchüder  en  dichter  weinig  eer  aangedaan.  *' 

BUMA  CJOHANNES  ACRONHJS  van),  predi- 
kant te  Beekbergen  %  gaf  in  1681,  onder  andere 
gedichten,  eenlge  pfidmbeiijmingea  in  het  ficht  (1)» 

UURG  (UERMANÜS  van  den),   geboren  te 
Amper  dam  1  den    14    December   1682+   en  aldaar 
overleden,  den    10  Fcbruarïj    1752,    bloeide   dus 
in  het  vruchtbaar  tijdvak   der  middelmatige  dich- 
ters; zijne  talrijke  meestal  vergeten  rijmwerken  (2) 
willen  wij  hier  niet  optellen.    Reeds  bejaard ,  voel- 
de hij   zich    nog  opgewekt    om    de    vierenveertig, 
historifche   boeken   van  justinus  in  rijm  te  bren- 
gen, hetgeen  hy  dan   ook  volvoerd  heeft.    Deze 
onderneming,  althans  daar  hij,  volgens  zijne  eigen 
bekentenis,  „byna  niets  van  het  Latyn  wist  (3),* 
en  die  dus  bovendien  nog  naar  eene  vertaling  gefchie- 
den  moest,  toont  reeds  hoe  weinig  fmaak  hij  had; 
en  misfehien  werd  dit   gebrek  aan   fmaak  bij  hem 
nog  overtroffen  door  het  gebrek  aan  geld;  immers 
in  zijne  Metigclpoizy  geeft  hij  dit  in  allerlei  wen- 
dingen te  kennen;  fomtijds   vrij  luimig,   bij  voor* 
beeld : 


(1)    J.  van  iperkn  f  Kerkelijke  Historie  van  het  Pftlmgczang, 
l  Deel ,  blz.  192. 

(a)   R.  A&REK&EKG,  Naam  re g.  van  Ncd.  Boeken,  blz.  78. 

(j)     H.  VAN  DEN  BURG  ,  MengClpOÖZT  ,  Jï  Octl  ,  F#?f*. 


B    U    R.  447 

Terwyl  een*  ginfche  vloot  ,  braveerende  op  het  tite  , 
Met  lofle  wimpelen  »  yoot  wind  koomt  aangevlogen, 
£n  Schraaper»  door  die  vreugd'  verbaaft  en  opgetogen, 

Vaft  roept  me;  open  keel :  wees  welkom  voor  de  ftad ; 

Terwyl  hy  in  zyn*  kas  bevind  een  dnbble  fchat 
Eu  by  geen  Ryksvorft  hoeft  te  zwichten  in  vermogen  t 
Fortuin  gereet  is  op  het  wenken  van  zyö  oogen, 

Hem  gevende  op  al  't  geen  hy  van  haar  elfcht ,  fiat; 

Terwyl  ik  Ext  Is  tle  met  paarlen  overladen » 
En  Varkens  in  een*  zee  van  zilvren  baren  baden  » 
En  als  een  dolleman  op  't  Noodlot  fcheld  en  vloek; 

Terwyl  ik  Rykaard  zie  om  duizend  guldens  fpeeleu. 
En  Smaller  met  zyn  Broer,  ruim  honderd  duizend  deelent 
Vinde  ik,  waar  ik  ook  zoek,  geen  ftoiver  in  myn  broek(t). 


Van  verwaandheid  of  ingenomenheid  met  zijne 
gedichten  is  hij  niet  te  befchuldigen :  „het  zijn,** 
getuigt  hij  vrij  naïf ,  „meest  alle  ontydig  ofte  al  te 
„  fchiclijk  geboren  kinderen  ,  die  geen  nood  hebben 
„van  aan  de  nakomelingen  te  verveelen,  alzo  zjr 
„onder  de  ftyflel  en  moftert,  zoo  niet  op  de  fe» 
„kreeten,  zekerlijk  hun  kerkhof  zullen  vinden  (2>M 
Van  den  burg  fchijnt  de  poezij  als  eene  kost  win- 
ning gehandteeid  en  het  publiek  met  bruiloft*-  ea 
Verjaargedichten  geriefd  te  hebben,  en  overigens 
een  vrolijke ,  zorgelooze ,  losfe  ziel ,  liefhebber  van 

Wijn- 
CO    MengelpoSzy ,  I  Deel,  bla.  31a. 
(ft)   Ibtd ,  il  Deel ,  Fiwrk. 


448  B    U    R.  ' 

Wijntje  en  Trijntje  geweest  te  zijn  ,  even  als  zgflfe 
tijd-  en  fiadgcnooten ,  goerék  en  hennebo,  met 
wier  dichctrant  de  zijne  ook  veel  overeenkomst 
heeft;  ten  minde  zou  men  zulks  moeten  opmaken 
uit  deze  openhartige  bekentenis: 

Als  'k  geld  heb  \%  't  voor  my  onmogelyk  te  blokken ,  - 
En  al  wat  ik  dan  fchryf  verdient  niet  dat  men  't  leeft; 
Vraagt  gy  waarom ,  my n  Vriend  ?  om  dat  ik  dan  myn  geeft . 

In  Baccbus  kelder  fpil  9  of  onder  Venus  rokken  , 
Gmbrbk,  waar  voor  eljc  fchrikt,  verfterkt  myn'  Poëzy» 
tPat's  myn  Apol,  die  zet  myn'  Geeften  vinding  by(i). 

BURGH  CJACOB  van  der)  (a),  waarfchijnlijk 
èen  Amfterdammer ,  bloeide  ten  tijde  van  hoopt, 
wiens  gedichten,  hij  in  quarto  en  klein  octavo  uit- 
gaf, en  was  de  boezemvriend  van  dezen,  huygens, 
van  baerle,  brosteruuizen  en  andere  dichters 
van  dien  tijd.  Hij  was  zeer  gezien  in  de  letter- 
lievende bijeenkomsten  op  het  (lot  te  Muiden  ^  en 
-genoot  de  achting  van  de  edelfte  vernuften,  die  al- 
daar gemeenzaam  verkeerden ,  en  westerbaen  was 
zijn  oudfte  vriend.  De  .genegenheid  en  vriendfehap 
van  deze  beroemde  dichters  vormden,  leidden  zijn* 
fmaak  in  het  beoefenen  der  dichtkunst  niet  alleen* 
maar  baanden  hem  ook  als  ftaatsman  den  weg  tot 
eer  en  aanzien. 

Reeds 

CO    MtOgcIpoSzy,  I  Deel,  blz.  49$. 

(ft)     J.  KANT  ZL AAR  eiL  M.  I1BGENIIU»  EHterj*  ,  Il.St.  blZ  47* 


B    U    Ré  449 

Reeds  in   1633  komt  hij  voor  als  gezantfchaps» 
fecretaris  bij  r.  huygens  en  s.  van  beaumont, 
die  van  wegens  dezen  (laat  naar  Keulen  gezonden 
wasen  (1),  en  in  1636  als  raad  van  den  Heer  van 
brbdbrode  (*)•    Ia  1641  ging  hij  met  het  gezant- 
fchap,  hetwelk  de  Algemeene  Staten  benoemd  had* 
den  om  eene  dochter  van  karbl  I,  Koning  van 
Engeland  9  piegtig  ten  huwelijk  te  verzoeken  voor 
den  Prins  van  Oranje  (3),  mede  in  hoedanigheid 
van  fecretaris ,  en  fchreef  de  huwelijksvoorwaarden. 
In  het  volgende .  jaar  werd  hij  agent  van  de  Alge- 
meene Staten  te  Luik.     Vervolgens  werd  hij  be- 
noemd tot  fecretaris  van  de  gezanten,  die  tot  den 
vredehandel  naar  Munster  vertrokken.     „Hij  had 
„aldaar  grooten  invloed  door  zijne  bekwaamheid* 
„  Zoo  hij  al  de  ziel  niet  was  van  hen ,  die  den 
„vrede   ernstig  zochten,  was  hij  echter  de  regter- 
„hand  (4)."    Na  het   fluiten  van  dien  vrede,  in 
1648 ,  werd  hij  met  eene  bijzondere  commisfle  naar 
Weenen  gezonden*    Volgens  een  gedicht,  door  g. 
brandt  aan  hem  gerigt,  den  17  November  1654  (5), 
fchijnt    hij    ambteloos    in     Amjlcrdam.  'gewoond 

te 

CO    Hiervoor,  blz.  3S3* 

(t)   P.  o  Hoorn  Brieven ,  N#.  $$g. 

(3)  J«  wasenaae,  Vtd.  Hist.  XI  Deel,  blz.  w 

(4)  J.  scflELTtMA,  Redevoering  over  p.  c.  hooft,  blz.  li9 

O)   O.  BKANtTi  Poêzy,  III  Deel,  blz.  ft* 5. 

Ff 


*5&  B    U    R. 

te  hebben,  alwaar  Ug  omftreeka  het  Jaar  1660  over- 
leed. 

Van  der  bürgh  was  een  bekwaam  ftaattmau* 
fehrander  geleerde  en  bevallig  dichter;  beminden 
geacht  van  alle  ftaaije  vernuften  van  zijn9  tijd,  roe 
wel  in  zijn  afzijn  al»  in  hun  midden  (O;  de  brie» 
venten  gedichten  van  hoopt,  van  baerlr,  hot* 
gens,  wMTERBAENen  anderen  leveren  daarvan  over» 
vloedige  bewijzen  op.  G.  brandt  maakte  op  zijne 
afbeelding,  die  wij  echter  niet  weten  dat  in  het 
koper  gebiagt  is,  het  volgend  bijfchrift; 

Dit 'a  't  beelt  van  vau  der  bueg h  ,  te  Luik  der  Staten  noot , 
fton  pen  te  Monfter,    Desa  fcbreef't  eeuwig  vieê-  verboot. 
Zya  fcnrwuire  dichtpen  fprak  gelukkig  in  drie  uien* 
Pqs  kon  zyn  grote  geeft  zich  felf  naar 't  leven  malen  (a). 

Zijne  dichtftukken  zyn  los,  geestig  en  bevallig; 
ten  bewijze  voeren  wij  aan  het  begin  van  zijn  Echt- 
gedicht^  ter  eert  van  c.   üuycens  en  suzanha 

VAH  BAERLE : 

Alderierfte  van  de  Heden  , 
f  Wien  de  heele  wereldt  febat 

Hallif  wereldt  9  hallif  ftadt  9 
Die  met  onbedwongen  febrcden 

Stapten  om  het  groote  rondt , 
-  Eb  vermande  wat  gby  vondt* 


Staeckt 


(1)   Entcrpe ,  II  St.  blz.  64. 

(flj     G.  BRANDTS  PoiZJyl  DtCl  f  blZ.  J>I 


B    U    IL  4$t 

Staeeke  ow  pracht ,  *t  fa  ótfïgdcomen  , 

Al  bw  luyfter  rteckje  qoijt; 
Anftel  taft  u  noch  te  ftroomen, 

Nu  vaa  *aul'  u  i*  OBtvrtJt  f 

Al  uw  marbere  gebouwen, 

Al  uw  koftelijck  albaft, 

Dit  voor  fneeu  werdt  aengetaft, 
Moght  het  by  haer  glans  niet  houwen} 

En  trw  peerïen  wierden  root 

Toen  fys*  ew  haer  armen  fcboot* 
Nu  verlïesje  't  puyck  der  vrouwen , 

Dat  de  Hemel  gaf  te  leen. 
Hadf  *er  hart  doch  meé  doen  houwen 

Uyt  een  harder  marberfteen* 

HtnrosNf  had  hier  nooyt  betroogén. 

Noch  mee  fraeeckelijcke  rees  , 

Noch  met  fprekelijcke  zeen  r 
Ooyt  gedrongen  tot  roeédoogen» 

Nn  ontvoert  men  u  den  lof 

Van  uw  trotfe  maegbdenhof : 
Doch  de  liefd*  heeft  willen  voege» 

Zielen  die  de  dengfo  matckt  een. 
Amftel  wilt  n  mée  vernoegen , 

Nn  de  Hemel  is  te  vreén. 

En  gby  marbere  palleyfen  9 

En  ghy  maeckfels  van  albaft, 

Die  op  fneeu  noch  fwanen  paft, 
Weeft  verheught  in  haer  verreyfen: 

Sy  verdoofde  al  nw  glans: 

In  haer  afzijn  heb] e  kans. 

Ffa  En 


45*  B    U    R.        B    U    Y. 

En  ghy  nimpben  die  die  fcheyea 
Klteghc  aen  d' oevers  van  het  Y9 

Die  't  weergalmen  op  ow  fchreyen  f 
Spaerc  die  vloedc  van  tranen  vry  (i).enz» 

r  Het  klein  getal  zijner  dichtftukken  is  in  onder- 
fcheiden  dichtbundels  verfpreid;  ecne  volledige  lijst 
van  dezelven,  met  aanduiding  waar  zij  te  vinden 
zijn ,  benevens  een  ter  proeve ,  is  ons  door  de  Hec- 
ren  kante  laar  en  siegenbeek  bezorgd  (2), 

-BURGHERDYCK  (METER  van).  Van  dezen  zijn 
Spelen  van  Sinncn  te  vinden  in  Der  Rcdcnrjckers 
fiichtige  i*  famencomfle  te  Schiedam  9  gedrukt  in 
1603. 

BURGVLIET  (LUCAS).  De  Stichtelijke  Ge- 
dichten van  dezen  zijn  door  zijn9  vriend  d.  smits 
in  1753  te  Rotterdam  uitgegeven.  Zij  zijn  meer 
(lichtelijk  dan  dichterlijk. 

BUYTS  (HELENA).  Van  deze  juffer  beftaat 
een  berijmde  Korte  Inhoud  van  den  Heidelberg* 
fchen  Catechismus*  die  tevens  tot  bladwijzer  dient 
van  den  Catechismus  op  rijm ,  door  den  Veerfchen 
Predikant  a.  andmessën  in  1755  uitgegeven,  en 
ook  als  zoodanig  daar  achter  gedrukt.  Deze  blad- 
wijzer op  rijm  is  volgendermate  ingerigt: 

Zon- 

(O    Verfcheyden  Neder d.  Gedichten,  I  Deel,  hlz.  a6 
(%)    Eutcrpe,  a.  v,  tlz.  67. 


I 


BUY.BYL    B  YN.  .-453 

Zondag  i. 
De  wtre  Troostleer  in  drie  (lukken  afgedeelt.         blz.  i. 

Zondag  2* 
CodsWet  leen  ons  de  elende  en  de  onmagt  gansch  vereelt.  4» 

Zondag  3* 
In  Adams  val  heefc  il  bec  mensdom  ook  gezoodigt.      6» 

Zondag  4* 
God  doet  naar  recht ,  wen  Hy  op  zonde  draf  verkondigt.   8, 

enz.    enz*   enz. 

BYL  (JAN  de).  Van  dezen  kennen  wij  Hechts 
bij  name  een  treurfpel ,  Camos  of  (TEuxartzc  Ver- 
woeftingi  in  1750  gedrukt. 

BYNS  (ANNA)  (1),  eene  geestelijke  dochter  en 
fchoolmatres  te  Antwerpen ,  bloeide  ten  tijde  van 
Az  opkomst  der  Hervorming,  tegen  welke  zij  dap- 
per met  rijmen  en  refereynen  te  velde  trok.  Wij 
hebhen  cenige  der  wapenen ,  waarmede  zij  de  &et* 
nwïebibe  Xupterfcïje  fette  beftreed,  voor  ons  lig- 
gen ,  namelijk  een  bandje  met  twee  werkjes  in  lang 
formaat ;  het  eene  getiteld :    ©ft  i$  te  ftipum  en 

fauetltjc  óecjcfit/  infioubtbe  beel  ftgoone  tSftige 
teferepne/  bol  fertfture  en  bartrme/  ba  bfuerfcge 
materie/  na  fattoijfê  ter  reguïr/  al$  gier  int  te* 
flifttt  na  boïgt/  feet  toei  gemaert  baber  eerfame 
en  ingtniofe  maetgt%%nna    öijng/   fubtfllic   en 

re* 

(1)  Paquot,  M/m.  Totr.  V,  pag.  406.  Foppens,  Blblioth. 
B$tg.  Tom.  I,  prg.  63.  Ciialmot,  Kiogr.  Woordenboek,  V 
peel,  blz.  162.  N.  o*  van  iampen  9  Gefih.  der  Ned,  Letteik. 
£11  WetCüfch.  I  Deel,  blz.  45» 

Ff  3 


tttfjöjffielit/  tefiitet&e  tob  toaetg?  alle  bef  e  1» 
fing^  en  gerote  aöufpÉ  toinëbe  tet  Me  btnaWrtbe 
Xuptetfclje  fette*  ©ie  toeltBe  nj  alleen  b&  alle 
bottojt  en  bnibfteitf :  met  nat  bflb*  fiepferlftSe 
majeftegt  tetgtbbeltt  getfibÉneett  i$/  gedrukt  te 

Antwerpen  in  1541;  het  andere  beet,    Ifet  ttoetbe 

2&oetfi  bol  fc&aone  en  tonflig^e  «efeteenen  /  bol 
fcfijifturen  enbe  Itttlngfotn/  ban  menigfietljanbe 
fafcen/  na  tottoijfen  bet  tejpiïen  bie  giet  int  te* 
fifftet  nabalgft?  /  feet  fuötitff jft  rn  «etgo^jtSriijtS 
^emaect  ban  bet  eetfame  etf  betftanbigge  matrijt 
«nna  ?5ijng/  feet  ttefHfcS  fhsaffenbe  alle  Settt* 
tijen  enbe  bolinjöen  ban  befen  onfen  tijbe/  mede 

ie  Antwerpen  in  1553  gedrukt,  beiden  waarichijnlijk 
vroegere  drukken  van  dezelfde  werkjes,  waaruit  de 
heeren  de  vries  (i)  en  willems  (a)»  en  vroeger 
reeds  huisinga  bakker  (j),  proeven  medegedeeld 
Rebben;  althans  dezen  worden  in  hetzelve  ook  ge- 
vonden. 

Men  kan  niet  ontkennen  dat  in  dit  misfeüjk  gerij- 
mcr  bier  en  daar  eene  goede  poetifche  gedachte 
Voorkomt,  maar  men  moet  er  ook  wel  naar  zoe- 
ken ;  en  zeer  zeker  is  het  bij  den  heer  dr  vries 
medegedeelde  nog  wei  een  der  beste  brokken.    Pat 

bare 

O)  Gefch.  der  Ned.  Dichtkunde,  I  Deel,  blz.  $4. 

(a)    Vcrb.  over  dg  tfed.  Ta  cl-  en  Letterk.  I  Deel,  bli.  aaf. 

(a)    Werken  Tan  de  Mtctfchappy  der  Ned,  Letterkunde ,  te 
L*jd*ay  V  Deel,  blz.  93. 


H 


hare  tgdgeaooten  baar»  koddig  genoeg,  met  sappho 
vergeleken,  en  hare  refereynen  in  Hechte  hendec*» 
fyllaben  of  wel  gerijmde  (!)  Latijnfche  verzen  over*» 
bragten ,  is  nog  geen  reden  om  van  deze  gebrekke- 
Ujke  voortbrtngfelen  zoo  veel  ophefs  te  maken;  zij 
zijn  zeker  eenigzins  vloeiender  en  minder  met  bas-, 
ierdwoorden  doormengd  dan  de  lamme  rederijkers^, 
gedichten,  maar  daarom  nog  in  lang  niet  fierlijk  en 
zuiver  van  taal;  hare  levendige  verbeelding,  is  ek 
gcnlijk  onbezuisde  geloofsijver,  hare  vernuftige  in-s 
«allen  zijn  fchimpfchoten  op  de  hervorming  ,en  hare/ 
kracht  van  uitdrukking  beftaat  in  razen  en  feheldea 
op  luthbr,  die  zeker  ook  geene  hoffelijke  uitdruk* 
kingen  tegen  den  Paus  en  de  Katholieken  gebruikte* 
Wij  geven  toe  dat  anna's  taal  zniverder  is  dan  die 
der  rederijkeren,  dat  hare  gedichten  en  invallen  le- 
vendiger zijn,  en  hare  refereynen  ook  losfer rollen , 
maar  dat  is  bet  ook  al ;  en  men  ziet  klaar  dat  de 
kunst,  die,  gelijk  huising a  bakker  zegt,  als  een 
kind  bij  haar  ichool  ging,  een  kind  gebleven  is* 
De  afftand  van  eene  eeuw  tusfchen  het  vernuft  der 
éeehters  van  roemer  visschbr,  beiden  insgelijks 

Katholiek,  en  dat  van  anna  byns  is  al  te  bemerk- 
te 

baar,  om  te  veronderftdlen  dat  hetzelve  nog  bi) 
kaar  ter  firhole  gegaan  zou  hebben. 

Ais  wy  van  anna  byns  te  rug  zien  op  meli* 
stokb  en  maerlant  ,  hoe  ver  is  zij  dan  niet  aP 
reeds  boven  dezen  gevorderd!  hoe  laag  zinkt  zfy 
nogtans  weder  weg  bij  vondel  en  zijne  tijdgenoo- 

Ff  4  te»! 


45<  B    Y    N. 

ten!  en  wat  zijn  dezen  bij  onzen  eenigen  bildër- 
dijk  !  Het  oneindig  voorwaartsftreven .  van  den 
menscblijken  geest  fchijnt  ten  minste  in  ons  vader- 
land geen  fchoone  droom  te  zijn* 

Dat  wij  kost ,  die  ons  niet  fmaakt ,  even  daarom 
ook  anderen  zouden  onthouden,  ware  zoo  onbeleefd 
als  verwaand;  kost  bovendien,  die  oordeelkundi- 
gen  van  vrij  wat  meer  gezags  dan  wij  geproeft  en 
gansch  niet  onfmakclijk  gevonden  hebben,  zoo  dat 
onze  {maak  ons  oordeel  ligt  kon  misleiden.  Wij 
willen  derhalve  uit  elk  der  beide  zeldzame  werkjes 
eene  proeve  hier  mededeelen,  verfchillende  van 
die,  welke  men  reeds  elders  opgedischt  vindt  (i). 
Wij  kiezen  —  niet,  maar  (laan  het  bandje  open  bij 
het  aafte  refereyn  van  de  eerste  verzameling : 

Xucifet  fai  ïntïjetum  croonen  feefteïf  jtfi 
SU?ent  %i  Ijreft  Sem  tnepljrtjt  fïeïe  sfitioonnen 
2?ie  ttn§  toaren  BJjeefteïijtfi/  mam  Iji  üeeftelijtS 
Cfpeï  bat  fii  geeft  ggerott/  toert  baft  gfiefponnen 
ï)i  fcottfe  gualüfi  enten/  Die  toel  begonnen 
©onftantatïjtifiïje  matjjt  men  nb  Bennen  booatoaet 
Öeïigiofen/  öepbe  qia  cfien  en  nonnen 
©ie  repnicJjent  gljelüofben  ouer  m^nicQ  iitt)     - 
©ien  loert  fiaet  nojbene  nb  heel  te  ftoatr 
%i  en  toiïïcn  niet  meer  bjaggen/  fotg  tppjupen 
©een  loogt  giet  fioere/  banbet  öoeut  beet 
$n  fiangljen  Jjaft  taypen  o#te  tunen 

O)    Hiervoor,  bjz.  454,  Noot  1  ?  a  en  %. 


B    Y    N.  457 

&t  en  otïjten  ggelooften  toielttt  oft  ramen 
Jtëaet  ïoopen  in  btoiïbe/  al£  raenftgen  bertooet 
J©an  beene  fonbe  in  banbet  /  al£  tuttfien  en  fiunen 
©it  ;i jn  be  mitatulen  die  lutget  boet* 

En  uit  het  tweede  boek,  het  begin  van  het  14e 
refereyn: 

&  f  P  ferpenten  gefpupg  iWpetg  jjel&iottfcl//  tpiaet/ 
©ie  fa  motbec  be  fieplige  fiettfte  buetrnatcfit 
^langfitn  benijn  bat  ig  fa  boetfel//  jaet 
3@ant  gïjeefteïijtfi  en  toeetlijtfi  afip  öelaetfit 
©at  fa  Bettetije  ggeen  Jonfte  en  tyaetljt 
©ïeeftö  eetetg/  ülóetfuyerg/*  ban  rauntfi^  en  papen 
3®ant  fa  fjaetlfen  leuen  niet  en  fiefiaecfit 
<©m  bat  gS?  ?f|t  ban  ben  ftfiojftenl  ftfiapen 
XttfficLJücr^  to£  felfê  bie  tot  jijt  om  rapen 
©ie  ban  ben  gïjfceft  tlapt  en  jijtetïjeeï  fonbece 
ifêafcïjug  gefïatfite/  bic  3efaöeï  berfinapen 
Cm  gob$  Mopfieten  te  »öteng|en-  tonbere 
dJ5j)p  noemt  u  CSjjiften  üavr^  en  üeb^ijft  toonbere 
C  eggen  C&iftum  alg  öoben  ban  Statetfeifte 
en  onbet  tfcfiijii**  buetfibe/  foeqt  gfiibetlienfiifte* 


EINDE  DES  EERSTEN  DEELS. 


Ff  5  AAN- 


A  A  N  V  IJ  Z  I  N  G 


»  E  R 


DICHTERS  en  DICHTERESSEN, 


tff   Vit   DEEL   VERMELD. 


Abeele(A.vanden)  bbui 

Acket  (J.) .    •    .  •    ft 

Adriaans*.  (A.)   .  •    4 

Agrön   (P.)     •    .  •    ~ 

Alberthoma  (A.)  ♦  •    i 

Alberthoroa  (R.)  •  •    ~ 

Alewyn  (A.)    •    •  «    - 

Alphen  (H.  van)  •  .15 

Althnyfen  (J.)     •  .  36 

Ampzing(S.)  .    •  .  37 
Anastafio  (O.  &  St.)  •  42 

Andrade  (J.  d')   •  .44 

Andriesfen  (A,)   .  .  — 

Angelkot  (HO     .  •  46 


Angeikot(H0deJoi>g»bU6 
Anflo  (R.)  .  .  .4? 
Antontdes(  J.)v.d.  Goes&| 
Antwerpen(B.D*van)  148 
Arcnds  (R.)  (ie Jonge  — • 
Arcnts  (T.)  .  .  .  151 
A'rkftee  (H,  K.)  .  .  157 
Arntzenius  (P.  N.)  .  — 
Arp  (J.van)  .  •  .160 
Asfchenbetg  (H.)  .  161 
Asfelyn  (T.)  .  .163 
Asfeadclft(A.van)  .  165 
Asfenede  (O.  van)  .  166 


AANWIJZING. 


*5> 


Baaide  (P.)  • 
Backer  (J.  A.) 
Backere  (P.  de) 

Badon  (J.)    . 
Baerle  (K.van) 
BagekarQ.)  . 

Bak(H.)'.    • 
Bak  (A.  de)  . 

Bake  (L.)      . 
Bakker  (P.  Huifmga) 
Bal(H.)   •    .    • 
Baliée  (J.)     •    • 
Bara  ( J.)  .    .    • 
Barbocus  CJO    * 
Barentz  (J.)  •    • 
Baron  (J.  Z.)    . 
Bartelink  (J.)    • 
Bartjens  (W.)    • 
Bastert  (C.  N,)  . 
Bafuel  (P.  C.)    . 
Baudous  (W.  de) 
Bcaumont  (A.  van) 
Beaumont  (S.van) 
Becaus  (C.)  •   *• 
Beeke  (B.)     r    . 
Beelthouwcr  (J.  P. 
Beer  (P.  de)  .    . 
Bcerta  (J.)  Junior 
Becta  CJ)      •    • 


blz.  167 
169 
i74 


175 

182 

183 

183 

193 
216 

217 

219 


) 


221 
232 

933 


243 


244 


BellatnyCJ.)  ;  bte.— * 
Belle  CJ.  van)  *.  .  27a 
Bellemans  (D.)  .  .  277 
Benjamin  •  .  •  •  278 
Benmngh(J,Bodecbeer)~ 

Bent  <JO  •  •  •  •  — 
Berch  (H.  van  den)  •  279 
Berg  (A.  van  den)  •  — ■• 
Bergh  (A.  van  den)  .  280 
Bergh  (B.  van)  •  .  — *• 
Berkheyfl.LeFr.van)  — 
Bernagie  (P.)  .  .  29  c 
Bernarts  CJO  .  .  •  29» 
Besteben  (M.  F.)  .  — 
Beth  (D.)  •  •  .  — 
Bettens(M.)  ♦  .  .  — 
Beudeker  (C).  •    .  — — 

Beuken  CJ.)  ••  •  •  — 
Beuningen  CJ.  van)  .  — 
Beveren  CC.  van)  .  293 
Beyerllnck  CL.) 
BidlooCG.)  . 
Bidloo(L.)  •  .  •  294 
Bie  CC.  de)  .  •  .  29$ 
Biens  CC.  P.)  •  .  29S 
Bieskens  (N.) 
Bilderdijk  (I.) 
Bisfchop  (A.)  .  ..  297 
Blafius  (J.)    • 


ï 


> 


4** 


AANWp  ING. 


298 
3*3 


Bleecker  (DO  •    blz*  297 

Block(JO  •  • 
Blocp  (J-  JO  • 
Bloemaert  (HL)  . 

BlU3fé(A.)  .  . 
Boddgert  (PO  ,  . 
Boddaert  (P.),  Junior 
Bode  (MO  .  . 
BoeIens(A.)  .  . 
Boet2eIa^r(R.  W.v.d.) 
Bogacrt(A.)  »  • 
Bogaert  (A.  van) 

BoiIaert(SO  *  . 
BoItiogMJO  •  • 
Bongardr  (13.  10 

Bontius(R)  •  •' 
Boogert  f  JO  •  • 
Boonicamp  (GO  • 
Boombuys  CJO  • 
Booq(K0  v.EngcIant 
Boonen(L)    •    . 

Bor(P.C0  •    • 
Eorcht  (  W.  v.  dO 
Borger  (E.  AO  • 
Borght  (J.  F.  van  der) 
Bonneester  (AO 
Born  (IL  van  den) 
Borfelen  (P.  van) 
Bos  (L.  van  den)  ' 


3*5 


S*6 


3*8 

3«9 

33o 
331 

331 

333 
341 
34i 

343 


Bosch  (BO  •  bte.  343 
Bosch  (MO  •  •  •  351 
Bosch  (|L  de)  . 
Bosch  (H-  de)  • 
Bo$cb  (P.  van  den) 
Bosfoji  (A.  de)  . 
Both  (J.  de),  Nz. 
Bouchaute  (L.F.  van) 
Bouckart  (JO  • 
Boydewijns  (MO 
BoxtQl  (J.  van)  . 
Boy  (CO  „  .  . 
Braam  (J.  van)  • 
Braaip  (P.  van)  • 
Bracht  (H.van)  ♦ 
Bracht  (T.  van)  . 
Brackman  (PO    • 

Brahe(J.J0  •    • 
Brakel  (N.van)  . 

Brand  (BO     •     • 
Brande(G.  H.van  der) 

Brandt  (CO    .    . 

Brandt  (GO   •    • 
Brandt  (K.  en  JO 
Braster  (JO  Jz.   . 
Brechten  (C.  van) 
Breda  (M.  van)  • 

Bredero(G.  AO  • 
Breen  (J.  vjin)    .    •  419 


353 

373 
374 
379 

,382 

3*3 

3*4 

387 
388 

389 


3JX> 


408 
415 


^ 


A  A  N  W  IJ  Z  I  N  G.  4*1 

Brcndcr£Bn(G.)blz.4i9  Bruno  (A.)    .    blz.442, 

Breughel(G.H.van)  431  Bruno  (H )    .    .    «443 

Brit  (GO  ....  —  Bruyn  (J.)     .    .    •  — 

Broeck(P.  vanden)  .  —  Bruynbeeck  (H.de)  •  — • 

Broeckhoff  (f.  P.)   .  43a  Bruyningen  CW.van)  444 

Broek  (L.  van  den)  .  433  Buifero  (D.)  .    .    .  — 

Broekhuizen  (J.  van)  —  Buma(J.)  ,    .    .    •  445 

Broomans  (L.)  .    .  438  Buma  f  J.  A.  van)  •    •  445 

Brosterhuyfen(J.van)  —  Burg  (H.  van  den)    .  — 

Brouwer  (H.)    .    •  439  Burgh  f  J.  van  der)    .  448 

Brouwer  (K.)  Az.  •  —  Burgerdyck  (P.  van)  45a 

Bruin  (C.)    .    .    .  — -  Burgvliet    (L.)  .    .  — 

BrunefJ.dejofBrunïeus44o  Buyts  (H.)    .    .    .  — 

Brune  (J.  de)    •    «441  Byns  (A.)    .    •    .    453 


•TtiïTi  * 'y^^  ««vu 

■;»". 


■t 


l'V' 


THB  NEW  YORK  PUBLIC  LIBRARY 

RBFBRBNGB  DBPARTMBNT 


This  book  is  onder  no  oirenmetanees  to  be 
taken  front  the  Building 


— *»-